This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02003X0217(01)-20061116
Revised Sirene Manual#This text is identical to the text in the Annex to Decision 2006/757/EC (see page 1 of this Official Journal).
Consolidated text: HERZIEN SIRENEHANDBOEK
Deze tekst is identiek met de tekst in de bijlage bij Besluit 2006/757/EG (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
HERZIEN SIRENEHANDBOEK
Deze tekst is identiek met de tekst in de bijlage bij Besluit 2006/757/EG (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
No longer in force
)
2003X0217 — NL — 16.11.2006 — 001.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
HERZIEN SIRENEHANDBOEK ( 1 ) (PB C 038, 17.2.2003, p.1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
L 317 |
1 |
16.11.2006 |
||
L 317 |
41 |
16.11.2006 |
HERZIEN SIRENEHANDBOEK ( 2 )
INHOUD |
|
Inleiding |
|
1. |
HET SCHENGENINFORMATIESYSTEEM (SIS) EN NATIONALE SIRENEBUREAU |
1.1. |
Rechtsgrondslag (artikel 92, lid 4, Schengenuitvoeringsovereenkomst) |
1.2. |
Het Sirenebureau |
1.3. |
Sirenehandboek |
1.4. |
Normen |
1.4.1. |
Beschikbaarheid |
1.4.2. |
Continuïteit |
1.4.3. |
Beveiliging |
1.4.4. |
Toegankelijkheid |
1.4.5. |
Communicatie |
1.4.6. |
Voorschriften voor translitteratie |
1.4.7. |
Kwaliteit van gegevens |
1.4.8. |
Structuren |
1.4.9. |
Archivering |
1.5. |
Personeel |
1.5.1. |
Kennis |
1.5.2. |
Opleiding |
1.5.3. |
Uitwisseling van personeel |
1.6. |
Technische infrastructuur |
1.6.1. |
Automatische gegevensinvoer |
1.6.2. |
Automatische verwijdering van gegevens |
1.6.3. |
Uitwisseling van gegevens tussen Sirenebureaus |
1.6.4. |
Kwaliteit van gegevens in het SIS |
2. |
ALGEMENE PROCEDURES |
2.1. |
Meervoudige signaleringen (artikel 107) |
2.1.1. |
Informatie-uitwisseling bij meervoudige signaleringen |
2.1.2. |
Nagaan van het bestaan van meervoudige signaleringen van een persoon |
2.1.3. |
Onderhandeling over de opneming van een nieuwe signalering wanneer deze niet verenigbaar is met de bestaande signalering (E-formulier) |
2.2. |
Informatie-uitwisseling bij een hit |
2.2.1. |
Doorgeleiding van de aanvullende informatie |
2.3. |
Wanneer de na een hit te volgen procedures niet kunnen worden uitgevoerd (artikel 104, lid 3) |
2.4. |
Indien het oorspronkelijke doel van de signalering is gewijzigd (artikel 102, lid 3) |
2.4.1. |
Procedures voor wijziging van het oorspronkelijke doel |
2.5. |
Vaststelling van onjuiste of onrechtmatig opgenomen gegevens (artikel 106) |
2.5.1. |
Procedures ter verbetering van onjuiste gegevens of ter verwijdering van onrechtmatig opgenomen gegevens |
2.6. |
Recht van kennisneming en verbetering van onjuiste gegevens of verwijdering van onrechtmatig opgenomen gegevens (artikel 109 en 110) |
2.6.1. |
Informatie-uitwisseling aangaande het recht van kennisneming en van verbetering van gegevens |
2.6.2. |
Mededeling inzake verzoeken om kennisneming betreffende signaleringen van andere lidstaten |
2.6.3. |
Mededeling betreffende de bij kennisneming en verbetering te volgen procedures |
2.7. |
Vervallenverklaring wanneer de voorwaarden voor handhaving van een signalering niet meer bestaan. |
2.8. |
Misbruik van een identiteit |
2.9. |
Sirpit (Sirene Picture Transfer) |
2.9.1. |
Ontwikkeling en achtergrond van Sirpit (Sirene Picture Transfer — Overdracht van foto's binnen Sirene) |
2.9.2. |
Verder gebruik van uitgewisselde gegevens, waaronder archivering |
2.9.3. |
Technische vereisten |
2.9.4. |
Nationale identificatiedienst |
2.9.5. |
Gebruik van het formulier L van Sirene |
2.9.6. |
Sirpit-procedure |
2.9.6.1. |
Het ontdekkende Sirene maakt de vergelijking |
2.9.6.2. |
Het aanleverende Sirene maakt de vergelijking |
2.9.6.3. |
Invoerscherm |
2.10. |
Samenwerking van politiediensten (artikel 39 t/m 46) |
2.10.1. |
Specifieke bevoegdheden inzake politie en veiligheid. Titel III (artikelen 39 en 46) |
2.11. |
Dualiteit van Interpoltaken en Sirenetaken |
2.11.1. |
Prioriteit van SIS-signaleringen boven Interpolsignaleringen |
2.11.2. |
Keuze van het communicatiekanaal |
2.11.3. |
Gebruik en verspreiding van Interpol in Schengenstaten |
2.11.4. |
Informatieverstrekking aan derde staten |
2.11.5. |
Hit en verwijdering van een signalering |
2.11.6. |
Verbetering van de samenwerking tussen de Sirenebureaus en de nationale centrale bureaus van Interpol |
2.12. |
Samenwerking met Europol en Eurojust |
2.13. |
Bijzondere opsporingen |
2.13.1. |
Geografisch gerichte opsporing |
2.13.2. |
Opsporing met medewerking van speciale politie-eenheden voor gerichte bevraging |
2.14. |
Aanbrenging van een markering |
2.14.1. |
Informatie-uitwisseling bij aanbrenging van een markering |
2.14.2. |
Raadpleging van de lidstaten met het oog op aanbrenging van een markering |
2.14.3. |
Verzoek om aanbrenging van een markering |
2.14.4. |
Verzoek om stelselmatige aanbrenging van een markering voor onderdanen van een lidstaat |
3. |
SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 95 |
3.1. |
Controles van lidstaten voorafgaand aan de signalering. |
3.2. |
Nagaan of aanhouding ter fine van overlevering of uitlevering op grond van het nationale recht van de lidstaten is toegestaan. |
3.3. |
Meervoudige signaleringen |
3.3.1. |
Nagaan van het bestaan van meervoudige signaleringen (artikel 107) |
3.3.2. |
Uitwisseling van informatie |
3.3.3. |
Opneming van een alias |
3.4. |
Aan lidstaten te zenden aanvullende informatie |
3.4.1. |
Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een EAB |
3.4.2. |
Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een voorlopige aanhouding |
3.4.3. |
Nadere informatie ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van een persoon |
3.4.4. |
Verzending van de A- en M-formulieren |
3.5. |
Op verzoek van een lidstaat een markering aanbrengen |
3.5.1. |
Informatie-uitwisseling bij aanbrenging van een markering |
3.5.2. |
Raadpleging van de lidstaten met het oog op de aanbrenging van een markering |
3.5.3. |
Verzoek om aanbrenging van een markering |
3.5.4. |
Verzoek om stelselmatige aanbrenging van een markering voor eigen onderdanen |
3.6. |
Actie door Sirenebureaus na ontvangst van een signalering als bedoeld in artikel 95 |
3.7. |
Informatie-uitwisseling bij een hit |
3.7.1. |
Mededeling van een hit aan de lidstaten |
3.7.2. |
Doorgeleiding van aanvullende informatie |
3.7.3. |
Opvolging van een hit |
3.8. |
Verwijdering van een signalering |
3.8.1. |
Vervallenverklaring wanneer de voorwaarden voor handhaving van een signalering niet meer bestaan |
3.9. |
Misbruik van een identiteit |
3.9.1. |
Verzamelen en doorgeleiden van informatie over de persoon wiens identiteit wordt misbruikt |
3.9.2. |
Doorgeleiding van informatie over een persoon wiens identiteit wordt misbruikt |
4. |
SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 96 |
4.1. |
Inleiding |
4.2. |
Signaleringen als bedoeld in artikel 96 |
4.3. |
Opneming van een alias |
4.4. |
Misbruik van een identiteit |
4.4.1. |
Verzamelen en doorgeleiden van informatie over een persoon wiens identiteit wordt misbruikt |
4.5. |
De afgifte van verblijfstitels of visa |
4.6. |
Weigering van toegang tot, of verwijdering van het Schengengrondgebied |
4.7. |
Informatie-uitwisseling inzake ter fine van weigering van toegang gesignaleerde onderdanen van derde landen |
4.8. |
Mededeling van een hit aan de Schengenlidstaten |
5. |
SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 97 |
5.1. |
Signaleringen als bedoeld in artikel 97 |
5.2. |
Aanbrenging van een markering |
5.2.1. |
Informatie-uitwisseling bij aanbrenging van een markering |
5.2.2. |
Raadpleging van de lidstaten met het oog op aanbrenging van een markering |
5.2.3. |
Verzoek om aanbrenging van een markering |
5.3. |
Na een hit |
5.3.1. |
Doorgeleiding van aanvullende informatie |
6. |
SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 98 |
6.1. |
Signaleringen als bedoeld in artikel 98 |
6.2. |
Na een hit |
6.2.1. |
Doorgeleiding van aanvullende informatie |
7. |
SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 99 |
7.1. |
Signaleringen als bedoeld in artikel 99, lid 2 |
7.2. |
Opneming van een alias |
7.3. |
Raadpleging van de lidstaten voorafgaand aan signaleringen in verband met de veiligheid van de staat. |
7.4. |
Aanbrenging van een markering |
7.4.1. |
Informatie-uitwisseling bij aanbrenging van een markering. |
7.4.2. |
Raadpleging van de lidstaten met het oog op aanbrenging van een markering |
7.4.3. |
Verzoek om aanbrenging van een markering |
7.5. |
Doorgeleiding van aanvullende informatie na een hit |
8. |
SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 100 |
8.1. |
Signaleringen van voertuigen als bedoeld in artikel 100. |
8.1.1. |
Nagaan van het bestaan van meervoudige signaleringen van een voertuig. |
8.1.2. |
Bijzonder geval: signalering van voertuigen. |
8.2. |
Doorgeleiding van aanvullende informatie na een hit |
9. |
STATISTIEKEN |
INLEIDING
Op 14 juni 1985 sloten vijf landen (het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) in Schengen, een klein dorpje in Luxemburg, een akkoord dat tot doel had „... het vrij overschrijden van de binnengrenzen door alle onderdanen van de lidstaten, alsmede […] het vrije verkeer van goederen en diensten” te bewerkstelligen.
Een van de voorwaarden voor uitvoering van het akkoord was, dat door de afschaffing van binnengrenzen de nationale veiligheid niet in gevaar mocht komen. Dit betekent dat de bescherming van het grondgebied van alle lidstaten dient te worden gewaarborgd.
Verscheidene werkgroepen werden belast met de opdracht, na te gaan welke concrete voorzieningen dienden te worden getroffen teneinde bij de inwerkingtreding van het akkoord dit gevaar af te wenden.
Het resultaat van deze werkzaamheden werd neergelegd in een technisch document (de Haalbaarheidsstudie) en een juridisch instrument (de Overeenkomst).
De haalbaarheidsstudie, die in november 1988 aan de ministers en staatssecretarissen van de vijf ondertekenende staten werd voorgelegd, bevat de algemene technische beginselen voor de inrichting van het Schengeninformatiesysteem.
Benevens een beschrijving van de structuur van het informatiesysteem behelst de Haalbaarheidsstudie de belangrijkste specificaties van een voor de werking van dit systeem benodigde organisatie. Deze werd „Sirene” genoemd, een acroniem van de in de Engelse taal in die studie gegeven definitie (Supplementary Information Request at the National Entries).
Het betreft de beknopte omschrijving van een procedure waarmee aan een eindgebruiker in geval van een hit na bevraging van het Schengeninformatiesysteem de voor diens optreden noodzakelijke aanvullende informatie kan worden doorgeleid.
De Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen ( 3 ), die de vijf oorspronkelijke partnerstaten op 19 juni 1990 hebben ondertekend en waartoe Italië op 27 november 1990, Spanje en Portugal op 25 juni 1991, Griekenland op 6 november 1992, Oostenrijk op 28 april 1995 en Denemarken, Zweden en Finland op 19 december 1996 zijn toegetreden, omvat het geheel van de rechtsregels die alle lidstaten binden. Op 19 december 1996 hebben ook Noorwegen en IJsland een samenwerkingsovereenkomst met de lidstaten gesloten.
Het Verdrag inzake het Schengenacquis werd in 1999 in het wettelijke kader van de Europese Unie opgenomen door middel van protocollen bij het Verdrag van Amsterdam. Op 12 mei 1999 nam de Raad een besluit tot vaststelling, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de rechtsgrondslagen van elk van de bepalingen of besluiten die het Schengenacquis vormen.
In deze overeenkomst zijn de gemeenschappelijke procedures en regels voor samenwerking tussen de partners uitgewerkt. Titel IV is in zijn geheel aan het Schengeninformatiesysteem gewijd.
Het Schengen Informatie Systeem (SIS) moest de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor:
a) grenscontroles,
b) andere politie- en douanecontroles in het binnenland, en de uitoefening van coördinerende functies ter zake,
c) de verlening van visa en verblijfstitels en voor het vreemdelingentoezicht,
toegang verlenen tot signaleringen met betrekking tot personen, voertuigen en voorwerpen, door middel van een geautomatiseerde raadplegingsprocedure.
Het SIS bestaat uit twee afzonderlijke delen: een centraal systeem en nationale systemen (één in elk land). De werking van het SIS berust op de idee dat de geautomatiseerde gegevens niet direct tussen de nationale systemen, doch uitsluitend via het centrale systeem (C.SIS) kunnen worden uitgewisseld.
De aanvullende informatie die voor de uitvoering van sommige bepalingen van de Overeenkomst alsook die welke voor de werking van het SIS nodig is, moet echter op bilaterale of multilaterale wijze tussen de lidstaten kunnen worden uitgewisseld.
Teneinde te kunnen voldoen aan de in de haalbaarheidsstudie en in de Overeenkomst gestelde eisen, dient elk nationaal Schengeninformatiesysteem (N.SIS) te beschikken over een aanvullende structuur ter ondersteuning van de geautomatiseerde toepassing; deze is het zogenoemde Sirene.
Door middel van deze technisch en operationeel ondersteunende structuur zal ieder „Supplementary Information Request at the National Entry” (Sirene) worden doorgeleid.
De lidstaten hebben het volgende beginsel geformuleerd:
Door iedere lidstaat wordt een „nationaal Sirenebureau” opgericht, dat voor de overige partners als enig en permanent beschikbaar contactpunt dienst doet.
De rechtsgrond, de taken, de te volgen procedures en de aan de organisatie van de Sirenebureaus ten grondslag liggende algemene beginselen worden door alle lidstaten in gemeenschappelijke regels vastgelegd. Deze regelingen worden vastgelegd in dit „Sirenehandboek”.
1. HET SCHENGENINFORMATIESYSTEEM (SIS) EN NATIONALE SIRENEBUREAUS
Het Schengeninformatiesysteem, dat is ingesteld op grond van de bepalingen van titel IV van de Overeenkomst van 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (de Schengenuitvoeringsovereenkomst) ( 4 ) is een essentieel instrument voor de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis zoals opgenomen in het kader van de Europese Unie
1.1. Rechtsgrondslag (artikel 92, lid 4, Schengenuitvoeringsovereenkomst) ( 5 )
De lidstaten dienen via de daartoe aangewezen autoriteiten (Sirenebureaus genaamd) alle noodzakelijke informatie uit te wisselen die verband houdt met de opneming van signaleringen; deze autoriteiten dienen ook passende actie te ondernemen wanneer personen en voorwerpen waarover gegevens in het Schengeninformatiesysteem zijn ingebracht worden gevonden naar aanleiding van bevraging van het systeem.
1.2. Het Sirenebureau
De werking van het SIS berust op de idee dat de geautomatiseerde gegevens niet direct tussen de nationale systemen, doch uitsluitend via het centrale systeem (C.SIS) kunnen worden uitgewisseld).
De aanvullende informatie die voor de uitvoering van sommige bepalingen van de overeenkomst alsook die welke voor de werking van het SIS nodig is, moet echter op bilaterale of multilaterale wijze tussen de Schengenlidstaten kunnen worden uitgewisseld.
Om te voldoen aan de operationele eisen als omschreven in de overeenkomst dient elke Schengenlidstaat een centrale instantie op te richten die als enig contactpunt fungeert voor de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met SIS-gegevens. Dit contactpunt, dat het Sirenebureau wordt genoemd, dient permanent volledig operationeel te zijn.
1.3. Sirenehandboek
Het Sirenehandboek is een pakket aanwijzingen voor Sirenebureaus met uitgebreide beschrijvingen van de voorschriften en procedures voor de bilaterale of multilaterale uitwisseling van de aanvullende informatie als bedoeld in lid 1.2.
1.4. Normen
Aan de samenwerking via Sirene liggen de volgende normen ten grondslag.
1.4.1. Beschikbaarheid
Door iedere lidstaat wordt een „nationaal Sirenebureau” opgericht, dat voor de overige lidstaten die de Schengenuitvoeringsovereenkomst toepassen als enig contactpunt dienst doet. Het dient 24 uur per dag volledig operationeel te zijn. Beschikbaarheid voor technische analyse, ondersteuning en oplossingen dient ook 24 uur per dag te worden gegarandeerd.
1.4.2. Continuïteit
Elk Sirenebureau dient een interne organisatie tot stand te brengen die continuïteit met betrekking tot leiding, personeel en technische infrastructuur waarborgt.
De hoofden van alle Sirenebureaus dienen ten minste twee maal per jaar bijeen te komen om de kwaliteit van de samenwerking tussen hun diensten te beoordelen, de noodzakelijke technische of organisatorische maatregelen te nemen bij eventuele moeilijkheden en om daar waar nodig procedures aan te passen.
1.4.3. Beveiliging
Beveiliging van panden
Ter beveiliging van de panden van Sirenebureaus zijn fysieke en organisatorische beveiligingvoorzieningen nodig. De specifieke maatregelen worden bepaald door, en hangen af van de resultaten van risicoanalysen die door elke Schengenstaat worden gemaakt. Aanbevelingen en beste praktijken uit deel 2 van de EU Schengencatalogus: Schengeninformatiesysteem en Sirene dienen in praktijk te worden gebracht, evenals Beschikking 2001/264/EG van de Raad ( 6 ).
De specifieke voorzieningen kunnen verschillen omdat zij afgestemd dienen te worden op bedreigingen in de onmiddellijke omgeving en op de exacte ligging van het Sirenebureau. Tot deze voorzieningen kunnen behoren:
— buitenramen met veiligheidsglas;
— beveiligde en afgesloten deuren;
— stenen/betonnen muren rondom het Sirenebureau;
— inbraakalarm inclusief registratie bij binnenkomst en vertrek alsook bij ongebruikelijke gebeurtenissen;
— beveiligingspersoneel ter plaatse of snel beschikbaar;
— brandblussysteem en/of rechtstreekse verbinding met de brandweer;
— speciale huisvesting om te voorkomen dat medewerkers die niet zijn betrokken bij internationale maatregelen op het gebied van de samenwerking van politiediensten of geen toegang dienen te hebben tot documenten het Sirenebureau dienen te betreden en/of zich daar doorheen te verplaatsen; en/of
— een toereikende noodstroomvoorziening.
Systeembeveiliging
De beginselen die aan de systeembeveiliging ten grondslag liggen, zijn omschreven in artikel 118 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.
Idealiter dient het systeem van het Sirenebureau te beschikken over een back-upcomputer en -databasesysteem op een tweede locatie, voor het geval zich op het Sirenebureau ernstige calamiteiten voordoen.
1.4.4. Toegankelijkheid
Om te voldoen aan de eis om aanvullende informatie te verstrekken, dienen Sirenemedewerkers rechtstreeks of indirect toegang te hebben tot alle relevante nationale informatie en adviezen van deskundigen.
1.4.5. Communicatie
Operationeel
Het specifieke kanaal dat gebruikt dient te worden voor de Sirenecommunicatie, dient in overleg door de Schengenlidstaten te worden gekozen. Uitsluitend wanneer dit kanaal niet beschikbaar is, dient het gelet op de omstandigheden meest geschikte andere communicatiemiddel per geval te worden gekozen op basis van de technische mogelijkheden en de eisen ten aanzien van beveiliging en kwaliteit waaraan de communicatie dient te voldoen.
Schriftelijke berichten worden in twee categorieën onderverdeeld: vrije tekst en standaardformulieren. De tweede categorie dient te voldoen aan de eisen van bijlage 5. De B- ( 7 ), C- ( 8 ) en D- ( 9 ) formulieren dienen niet langer te worden gebruikt en zijn uit bijlage 5 verwijderd.
Om de bilaterale communicatie tussen Sirenemedewerkers zo doelmatig mogelijk te doen verlopen, dient een door beide partijen beheerste taal te worden gebruikt.
Het Sirenebureau beantwoordt alle verzoeken om informatie die de andere lidstaten via hun Sirenebureaus doen zo snel mogelijk. Beantwoording dient in alle gevallen binnen 12 uur plaats te vinden.
Prioriteiten in de dagelijkse werkzaamheden dienen te worden gebaseerd op het type signalering en het belang van de zaak.
Niet-operationeel
Het Sirenebureau dient het speciale SIS-NET e-mailadres te gebruiken voor de uitwisseling van niet-operationele informatie.
1.4.6. Voorschriften voor translitteratie
De in bijlage 2 opgenomen voorschriften voor translitteratie dienen in acht te worden genomen.
1.4.7. Kwaliteit van gegevens
Elk Sirenebureau dient te voorzien in de functie van kwaliteitscoördinator voor de informatie die in het SIS wordt ingevoerd. Daartoe dienen Sirenebureaus te beschikken over de noodzakelijke nationale bevoegdheden om deze functie te vervullen waarvoor zij krachtens artikel 92, lid 4, en artikel 108 verantwoordelijk zijn. Derhalve dient een vorm van nationale kwaliteitsaudit van gegevens plaats te vinden, waaronder een beoordeling van de verhouding signaleringen/hits en van de inhoud van gegevens.
Er dienen nationale normen te worden opgesteld voor de opleiding van eindgebruikers op het gebied van beginselen voor gegevenskwaliteit en werkwijzen.
1.4.8. Structuren
Alle nationale instanties, waaronder Sirenebureaus, die verantwoordelijk zijn voor internationale samenwerking van politiediensten, dienen op gestructureerde wijze te worden georganiseerd ter voorkoming van geschillen over bevoegdheden met andere nationale instanties die vergelijkbare taken verrichten, of van de uitvoering van dubbel werk.
1.4.9. Archivering
a) Elke lidstaat stelt zelf de wijze van archivering van de informatie vast.
b) Het Sirenebureau van de signalerende lidstaat is gehouden alle informatie met betrekking tot de eigen signaleringen ter beschikking van de overige lidstaten te houden.
c) Relevante informatie in de archieven van elk Sirenebureau dient snel toegankelijk te zijn in verband met de korte termijnen voor de doorgeleiding van informatie.
d) De bestanden en andere berichten van de andere lidstaten dienen te worden bewaard met inachtneming van de nationale wetgeving inzake gegevensbeveiliging en privacy in de ontvangende lidstaten. Tevens zijn de bepalingen van titel VI van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ) van toepassing. Voor zover mogelijk blijft deze aanvullende informatie niet door de nationale Sirenebureaus gearchiveerd nadat de desbetreffende signalering is verwijderd.
e) Misbruik van een identiteit: Informatie over misbruik van een identiteit dient te worden verwijderd nadat de desbetreffende signalering is verwijderd.
1.5. Personeel
1.5.1. Kennis
Medewerkers van een Sirenebureau dienen zo veel mogelijk talen te beheersen. Dienstdoend personeel dient te kunnen communiceren met alle Sirenebureaus.
Medewerkers dienen te beschikken over de noodzakelijke kennis over:
— nationale en internationale wettelijke aspecten;
— hun nationale instanties voor wetshandhaving; en
— nationale en Europese administratieve systemen op gerechtelijk en immigratiegebied.
Zij dienen bevoegd te zijn om alle binnenkomende zaken zelfstandig af te handelen.
In geval van bijzondere verzoeken of adviezen van (juridische) deskundigen, dienen zij de hulp van hun leidinggevenden en/of deskundigen te kunnen inroepen.
Personeel dat buiten kantooruren dienst doet, dient te beschikken over dezelfde deskundigheid, kennis en bevoegdheden en dient zich met deskundigen in verbinding te kunnen stellen.
Juridische deskundigheid voor zowel normale als buitengewone zaken is vereist. Naar gelang van het geval kan deze worden geboden door elke medewerker met de vereiste juridische achtergrond of door deskundigen van rechterlijke autoriteiten.
De autoriteiten die op nationaal niveau voor de werving verantwoordelijk zijn, dienen met alle bovengenoemde kennis en vaardigheden rekening te houden bij de werving van nieuw personeel en dienen derhalve zowel op nationaal als internationaal niveau interne opleidingen of cursussen te organiseren.
Ervaren medewerkers vormen een personeelsbestand dat zelfstandig kan functioneren en daardoor zaken efficiënt kan behandelen. Een gering personeelsverloop is daarom gunstig. Daarvoor is de eenduidige steun van de leiding voor deze gedelegeerde verantwoordelijkheid vereist.
1.5.2. Opleiding
Nationaal
Op nationaal niveau dient door middel van voldoende opleiding te worden gewaarborgd dat personeel voldoet aan de eisen van dit handboek.
Aanbevolen wordt om Sirenebureaus te betrekken bij de opleiding van alle autoriteiten die signaleringen invoeren, met de nadruk op de kwaliteit van gegevens en een maximaal gebruik van het SIS.
Internationaal
Ten minste eenmaal per jaar dienen gemeenschappelijke cursussen te worden georganiseerd om de samenwerking tussen Sirenebureaus te verbeteren door medewerkers in de gelegenheid te stellen om collega's van andere Sirenebureaus te ontmoeten, informatie over nationale werkwijzen uit te wisselen en een samenhangende en vergelijkbare kennis te ontwikkelen. Verder worden medewerkers zich op deze wijze bewust van het belang van hun werkzaamheden en de noodzaak van wederzijdse solidariteit met het oog op de gemeenschappelijke veiligheid van de lidstaten.
1.5.3. Uitwisseling van personeel
Sirenebureaus kunnen ook overwegen om personeel uit te wisselen met andere Sirenebureaus. Met deze uitwisselingen wordt beoogd de kennis van medewerkers over werkmethoden te vergroten, te tonen op welke wijze andere Sirenebureaus zijn georganiseerd en om persoonlijke contacten tot stand te brengen met collega's in andere lidstaten.
1.6. Technische infrastructuur
In het algemeen bestaat de technische uitrusting uit de vastgestelde methoden voor de doorgeleiding van informatie tussen de Sirenebureaus.
Elk Sirenebureau dient te beschikken over een geautomatiseerd beheerssysteem waarmee de dagelijkse werkzaamheden grotendeels kunnen worden geautomatiseerd.
1.6.1. Automatische gegevensinvoer
Voor de invoer van SIS-signaleringen dient de voorkeur te worden gegeven aan automatische overdracht naar N.SIS van nationale signaleringen die voldoen aan de criteria voor invoer in het SIS. Deze automatische overdracht, met inbegrip van controles van de gegevenskwaliteit dient voorts transparant te zijn en geen aanvullende handelingen te vereisen van de autoriteit die de signalering invoert.
1.6.2. Automatische verwijdering van gegevens
Indien het nationale systeem de automatische overdracht van nationale signaleringen in het SIS mogelijk maakt overeenkomstig het bovenstaande lid, dient de verwijdering van een SIS-gerelateerde signalering in het nationale gegevensbestand ook te leiden tot verwijdering van de bijbehorende SIS-signalering.
Aangezien meervoudige signaleringen niet zijn toegestaan, wordt aanbevolen om voor zover mogelijk tweede en volgende signaleringen voor dezelfde persoon op nationaal niveau beschikbaar te houden zodat zij kunnen worden ingevoerd wanneer de eerste signalering voor deze persoon verloopt.
1.6.3. Uitwisseling van gegevens tussen Sirenebureaus
De aanwijzingen voor de uitwisseling van gegevens tussen Sirenebureaus dienen te worden opgevolgd. ( 11 )
1.6.4. Kwaliteit van gegevens in het SIS
Om elk Sirenebureau zijn functie van kwaliteitscoördinator voor de ingevoerde gegevens te laten vervullen (zie bovenstaand lid 1.5) dient de benodigde ondersteuning op het gebied van informatietechnologie beschikbaar te zijn.
2. ALGEMENE PROCEDURES
Onderstaande algemene procedures zijn — een enkele uitzondering daargelaten — van toepassing op de artikelen 95 t/m 100. De specifieke procedures voor de afzonderlijke artikelen zijn opgenomen in de beschrijving van het volgende artikel:
2.1. Meervoudige signaleringen (artikel 107)
In enkele gevallen kan het voorkomen dat er voor een en dezelfde persoon of zaak meerdere signaleringen van verschillende landen bestaan. Het is van wezenlijk belang dat hierdoor geen verwarring bij eindgebruikers ontstaat en dat duidelijk is welke maatregelen moeten worden genomen wanneer wordt getracht een signalering in te voeren. Derhalve dienen er verschillende procedures te worden vastgesteld voor het constateren van meervoudige signaleringen, naast een prioriteitenregeling voor opneming van die signaleringen in het SIS.
Derhalve dient:
— vóór opneming van een signalering te worden nagegaan of er in het SIS reeds een signalering met betrekking tot dezelfde persoon of zaak is opgenomen;
— overleg met de andere lidstaten plaats te vinden wanneer de opneming van een signalering leidt tot meervoudige en onverenigbare signaleringen.
2.1.1. Informatie-uitwisseling bij meervoudige signaleringen
Voor een en dezelfde persoon kan een lidstaat slechts één signalering in het SIS opnemen.
Meerdere lidstaten kunnen een signalering van dezelfde persoon invoeren wanneer de signaleringen verenigbaar zijn of naast elkaar kunnen bestaan.
Signaleringen op grond van artikel 95 zijn verenigbaar met artikel 97- en 98-signaleringen. Zij kunnen ook bestaan naast signaleringen op grond van artikel 96, hoewel in dergelijke gevallen de artikel 95-procedures voorrang hebben op de procedures van artikel 96.
a) Artikel 96- en 99-signaleringen zijn niet verenigbaar met elkaar of met signaleringen op grond van artikel 95, 97 of 98. Artikel 95- en 96-signaleringen kunnen wel naast elkaar bestaan.
In de zin van artikel 99 zijn signaleringen voor „onopvallende controle” niet verenigbaar met signaleringen voor „gerichte controles”.
b) De prioriteitsorde voor signaleringen is de volgende:
— aanhouding ter fine van overlevering of uitlevering (artikel 95);
— weigering van toegang tot Schengenstaten (artikel 96);
— inbewaringstelling (artikel 97);
— onopvallende controle (artikel 99);
— gerichte controles (artikel 99) en
— mededeling van woon- of verblijfplaats (artikel 97 en 98).
Van deze prioriteitsorde kan worden afgeweken na overleg tussen de lidstaten indien wezenlijke nationale belangen in het geding zijn.
Tabel van signaleringen
Volgorde van belang |
Artikel 95 |
Artikel 96 |
Artikel 97 bewaring |
Artikel 99 (DS) persoon |
Artikel 99 (SC) persoon |
Artikel 97 woon- of verblijfplaats |
Artikel 98 |
Artikel 99 (DD) voertuig |
Artikel 99 (SC) voertuig |
Artikel 100 |
Artikel 95 |
ja |
verenigbaar |
ja |
neen |
neen |
ja |
ja |
X |
X |
X |
Artikel 96 |
verenigbaar |
ja |
neen |
neen |
neen |
neen |
neen |
X |
X |
X |
Artikel 97 bewaring |
ja |
neen |
ja |
neen |
neen |
ja |
ja |
X |
X |
X |
Artikel 99 onopvallende controle persoon |
neen |
neen |
neen |
ja |
neen |
neen |
neen |
X |
X |
X |
Artikel 99 gerichte controle persoon |
neen |
neen |
neen |
neen |
ja |
neen |
neen |
X |
X |
X |
Artikel 97 woon- of verblijfplaats |
ja |
neen |
ja |
neen |
neen |
ja |
ja |
X |
X |
X |
Artikel 98 |
ja |
neen |
ja |
neen |
neen |
ja |
ja |
X |
X |
X |
Artikel 99 (DS) Voertuig |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
ja |
neen |
neen |
Artikel 99 (SC) Voertuig |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
neen |
ja |
neen |
Artikel 100 |
X |
X |
X |
neen |
neen |
X |
X |
neen |
neen |
ja |
(X = niet van toepassing) |
2.1.2. Nagaan van het bestaan van meervoudige signaleringen van een persoon
Ter voorkoming van de opneming van onverenigbare meervoudige signaleringen dient zorg te worden gedragen voor een goed onderscheid tussen personen met vergelijkbare kenmerken. Overleg en samenwerking tussen de Sirenebureaus is derhalve van wezenlijk belang. Elke lidstaat stelt passende technische procedures vast om dergelijke gevallen op te sporen voordat opneming plaats vindt.
De gegevens die worden gebruikt om vast te stellen of twee identiteiten mogelijk identiek zijn, worden in bijlage 6 van dit handboek nader omschreven.
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) indien naar aanleiding van een verzoek om signalering blijkt dat in het SIS reeds een persoon is opgenomen met dezelfde verplichte identiteitskenmerken (naam, voornaam, geboortedatum), dient alvorens deze signalering wordt bekrachtigd een verificatie plaats te vinden;
b) het Sirenebureau neemt contact op met het verzoekende nationale Sirenebureau teneinde zich ervan te vergewissen of het al dan niet om dezelfde persoon gaat (L-formulier); en
c) indien uit de verificatie blijkt dat de gegevens identiek zijn en op dezelfde persoon betrekking kunnen hebben, dient het Sirenebureau de procedure ter opneming van meervoudige signaleringen te volgen. Indien uit de verificatie blijkt dat de gegevens betrekking hebben op twee verschillende personen dient het Sirenebureau het verzoek om opneming van de nieuwe signalering goed te keuren.
2.1.3. Onderhandeling over de opneming van een nieuwe signalering wanneer deze niet verenigbaar is met een bestaande signalering (E-formulier)
Indien een verzoek om signalering concurreert met een signalering van dezelfde lidstaat dient het nationale Sirenebureau erop toe te zien dat in het SIS slechts één signalering wordt opgenomen. Elke lidstaat kan de te volgen procedure kiezen.
Indien een voorgenomen signalering onverenigbaar is met een reeds ingevoerde signalering van één of meer andere lidstaten dient een akkoord te worden bereikt.
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Indien de signaleringen verenigbaar zijn, is overleg tussen de Sirenebureaus niet nodig. Indien de signaleringen geen verband met elkaar houden, dient de lidstaat die een nieuwe signalering wil opnemen te besluiten om al dan niet overleg te voeren.
b) Indien de signaleringen niet verenigbaar zijn of er ten aanzien daarvan twijfel bestaat, is overleg tussen de Sirenebureaus nodig om tot één enkele signalering te komen.
c) Indien aan een signalering die niet verenigbaar is met reeds in het SIS opgenomen signaleringen na overleg voorrang is verleend, worden bij opneming daarvan de overige signaleringen ingetrokken door de lidstaten die deze hadden opgenomen. Eventuele geschillen dienen via onderhandelingen tussen de Sirenebureaus te worden beslecht. Indien geen overeenstemming wordt bereikt op basis van de vastgestelde prioriteitsorde, wordt de oudste signalering in het SIS gehandhaafd.
d) Indien een signalering wordt verwijderd, worden de lidstaten die een signalering niet konden opnemen daarvan door het C.SIS in kennis gesteld. Het Sirenebureau wordt dan automatisch door een bericht van zijn N.SIS in kennis gesteld van de mogelijkheid om een signalering die nog in reserve was, op te nemen. Het Sirenebureau voert de gehele procedure ter opneming van een signalering in de juiste signaleringscategorie uit.
2.2. Informatie-uitwisseling bij een hit
Wanneer een eindgebruiker bij bevraging van het SIS vaststelt dat een signalering overeenkomt met de ingevoerde gegevens, is er sprake van een zogenoemde hit.
De eindgebruiker kan het Sirenebureau verzoeken om nadere informatie, om de procedures van SIS-tabel 4, 10 of 16 (zie bijlage 4) daadwerkelijk te kunnen uitvoeren.
Tenzij anders bepaald dient de signalerende lidstaat van de hit en het resultaat daarvan in kennis te worden gesteld.
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Een hit voor een gesignaleerde persoon of een gesignaleerd voertuig of voorwerp dient doorgaans aan het Sirenebureau van de signalerende lidstaat te worden meegedeeld.
Indien nodig stelt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat het Sirenebureau van de lidstaat die de gesignaleerde persoon, dan wel het gesignaleerde voertuig of voorwerp heeft aangetroffen in kennis van relevante en specifieke informatie en de bijzondere maatregelen die genomen dienen te worden.
Bij melding van een hit aan de signalerende staat wordt in rubriek 090 van het G-formulier aangeduid op welk artikel van de Schengenuitvoeringsovereenkomst de hit van toepassing is.
In de gevallen waarin de hit betrekking heeft op personen die in het SIS gesignaleerd zijn onder artikel 95 dient het Sirenebureau van de lidstaat waar de hit gerealiseerd werd het Sirenebureau van de signalerende staat telefonisch in kennis te stellen alvorens het G-formulier te versturen.
b) Hits bij signaleringen krachtens artikel 96 worden niet stelselmatig aan de Sirenebureaus van de signalerende lidstaten ter kennis gebracht, doch wel in uitzonderlijke omstandigheden. Een G-formulier kan worden verzonden wanneer bijvoorbeeld aanvullende informatie benodigd is.
c) C.SIS meldt automatisch de verwijdering van een signalering aan alle lidstaten.
2.2.1. Doorgeleiding van de aanvullende informatie
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Aanvullende informatie betreffende signaleringen krachtens artikel 95 tot en met 100 kan door de Sirenebureaus worden verstrekt. Zij handelen daarbij op verzoek van de rechterlijke autoriteiten wanneer deze informatie in het kader van de wederzijdse rechtshulp wordt doorgeleid.
b) De Sirenebureaus doen in de mate van het mogelijke mededeling van medische gegevens met betrekking tot krachtens artikel 97 gesignaleerde personen indien maatregelen te hunner bescherming dienen te worden getroffen. De verstrekte gegevens worden niet langer dan strikt noodzakelijk opgeslagen en mogen slechts worden gebruikt ten behoeve van de medische verzorging van de betreffende personen.
c) Indien het optreden na een hit daartoe noopt (bijvoorbeeld bij ontdekking van een strafbaar feit of van een gevaar voor de openbare orde en veiligheid, noodzaak tot nadere identificering van een voorwerp, voertuig of persoon, enz.) wordt de informatie ter aanvulling van de in titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst — met name in artikel 99 en 100 — voorgeschreven gegevens krachtens de artikelen 39 en 46 van bovengenoemde overeenkomst verstrekt. Elke lidstaat treft passende maatregelen om een doelmatige en effectieve uitwisseling van aanvullende informatie als bedoeld in artikel 39 en 46 te waarborgen.
d) De Sirenebureaus zullen zo snel mogelijk de „aanvullende informatie” in een formulier P doorgeleiden, in antwoord op een formulier G inzake een hit bij een voertuigsignalering als bedoeld in artikel 100.
2.3. Wanneer de na een hit te volgen procedures niet kunnen worden uitgevoerd (artikel 104, lid 3)
Krachtens artikel 104, lid 3, dient een lidstaat die niet in staat is de wegens een signalering vereiste procedure te volgen de signalerende lidstaat daarvan onverwijld in kennis te stellen door middel van een formulier H.
Indien na een hit de normale procedures niet kunnen worden uitgevoerd, dient de uitwisseling van gegevens als volgt te verlopen:
a) De ontdekkende lidstaat deelt via zijn Sirenebureau de signalerende lidstaat onverwijld mee niet in staat te zijn de procedure te volgen en vermeldt de redenen daarvoor op een formulier H.
b) De betrokken lidstaten bereiken eventueel overeenstemming over een procedure die met hun nationaal recht en met de bepalingen van de Overeenkomst verenigbaar is.
2.4. Indien het oorspronkelijke doel van de signalering is gewijzigd (artikel 102, lid 3)
Krachtens lid 3 van artikel 102 kunnen de gegevens worden gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor de signalering werd opgenomen, doch uitsluitend na een hit, ter voorkoming van een op handen zijnde ernstige bedreiging voor de openbare orde en veiligheid, om ernstige redenen van staatsveiligheid of om een ernstig misdrijf te voorkomen.
Het doel van de signalering kan uitsluitend worden gewijzigd indien tevoren de toestemming van de signalerende lidstaat werd verkregen.
Indien het doel van de signalering wordt gewijzigd, gelden ten aanzien van de uitwisseling van informatie de volgende voorschriften:
a) De ontdekkende lidstaat deelt via zijn Sirenebureau de signalerende lidstaat de redenen mee op grond waarvan hij om wijziging van het oorspronkelijke doel verzoekt (formulier I).
b) De signalerende lidstaat toetst zo spoedig mogelijk of aan het verzoek kan worden voldaan en deelt zijn beslissing via zijn Sirenebureau mee aan de ontdekkende lidstaat.
c) Indien noodzakelijk stelt de signalerende lidstaat nadere voorwaarden ten aanzien van het gebruik van de gegevens.
2.4.1. Procedures voor wijziging van het oorspronkelijke doel
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
Na toestemming van de signalerende lidstaat gebruikt de ontdekkende lidstaat de gegevens voor het doel waarom hij heeft verzocht en dat is goedgekeurd. De aangezochte lidstaat houdt rekening met de eventueel gestelde voorwaarden.
2.5. Vaststelling van onjuiste of onrechtmatig opgenomen gegevens (artikel 106)
Leden 2 en 3 van artikel 106 regelen de verbetering van onjuiste of onrechtmatig opgenomen gegevens.
Indien wordt vastgesteld dat gegevens onjuist of onrechtmatig of ontoelaatbaar zijn opgenomen, geldt voor de uitwisseling van informatie de volgende regel:
De lidstaat die vaststelt dat gegevens foutief zijn, stelt de signalerende lidstaat daarvan via zijn Sirenebureau in kennis door middel van het formulier J.
2.5.1. Procedures ter verbetering van onjuiste gegevens of ter verwijdering van onrechtmatig opgenomen gegevens
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Indien overeenstemming tussen de lidstaten bestaat, voert de signalerende lidstaat zijn nationale procedure ter verbetering van de fout uit.
b) Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, doet het Sirenebureau van de lidstaat die de fout heeft vastgesteld daarvan mededeling aan de nationale autoriteit die bevoegd is de zaak aan de gemeenschappelijke controleautoriteit voor te leggen.
2.6. Recht van kennisneming en verbetering van onjuiste gegevens of verwijdering van onrechtmatig opgenomen gegevens (artikel 109 en 110)
Eenieder heeft het recht om van de hem/haar betreffende gegevens kennis te nemen en, in voorkomend geval, onjuiste gegevens te doen verbeteren of onrechtmatig opgenomen gegevens te doen verwijderen. Deze kennisname dient te voldoen aan de wettelijke bepalingen van het land waarin het verzoek wordt ingediend.
Een lidstaat mag slechts kennisneming van de signalering van een andere lidstaat toestaan voor zover zij de signalerende lidstaat vooraf heeft geraadpleegd.
2.6.1. Informatie-uitwisseling aangaande het recht van kennisneming en van verbetering van gegevens
Indien de nationale autoriteiten in kennis dienen te worden gesteld van een verzoek om kennisneming of verificatie van gegevens, gelden voor de uitwisseling van informatie de volgende regels:
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Elk Sirenebureau past inzake het recht van kennisneming het nationale recht toe. Naar gelang van de omstandigheden geven de Sirenebureaus de bij hun ingediende verzoeken om kennisneming of verbetering van gegevens door aan de bevoegde nationale autoriteiten, of handelen zij deze zelf af, voor zij daartoe bevoegd zijn.
b) De Sirenebureaus verstrekken op verzoek van de nationale autoriteiten de nodige informatie aangaande de uitoefening van het recht van kennisneming.
2.6.2. Mededeling inzake verzoeken om kennisneming betreffende signaleringen van andere lidstaten
Informatie-uitwisseling betreffende door andere lidstaten in het SIS opgenomen signaleringen geschiedt zoveel mogelijk door tussenkomst van de nationale Sirenebureaus.
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Het verzoek om kennisneming wordt zo spoedig mogelijk aan de signalerende lidstaat voorgelegd, opdat deze zijn standpunt kan bepalen.
b) De signalerende lidstaat doet haar standpunt toekomen aan de lidstaat bij wie het verzoek is ingediend.
c) Daarbij wordt rekening gehouden met de wettelijke termijnen waarin eventueel voor afhandeling van het verzoek is voorzien.
Indien de signalerende lidstaat haar standpunt doorgeleidt aan het Sirenebureau van de lidstaat waarbij het verzoek om kennisneming is ingediend, draagt het Sirenebureau er zorg voor dat het standpunt zo spoedig mogelijk bekend wordt gemaakt aan de autoriteit die bevoegd is het verzoek om kennisneming af te handelen.
2.6.3. Mededeling betreffende de bij kennisneming en verbetering te volgen procedures
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
De Sirenebureaus informeren elkaar omtrent de nationale wetgeving inzake procedures voor kennisneming en verbetering van persoonsgegevens, alsmede van mogelijke latere wijzigingen. Hiervoor dient het formulier K te worden gebruikt.
2.7. Vervallenverklaring wanneer de voorwaarden voor handhaving van een signalering niet meer bestaan
De lidstaten die hun signalering niet hadden kunnen opnemen op de hoogte brengen van de hit en van de verwijdering van de signalering.
Behoudens de gevallen naar aanleiding van een hit, kan een signalering hetzij direct door het C.SIS worden verwijderd (indien de geldigheidsduur is verstreken), hetzij indirect door de dienst die haar heeft opgenomen (indien de voorwaarden voor handhaving van de signalering niet meer bestaan).
In beide gevallen dient het C.SIS-verwijderingsbericht automatisch door N.SIS te worden verwerkt.
2.8. Misbruik van een identiteit
Van misbruik van een identiteit is sprake wanneer een overtreder gebruik maakt van de identiteit (naam, voornaam, geboortedatum) van een werkelijk bestaande persoon. Dit kan het geval zijn wanneer een document ten nadele van de werkelijke eigenaar wordt gebruikt.
De lidstaat die code 3 invoert in het veld „categorie identiteit” dient ook het formulier Q te verzenden bij opneming/wijziging van de signalering in het SIS.
Indien bij bevraging van het SIS code 3 wordt aangetroffen in het veld „categorie identiteit”, dient de ambtenaar die de verificatie uitvoert zich in verbinding te stellen met het nationale Sirenebureau en nadere informatie op te vragen om vast te stellen of de gecontroleerde persoon de gezochte persoon is of degene van wie de identiteit wordt misbruikt.
Zodra duidelijk is dat de identiteit van een persoon wordt misbruikt, dient de signalering te worden voorzien van een code „3”. De betrokkene dient volgens nationale procedures het nationale Sirenebureau van de signalerende lidstaat te voorzien van de benodigde informatie, waaronder werkelijke personalia, bijzonderheden van identiteitspapieren en/of het invullen van het formulier Q.
Onder de navolgende voorwaarde dienen de foto's en vingerafdrukken van de persoon wiens identiteit wordt misbruikt ook te worden geregistreerd bij het Sirenebureau van de signalerende lidstaat.
Op het Q-formulier verwijst alleen het Schengennummer naar de gegevens voor de middels de SIS-signalering gezochte persoon. De gegevens in rubriek 052 (afgiftedatum van het document) dienen altijd te worden ingevoerd. In rubriek 083 (bijzonderheden betreffende de signalering) dient altijd te worden vermeld met welke dienst contact kan worden opgenomen voor nadere informatie omtrent de signalering.
Deze gegevens kunnen uitsluitend worden verwerkt met de uitdrukkelijke toestemming van degene wiens identiteit wordt misbruikt.
Wanneer voorts blijkt dat een in het SIS gesignaleerde persoon de identiteit van een ander misbruikt, dient de signalerende lidstaat te controleren of het noodzakelijk is om de misbruikte identiteit in de SIS-signalering te handhaven (ten behoeve van de opsporing van de gezochte persoon).
De gegevens van degene wiens identiteit wordt misbruikt, dienen uitsluitend beschikbaar te zijn ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de gecontroleerde persoon en dienen in geen geval voor andere doeleinden te worden gebruikt. Informatie over misbruik van een identiteit dient te worden verwijderd nadat de desbetreffende signalering is verwijderd.
2.9. Sirpit (Sirene Picture Transfer)
2.9.1. Ontwikkeling en achtergrond van Sirpit (Sirene Picture Transfer — Overdracht van foto's binnen Sirene)
Sirenebureaus dienen in staat te zijn vingerafdrukken en foto's uit te wisselen voor identificatiedoeleinden.
Bij twijfel aan de identiteit van een aangetroffen persoon kunnen door middel van de Sirpit-procedure foto's en vingerafdrukken snel elektronisch worden uitgewisseld tussen Sirenebureaus, zodat de vingerafdrukken en foto's van de aangetroffen persoon kunnen worden vergeleken met die van een gesignaleerde persoon.
In het kader van de samenwerking van politiediensten kunnen foto's en vingerafdrukken ook worden uitgewisseld in de gevallen als bedoeld in artikel 39 en 46 van de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten verdrag indien het Sirenebureau deze gevallen ook behandelt.
2.9.2. Verder gebruik van uitgewisselde gegevens, waaronder archivering
Verder gebruik van foto's en vingerafdrukken die via Sirpit worden uitgewisseld en/of gearchiveerd, dient in alle gevallen te voldoen aan de bepalingen van titel VI van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en met name aan het bepaalde in artikel 126 en 129 van die overeenkomst (en, indien van toepassing, de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG) en van de geldende wetgeving ter zake van de desbetreffende landen.
2.9.3. Technische vereisten
Elk Sirenebureau dient te voldoen aan de technische eisen van Sirpit.
Enerzijds dient het Sirenebureau in staat te zijn om elektronisch verzoeken uit te wisselen voor vergelijking of verificatie en de resultaten daarvan, en anderzijds dient het in staat te zijn verzoeken elektronisch — ongewijzigd — te verzenden en resultaten te ontvangen van zijn nationale identificatiedienst.
Vingerafdrukken en foto's worden in een bijlage verzonden op een speciaal voor Sirpit ontwikkeld invoerscherm.
2.9.4. Nationale identificatiedienst
De nationale identificatiedienst ontvangt uitsluitend verzoeken afkomstig van, en verzendt resultaten naar zijn eigen nationaal Sirenebureau.
2.9.5. Gebruik van het formulier L van Sirene
De doorgeleiding (verzoek om, en resultaat van een vergelijking) via Sirpit wordt aangekondigd door de verzending van een formulier L via het gebruikelijke kanaal voor alle Sireneformulieren. L-formulieren worden samen met vingerafdrukken en/of foto's verzonden.
In gevallen als bedoeld in artikel 39 en 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst wordt het L-formulier vervangen door een goedgekeurde vorm van aankondiging.
2.9.6. Sirpit-procedure
Het Sirenebureau van het land waarin de persoon wordt aangetroffen, wordt hierna aangeduid met de term „het ontdekkende Sirenebureau”.
Het Sirenebureau van het land dat de signalering in het SIS heeft ingevoerd, wordt hierna aangeduid met de term „het aanleverende Sirenebureau”.
De procedure voorziet in twee mogelijkheden:
2.9.6.1. Het ontdekkende Sirenebureau maakt de vergelijking
a) Het ontdekkende Sirenebureau bureau zendt een formulier G via de gebruikelijke elektronische weg en verzoekt in veld 089 het aanleverende Sirenebureau om zo spoedig mogelijk een formulier L te zenden, alsmede de eventueel beschikbare vingerafdrukken en foto's.
b) Het aanleverende Sirenebureau antwoordt met een L-formulier. Indien de vingerafdrukken en foto's beschikbaar zijn, meldt het aanleverende Sirenebureau in veld 083 dat vingerafdrukken en/of foto's worden verzonden ten behoeve van de vergelijking.
c) Het ontdekkende Sirenebureau zendt de vingerafdrukken en foto's ter vergelijking naar zijn nationale identificatiedienst en verzoekt het resultaat langs dezelfde weg toe te zenden.
d) Het ontdekkende Sirenebureau zendt het resultaat op een formulier L (in veld 083) aan het aanleverende Sirenebureau.
2.9.6.2. Het aanleverende Sirenebureau maakt de vergelijking
a) Het ontdekkende Sirenebureau zendt een formulier G en een formulier L via de gebruikelijke elektronische kanalen en vermeldt in veld 083 van het formulier L dat de vingerafdrukken en foto's voor vergelijking worden toegestuurd.
b) Het aanleverende Sirenebureau zendt de ontvangen vingerafdrukken en foto's ter vergelijking naar zijn nationale identificatiedienst en verzoekt het resultaat langs dezelfde weg toe te zenden.
c) Het aanleverende Sirenebureau zendt het resultaat op een formulier L (in veld 083) aan het ontdekkende Sirenebureau.
Na vergelijking kunnen de vingerafdrukken en foto's van een gerapporteerde persoon door het ontdekkende Sirenebureau worden bewaard voor het geval nadere vergelijking noodzakelijk is.
De vingerafdrukken en foto's van een persoon die niet overeenkomen met de via Sirpit uitgewisselde gegevens van een gerapporteerde persoon dienen te worden verwerkt in overeenstemming met de bepalingen van titel VI van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en met name van artikel 126 en 129 van die overeenkomst (en, voor zover van toepassing, de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG) en met de geldende wetgeving ter zake in de desbetreffende lidstaten. Doorgaans betekent dit dat de desbetreffende vingerafdrukken en foto's worden verwijderd.
2.9.6.3. Invoerscherm
Bij de ontwikkeling van het invoerscherm wordt uitgegaan van het bestaande scherm van Interpol (ANSI/NIST-norm)
Op het scherm verschijnen de volgende gegevens:
3. Datum vingerafdrukken
4. Datum foto
8. Meisjesnaam
9. Identiteit vastgesteld?
10. Geboortedatum ( 22 )
11. Geboorteplaats
12. Nationaliteit
13. Geslacht ( 23 )
14. Aanvullende informatie
15. Opmerkingen
2.10. Samenwerking van politiediensten (artikelen 39 t/m 46)
De samenwerking van politiediensten uit de lidstaten dient zich niet te beperken tot het gebruik van informatie uit het SIS.
De volgende aanbevelingen worden gedaan:
a) de Sirenebureaus van de lidstaten wisselen alle nuttige informatie uit met inachtneming van alle nationale uitvoeringsmaatregelen voor artikel 39 t/m 46; zij maken daartoe gebruik van SIS-NET e-mail; en
b) de Sirenebureaus houden elkaar op de hoogte van op nationaal niveau genomen maatregelen en van wijzigingen daarvan.
Een hit kan leiden tot de ontdekking van een strafbaar feit of een ernstige bedreiging van de openbare orde en veiligheid. Nauwkeurige identificatie van een persoon of voorwerp kan van wezenlijk belang zijn, en de uitwisseling van informatie in bijvoorbeeld de vorm van foto's of vingerafdrukken speelt daarbij een bijzonder belangrijke rol. Artikel 39 en 46 vormen de grond voor deze uitwisseling, die plaatsvindt in overeenstemming met de bepalingen van titel VI van de Overeenkomst.
2.10.1. Specifieke bevoegdheden inzake politie en veiligheid. Titel III (artikelen 39 en 46)
Titel III van de Schengenuitvoeringsovereenkomst bevat een aantal aanvullende bepalingen inzake de samenwerking van politie en justitie.
De volgende aanbevelingen worden gedaan:
a) elke lidstaat kan zijn Sirenebureau krachtens titel III van de Overeenkomst specifieke bevoegdheden inzake politie en veiligheid verlenen; en
b) de lidstaten stellen elkaar in kennis van de ten behoeve van hun respectieve Sirenebureaus getroffen nationale maatregelen en van de wijzigingen daarvan.
2.11. Dualiteit van Interpoltaken en Sirenetaken
Het SIS is niet bedoeld ter vervanging of als doublure van de rol van Interpol. Hoewel hun taken elkaar kunnen overlappen, zijn er aanzienlijke verschillen tussen de uitgangspunten voor hun werkzaamheden en de samenwerking van de lidstaten in het kader van Schengen en die van Interpol. Daarom moeten op nationaal niveau regels worden opgesteld voor de samenwerking tussen de Sirenebureaus en de NCB's (Nationale centrale bureaus).
De volgende beginselen worden overeengekomen:
2.11.1. Prioriteit van SIS-signaleringen boven Interpolsignaleringen
Signaleringen in het SIS en de desbetreffende informatie-uitwisseling hebben altijd voorrang boven signaleringen en informatie-uitwisseling via Interpol. Dit is met name van belang bij met elkaar strijdige signaleringen.
2.11.2. Keuze van het communicatiekanaal
Het beginsel dat Schengensignaleringen voorrang hebben op Interpolsignaleringen dient te worden geëerbiedigd, en gewaarborgd dient te worden dat de NCB's van lidstaten dit beginsel ook eerbiedigen. Nadat een Schengensignalering is gemaakt, dient alle communicatie over de signalering en het doel van haar opneming van de Sirenebureaus uit te gaan. Indien een lidstaat de voorkeur geeft aan een ander communicatiekanaal dient daarover tevoren overleg te worden gevoerd met de andere partijen. Een dergelijke wijziging van kanaal is slechts in bijzondere gevallen mogelijk.
2.11.3. Gebruik en verspreiding van Interpol in Schengenstaten
Gelet op de voorrang van SIS-signaleringen boven Interpolsignaleringen dient signalering via Interpol beperkt te blijven tot uitzonderingsgevallen (d.w.z. wanneer opneming van de signalering in het SIS noch in de Overeenkomst noch in technische zin is geregeld of wanneer niet alle voor opneming van een SIS-signalering noodzakelijke informatie beschikbaar is). Parallelle signaleringen in de Schengenruimte in het SIS en via Interpol zijn niet toegestaan. Signaleringen die via Interpol worden verspreid en waarbij de Schengenruimte of gedeelten ervan („Interpol diffusion zone 2”) worden overlapt, dienen de volgende tekst te bevatten: „Zone 2 met uitzondering van de Schengenstaten”.
2.11.4. Informatieverstrekking aan derde staten
Over het doorgeven van informatie aan derde staten (toestemming, wijze van verstrekking en kanaal) beslist het Sirenebureau van de signalerende lidstaat). Dit Sirenebureau houdt daarbij rekening met de in de Schengenuitvoeringsovereenkomst en in Richtlijn 95/46/EG opgenomen bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens. Het gebruik van het Interpolkanaal is afhankelijk van nationale bepalingen of procedures.
2.11.5. Hit en verwijdering van een signalering
De Schengenstaten garanderen op nationaal niveau dat het Sirenebureau en het nationale centrale bureau elkaar in geval van een hit in kennis stellen.
De verwijdering van een signalering wordt uitsluitend verricht door de signalerende autoriteit.
2.11.6. Verbetering van de samenwerking tussen de Sirenebureaus en de nationale centrale bureaus van Interpol
Elke lidstaat neemt alle passende maatregelen ten behoeve van een doelmatige uitwisseling van informatie op nationaal niveau tussen zijn Sirenebureau en de NCB's.
2.12. Samenwerking met Europol en Eurojust
Om de samenwerking tussen Sirenebureaus te stroomlijnen dienen passende nationale procedures te worden vastgesteld.
2.13. Bijzondere opsporingen
2.13.1. Geografisch gerichte opsporing
Een geografisch gerichte opsporing is een opsporing in gevallen waarin het aanvragende land beschikt over sterke bewijzen ten aanzien van de woon- of verblijfplaats van de gezochte persoon of het gezochte voorwerp binnen een beperkt geografisch gebied. In dergelijke omstandigheden kan een verzoek van de gerechtelijke autoriteit dadelijk na ontvangst worden uitgevoerd.
Geografisch gerichte opsporing dient in het Schengengebied plaats te vinden op basis van de signalering in het SIS. Op het relevante M-formulier, dat tegelijk met de opneming van de signalering of de verkrijging van de informatie over de woon- of verblijfplaats dient te worden verzonden, dient informatie over de woon- of verblijfplaats van de gezochte persoon of zaak te worden vermeld. In het SIS dient een signalering voor de gezochte persoon te worden opgenomen om te waarborgen dat een verzoek om voorlopige aanhouding onmiddellijk uitvoerbaar is (artikel 64 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, artikel 9, lid 3, van het kaderbesluit betreffende het EAB).
Door een dergelijke signalering stijgen de kansen op succes wanneer de persoon of zaak zich onverwacht binnen het Schengengebied verplaatst. Het invoeren van personen of zaken in het SIS kan daarom alleen in bijzondere omstandigheden achterwege blijven (bijvoorbeeld wanneer er onvoldoende informatie is om een signalering in te voeren enz.).
2.13.2. Opsporing met medewerking van speciale politie-eenheden voor gerichte bevraging
Van de diensten van speciale eenheden die gerichte bevragingen uitvoeren, dient in voorkomende gevallen ook gebruik gemaakt te worden door Sirenebureaus in aangezochte lidstaten. Derhalve dient een goede samenwerking met deze eenheden tot stand te worden gebracht en dient de uitwisseling van informatie te worden gewaarborgd. De SIS-signalering kan niet worden vervangen door internationale samenwerking van bovengenoemde politie-eenheden. Deze samenwerking dient niet strijdig te zijn met de rol van het Sirenebureau als aanspreekpunt voor opsporing met behulp van het SIS.
2.14. Aanbrenging van een markering
Op verzoek van een andere lidstaat een markering aanbrengen
Op grond van artikel 94, lid 4, artikel 95, lid 3, artikel 97 en 99, lid 6, kan een aangezochte lidstaat weigeren de voorgeschreven procedure op zijn grondgebied te volgen door te verzoeken om aanbrenging van een markering bij een signalering krachtens artikel 95, 97 of 99. De redenen voor het verzoek dienen op hetzelfde moment te worden opgegeven.
2.14.1. Informatie-uitwisseling bij aanbrenging van een markering
De Sirenebureaus dienen informatie uit te wisselen om lidstaten de gelegenheid te bieden om te beoordelen of een markering noodzakelijk is.
Overeenkomstig artikel 94, lid 4, kan een markering te allen tijde worden toegevoegd aan (of verwijderd uit) signaleringen op grond van artikel 95, artikel 97 en artikel 99. Wanneer een markering wordt toegevoegd aan artikel 97- en 99-signaleringen verschijnt de signalering niet op het scherm wanneer de eindgebruiker het systeem raadpleegt. Voor artikel 95-signaleringen bestaat een afzonderlijke procedure. Iedere lidstaat dient zo spoedig mogelijk na te gaan voor welke signaleringen markering wellicht geboden is.
2.14.2. Raadpleging van de lidstaten met het oog op aanbrenging van een markering
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Indien een lidstaat verlangt dat een markering wordt aangebracht, dient hij de markering onder opgave van redenen bij de signalerende lidstaat aan te vragen.
b) Na uitwisseling van informatie dient de markering mogelijk gewijzigd of verwijderd te worden of kan het verzoek worden ingetrokken.
2.14.3. Verzoek om aanbrenging van een markering
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) De aangezochte lidstaat verzoekt de lidstaat die een artikel 95-, 97- of 99-signalering heeft toegevoegd om een markering aan te brengen. Dit verzoek dient te worden gedaan middels een formulier F.
b) De signalerende lidstaat is verplicht de verlangde markering onmiddellijk aan te brengen.
2.14.4. Verzoek om stelselmatige aanbrenging van een markering voor eigen onderdanen van een lidstaat
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Een lidstaat kan het Sirenebureau van de andere lidstaat verzoeken om stelselmatig een markering aan te brengen bij artikel 95-signaleringen van zijn onderdanen.
b) Elke lidstaat die dat wenst, zendt een schriftelijk verzoek aan de lidstaat die hij om samenwerking verzoekt.
c) Elke lidstaat waaraan een dergelijk verzoek wordt gericht, brengt voor de desbetreffende lidstaat dadelijk nadat de signalering is opgenomen een markering aan.
d) Deze procedure blijft van kracht zolang zij niet door een ander schriftelijk verzoek wordt geannuleerd.
Indien de omstandigheden als bedoeld in artikel 94, lid 4, niet langer bestaan, dient de lidstaat die om aanbrenging van de markering heeft verzocht ten spoedigste te verzoeken de markering te verwijderen.
3. SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 95 ( 24 )
Onderstaande stappen dienen te worden gevolgd:
— controles van lidstaten voorafgaand aan de signalering;
— meervoudige signaleringen;
— aan lidstaten te zenden aanvullende informatie;
— op verzoek van een andere lidstaat een markering aanbrengen;
— actie door Sirenebureau na ontvangst van een signalering als bedoeld in artikel 95;
— informatie-uitwisseling bij een hit;
— verwijdering van een signalering;
— misbruik van een identiteit.
3.1. Controles van lidstaten voorafgaand aan de signalering
De meest recente signaleringen krachtens artikel 95 worden vergezeld door een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Krachtens een artikel 95-signalering kan echter ook voorlopige aanhouding plaatsvinden voordat een internationaal aanhoudingsbevel (IAW) wordt verkregen. Tevoren dient in deze gevallen het volgende te worden gecontroleerd.
Het EAB/IAB dient te worden uitgevaardigd door een justitiële autoriteit die bevoegd is om in de signalerende lidstaat deze functie te vervullen.
Er dienen voldoende bijzonderheden te worden vermeld in het EAB/IAW en op het formulier A (met name rubriek (e) van het EAB: „beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit/de strafbare feiten is/zijn begaan, waaronder tijdstip en plaats” en veld 044 van het formulier A: „omschrijving van de delicten”), zodat andere Sirenebureaus de signalering kunnen verifiëren.
3.2. Nagaan of aanhouding ter fine van overlevering of uitlevering op grond van het nationale recht van de lidstaten is toegestaan
De signalerende lidstaat dient na te gaan of de aanhouding waarom zal worden verzocht op grond van het nationale recht van de overige lidstaten is toegestaan.
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Voor alle lidstaten wordt nagegaan of aan de signalering gevolg kan worden gegeven.
b) Bij twijfel wordt het betrokken Sirenebureau geraadpleegd en worden de voor de toetsing benodigde gegevens doorgeleid of uitgewisseld.
Elke lidstaat dient passende technische of organisatorische maatregelen te treffen om te waarborgen dat signaleringen krachtens artikel 95, lid 2, tweede volzin, eerst in het SIS worden ingevoerd nadat het Sirenebureau van de desbetreffende lidstaat in kennis is gesteld.
3.3. Meervoudige signaleringen
3.3.1. Nagaan van het bestaan van meervoudige signaleringen (artikel 107)
Elke lidstaat kan per gezochte persoon slechts één signalering in het systeem invoeren. Derhalve dient te worden nagegaan of vanuit één lidstaat meerdere verzoeken om signalering worden gedaan. Indien vanuit één lidstaat meerdere verzoeken om signalering worden gedaan, is een nationale procedure vereist om te bepalen welk EAB in de artikel 95-signalering zal worden vermeld. Ook kan één EAB worden uitgevaardigd voor alle strafbare feiten.
In enkele gevallen kan het voorkomen dat er voor een en dezelfde persoon of zaak meerdere signaleringen van verschillende landen bestaan. Derhalve dient:
a) vóór opneming van een signalering te worden nagegaan of er in het SIS reeds een signalering met betrekking tot dezelfde persoon of zaak aanwezig is;
b) overleg met de andere lidstaten plaats te vinden wanneer de opneming van een artikel 95-signalering leidt tot meervoudige en onverenigbare signaleringen (bijvoorbeeld wanneer voor de persoon al een artikel 99-signalering bestaat en een artikel 95-signalering dient te worden opgenomen).
Signaleringen op grond van artikel 95 zijn verenigbaar met artikel 97- en 98-signaleringen. Zij kunnen ook bestaan naast signaleringen krachtens artikel 96 hoewel in dergelijke gevallen de artikel 95-procedures voorrang hebben op de procedures als bedoeld in artikel 96. Artikel 99-signaleringen zijn niet verenigbaar met signaleringen als bedoeld in artikel 95.
De prioriteitsorde voor signaleringen is de volgende:
— aanhouding ter fine van overlevering of uitlevering (artikel 95),
— weigering van toegang tot de Schengenstaten (artikel 96),
— inbewaringstelling (artikel 97),
— onopvallende controle (artikel 99),
— gerichte controle (artikel 99),
— mededeling van woon- of verblijfplaats (artikel 97 en 98).
Van deze prioriteitsorde kan na overleg tussen de lidstaten worden afgeweken indien wezenlijke nationale belangen in het geding zijn.
Het Sirenebureau van de signalerende lidstaat dient een registratie bij te houden van alle verzoeken tot opneming van volgende signaleringen die, na overleg, zijn afgewezen op grond van het bovenstaande, tot de signalering is verwijderd.
Nadat zich in een lidstaat een hit voordoet, kan het Sirenebureau van de signalerende lidstaat evenveel EAB verzenden als er zijn uitgevaardigd door zijn bevoegde rechterlijke autoriteiten.
Meerdere lidstaten kunnen een signalering opnemen voor een EAB voor dezelfde persoon. Indien twee of meer lidstaten een EAB hebben uitgevaardigd voor dezelfde persoon, besluit de uitvoerende rechterlijke autoriteit in de lidstaat waar de aanhouding plaatsvindt welk aanhoudingsbevel bij aanhouding wordt uitgevoerd.
3.3.2. Uitwisseling van informatie
Ter voorkoming van de opneming van onverenigbare meervoudige signaleringen dient zorg te worden gedragen voor een goed onderscheid tussen personen met vergelijkbare kenmerken.
Overleg en samenwerking tussen de Sirenebureaus is derhalve van wezenlijk belang. Elke lidstaat stelt passende technische procedures vast om dergelijke gevallen op te sporen voordat opneming plaats vindt.
De gegevens die worden gebruikt om vast te stellen of twee identiteiten mogelijk gelijk zijn, worden in bijlage 6 van dit handboek nader omschreven.
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Indien naar aanleiding van een verzoek om opneming van een nieuwe signalering blijkt dat in het SIS reeds een persoon is opgenomen met dezelfde verplichte identiteitskenmerken (naam, voornaam, geboortedatum), dient alvorens deze nieuwe signalering wordt bekrachtigd een verificatie plaats te vinden.
b) Het Sirenebureau neemt contact op met de nationale verzoekende dienst teneinde zich ervan te vergewissen of het al dan niet om dezelfde persoon gaat.
c) Indien uit de verificatie blijkt, dat de gegevens identiek zijn en op dezelfde persoon betrekking kunnen hebben, dient het Sirenebureau de procedure ter opneming van meervoudige signaleringen te volgen. Indien uit de verificatie blijkt dat de gegevens betrekking hebben op twee verschillende personen dient het Sirenebureau het verzoek om opneming van de nieuwe signalering goed te keuren.
3.3.3. Opneming van een alias
a) Om te voorkomen dat signaleringen in een bepaalde categorie onverenigbaar zijn vanwege een op te nemen alias, dienen de betrokken lidstaten elkaar omtrent dit alias te informeren en alle relevante informatie omtrent de werkelijke identiteit van de gezochte persoon door te geleiden.
De eigenaar van de oorspronkelijke signalering is verantwoordelijk voor de opneming van een alias. Ontdekt een derde land de alias, dan dient het de zaak over te dragen aan de eigenaar van de signalering tenzij het zelf een signalering creëert.
b) De overige lidstaten in kennis stellen van aliassen bij een krachtens artikel 95 opgenomen signalering.
c) Opneming van de signalering in het SIS.
3.4. Aan lidstaten te zenden aanvullende informatie
3.4.1. Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een EAB
De voor alle lidstaten uniforme formulieren A en M dienen te worden gebruikt; de informatie op deze formulieren dient identiek te zijn aan de informatie van het EAB.
Op een formulier A:
— 006-013: De relevante informatie die in het SIS is ingevoerd en overeen komt met rubriek (a) van het EAB dient te worden ingevoerd.
— 030: De aanduiding dat dit formulier A specifiek voor een EAB is, dient te worden ingevoerd bij de gegevens van de rechter of rechtbank die het aanhoudingsbevel uitvaardigt uit rubriek (i) van het EAB.
— 031: De relevante informatie uit rubriek (b) van het EAB betreffende het vonnis waarop het bevel is gebaseerd, dient te worden ingevoerd.
— 032: Hier wordt de datum van het aanhoudingsbevel ingevoerd.
— 033: De bevoegdheid van de rechterlijke autoriteit die het bevel heeft uitgevaardigd dient te worden ingevoerd en overgenomen uit rubriek (i) van het EAB.
— 034: De relevante informatie uit rubriek (c, 1) van het EAB en, indien van toepassing:
—
— het strafbare feit/de strafbare feiten waarvoor het bevel is uitgevaardigd wordt/worden bestraft met een levenslange gevangenisstraf;
— het rechtsstelsel van de signalerende lidstaat voorziet in herziening van de opgelegde straf of maatregel op verzoek of na ten minste 20 jaar met het oog op het niet ten uitvoer leggen van de straf of maatregel,
— en/of
— het rechtsstelsel van de signalerende lidstaat voorziet in de toepassing van gratiemaatregelen waarop de persoon aanspraak kan maken krachtens de wet of de praktijk van de signalerende lidstaat met het oog op het niet ten uitvoer leggen van de straf of maatregel.
— 035-037: De relevante informatie uit rubriek (b) van het EAB dient te worden ingevoerd.
— 038: De relevante informatie uit rubriek (c, 2) van het EAB en, indien van toepassing:
—
— het strafbare feit/de strafbare feiten waarvoor het bevel is uitgevaardigd wordt/worden bestraft met een levenslange gevangenisstraf;
— het rechtsstelsel van de signalerende lidstaat voorziet in herziening van de opgelegde straf of maatregel op verzoek of na ten minste 20 jaar met het oog op het niet ten uitvoer leggen van de straf of maatregel,
— en/of
— het rechtsstelsel van de signalerende lidstaat voorziet in de toepassing van gratiemaatregelen waarop de persoon aanspraak kan maken krachtens de wet of de praktijk van de signalerende lidstaten met het oog op het niet ten uitvoer leggen van de straf of maatregel.
— 039: De informatie uit rubriek (c, 2) van het EAB dient te worden ingevoerd.
— 040: De informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende de van toepassing zijnde wettelijke bepaling.
— 041: De informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende de aard en wettelijke omschrijving van het (de) strafbare feit(en).
— 042: De informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende het tijdstip waarop het (de) strafbare feit(en) werd(en) gepleegd.
— 043: De informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende de plaats waar het (de) strafbare feit(en) werd(en) gepleegd.
— 044: De informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende de omstandigheden waaronder het (de) strafbare feit(en) werd(en) gepleegd.
— 045: De informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende de mate van deelneming van de gezochte persoon.
— 058: De informatie uit rubriek (a) van het EAB betreffende de opvallende kenmerken/het signalement van de persoon.
Op een formulier M:
— 083: Waar de tekst „informatie over vonnis bij verstek volgens rubriek (d) van het EAB” verschijnt, wordt indien van toepassing verzocht om:
—
a) aan te geven of het vonnis bij verstek werd uitgesproken;
b) indien dat het geval is geweest, om aan te geven of betrokkene persoonlijk was gedagvaard of in kennis was gesteld van datum en plaats van de zitting waar het vonnis bij verstek werd uitgesproken. Indien dit niet het geval is, de wettelijke waarborgen vermelden.
Indien de tekst „Strafba(a)r(e) feit(en) uit rubriek (e, I en II) van het EAB” verschijnt, dient een of meer van de feiten die in de signalerende lidstaat kunnen worden bestraft met een vrijheidsstraf of een maatregel die vrijheidsbeneming meebrengt van ten minste drie jaar als omschreven in de wetgeving van de signalerende lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit (of rubriek [(e)I] van het EAB) te worden ingevuld indien van toepassing.
Indien het (de) strafbare feit(en) behoren tot de feiten als omschreven in artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit betreffende het EAB dienen zij in de bewoordingen van de lijst volledig te worden vermeld op het formulier M.
Indien het (de) strafbare feit(en) niet in bovengenoemde lijst zijn opgenomen, is de onderstaande informatie verplicht:
a) ofwel dat het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd wegens feiten die in de wetgeving van de signalerende lidstaat kunnen worden bestraft met een vrijheidsstraf of een maatregel die vrijheidsbeneming meebrengt met een maximale duur van ten minste twaalf maanden;
b) ofwel, indien een vonnis is uitgesproken of een maatregel die vrijheidsbeneming meebrengt is opgelegd, dat het vonnis ten minste vier maanden bedraagt.
Indien de in veld 083 van de M-formulieren te vermelden informatie langer is dan 1 024 tekens, dienen een of meer aanvullende M-formulieren te worden verzonden.
3.4.2. Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een voorlopige aanhouding
Het dossier inzake personen om wier aanhouding ter fine van aanhouding of uitlevering wordt verzocht, dient te worden voorbereid voordat de signalering wordt opgenomen. Nagegaan dient te worden of de informatie volledig is en op de juiste wijze wordt gepresenteerd. De volgende informatie dient te worden verstrekt: bijzonderheden betreffende vervolging of tenuitvoerlegging van strafvonnissen dienen in beginsel als alternatief te worden vermeld:
— 006 Naam: In rubriek 006 wordt de naam ingevoerd die voor het main record bij signalering in het SIS wordt gebruikt.
— 007 Voornaam
— 009 Geboortedatum
— 010 Geboorteplaats
— 011 Alias: De eerste alias wordt voluit vermeld en wordt gevolgd door het totale aantal gesignaleerde aliassen. Zo nodig kan met het oog op doorgeleiding van de volledige lijst van aliassen een formulier M worden gebruikt.
— 012 Geslacht
— 013 Nationaliteit: Rubriek 013 „Nationaliteit” dient zo volledig mogelijk te worden ingevuld op basis van de beschikbare gegevens. Indien twijfel omtrent de informatie bestaat, dient code „1W” te worden vermeld en de vermelding „vermoedelijk van ... nationaliteit” te worden toegevoegd.
— 030 Autoriteit die het bevel tot aanhouding heeft gegeven of het vonnis heeft gewezen (identiteit en hoedanigheid van de rechter of officier van justitie of naam van de rechtbank).
— 031 Referentienummer van het bevel tot aanhouding of vonnis (037). Zie ook onderstaande opmerkingen.
— 032 Datum van het bevel tot aanhouding of vonnis (036). In een begeleidend document kunnen verzoeken om strafvervolging en verzoeken om tenuitvoerlegging van de straf worden samengevoegd.
— 033 Naam van de verzoekende autoriteit
— 034 Maximumstraf/maximaal verwachte straf
— 035 Rechter of rechtscollege die of dat het vonnis heeft gewezen
— 036 Datum van het vonnis
— 037 Referentienummer van het vonnis
— 038 Opgelegde straf
— 039 Eventuele reststraf
— 040 Toepasselijke wetsteksten
— 041 Wettelijke delictsomschrijving
— 042 Datum waarop respectievelijk periode waarin het strafbare feit is gepleegd
— 044 Beschrijving van de feiten (met inbegrip van daaruit ontstane gevolgen)
— 045 Graad van deelneming (dader — mededader — medeplichtige — overige).
Elk land kan zijn eigen juridische terminologie gebruiken om de graad van deelneming te beschrijven.
De verstrekte informatie dient zodanig uitgebreid te zijn dat de andere Sirenebureaus de signalering kunnen verifiëren maar het berichtensysteem niet word overbelast.
Indien de Sirenebureaus het bericht niet kunnen ontvangen omdat daarmee het aantal karakters wordt overschreden dat in de structuur van het formulier technisch is voorzien, kan ter aanvulling van de informatie van een formulier M gebruik worden gemaakt. Op het laatste formulier wordt „Einde communicatie” vermeld (rubriek 044 van formulier A of rubriek 083 van formulier M).
3.4.3. Nadere informatie ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van een persoon
Na overleg en/of op verzoek van een andere lidstaat kan andere informatie door het Sirenebureau van de signalerende lidstaat worden verstrekt indien zulks nodig is ter identiteitsvaststelling. Het betreft met name:
— origine van het paspoort of identiteitsbewijs waarvan de gezochte persoon houder is;
— nummer, datum en plaats van afgifte van het paspoort of identiteitsbewijs; autoriteit die het paspoort of identiteitsbewijs heeft afgegeven, datum waarop de geldigheid verstrijkt;
— beschrijving van de gezochte persoon;
— naam en voornaam van de vader en de moeder van de gezochte persoon;
— bestaan van signaleringen van foto's en/of vingerafdrukken van de persoon;
— laatst bekende adres.
Deze informatie, alsmede foto's en vingerafdrukken, dienen zoveel mogelijk beschikbaar te zijn bij de Sirenebureaus, dan wel onmiddellijk en voortdurend voor hen toegankelijk te zijn, opdat zij deze identificatiemiddelen zo spoedig mogelijk kunnen doorgeleiden.
De algemene doelstelling is het zo veel mogelijk beperken van de kans dat een persoon ten onrechte wordt aangehouden wanneer zijn of haar gegevens gelijken op die van de gesignaleerde persoon.
3.4.4. Verzending van de A - en M-formulieren
De in 3.3.1 en 3.3.2 genoemde informatie dient op de snelst mogelijke wijze te worden verzonden. De signalerende lidstaat dient de A- en M-formulieren te verzenden op het moment waarop ook de signalering krachtens artikel 95, lid 2, in het SIS wordt ingevoerd. De aanvullende gegevens die ter identiteitsvaststelling nodig zijn, worden na overleg en/of op verzoek van een andere lidstaat verstrekt. Indien nodig kunnen meerdere A- en M-formulieren met gegevens van verschillende EAB/IAB worden verzonden.
3.5. Op verzoek van een andere lidstaat een markering aanbrengen
Op grond van artikel 95, lid 3, kan een aangezochte lidstaat weigeren de voorgeschreven procedure op zijn grondgebied te volgen, door te verzoeken om aanbrenging van een markering bij de artikel 95-signalering. De redenen voor het verzoek dienen op hetzelfde moment te worden opgegeven.
3.5.1. Informatie-uitwisseling bij aanbrenging van een markering
De Sirenebureaus dienen informatie uit te wisselen om lidstaten de gelegenheid te bieden om te beoordelen of een markering noodzakelijk is.
Een markering kan te allen tijde worden aangebracht (of verwijderd) krachtens het bepaalde in artikel 94, lid 4. Iedere lidstaat dient zo spoedig mogelijk na te gaan voor welke signaleringen markering wellicht geboden is.
3.5.2. Raadpleging van de lidstaten met het oog op aanbrenging van een markering
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Indien een lidstaat verlangt dat een markering wordt aangebracht, dient hij de markering onder opgave van redenen bij de signalerende lidstaat aan te vragen.
b) Na uitwisseling van informatie dient de signalering mogelijk gewijzigd of verwijderd te worden of kan het verzoek worden ingetrokken.
3.5.3. Verzoek om aanbrenging van een markering
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) De aangezochte lidstaat verzoekt de lidstaat die een artikel 95-signalering heeft toegevoegd om een markering aan te brengen. Dit verzoek dient te worden gedaan middels een formulier F.
b) De signalerende lidstaat is verplicht de verlangde markering onmiddellijk aan te brengen.
3.5.4. Verzoek om stelselmatige aanbrenging van een markering voor eigen onderdanen
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Een lidstaat kan het Sirenebureau van de andere lidstaten verzoeken om wanneer dat is toegestaan stelselmatig een markering aan te brengen bij artikel 95-signaleringen van zijn onderdanen.
b) Elke lidstaat die dat wenst, zendt een schriftelijk verzoek aan de lidstaten die hij om samenwerking verzoekt.
c) Elke lidstaat waaraan een dergelijk verzoek wordt gericht, brengt voor de desbetreffende lidstaat dadelijk nadat de signalering is opgenomen een markering aan.
d) Deze procedure blijft van kracht zolang zij niet door een ander schriftelijk verzoek wordt geannuleerd.
Indien de omstandigheden als bedoeld in artikel 94, lid 4, niet langer bestaan, dient de lidstaat die om aanbrenging van de markering heeft verzocht ten spoedigste verzoeken de markering te verwijderen.
3.6. Actie door Sirenebureaus na ontvangst van een signalering als bedoeld in artikel 95
Wanneer een Sirenebureau de formulieren A en M ontvangt, dient het bureau of de daaraan verbonden eenheid zo snel mogelijk alle beschikbare bronnen te bevragen om de persoon of het voorwerp te lokaliseren. Indien de door de aanvragende lidstaat verstrekte informatie voor de ontvangende lidstaat ontoereikend is, dient dit geen beletsel te vormen voor de uitvoering van de bevraging.
Indien wordt ingestemd met de artikel 95-signalering en de persoon of het voorwerp wordt gelokaliseerd of aangehouden in de lidstaat, dienen het EAB en/of de formulieren A en M te worden doorgezonden aan de autoriteit van de lidstaat die het EAB uitvoert. Indien om het originele EAB wordt verzocht, dient dit — tenzij anders bepaald — door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit rechtstreeks te worden gezonden aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit.
3.7. Informatie-uitwisseling bij een hit
3.7.1. Mededeling van een hit aan de lidstaten
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Een hit voor een krachtens artikel 95 gesignaleerde persoon dient in alle gevallen aan het Sirenebureau van de signalerende lidstaat te worden meegedeeld.
Indien nodig stelt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat het Sirenebureau van de lidstaat die de gesignaleerde persoon heeft aangetroffen in kennis van relevante en specifieke informatie en van de bijzondere maatregelen die genomen dienen te worden.
Bij melding van een hit aan de signalerende staat wordt in rubriek 090 van een G-formulier aangeduid op welk artikel van de Schengenuitvoeringsovereenkomst de hit van toepassing is.
In de gevallen waarin de hit betrekking heeft op personen die in het SIS gesignaleerd zijn onder artikel 95 dient het Sirenebureau van de lidstaat die de persoon heeft aangetroffen het Sirenebureau van de signalerende staat telefonisch in kennis te stellen alvorens het G-formulier te versturen.
b) Een lidstaat die reeds de wens te kennen had gegeven een signalering op te nemen voor een reeds gesignaleerd staande persoon of voorwerp, dient van eventuele hits op de oorspronkelijke signalering in kennis te worden gesteld door de lidstaat die de signalering feitelijk heeft uitgegeven.
c) C.SIS meldt automatisch de verwijdering van een signalering aan alle lidstaten. Derhalve kan een lidstaat opneming overwegen van een signalering die eerder als onverenigbaar met een nu verwijderde signalering werd beschouwd.
3.7.2. Doorgeleiding van aanvullende informatie
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Aanvullende informatie betreffende in artikel 95 tot en met 100 bedoelde signaleringen kan door de Sirenebureaus worden verstrekt. Zij handelen daarbij op verzoek van de rechterlijke autoriteiten wanneer deze informatie in het kader van de wederzijdse rechtshulp wordt doorgeleid.
b) Indien het optreden na een hit daartoe noopt (ontdekking van een strafbaar feit of van een gevaar voor de openbare orde en veiligheid, noodzaak tot nadere identificering van een voorwerp, voertuig of persoon, enz.) wordt de informatie ter aanvulling van de in titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst — met name in de artikelen 99 en 100 — voorgeschreven gegevens krachtens de artikelen 39 en 46 van bovengenoemde overeenkomst verstrekt. Elke lidstaat treft passende maatregelen om een doelmatige en effectieve uitwisseling van aanvullende informatie als bedoeld in artikel 39 en 46 te waarborgen.
3.7.3. Opvolging van een hit
De eindgebruiker kan het Sirenebureau om nadere informatie verzoeken om de procedures van SIS-tabel 4, 10 of 16 (zie bijlage 4) effectief te kunnen uitvoeren.
Tenzij anders bepaald dient de signalerende lidstaat van de hit en het resultaat daarvan in kennis te worden gesteld.
Deze procedure heeft technische gevolgen omdat de signalering dan dient te worden verwerkt. Zij dient mogelijk verwijderd te worden, hetgeen kan betekenen dat andere signaleringen, die eerder niet konden worden ingevoerd thans wel kunnen worden opgenomen.
3.8. Verwijdering van een signalering
De lidstaten die hun signalering niet hadden kunnen opnemen op de hoogte brengen van de hit en van de verwijdering van de signalering.
3.8.1. Vervallenverklaring wanneer de voorwaarden voor handhaving van een signalering niet meer bestaan
Benevens de gevallen naar aanleiding van een hit, kan een signalering hetzij direct door het C.SIS worden verwijderd (indien de geldigheidsduur is verstreken), hetzij indirect door de dienst die haar heeft opgenomen worden verwijderd (indien de voorwaarden voor handhaving in het SIS niet meer bestaan).
In beide gevallen dient het van het C.SIS afkomstige bericht omtrent verwijdering automatisch door het N.SIS te worden verwerkt, opdat een signalering die nog in reserve was, kan worden opgenomen.
Het Sirenebureau wordt automatisch door een bericht van zijn N.SIS in kennis gesteld van de mogelijkheid om een signalering die nog in reserve was op te nemen.
Het Sirenebureau voert de gehele procedure ter opneming van een signalering in de juiste signaleringscategorie uit.
3.9. Misbruik van een identiteit
Zie paragraaf 2.8 over misbruik van een identiteit.
3.9.1. Verzamelen en doorgeleiden van informatie over de persoon wiens identiteit wordt misbruikt
Zodra duidelijk is dat de identiteit van een persoon wordt misbruikt, dient de signalering te worden voorzien van een code „3”. De betrokkene dient zijn/haar nationale Sirenebureau de benodigde informatie te verstrekken, waaronder werkelijke personalia, bijzonderheden van identiteitspapieren en/of het invullen van het formulier Q.
Naar gelang van onderstaande voorwaarde dienen de foto's en vingerafdrukken van de persoon wiens identiteit wordt misbruikt ook te worden geregistreerd bij het Sirenebureau.
Op het Q-formulier verwijst alleen het Schengennummer naar de gegevens voor de middels een SIS-signalering gezochte persoon. De gegevens in rubriek 052 (afgiftedatum van het document) dienen altijd te worden ingevoerd. In rubriek 083 (bijzonderheden betreffende de signalering) dient altijd te worden vermeld met welke dienst contact kan worden opgenomen voor nadere informatie over de signalering.
Deze gegevens kunnen alleen worden verwerkt met de uitdrukkelijke toestemming van degene wiens identiteit wordt misbruikt.
Wanneer voorts blijkt dat een in het SIS gesignaleerde persoon de identiteit van een ander misbruikt, dient de signalerende lidstaat na te gaan of het noodzakelijk is om de misbruikte identiteit in de SIS-signalering te handhaven (om de gezochte persoon te vinden).
3.9.2. Doorgeleiding van informatie over een persoon wiens identiteit wordt misbruikt
De gegevens van degene wiens identiteit wordt misbruikt, dienen uitsluitend beschikbaar te zijn ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de gecontroleerde persoon en dienen in geen geval voor andere doeleinden te worden gebruikt.
4. SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 96 ( 25 )
Onderstaande stappen dienen te worden gevolgd:
— inleiding;
— nagaan van het bestaan van meervoudige signaleringen. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.1;
— informatie-uitwisseling bij een hit;
— misbruik van een identiteit. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.8;
— Sirpit-procedure. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.9
4.1. Inleiding
Door de uitwisseling van informatie over onderdanen van derde landen die krachtens artikel 96 gesignaleerd staan, kunnen lidstaten een besluit nemen bij binnenkomst of bij aanvraag van een visum. Indien de persoon zich reeds op het grondgebied van de lidstaat bevindt, kunnen zij op basis van deze informatie passende maatregelen nemen ten behoeve van afgifte van een visum of verwijdering.
De lidstaat die de hit meldt, kan verzoeken om nadere informatie over de signalering en de signalerende lidstaat om de volgende informatie vragen:
— soort beslissing en gronden daarvoor;
— autoriteit die de beslissing heeft genomen;
— datum van het de beslissing;
— datum van betekening;
— datum van tenuitvoerlegging;
— datum waarop de rechtsgeldigheid van de beslissing afloopt
De procedures voor kennisgeving als bedoeld in artikel 5, lid 2, alsook de overlegprocedures als bedoeld in artikel 25 vallen onder de bevoegdheid van de autoriteiten die belast zijn met de afgifte van verblijfstitels of visa. De Sirenebureaus worden slechts bij deze procedures betrokken voor het gaat om doorgeleiding van aanvullende informatie die rechtstreeks verband houdt met de signaleringen (bijvoorbeeld kennisgeving van een hit, nadere identiteitsgegevens), dan wel met vervallenverklaring daarvan.
De Sirenebureaus kunnen echter wel betrokken zijn bij de doorgeleiding van aanvullende informatie die noodzakelijk is voor verwijdering of weigering van een onderdaan van een derde land of bij doorgeleiding van informatie naar aanleiding van deze handelingen.
De Sirenebureaus fungeren tevens als centrale autoriteiten voor de doorgeleiding en ontvangst van aanvullende informatie in het kader van de in artikel 25, leden 1 en 2, bedoelde raadplegingsprocedure en dienen N-formulieren (artikel 25, lid 1) en O-formulieren (artikel 25, lid 2) uit te wisselen en op verzoek van de autoriteiten belast met de afgifte van verblijfstitels of visa met het oog op handhaving of verwijdering van de signalering.
Indien een lidstaat die een verblijfstitel afgeeft vaststelt dat de houder daarvan het voorwerp is van een door een andere lidstaat opgenomen signalering ex artikel 96, dient hij het Sirenebureau van deze lidstaat (per fax en middels een formulier M enz.) in kennis te stellen. Vervolgens begint dit Sirenebureau de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 25, lid 2, met behulp van het daartoe bestemde formulier.
Indien een derde lidstaat, dus niet de lidstaat die de verblijfstitel af heeft gegeven, noch de signalerende lidstaat van mening is dat er gronden voor raadpleging bestaan, dient hij zowel de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven als de signalerende lidstaat in kennis te stellen.
4.2. Signaleringen als bedoeld in artikel 96
Opneming van de signalering in het SIS.
4.3. Opneming van een alias
Om te voorkomen dat signaleringen in een bepaalde categorie onverenigbaar zijn vanwege een op te nemen alias, dienen de betrokken lidstaten elkaar omtrent dit alias te informeren en alle relevante informatie omtrent de werkelijke identiteit van de gezochte persoon door te geleiden.
De eigenaar van de oorspronkelijke signalering is verantwoordelijk voor opneming van een alias. Ontdekt een ander land de alias, dan dient het deze aan de eigenaar van de signalering over te dragen, tenzij het zelf een signalering opneemt.
4.4. Misbruik van een identiteit
Indien bij het bevragen van het SIS code 3 wordt aangetroffen in het veld „categorie identiteit”, dient de ambtenaar die de verificatie uitvoert zich in verbinding te stellen met het nationale Sirenebureau en nadere informatie op te vragen om vast te stellen of de gecontroleerde persoon de gezochte persoon is of degene van wie de identiteit wordt misbruikt.
4.4.1. Verzamelen en doorgeleiden van informatie over een persoon wiens identiteit wordt misbruikt
Zie punt 2.8 over misbruik van identiteit.
4.5. De afgifte van verblijfstitels of visa
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Een aangezochte lidstaat kan de lidstaat die krachtens artikel 96 een signalering heeft opgenomen in kennis stellen van de hit. Indien dat wenselijk wordt geacht, kan de signalerende lidstaat dan de overige lidstaten in kennis stellen.
b) De Sirenebureaus van de betrokken lidstaten kunnen desgevraagd overeenkomstig het nationale recht medewerking verlenen bij doorgeleiding van gegevens die de tot verlening van verblijfstitels en visa gemachtigde diensten nodig hebben.
c) Indien de in artikel 25 van de Overeenkomst vervatte procedure leidt tot vervallenverklaring van een signalering als bedoeld in artikel 96, verlenen de Sirenebureaus desgevraagd overeenkomstig het nationale recht medewerking.
4.6. Weigering van toegang tot, of verwijdering van het Schengengrondgebied
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Een lidstaat kan verzoeken op de hoogte te worden gesteld van alle hits naar aanleiding van door hem opgenomen signaleringen als bedoeld in artikel 96.
De lidstaat die van deze mogelijkheid gebruik wil maken, dient daartoe een schriftelijk verzoek aan de overige lidstaten te richten.
b) De signalerende lidstaat kan op initiatief van de aangezochte lidstaat op de hoogte worden gesteld van het aantreffen en de weigering van toegang tot, dan wel de verwijdering van het Schengengrondgebied van een krachtens artikel 96 gesignaleerde onderdaan van een derde land.
c) Indien een gesignaleerde persoon door een lidstaat op zijn grondgebied wordt aangetroffen, kan de signalerende lidstaat de voor de verwijdering (terugkeer/uitwijzing) van een onderdaan van een derde land vereiste informatie doorzenden. Deze informatie dient naar gelang van de behoefte van de ontdekkende lidstaat en de beschikbaarheid daarvan bij de aangezochte lidstaat uitsluitsel te geven over:
— soort en aard van de beslissing,
— de autoriteit die de beslissing heeft genomen,
— de datum van de beslissing,
— de datum van de betekening,
— de datum van tenuitvoerlegging van de beslissing,
— de datum waarop de geldigheidsduur verstrijkt.
Indien een gesignaleerde persoon aan de grens wordt aangetroffen, dienen de door de signalerende lidstaat vastgestelde procedures te worden gevolgd.
Voor de uitzonderingsgevallen als bedoeld in artikel 5 of 25 van de Overeenkomst dienen de betrokken lidstaten via hun Sirenebureaus het nodige overleg te plegen.
Uitwisseling via de Sirenebureaus van aanvullende informatie kan tevens in spoedeisende gevallen ten behoeve van de nadere identiteitsvaststelling van een persoon noodzakelijk zijn.
4.7. Informatie-uitwisseling inzake ter fine van weigering van toegang gesignaleerde onderdanen van derde landen
Indien een onderdaan van een derde land een verblijfstitel of een visum aanvraagt en hij onder een van de in artikel 5 of 25 van de Overeenkomst genoemde gevallen ressorteert, dienen door de autoriteit die bedoelde titel afgeeft bijzondere regels te worden toegepast.
Mededeling van de lidstaten inzake een hit kan bij wijze van uitzondering nodig blijken te zijn. Stelselmatige mededeling is, gelet op het grote aantal en de geografische spreiding van consulaten en ambassades waarvoor de in artikel 96 bedoelde signaleringen bestemd zijn, niet wenselijk.
4.8. Mededeling van een hit aan de Schengenlidstaten
Hits bij signaleringen als bedoeld in artikel 96 zullen niet stelselmatig aan de Sirenebureaus van de signalerende lidstaten ter kennis worden gebracht, doch wel in uitzonderlijke omstandigheden.
Sirenebureaus dienen echter wel statistieken omtrent hits te verstrekken.
Alle hits, met inbegrip van hits bij artikel 96-signaleringen, dienen nauwgezet te worden geregistreerd. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen hits naar aanleiding van signaleringen van een andere lidstaat en hits naar aanleiding van signaleringen van de eigen lidstaat. De hits dienen te worden gerubriceerd op basis van het artikel waarop zij zijn gebaseerd.
5. SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 97 ( 26 )
De volgende stappen dienen te worden gevolgd of overwogen:
— nagaan van het bestaan van meervoudige signaleringen. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.1;
— op verzoek van een andere lidstaat een markering aanbrengen;
— informatie-uitwisseling bij een hit;
— misbruik van een identiteit. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.8;
— Sirpit-procedure. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.9
5.1. Signaleringen als bedoeld in artikel 97
a) Opneming van de signalering in het SIS.
b) Op verzoek van een lidstaat een markering aanbrengen
5.2. Aanbrenging van een markering
Op grond van artikel 94, lid 4, kan een aangezochte lidstaat weigeren de voorgeschreven procedure op zijn grondgebied te volgen door te verzoeken om aanbrenging van een markering bij de desbetreffende signalering. Dit kan het geval zijn bij signaleringen krachtens artikel 97. De redenen voor het verzoek dienen op hetzelfde moment te worden opgegeven.
5.2.1. Informatie-uitwisseling bij aanbrenging van een markering
De Sirenebureaus dienen informatie uit te wisselen om lidstaten in de gelegenheid te stellen te beoordelen of een markering noodzakelijk is.
Een markering kan te allen tijde worden aangebracht (of verwijderd) krachtens artikel 94 ten aanzien van signaleringen op grond van artikel 95, artikel 97 of artikel 99. Wanneer een markering wordt aangebracht bij artikel 97- en 99-signaleringen, verschijnt de signalering niet op het scherm wanneer de eindgebruiker het systeem raadpleegt. Voor artikel 95-signaleringen bestaat een afzonderlijke procedure. Iedere lidstaat dient zo spoedig mogelijk na te gaan voor welke signaleringen markering wellicht geboden is.
5.2.2. Raadpleging van de lidstaten met het oog op aanbrenging van een markering
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Indien een lidstaat verlangt dat een markering wordt aangebracht, dient hij de markering onder opgave van redenen bij de signalerende lidstaat aan te vragen.
b) Na uitwisseling van informatie dient de markering mogelijk gewijzigd of verwijderd te worden of kan het verzoek worden ingetrokken.
5.2.3. Verzoek om aanbrenging van een markering
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) De aangezochte lidstaat verzoekt de lidstaat die een artikel 95-, 97- of 99-signalering heeft toegevoegd om een markering aan te brengen. Dit verzoek dient te worden gedaan middels een formulier F.
b) De signalerende lidstaat is verplicht de verlangde markering onmiddellijk aan te brengen.
5.3. Na een hit
De eindgebruiker kan het Sirenebureau om nadere informatie verzoeken om de procedures van SIS-tabel 4, 10 of 16 (zie bijlage 4) effectief te kunnen uitvoeren.
Tenzij anders bepaald dient de signalerende lidstaat van de hit en het resultaat daarvan in kennis te worden gesteld.
Deze procedure heeft technische gevolgen omdat de signalering dan dient te worden verwerkt. Zij dient mogelijk verwijderd te worden, hetgeen kan betekenen dat andere signaleringen, die eerder niet konden worden ingevoerd, thans wel kunnen worden opgenomen.
5.3.1. Doorgeleiding van aanvullende informatie
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Aanvullende informatie betreffende in artikel 95 tot en met 100 bedoelde signaleringen kan door de Sirenebureaus worden doorgeleid. Zij handelen daarbij op verzoek van de rechterlijke autoriteiten wanneer deze informatie in het kader van de wederzijdse rechtshulp wordt doorgeleid.
b) De Sirenebureaus doen in de mate van het mogelijke mededeling van medische gegevens met betrekking tot krachtens artikel 97 gesignaleerde personen, indien maatregelen te hunner bescherming dienen te worden getroffen.
De verstrekte gegevens worden niet langer dan strikt noodzakelijk opgeslagen en mogen slechts worden gebruikt ten behoeve van de medische verzorging van de betreffende personen.
c) Indien het optreden na een hit daartoe noopt (ontdekking van een strafbaar feit of van een gevaar voor de openbare orde en veiligheid, noodzaak tot nadere identificering van een voorwerp, voertuig of persoon, enz.) wordt de informatie ter aanvulling van de in titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst — met name in de artikelen 99 en 100 — voorgeschreven gegevens krachtens de artikelen 39 en 46 van de Uitvoeringsovereenkomst verstrekt. Elke lidstaat treft passende maatregelen om een doelmatige en effectieve uitwisseling van aanvullende informatie als bedoeld in artikel 39 en 46 te waarborgen.
6. SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 98 ( 27 )
6.1. Signaleringen als bedoeld in artikel 98
De volgende stappen dienen te worden gevolgd of overwogen:
— nagaan van het bestaan van meervoudige signaleringen. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.1;
— informatie-uitwisseling bij een hit;
— misbruik van een identiteit. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.8;
— Sirpit-procedure. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.9;
— opneming van de signalering in het SIS
6.2. Na een hit
De eindgebruiker kan het Sirenebureau om nadere informatie verzoeken om de procedures van SIS-tabel 4, 10 of 16 (zie bijlage 4) effectief te kunnen uitvoeren.
Tenzij anders bepaald dient de signalerende lidstaat van de hit en het resultaat daarvan in kennis te worden gesteld.
Deze procedure heeft technische gevolgen omdat de signalering dan dient te worden verwerkt. Zij dient mogelijk verwijderd te worden, hetgeen kan betekenen dat andere signaleringen, die eerder niet konden worden ingevoerd, thans wel kunnen worden opgenomen.
6.2.1. Doorgeleiding van aanvullende informatie
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Aanvullende informatie betreffende in artikel 95 tot en met 100 bedoelde signaleringen kan door de Sirenebureaus worden verstrekt. Zij handelen daarbij op verzoek van de rechterlijke autoriteiten wanneer deze informatie in het kader van de wederzijdse rechtshulp wordt doorgeleid.
b) Indien het optreden na een hit daartoe noopt (ontdekking van een strafbaar feit of van een gevaar voor de openbare orde en veiligheid, noodzaak tot nadere identificering van een voorwerp, voertuig of persoon, enz.) wordt de informatie ter aanvulling van de in titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst — met name in de artikelen 99 en 100 — voorgeschreven gegevens krachtens de artikelen 39 en 46 van bovengenoemde overeenkomst verstrekt. Elke lidstaat treft passende maatregelen om een doelmatige en effectieve uitwisseling van aanvullende informatie als bedoeld in artikel 39 en 46 te waarborgen.
7. SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 99 ( 28 )
De volgende stappen dienen te worden gevolgd of overwogen:
— voorcontrole om het raadplegingsproces te waarborgen;
— nagaan van het bestaan van meervoudige signaleringen. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.1;
— op verzoek van een andere lidstaat een markering aanbrengen;
— informatie-uitwisseling bij een hit;
— Sirpit-procedure. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.9
7.1. Signaleringen als bedoeld in artikel 99, lid 2
a) Opneming van de signalering in het SIS.
b) Op verzoek van een andere lidstaat een markering aanbrengen.
7.2. Opneming van een alias
a) Om te voorkomen dat signaleringen in een bepaalde categorie onverenigbaar zijn vanwege een op te nemen alias, dienen de betrokken lidstaten elkaar omtrent dit alias te informeren en alle relevante informatie omtrent de werkelijke identiteit van de gezochte persoon door te geleiden. De eigenaar van de oorspronkelijke signalering is verantwoordelijk voor opneming van een alias. Ontdekt een ander land de alias, dan dient het deze aan de eigenaar van de signalering over te dragen, tenzij het zelf een signalering opneemt.
b) De overige lidstaten in kennis stellen van aliassen bij een krachtens artikel 99 opgenomen signalering. Indien nodig verstrekken de Sirenebureaus voor de respectieve signaleringscategorieën deze informatie aan hun bevoegde nationale autoriteiten.
c) Opneming van de signalering in het SIS.
7.3. Raadpleging van de lidstaten voorafgaand aan signaleringen in verband met de veiligheid van de staat
Indien een lidstaat voornemens is een signalering op te nemen ter fine van onopvallende of gerichte controle in verband met de veiligheid van de staat, dient deze lidstaat de overige lidstaten tevoren te raadplegen.
Derhalve is een specifieke procedure vereist om de geheimhouding van bepaalde informatie te waarborgen. Eventuele contacten tussen de voor de veiligheid van de staat verantwoordelijke diensten dienen derhalve gescheiden te worden gehouden van de onderlinge contacten tussen de Sirenebureaus.
In elk geval dient het Sirenebureau te waarborgen dat de raadplegingsprocedure naar behoren verloopt en de uitkomsten daarvan vast te leggen. De eigenlijke informatie-uitwisseling vindt rechtstreeks tussen de betrokken veiligheidsdiensten plaats.
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Vóór opneming van een signalering dient de betrokken veiligheidsdienst rechtstreeks contact op te nemen met de veiligheidsdiensten van de overige Schengenlanden. Hiermee wordt met name beoogd om vast te stellen of er bezwaren tegen de voorgenomen signalering bestaan.
b) Nadat de uitwisseling van informatie heeft plaatsgevonden, zendt de veiligheidsdienst die de signalering wenst op te nemen de uitkomsten van de informatie-uitwisseling naar zijn nationale Sirenebureau.
c) Het Sirenebureau dient de overige Sirenebureaus in kennis te stellen. Op basis van deze kennisgeving kunnen de andere Sirenebureaus hun respectieve veiligheidsafdelingen raadplegen (formulier M).
d) Nadat het Sirenebureau van de signalerende lidstaat heeft vastgesteld dat de raadplegingsprocedure naar behoren is voltooid, dient het de opneming van de signalering goed te keuren.
e) Indien een lidstaat problemen ondervindt bij de totstandkoming van de signalering dient zijn Sirenebureau de signalerende lidstaat in kennis te stellen.
f) Indien de signalerende lidstaat de signalering wil handhaven, kan de aangezochte lidstaat verzoeken om aanbrenging van een markering. Dit verzoek dient te worden ingetrokken indien het bij nader inzien niet noodzakelijk wordt geacht. In andere gevallen dient de markering te worden gehandhaafd, waardoor de gebruikelijke maatregelen naar aanleiding van een signalering worden opgeschort.
7.4. Aanbrenging van een markering
Op grond van artikel 99 kan een aangezochte lidstaat weigeren de voorgeschreven procedure op zijn grondgebied te volgen door te verzoeken om aanbrenging van een markering bij de desbetreffende signalering. Dit kan het geval zijn bij signaleringen krachtens artikel 99. De redenen voor het verzoek dienen op hetzelfde moment te worden opgegeven.
7.4.1. Informatie-uitwisseling bij aanbrenging van een markering
De Sirenebureaus dienen informatie uit te wisselen om lidstaten de gelegenheid te bieden om te beoordelen of een markering noodzakelijk is.
Een markering kan te allen tijde worden toegevoegd (of verwijderd) krachtens artikel 94 ten aanzien van signaleringen op grond van artikel 95, artikel 97 en artikel 99. Wanneer een markering wordt toegevoegd aan artikel 97- en 99-signaleringen verschijnt de signalering net op het scherm wanneer de eindgebruiker het systeem raadpleegt. Voor artikel 95-signaleringen bestaat een afzonderlijke procedure. Iedere lidstaat dient zo spoedig mogelijk na te gaan voor welke signaleringen markering wellicht geboden is.
7.4.2. Raadpleging van de lidstaten met het oog op aanbrenging van een markering
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Indien een lidstaat verlangt dat een markering wordt aangebracht, dient hij de markering onder opgave van redenen bij de signalerende lidstaat aan te vragen.
b) Na uitwisseling van informatie dient de markering mogelijk gewijzigd of verwijderd te worden of kan het verzoek worden ingetrokken.
7.4.3. Verzoek om aanbrenging van een markering
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) De aangezochte lidstaat verzoekt de lidstaat die een artikel 95-, 97- of 99-signalering heeft toegevoegd om een markering aan te brengen. Dit verzoek dient te worden gedaan middels een formulier F.
b) De signalerende lidstaat is verplicht de verlangde markering onmiddellijk aan te brengen.
7.5. Doorgeleiding van aanvullende informatie na een hit
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Aanvullende informatie betreffende de in artikel 95 tot en met 100 bedoelde signaleringen kan door de Sirenebureaus worden verstrekt. Zij handelen daarbij op verzoek van de rechterlijke autoriteiten wanneer deze informatie in het kader van de wederzijdse rechtshulp wordt doorgeleid.
b) Indien het optreden na een hit daartoe noopt (ontdekking van een strafbaar feit of van een gevaar voor de openbare orde en veiligheid, noodzaak tot nadere identificering van een voorwerp, voertuig of persoon, enz.) wordt de informatie ter aanvulling van de in titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst — met name in de artikelen 99 en 100 — voorgeschreven gegevens krachtens de artikelen 39 en 46 van bovengenoemde overeenkomst verstrekt. Elke lidstaat treft passende maatregelen om een doelmatige en effectieve uitwisseling van aanvullende informatie als bedoeld in artikel 39 en 46 te waarborgen.
c) In geval van een hit naar aanleiding van een signalering als bedoeld in artikel 99, lid 3, stelt het ontdekkende Sirenebureau de wederpartij (verzoekende Sirenebureau) in kennis van de resultaten (onopvallende controle of gerichte controle) door middel van een formulier G. Tegelijkertijd stelt het ontdekkende Sirenebureau zijn eigen bevoegde en met de veiligheid van de staat belaste dienst in kennis.
Indien de met de veiligheid van de staat belaste dienst in de ontdekkende lidstaat besluit dat voor de signalering een geldigheidsmarkering noodzakelijk is, dient deze zich met zijn nationale Sirenebureau in verbinding te stellen om de markering samen met het verzoekende Sirenebureau aan te brengen (door middel van het formulier F). Zij behoeven de gronden voor aanbrenging van de markering niet toe te lichten. Het verzoek dient echter via de Sirenekanalen te worden gedaan.
Om de geheimhouding van bepaalde informatie te waarborgen is een bijzondere procedure vereist. Daarom dienen de contacten tussen de met de veiligheid van de staat belaste diensten gescheiden te worden gehouden van de onderlinge contacten tussen de Sirenebureaus. De gronden voor het aanvragen van een markering dienen derhalve rechtstreeks door de met de staatsveiligheid belaste diensten te worden besproken en niet via de Sirenebureaus.
8. SIGNALERINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 100 ( 29 )
De volgende stappen dienen te worden gevolgd of overwogen:
— nagaan van het bestaan van meervoudige signaleringen;
— informatie-uitwisseling bij een hit;
— Sirpit-procedure. Zie de algemene procedures, paragraaf 2.9.
8.1. Signaleringen van voertuigen als bedoeld in artikel 100
8.1.1. Nagaan van het bestaan van meervoudige signaleringen van een voertuig
De verplichte criteria voor signalering van een voertuig zijn:
— het kenteken en/of
— het serienummer.
Beide nummers kunnen in het SIS worden opgenomen.
De controle op meervoudige signaleringen vindt plaats door vergelijking van nummers. indien bij opneming van een nieuwe signalering blijkt dat hetzelfde serienummer en/of kentekennummer reeds in het SIS voorkomt, wordt aangenomen dat de nieuwe signalering zal leiden tot meervoudige signalering van hetzelfde voertuig. Deze controlemethode is echter uitsluitend effectief wanneer de gebruikte zoeksleutels identiek zijn, en vergelijking is daarom niet altijd mogelijk.
Het Sirenebureau vestigt de aandacht van nationale gebruikers op de problemen die kunnen ontstaan wanneer slechts een van de nummers wordt vergeleken. Een positief resultaat betekent niet automatisch dat sprake is van een hit. Omgekeerd betekent een negatief resultaat niet dat het voertuig niet gesignaleerd staat.
Bijlage 6 van dit handboek beschrijft de technische criteria volgens welke wordt bepaald dat ingevoerde gegevens omtrent twee voertuigen identiek kunnen zijn.
Voor voertuigen hanteren de Sirenebureaus dezelfde procedures als voor personen.
8.1.2. Bijzonder geval: signalering van voertuigen
De volgende algemene aanbevelingen worden gedaan:
a) Voor een en hetzelfde voertuig kan een lidstaat kan slechts één signalering in het SIS opnemen.
b) Meerdere lidstaten kunnen een signalering van hetzelfde voertuig invoeren wanneer de signaleringen met elkaar verenigbaar zijn of naast elkaar kunnen bestaan.
c) In de zin van artikel 99 zijn signaleringen voor „onopvallende controle” niet verenigbaar met signaleringen voor „gerichte controles” (formulier E).
d) Artikel 99-signaleringen zijn niet verenigbaar met signaleringen als bedoeld in artikel 100.
e) Het Sirenebureau van de signalerende lidstaat dient een registratie bij te houden van alle verzoeken tot opneming van volgende signaleringen die, na overleg, zijn afgewezen op grond van het bovenstaande, tot de signalering is verwijderd.
Tabel van onderling verenigbare signaleringen
Voorrang in afnemende volgorde van belang |
Gronden voor verenigbaarheid van signaleringen |
Artikel 99 Onopvallende controle |
Artikel 99 onopvallende controle |
Artikel 99 Gerichte controle |
Artikel 99 gerichte controle |
Artikel 100 |
Artikel 100 |
8.2. Doorgeleiding van aanvullende informatie na een hit
Onderstaande procedure wordt gevolgd:
a) Aanvullende informatie betreffende de in artikel 95 tot en met 100 bedoelde signaleringen kan door de Sirenebureaus worden verstrekt. Zij handelen daarbij op verzoek van de rechterlijke autoriteiten wanneer deze informatie in het kader van de wederzijdse rechtshulp wordt doorgeleid.
b) Indien het optreden na een hit daartoe noopt (ontdekking van een strafbaar feit of van een gevaar voor de openbare orde en veiligheid, noodzaak tot nadere identificering van een voorwerp, voertuig of persoon, enz.) wordt de informatie ter aanvulling van de in titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst — met name in de artikelen 99 en 100 — voorgeschreven gegevens krachtens de artikelen 39 en 46 van bovengenoemde overeenkomst verstrekt. Elke lidstaat treft passende maatregelen om een doelmatige en effectieve uitwisseling van aanvullende informatie als bedoeld in artikel 39 en 46 te waarborgen.
De Sirenebureaus zullen zo snel mogelijk de „aanvullende informatie” in een formulier P doorgeleiden, in antwoord op een formulier G inzake een hit bij een voertuigsignalering ex artikel 100 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.
(NB: Aangezien het verzoek spoedeisend is en het daarom niet mogelijk zal zijn om alle desbetreffende informatie meteen te verzamelen, wordt overeengekomen dat bepaalde rubrieken geen verplicht maar een facultatief karakter hebben en dat wordt getracht de meest elementaire informatie te verzamelen, waaronder de rubrieken 041, 042, 043, 162, 164, 165, 166 en 167).
9. STATISTIEKEN
Jaarlijks verstrekken de Sirenebureaus statistieken inzake hits. De statistieken hebben betrekking op alle artikelen en typen signaleringen. Het statistisch rapport wordt elektronisch aan het secretariaat-generaal van de Raad gezonden.
( 1 ) Deze tekst is identiek met de tekst in de bijlage bij Besluit 2006/757/EG (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
( 2 ) Deze tekst is identiek met de tekst in de bijlage bij Besluit 2006/757/EG (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
( 3 ) PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.
( 4 ) Zie voetnoot 2.
( 5 ) Tenzij anders bepaald dienen alle verwijzingen naar artikelen te worden gelezen als verwijzingen naar de Overeenkomst van 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (de Schengenuitvoeringsovereenkomst).
Artikel 92, lid 4, werd van kracht op grond van artikel 1, lid 1 van Besluit 2005/451/JBZ van de Raad (PB L 158 van 21.6.2005, blz. 26) en artikel 2, lid 1 van Besluit 2005/211/JBZ van de Raad (PB L 68 van 15.3.2005, blz. 44).
( 6 ) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.
( 7 ) Nadere informatie over een signalering met betrekking tot de veiligheid van de staat.
( 8 ) Nagaan van het bestaan van een dubbele signalering van dezelfde persoon.
( 9 ) Nagaan van het bestaan van een dubbele signalering van hetzelfde voertuig.
( 10 ) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
( 11 ) Document SN 1503/1/00, versie 5.1.
( 12 ) Verplicht in te vullen.
( 13 ) Gegevens dienen te worden ingevoerd in hetzij Veld 1 hetzij veld 2.
( 14 ) Verplicht in te vullen.
( 15 ) Gegevens dienen te worden ingevoerd in hetzij Veld 1 hetzij veld 2.
( 16 ) Verplicht in te vullen.
( 17 ) Alleen gegevens invoeren in overeenstemming met artikel 39 of 46 (veld 2).
( 18 ) Verplicht in te vullen.
( 19 ) De optie „onbekend” kan worden ingevoerd.
( 20 ) Verplicht in te vullen.
( 21 ) De optie „onbekend” kan worden ingevoerd.
( 22 ) Verplicht in te vullen.
( 23 ) Verplicht in te vullen.
( 24 ) „Personen om wier aanhouding ter fine van uitlevering wordt verzocht”.
( 25 ) Ter fine van weigering van toegang gesignaleerde onderdanen van derde landen (artikelen 2, 25, 96).
( 26 ) Vermiste personen of personen die omwille van hun eigen veiligheid of ter voorkoming van dreigingen tijdelijk onder politiebescherming dienen te worden geplaatst.
( 27 ) Gegevens over getuigen, alsmede over personen die door de rechterlijke autoriteiten in het kader van een strafprocedure zijn opgeroepen.
( 28 ) Personen of voertuigen ter fine van onopvallende controle of andere gerichte controles.
( 29 ) Gezochte voorwerpen ter fine van inbeslagname of gebruik als bewijsmateriaal in een strafrechtelijke procedure.