EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02003L0087-20210101
Directive 2003/87/EC of the European Parliament and of the Council of 13 October 2003 establishing a system for greenhouse gas emission allowance trading within the Union and amending Council Directive 96/61/EC (Text with EEA relevance)Text with EEA relevance
Consolidated text: Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
02003L0087 — NL — 01.01.2021 — 012.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTLIJN 2003/87/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een ►M9 systeem ◄ voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de ►M9 Unie ◄ en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32) |
Gewijzigd bij:
Gewijzigd bij:
VERDRAG BETREFFENDE DE TOETREDING VAN DE REPUBLIEK KROATIË TOT DE EUROPESE UNIE |
L 112 |
21 |
24.4.2012 |
Gerectificeerd bij:
RICHTLIJN 2003/87/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 13 oktober 2003
tot vaststelling van een ►M9 systeem ◄ voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de ►M9 Unie ◄ en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze richtlijn wordt een Gemeenschapsregeling vastgesteld voor de handel in broeikasgasemissierechten, hierna „het ►M9 EU-ETS ◄ ” genoemd, teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen.
Deze richtlijn voorziet tevens in een sterkere verlaging van de emissies van broeikasgassen teneinde bij te dragen tot het reductieniveau dat op wetenschappelijke gronden nodig wordt geacht om een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen.
In deze richtlijn worden tevens bepalingen vastgesteld voor de beoordeling en uitvoering van een strengere reductieverbintenis van de ►M9 Unie ◄ van meer dan 20 %, die moet gelden na de goedkeuring door de ►M9 Unie ◄ van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die tot grotere broeikasgasemissiereducties leidt dan op grond van artikel 9 vereist is, zoals weerspiegeld in de 30 %-verbintenis die de Europese Raad van maart 2007 heeft onderschreven.
Artikel 2
Toepassingsgebied
Artikel 3
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
„emissierecht”: overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn overdraagbaar recht om, uitsluitend teneinde aan de eisen van deze richtlijn te voldoen, gedurende een bepaalde periode één ton kooldioxide-equivalent uit te stoten;
„emissie”: emissie van broeikasgassen in de atmosfeer door in een installatie aanwezige bronnen, of de emissie door een vliegtuig dat een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefent, van de met betrekking tot die activiteit gespecificeerde gassen;
„broeikasgassen”: de in bijlage II genoemde gassen en andere gasvormige bestanddelen van de atmosfeer, zowel natuurlijke als antropogene, die infrarode straling absorberen en weer uitstralen;
„vergunning voor broeikasgasemissies”: overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verleende vergunning;
„installatie”: vaste technische eenheid waarin één of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden alsmede andere, daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;
„exploitant”: persoon die een installatie exploiteert of beheert, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, aan wie de economische beschikkingsmacht over de technische werking is overgedragen;
„persoon”: natuurlijke persoon of rechtspersoon;
„nieuwkomer”: een installatie die een of meer van de in bijlage I vermelde activiteiten uitvoert, en waaraan voor het eerst een vergunning voor broeikasgasemissies is verleend in de periode die begint 3 maanden vóór de indiening van de lijst op grond van artikel 11, lid 1, en die afloopt 3 maanden vóór de datum van indiening van de volgende lijst uit hoofde van dat artikel;
„het publiek”: een of meer personen en, overeenkomstig de nationale wetgeving of het gebruik, verenigingen, organisaties of groepen personen;
„ton kooldioxide-equivalent”: een metrische ton kooldioxide (CO2) of een hoeveelheid van een van de andere in bijlage II genoemde broeikasgassen met een gelijkwaardig aardopwarmingsvermogen;
„partij van bijlage I”: een in bijlage I van het UNFCCC opgenomen partij die het Protocol van Kyoto heeft bekrachtigd, zoals gespecificeerd in artikel 1, punt 7, van het Protocol van Kyoto;
„projectactiviteit”: een projectactiviteit die door één of meer partijen van bijlage I is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 6 of artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;
„emissiereductie-eenheid” (ERU): een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 6 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;
„gecertificeerde emissiereductie” (CER): een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;
„vliegtuigexploitant”: persoon die een luchtvaartuig exploiteert op het moment dat dit een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefent of, wanneer die persoon niet bekend is of niet is geïdentificeerd door de eigenaar van het vliegtuig, de eigenaar van het vliegtuig;
„commerciële luchtvervoersonderneming”: een exploitant die voor het publiek tegen vergoeding, geregelde of niet-geregelde luchtdiensten uitvoert voor het vervoer van passagiers, vracht of post;
„administrerende lidstaat”: lidstaat die verantwoordelijk is voor de administratie van het ►M9 EU-ETS ◄ met betrekking tot een vliegtuigexploitant, overeenkomstig artikel 18 bis;
„aan de luchtvaart toegewezen emissies”: emissies van alle vluchten die onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten vallen, die vertrekken vanuit een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchtvaartterrein of aldaar vanuit een derde land aankomen;
„historische luchtvaartemissies”: het rekenkundige gemiddelde van de jaarlijkse emissies in de kalenderjaren 2004, 2005 en 2006 door vliegtuigen die in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten uitoefenen;
„verbranden”: het oxideren van brandstoffen, ongeacht de wijze waarop de warmte, de elektrische of de mechanische energie die tijdens dit proces vrijkomt wordt gebruikt, en andere rechtstreeks daarmee verband houdende activiteiten, met inbegrip van rookgasreiniging;
„elektriciteitsopwekker”: een installatie die op of na 1 januari 2005 elektriciteit heeft geproduceerd om aan derden te worden verkocht en waarin geen van de in bijlage I genoemde activiteiten worden uitgevoerd, behalve het „verbranden van brandstof”.
HOOFDSTUK II
LUCHTVAART
Artikel 3 bis
Toepassingsgebied van hoofdstuk II
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het toewijzen en verlenen van emissierechten voor de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten.
Artikel 3 ter
Luchtvaartactiviteiten
Uiterlijk op 2 augustus 2009 worden volgens ►M9 de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure ◄ richtsnoeren opgesteld voor de uitvoerige interpretatie van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten.
Artikel 3 quater
Totale hoeveelheid emissierechten voor de luchtvaart
Dit percentage kan in het kader van de algemene evaluatie van deze richtlijn worden herzien.
Artikel 3 quinquies
Toewijzingsmethode voor emissierechten voor de luchtvaart middels veiling
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die uit hoofde van de eerste alinea van dit lid worden ondernomen.
Artikel 3 sexies
Toewijzing en verlening van emissierechten aan vliegtuigexploitanten
Ten minste 15 maanden voor het begin van iedere in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode, of uiterlijk op 30 september 2011 voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1, berekent de Commissie in een besluit:
de totale hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 3 quater voor die periode zal worden toegewezen;
de hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 3 quinquies in die periode zal worden geveild;
de hoeveelheid rechten in de bijzondere reserve voor vliegtuigexploitanten in die periode overeenkomstig artikel 3 septies, lid 1;
de hoeveelheid voor die periode kosteloos toe te wijzen rechten, zijnde de totale hoeveelheid rechten waartoe onder a) is besloten, minus de hoeveelheid rechten onder b) en c), en
de benchmark die zal worden gebruikt voor de kosteloze toewijzing van emissierechten aan vliegtuigexploitanten wier aanvragen overeenkomstig lid 2 zijn ingediend bij de Commissie.
De onder e) bedoelde benchmark, uitgedrukt als rechten per tonkilometer, wordt berekend door het aantal onder d) bedoelde emissierechten te delen door de som van de tonkilometergegevens in de overeenkomstig lid 2 bij de Commissie ingediende aanvragen.
Binnen 3 maanden na de datum waarop de Commissie een besluit krachtens lid 3 neemt, berekent en publiceert iedere administrerende lidstaat de volgende hoeveelheden:
de totale hoeveelheid van emissierechten die voor de periode wordt toegewezen aan iedere vliegtuigexploitant van wie de aanvraag overeenkomstig lid 2 is ingediend bij de Commissie, berekend door de in de aanvraag opgenomen tonkilometergegevens te vermenigvuldigen met de in lid 3, onder e), bedoelde benchmark, en
de hoeveelheid van emissierechten die voor elk jaar aan iedere vliegtuigexploitant wordt toegewezen; die wordt bepaald door diens onder a) berekende totale hoeveelheid emissierechten voor de betreffende periode te delen door het aantal jaren in de periode waarin die vliegtuigexploitant een in bijlage I vermelde luchtvaartactiviteit uitvoert.
Artikel 3 septies
Bijzondere reserve voor bepaalde vliegtuigexploitanten
In elke in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode, wordt 3 % van de totale toe te wijzen hoeveelheid rechtens opzijgezet in een bijzondere reserve voor vliegtuigexploitanten:
die een luchtvaartactiviteit in de zin van bijlage I aanvangen na het jaar waarvoor tonkilometergegevens zijn ingediend volgens artikel 3 sexies, lid 1, met betrekking tot een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, of
wier tonkilometergegevens gemiddeld met meer dan 18 % per jaar zijn gestegen tussen het jaar waarvoor tonkilometergegevens zijn ingediend overeenkomstig artikel 3 quinquies, lid 1, betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode,
en waarvan de activiteit onder a), of bijkomende activiteit onder b), niet geheel of gedeeltelijk een voortzetting is van een eerder door een andere vliegtuigexploitant uitgevoerde luchtvaartactiviteit.
Een toewijzing aan een luchtvaartexploitant overeenkomstig lid 1 ter mag 1 000 000 rechten niet overschrijden.
Het in lid 2 bedoelde verzoek bevat:
de geverifieerde tonkilometergegevens overeenkomstig bijlagen IV en V voor de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten, door die vliegtuigexploitant heeft uitgevoerd in het tweede kalenderjaar van de in artikel 3 quater, lid 2, genoemde periode waarop het verzoek betrekking heeft,
bewijzen waaruit blijkt dat aan de in lid 1 bedoelde criteria is voldaan, en
voor vliegtuigexploitanten in de zin van lid 1, onder b):
de procentuele stijging van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode,
de absolute groei van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode, en
de absolute groei boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode.
Met inachtneming van lid 6 wordt de benchmark berekend door het aantal rechten in de bijzondere reserve te delen door de som van:
het aantal tonkilometers dat vermeld is in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder a), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, voor vliegtuigexploitanten als bedoeld in lid 1, onder a), en
het aantal tonkilometers van de absolute groei boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, dat vermeld is in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder c), iii), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, voor vliegtuigexploitanten als bedoeld in lid 1, onder b).
Binnen 3 maanden na de datum waarop de Commissie het in lid 5 bedoelde besluit neemt, berekent en publiceert de administrerende lidstaat de volgende hoeveelheden:
de hoeveelheid rechten die uit de bijzondere reserve wordt toegewezen aan iedere vliegtuigexploitant wiens verzoek overeenkomstig lid 4 aan de Commissie is voorgelegd. Deze toewijzing wordt berekend door de volgens lid 5 bedoelde benchmark te vermenigvuldigen met,
voor een onder lid 1, onder a), vallende vliegtuigexploitant, de tonkilometergegevens die vermeld zijn in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder a), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd,
voor een onder lid 1, onder b), vallende vliegtuigexploitant, de absolute groei in tonkilometers boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, die vermeld zijn in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder c), iii), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, en
de hoeveelheid rechten die aan iedere vliegtuigexploitant voor elk jaar is toegewezen, die wordt bepaald door het hem volgens a) aantal toegewezen rechten te delen door het aantal volledige kalenderjaren dat overblijft in de in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode waarop het verzoek betrekking heeft.
▼M9 —————
Artikel 3 octies
Plannen voor bewaking en rapportage
De administrerende lidstaat zorgt ervoor dat iedere vliegtuigexploitant bij de bevoegde instantie in die lidstaat een bewakingsplan met maatregelen voor bewaking van en rapportage over emissies en tonkilometergegevens indient ter fine van het in artikel 3 quinquies bedoelde verzoek en dat het plan overeenkomstig ►M4 de in artikel 14 bedoelde ►M9 handelingen ◄ ◄ door de bevoegde instantie wordt goedgekeurd.
HOOFDSTUK III
VASTE INSTALLATIES
Artikel 3 nonies
Toepassingsgebied
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op vergunningen voor broeikasgasemissies en het toewijzen en verlenen van emissierechten voor de in bijlage I genoemde niet-luchtvaartactiviteiten.
Artikel 4
Vergunningen voor broeikasgasemissies
De lidstaten dragen er zorg voor dat vanaf 1 januari 2005 geen installatie een in bijlage I genoemde activiteit verricht welke een voor die activiteit gespecificeerde emissie tot gevolg heeft, tenzij haar exploitant in het bezit is van een door een bevoegde autoriteit overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verleende vergunning, of de installatie uit hoofde van artikel 27 is uitgesloten van het ►M9 EU-ETS ◄ . Dit geldt tevens voor installaties die overeenkomstig artikel 24 zijn opgenomen.
Artikel 5
Aanvragen van vergunningen voor broeikasgasemissies
Een tot de bevoegde autoriteit gerichte aanvraag van een vergunning voor broeikasgasemissies omvat een beschrijving van:
de installatie en haar activiteiten, met inbegrip van de gebruikte technologie;
de grondstoffen en hulpstoffen waarvan het gebruik waarschijnlijk tot emissies van in bijlage I genoemde gassen zal leiden;
de bronnen van de in bijlage I genoemde emissies van gassen uit de installatie; en
de geplande maatregelen voor de bewaking en rapportage van emissies overeenkomstig de in artikel 14 bedoelde ►M9 handelingen ◄ .
De aanvraag omvat tevens een niet-technische samenvatting van de in de eerste alinea bedoelde gegevens.
Artikel 6
Voorwaarden voor en inhoud van de vergunning voor broeikasgasemissies
Een vergunning voor broeikasgasemissies kan betrekking hebben op een of meer installaties op dezelfde plaats die door dezelfde exploitant wordt geëxploiteerd.
▼M9 —————
Vergunningen voor broeikasgasemissies bevatten:
de naam en het adres van de exploitant;
een beschrijving van de activiteiten en de emissies uit de installatie;
een monitoringplan dat voldoet aan de eisen uit hoofde van de in artikel 14 bedoelde ►M9 handelingen ◄ . De lidstaten kunnen de exploitanten toestaan de monitoringplannen bij te werken zonder de vergunning te wijzigen. De exploitanten leggen de bijgewerkte monitoringplannen ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteit voor;
de rapportagevoorschriften, en
de verplichting binnen vier maanden na het einde van elk kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten die niet zijn verleend krachtens hoofdstuk II in te leveren die gelijk is aan de totale emissies van de installatie voor dat jaar, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15.
Artikel 7
Wijzigingen in installaties
De exploitant stelt de bevoegde autoriteit in kennis van voorgenomen wijzigingen in de aard of de werking, van voorgenomen uitbreidingen of van aanzienlijke capaciteitsvermindering van de installatie, waarvoor een aanpassing van de broeikasgasemissievergunning vereist kan zijn. Zo nodig stelt de bevoegde autoriteit de vergunning bij. Bij een verandering in de identiteit van de exploitant van de installatie past de bevoegde autoriteit de vergunning aan door vermelding van de naam en het adres van de nieuwe exploitant.
Artikel 8
Coördinatie met Richtlijn 2010/75/EU
De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, wanneer installaties activiteiten verrichten die in bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) zijn vermeld, de voorwaarden en de procedure voor het verlenen van een vergunning voor broeikasgasemissies worden gecoördineerd met die voor het verlenen van de in die richtlijn bepaalde vergunning. De in de artikelen 5, 6 en 7 van deze richtlijn vastgestelde eisen kunnen worden opgenomen in de in Richtlijn 2010/75/EU vastgelegde procedures.
Artikel 9
Hoeveelheid emissierechten voor de hele ►M9 Unie ◄
De hoeveelheid emissierechten die met ingang van 2013 elk jaar voor de hele ►M9 Unie ◄ wordt verleend, neemt lineair af vanaf het tijdstip halverwege de periode van 2008 tot 2012. De hoeveelheid neemt af met een lineaire factor van 1,74 % van de gemiddelde jaarlijkse totale hoeveelheid emissierechten die door de lidstaten overeenkomstig de beschikkingen van de Commissie inzake hun nationale toewijzingsplannen voor de periode van 2008 tot 2012 worden verleend. ►A1 De hoeveelheid emissierechten voor de hele ►M9 Unie ◄ wordt ten gevolge van de toetreding van Kroatië alleen verhoogd met de hoeveelheid emissierechten die Kroatië overeenkomstig artikel 10, lid 1, veilt. ◄
Met ingang van 2021 bedraagt de lineaire factor 2,2 %.
Artikel 9 bis
Aanpassing van de hoeveelheid emissierechten voor de hele ►M9 Unie ◄
Ten aanzien van de installaties die in bijlage I genoemde activiteiten uitvoeren en pas met ingang van 2013 in het ►M9 EU-ETS ◄ worden opgenomen, zorgen de lidstaten ervoor dat de exploitanten van deze installaties bij de desbetreffende bevoegde autoriteit terdege onderbouwde en onafhankelijk geverifieerde emissiegegevens indienen, zodat daar met het oog op de aanpassing van de voor de hele ►M9 Unie ◄ te verlenen hoeveelheid emissierechten rekening mee kan worden gehouden.
Deze gegevens worden uiterlijk op 30 april 2010 overeenkomstig de bepalingen aangenomen overeenkomstig artikel 14, lid 1, bij de desbetreffende bevoegde autoriteit ingediend.
Als de ingediende gegevens afdoende worden gestaafd, stelt de bevoegde autoriteit de Commissie uiterlijk op 30 juni 2010 daarvan in kennis en wordt de te verlenen hoeveelheid emissierechten, verminderd met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor, dienovereenkomstig aangepast. Voor installaties die andere broeikasgassen dan CO2 uitstoten, kan de bevoegde autoriteit een kleinere hoeveelheid emissies opgeven overeenkomstig het emissiereductiepotentieel van die installaties.
Artikel 10
Veiling van emissierechten
Vanaf 2021, en zonder vooruit te lopen op een eventuele verlaging op grond van artikel 10 bis, lid 5 bis, bedraagt het aandeel van de te veilen rechten 57 %.
Tussen 2021 en 2030 wordt 2 % van de totale hoeveelheid rechten geveild om een fonds voor de verbetering van de energie-efficiëntie en de modernisering van de energiesystemen van bepaalde lidstaten in te stellen, zoals vastgesteld in artikel 10 quinquies („het moderniseringsfonds”).
De totale resterende hoeveelheid door de lidstaten te veilen rechten wordt overeenkomstig lid 2 verdeeld.
De totale hoeveelheid door de lidstaten te veilen emissierechten, bestaat uit:
►M9 90 % ◄ van de totale hoeveelheid te veilen emissierechten over de lidstaten wordt verdeeld, waarbij elk aandeel identiek is aan het aandeel van de betrokken lidstaat in de geverifieerde emissies krachtens het ►M9 EU-ETS ◄ voor 2005 of, als dit meer is, het gemiddelde voor de periode van 2005 tot en met 2007;
10 % van de totale hoeveelheid te veilen emissierechten die met het oog op solidariteit, groei en interconnecties binnen de Unie over bepaalde lidstaten wordt verdeeld, zodat de hoeveelheid rechten die deze lidstaten krachtens punt a) veilen, met de in bijlage II bis vermelde percentages wordt verhoogd.
▼M9 —————
Met het oog op punt a) wordt het aandeel van de lidstaten die in 2005 niet aan het ►M9 EU-ETS ◄ hebben deelgenomen, berekend aan de hand van hun geverifieerde emissie krachtens het ►M9 EU-ETS ◄ in 2007.
Indien nodig worden de onder b) bedoelde percentages evenredig aangepast om te waarborgen dat 10 % wordt verdeeld.
De lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van emissierechten worden gebruikt. Ten minste 50 % van de opbrengsten uit de in lid 2 bedoelde veiling van emissierechten, met inbegrip van alle opbrengsten uit de in lid 2, onder b) en c), bedoelde veilingen, of het financiële waarde-equivalent van deze inkomsten, zou moeten worden gebruikt voor één of meerdere van de onderstaande doelstellingen:
reductie van de emissie van broeikasgassen, onder andere door bijdragen aan het Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie en aan het door de Conferentie inzake klimaatverandering van Poznan (COP 14 en COP/MOP 4) operationeel gemaakte Aanpassingsfonds, aanpassing aan de effecten van klimaatverandering, en financiering van onderzoek en ontwikkeling alsmede demonstratieprojecten voor emissiereductie en aanpassing aan klimaatverandering, inclusief deelname aan initiatieven in het kader van het Europees strategisch plan voor energietechnologie en de Europese technologieplatforms;
de ontwikkeling van hernieuwbare energie om te voldoen aan de doelstelling van de Unie inzake hernieuwbare energie, alsook de ontwikkeling van andere technologieën die bijdragen tot de overgang naar een veilige en duurzame, koolstofarme economie, en om te helpen voldoen aan de doelstelling van de Unie om de energie-efficiëntie op te voeren tot de niveaus waartoe is besloten in de toepasselijke wetgevingshandelingen;
maatregelen om ontbossing te voorkomen en bebossing en herbebossing te doen toenemen in ontwikkelingslanden die de internationale overeenkomst inzake klimaatverandering hebben geratificeerd, en om technologie over te dragen en de aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering in deze landen te vergemakkelijken;
maatregelen voor het bevorderen van vastlegging door bosbouw in de ►M9 Unie ◄ ;
het milieutechnisch veilig afvangen en de geologische opslag van CO2, met name die welke afkomstig is van met vaste fossiele brandstoffen gestookte elektriciteitscentrales en van een reeks industriële bedrijfstakken en deeltakken, ook in derde landen;
het aanmoedigen van het overschakelen op vervoersvormen met een lage emissie en op vormen van openbaar vervoer;
de financiering van onderzoek en ontwikkeling inzake energie-efficiëntie en schone technologieën in de sectoren die onder deze richtlijn vallen;
maatregelen die tot doel hebben energie-efficiëntie, systemen voor stadsverwarming en isolatie te verbeteren, of financiële steun te verlenen voor de aanpak van maatschappelijke aspecten van huishoudens met een laag en gemiddeld inkomen;
de dekking van administratieve uitgaven voor het beheer van het ►M9 EU-ETS ◄ ;
de financiering van klimaatacties in kwetsbare derde landen, waaronder de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering;
de bevordering van het verwerven van vaardigheden en het herverdelen van arbeid om bij te dragen aan een rechtvaardige overgang naar een koolstofarme economie, met name in regio's die het meest te maken krijgen met de overgang naar andere banen, en dat in nauwe samenspraak met de sociale partners.
De lidstaten voldoen aan het in dit lid bepaalde indien zij een fiscaal of financieel steunbeleid hebben en uitvoeren, waaronder met name in ontwikkelingslanden, of nationale reguleringsmaatregelen uitvoeren die financiële steunverlening in de hand werken, dat is opgezet om de in de eerste alinea vermelde doelstellingen te verwezenlijken en dat een waarde heeft die gelijk is aan ten minste 50 % van de opbrengsten uit de in lid 2 bedoelde veilingen van emissierechten, met inbegrip van alle opbrengsten uit de in lid 2, onder b) en c), bedoelde veilingen.
De lidstaten stellen de Commissie in hun krachtens Beschikking nr. 280/2004/EG ingediende verslagen in kennis van het gebruik van opbrengsten en van de uit hoofde van dit lid ondernomen acties.
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van veilingen om ervoor te zorgen dat deze op een open, transparante, geharmoniseerde en niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd. Te dien einde moet dit proces voorspelbaar zijn, met name met betrekking tot het tijdstip en de opeenvolging van veilingen en de geraamde hoeveelheden rechten die worden aangeboden.
Die gedelegeerde handelingen zorgen ervoor dat veilingen op zodanige wijze worden opgezet dat:
de exploitanten, en met name eventuele kleine en middelgrote ondernemingen die onder het EU-ETS vallen, volledige, eerlijke en gelijke toegang krijgen;
alle deelnemers op hetzelfde tijdstip toegang hebben tot dezelfde informatie en dat deelnemers het verloop van de veilingen niet verstoren;
de organisatie van en deelname aan de veilingen kosteneffectief is en dat onnodige administratieve kosten worden vermeden; en
de toegang tot emissierechten wordt toegekend voor kleine emittenten.
De lidstaten brengen verslag uit wat betreft de correcte toepassing van de veilingregels voor elke veiling, met name met betrekking tot de eerlijke en open toegang, transparantie, prijsinformatie en technische en operationele aspecten. Deze verslagen worden uiterlijk één maand na de bedoelde veiling ingediend en gepubliceerd op de website van de Commissie.
Artikel 10 bis
Overgangsregels voor de hele ►M9 Unie ◄ voor een geharmoniseerde kosteloze toewijzing
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn met betrekking tot de volledig geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen voor de hele Unie voor het toewijzen van in de leden 4, 5, 7 en 19 van dit artikel bedoelde emissierechten.
De in de eerste alinea bedoelde maatregelen bevatten voor zover mogelijk voor de hele ►M9 Unie ◄ geldende ex ante benchmarks die waarborgen dat de toewijzing gebeurt op een wijze die de reductie van broeikasgasemissies en het gebruik van energie-efficiënte technieken stimuleert door rekening te houden met de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocedés, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, energie-efficiënt hergebruik van rookgassen, het gebruik van biomassa en het afvangen en de opslag van CO2, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, en zetten niet aan tot een toename van de emissie. Er wordt geen kosteloze toewijzing gegeven voor elektriciteitsopwekking, behalve in gevallen als bedoeld in artikel 10 quater en voor met rookgassen geproduceerde elektriciteit.
Voor elke bedrijfstak en deeltak wordt de benchmark in principe eerder berekend op basis van het product dan op basis van de inputs, teneinde te zorgen voor een zo groot mogelijke reductie van de broeikasgasemissie en een zo groot mogelijke energiebezuiniging in het hele productieproces van de betrokken bedrijfstak of deeltak.
Bij het bepalen van de grondslagen voor het vaststellen van ex ante benchmarks in afzonderlijke bedrijfstakken en deeltakken, raadpleegt de Commissie de relevante belanghebbenden, met inbegrip van de betrokken bedrijfstakken en deeltakken.
De Commissie toetst, zodra de ►M9 Unie ◄ haar goedkeuring heeft gehecht aan een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die verplichte reducties van de emissies van broeikasgassen oplegt die vergelijkbaar zijn met die van de ►M9 Unie ◄ , deze maatregelen om ervoor te zorgen dat kosteloze toewijzing alleen plaatsvindt wanneer deze in het licht van die overeenkomst volledig gerechtvaardigd is.
Bij de vaststellingen van de beginselen voor de bepaling van ex ante benchmarks in afzonderlijke bedrijfstakken of deeltakken wordt uitgegaan van de gemiddelde emissieprestaties van de 10 % meest efficiënte installaties in een bedrijfstak of deeltak in de ►M9 Unie ◄ gedurende de periode 2007-2008. De Commissie raadpleegt de relevante belanghebbenden, met inbegrip van de betrokken bedrijfstakken en deeltakken.
De overeenkomstig de artikelen 14 en 15 vastgestelde ►M9 handelingen ◄ zorgen voor geharmoniseerde voorschriften inzake bewaking, rapportage en verificatie van productiegerelateerde broeikasgasemissies, met het oog op de vaststelling van de ex ante benchmarks.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om de herziene benchmarkwaarden voor kosteloze toewijzingen te bepalen. Die handelingen zijn in overeenstemming met de uit hoofde van lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen en voldoen aan de volgende elementen:
Voor de periode van 2021 tot en met 2025 worden de benchmarkwaarden bepaald op basis van de uit hoofde van artikel 11 ingediende informatie voor de jaren 2016 en 2017. Op grond van een vergelijking van die benchmarkwaarden met de benchmarkwaarden van het op 27 april 2011 vastgestelde Besluit 2011/278/EU van de Commissie ( 3 ) bepaalt de Commissie voor elke benchmark het jaarlijkse verminderingspercentage en past zij dat toe op de benchmarkwaarden voor de periode van 2013 tot 2020, voor elk jaar tussen 2008 en 2023, om de benchmarkwaarden voor de periode van 2021 tot 2025 te bepalen.
Indien het jaarlijkse verminderingspercentage hoger is dan 1,6 % of lager dan 0,2 %, zijn de benchmarkwaarden voor de periode van 2021 tot 2025 de benchmarkwaarden die van toepassing zijn in de periode van 2013 tot 2020, verminderd met een van beide percentages, naargelang welke van deze beide percentages relevant is, voor elk jaar tussen 2008 en 2023.
Voor de periode van 2026 tot 2030 worden de benchmarkwaarden op dezelfde manier als in de punten a) en b) bepaald, op basis van uit hoofde van artikel 11 ingediende informatie voor de jaren 2021 en 2022 en op basis van de toepassing van het jaarlijkse verminderingspercentage dat van toepassing is voor elk jaar tussen 2008 en 2028.
In afwijking hiervan worden de benchmarkwaarden voor aromaten, waterstof en syngas met hetzelfde percentage als de benchmarks voor raffinaderijen aangepast om gelijke concurrentievoorwaarden voor de producenten van die producten te handhaven.
De in de derde alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Ter bevordering van de efficiënte terugwinning van energie uit afgassen, wordt de benchmarkwaarde voor vloeibaar ruwijzer, die voornamelijk betrekking heeft op afgassen, gedurende de in punt b) van de derde alinea vermelde periode jaarlijks verlaagd met 0,2 %.
Indien minder dan 3 % van de totale hoeveelheid aan rechten nodig is ter verhoging van de maximumhoeveelheid die beschikbaar is op grond van lid 5:
De lidstaten streven er tevens naar niet meer dan 25 % van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten te gebruiken voor de in de eerste alinea bedoelde financiële maatregelen. Binnen drie maanden na het einde van elk jaar publiceren de lidstaten die dergelijke financiële maatregelen hebben getroffen, het totaalbedrag aan compensatie dat is verstrekt per begunstigde bedrijfstak en deeltak, in een eenvoudig toegankelijke vorm. Vanaf 2018 publiceert een lidstaat in elk jaar waarin hij meer dan 25 % van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten voor dergelijke doeleinden gebruikt, een verslag met de redenen voor de overschrijding van dat percentage. Het verslag bevat relevante informatie over de elektriciteitsprijzen voor grote industriële afnemers die van deze financiële maatregelen gebruik mogen maken, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de vereisten inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie. Het verslag bevat ook informatie over de vraag of er voldoende aandacht is besteed aan andere maatregelen om de indirecte koolstofkosten op middellange tot lange termijn duurzaam te verlagen.
In het in artikel 10, lid 5, voorziene verslag neemt de Commissie onder meer een beoordeling van de gevolgen van dergelijke financiële maatregelen op de interne markt op en beveelt zij in voorkomend geval eventueel op grond van die beoordeling noodzakelijke maatregelen aan.
Deze maatregelen moeten zorgen voor een passende bescherming tegen het risico op koolstofweglek op basis van ex ante benchmarks voor de indirecte CO2-emissies per geproduceerde eenheid. Deze ex ante benchmarks worden voor een gegeven bedrijfstak of deeltak berekend als het product van het elektriciteitsverbruik per geproduceerde eenheid overeenkomend met de meest efficiënte beschikbare technologieën en de CO2-emissies van de Europese elektriciteitsproductiemix in kwestie.
►M9 Emissierechten uit de in lid 5 van dit artikel bedoelde maximale hoeveelheid die uiterlijk in 2020 niet kosteloos zijn toegewezen, worden voor nieuwkomers gereserveerd, samen met 200 miljoen rechten die op grond van artikel 1, lid 3, van Besluit (EU) 2015/1814 in de marktstabiliteitsreserve zijn ondergebracht. Van de gereserveerde emissierechten worden er aan het eind van de periode van 2021 tot 2030 tot 200 miljoen teruggestort in de marktstabiliteitsreserve, indien zij niet voor die periode zijn toegewezen.
Vanaf 2021 worden emissierechten die op grond van de leden 19 en 20 niet aan installaties zijn toegewezen, toegevoegd aan de hoeveelheid van overeenkomstig de eerste zin van de eerste alinea van dit lid gereserveerde emissierechten. ◄
De toewijzingen worden aangepast met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor.
Voor elektriciteitsopwekking door nieuwkomers wordt geen kosteloze toewijzing gegeven.
▼M9 —————
►M9 325 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders kosteloos zou kunnen worden toegewezen uit hoofde van dit artikel, en 75 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders zou kunnen worden geveild uit hoofde van artikel 10, worden beschikbaar gesteld ter ondersteuning van innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën en processen in de in bijlage I vermelde bedrijfstakken, inclusief het milieutechnisch veilig afvangen en toepassen van kooldioxide („CCU”), dat aanzienlijk bijdraagt tot het tegengaan van klimaatverandering, en producten ter vervanging van koolstofintensieve producten die worden geproduceerd in de in bijlage I vermelde bedrijfstakken, en om het opzetten en exploiteren te helpen stimuleren van projecten betreffende het milieutechnisch veilig afvangen en geologisch opslaan („CCS”) van CO2, alsook van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie en energieopslag, op geografisch gezien evenwichtig gespreide locaties binnen het grondgebied van de Unie (het „innovatiefonds”). Projecten in alle lidstaten, ook kleinschalige projecten, komen hiervr in aanmerking.
Daarenboven worden 50 miljoen niet-toegewezen emissierechten uit de marktstabiliteitsreserve aangewend ter aanvulling van eventuele resterende opbrengsten uit de 300 miljoen emissierechten die uit hoofde van Besluit 2010/670/EU van de Commissie ( 5 ) in de periode van 2013 tot 2020 beschikbaar zijn, en te zijner tijd gebruikt ter ondersteuning van innovatie als bedoeld in de eerste alinea.
Projecten worden geselecteerd op basis van objectieve en transparante criteria, in voorkomend geval rekening houdend met de mate waarin projecten bijdragen tot het behalen van emissiereducties ruim onder de in lid 2 bedoelde benchmarks. Projecten hebben het potentieel om op ruime schaal te worden toegepast of om de kosten van de overgang naar een koolstofarme economie in de betrokken bedrijfstakken aanzienlijk te verlagen. Projecten op het gebied van CCU leveren een nettoreductie van emissies op en zorgen ervoor dat CO2 wordt vermeden of permanent wordt opgeslagen. De technologieën die worden gesteund zijn nog niet in de handel verkrijgbaar, maar vormen baanbrekende oplossingen of zijn voldoende ontwikkeld om klaar te zijn voor demonstratie op precommerciële schaal. Tot 60 % van de relevante kosten van de projecten mag worden gesubsidieerd, waarvan tot 40 % niet afhankelijk hoeft te zijn van geverifieerde vermijding van broeikasgasemissies, op voorwaarde dat vooraf bepaalde mijlpalen, rekening houdend met de ingezette technologie, worden bereikt.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de richtlijn met voorschriften voor de werking van het innovatiefonds, ook wat betreft de selectieprocedure en -criteria. ◄
Er worden emissierechten gereserveerd voor projecten die aan de in de derde alinea bedoelde criteria voldoen. De ondersteuning van deze projecten loopt via de lidstaten en vormt een aanvulling op een aanzienlijke medefinanciering door de exploitant van de installatie. De projecten kunnen, evenals door andere instrumenten, ook door de lidstaten worden medegefinancierd. Voor geen enkel project zal de steun uit hoofde van het in dit lid bepaalde mechanisme meer dan 15 % bedragen van de totale hoeveelheid voor dit doel beschikbare emissierechten. Deze emissierechten worden meegerekend bij de toepassing van lid 7.
▼M9 —————
▼M9 —————
Artikel 10 ter
Overgangsmaatregelen ter ondersteuning van bepaalde energie-intensieve industrieën in geval van koolstoflekkage
Bedrijfstakken en deeltakken waarvan het product van de vermenigvuldiging van de intensiteit van hun handel met derde landen met hun emissie-intensiteit groter is dan 0,15 mogen worden opgenomen in de in lid 1 bedoelde groep aan de hand van gegevens voor de jaren van 2014 tot 2016 op basis van een kwalitatieve beoordeling en van de volgende criteria:
de mate waarin individuele installaties in de betrokken bedrijfstak of deeltak hun emissieniveau of elektriciteitsverbruik kunnen verminderen;
huidige en verwachte marktkenmerken, waar van toepassing met inbegrip van een gemeenschappelijke referentieprijs;
winstmarges als een potentiële indicator van beslissingen inzake langetermijninvestering of verplaatsing, rekening houdend met wijzigingen in productiekosten die verband houden met emissiereducties.
Binnen drie maanden na de in de eerste alinea bedoelde publicatie kunnen de in die alinea bedoelde bedrijfstakken en deeltakken bij de Commissie een aanvraag doen, hetzij voor een kwalitatieve beoordeling van hun blootstelling aan een koolstofweglekrisico op viercijferniveau (NACE 4-code), hetzij voor een beoordeling op basis van de classificatie van goederen die worden gebruikt voor statistieken inzake industriële productie in de Unie, op achtcijferniveau (Prodcom). Daartoe dienen bedrijfstakken en deeltakken naar behoren gemotiveerde, volledige en onafhankelijk geverifieerde gegevens in, teneinde de Commissie in staat te stellen de beoordeling samen met de aanvraag uit te voeren.
Indien een bedrijfstak of deeltak ervoor kiest om op viercijferniveau (NACE 4-code) te worden beoordeeld, kan hij opgenomen worden in de in lid 1 bedoelde groep op basis van de in lid 2, onder a), b) en c), bedoelde criteria. Indien een bedrijfstak of deeltak ervoor kiest om op achtcijferniveau (Prodcom) te worden beoordeeld, wordt hij opgenomen in de in lid 1 bedoelde groep mits op dat niveau de in lid 1 vermelde drempel van 0,2 wordt overschreden.
Bedrijfstakken en deeltakken waarvoor kosteloze toewijzing wordt berekend op basis van de benchmarkwaarden bedoeld in artikel 10 bis, lid 2, vierde alinea, kunnen eveneens verzoeken overeenkomstig de derde alinea in dit lid te worden beoordeeld.
In afwijking van de leden 1 en 2 kan een lidstaat uiterlijk op 30 juni 2018 verzoeken dat een bedrijfstak of deeltak die is vermeld in de bijlage bij Besluit 2014/746/EU van de Commissie ( 6 ) met betrekking tot classificaties op een zes- of een achtcijferniveau (Prodcom), wordt overwogen voor opname in de in lid 1 bedoelde groep. Een dergelijk verzoek wordt alleen behandeld wanneer de verzoekende lidstaat aantoont dat de toepassing van deze afwijking gerechtvaardigd is op basis van naar behoren gestaafde, volledige, geverifieerde en gecontroleerde gegevens voor de vijf voorgaande jaren, verstrekt door de betrokken bedrijfstak of deeltak en dat het verzoek alle relevante informatie bevat. Op basis van deze gegevens zal de betrokken bedrijfstak of deeltak met betrekking tot die classificaties worden opgenomen in de groep als, binnen een heterogeen viercijferniveau (NACE 4-code), blijkt dat de betrokken bedrijfstak of deeltak een aanzienlijk hogere handels- en emissie-intensiteit heeft op zes- of achtcijferniveau (Prodcom), die hoger is dan de in lid 1 bedoelde drempel.
Artikel 10 quater
Optionele voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de energiesector
Om met kosteloze toewijzing te financieren projecten te selecteren, organiseert de betrokken lidstaat in de periode tussen 2021 en 2030 voor projecten met een totaalbedrag aan investeringen van meer dan 12,5 miljoen EUR een uit één of meer ronden bestaande competitieve biedprocedure. Die competitieve biedprocedure moet:
stroken met de beginselen transparantie, niet-discriminatie, gelijke behandeling en goed financieel beheer;
waarborgen dat enkel projecten die bijdragen tot de diversificatie van de energiemix en de bevoorradingsbronnen van de lidstaat, tot de nodige herstructurering, milieutechnische opwaardering en aanpassing van de infrastructuur, tot schone technologieën, zoals technologieën op het gebied van hernieuwbare energie, of tot de modernisering van de energieproductiesector, zoals een efficiënte en duurzame stadsverwarming, en van de energietransmissie- en distributiesectoren, in aanmerking komen om te bieden;
duidelijke, objectieve, transparante en niet-discriminerende selectiecriteria voor de rangschikking van de projecten vaststellen om te waarborgen dat alleen projecten worden geselecteerd die:
volgens een kosten-batenanalyse een positieve nettowinst voor de emissiereductie opleveren en een vooraf bepaalde aanzienlijke mate van CO2-vermindering verwezenlijken, rekening houdend met de omvang van de projecten;
een aanvulling zijn, duidelijk tegemoetkomen aan vervangings- en moderniseringsbehoeften en niet leiden tot een marktgestuurde groei van de vraag naar energie;
de beste prijs-kwaliteitsverhouding bieden; en
niet bijdragen tot of een verbetering inhouden van de financiële levensvatbaarheid van zeer emissie-intensieve elektriciteitsopwekking, of de afhankelijkheid van emissie-intensieve fossiele brandstoffen verhogen.
In afwijking van artikel 10, lid 1, en onverminderd de laatste zin van lid 1 van dit artikel, kunnen, wanneer een via de competitieve biedprocedure geselecteerde investering geannuleerd wordt of de beoogde prestaties niet worden behaald, de toegewezen emissierechten worden gebruikt via één extra ronde van de competitieve biedprocedure, ten vroegste één jaar later, om andere investeringen te financieren.
Uiterlijk op 30 juni 2019 voorziet elke lidstaat die voornemens is gebruik te maken van de optionele kosteloze overgangstoewijzing met het oog op de modernisering van de energiesector, in de bekendmaking voor openbaar commentaar van een gedetailleerd nationaal kader waarin de competitieve biedprocedure, met inbegrip van het in de eerste alinea bedoelde geplande aantal ronden, en de selectiecriteria staan vermeld.
Indien met kosteloze toewijzingen te ondersteunen investeringen met een waarde van minder dan 12,5 miljoen EUR niet worden geselecteerd volgens de in dit lid bedoelde competitieve biedprocedure, selecteert de lidstaat projecten op basis van objectieve en transparante criteria. De resultaten van dat selectieproces worden bekendgemaakt voor openbaar commentaar. Op basis daarvan gaat de betrokken lidstaat uiterlijk op 30 juni 2019 over tot de opstelling, bekendmaking en indiening bij de Commissie van een lijst met investeringen. Indien in het kader van één installatie meer dan één investering wordt verricht, worden zij in hun geheel beoordeeld om te bepalen of de drempelwaarde van 12,5 miljoen EUR is overschreden, tenzij deze investeringen afzonderlijk technisch of financieel levensvatbaar zijn.
Emissierechten die uiterlijk in 2020 niet krachtens dit artikel zijn toegewezen, kunnen in de periode van 2021 tot 2030 worden toegewezen aan investeringen die via de in lid 2 bedoelde competitieve biedprocedure zijn geselecteerd, tenzij de betrokken lidstaat de Commissie uiterlijk op 30 september 2019 in kennis stelt van zijn voornemen alle of een deel van deze emissierechten niet toe te wijzen in de periode van 2021 tot 2030, en van het in plaats daarvan in 2020 te veilen aantal emissierechten. Indien die rechten in de periode van 2021 tot 2030 worden toegewezen, wordt met de desbetreffende hoeveelheid aan rechten rekening gehouden voor de toepassing van het in de eerste alinea van dit lid genoemde plafond van 60 %.
Artikel 10 quinquies
Moderniseringsfonds
De ondersteunde investeringen stroken met de doelen van deze richtlijn en van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 van de Unie, alsmede met de langetermijndoelstellingen die in de Overeenkomst van Parijs worden genoemd. Uit het moderniseringsfonds wordt geen steun verleend aan faciliteiten voor de opwekking van energie met behulp van vaste fossiele brandstoffen, met uitzondering van efficiënte en duurzame stadsverwarming in lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen minder dan 30 % van het Unie-gemiddelde bedroeg in 2013, op voorwaarde dat een hoeveelheid emissierechten van ten minste een equivalente waarde wordt aangewend voor investeringen uit hoofde van artikel 10 quater waarbij geen vaste fossiele brandstoffen betrokken zijn.
Het investeringscomité gaat op transparante wijze te werk. De samenstelling van het investeringscomité en de curricula vitae en de belangenverklaringen van de leden ervan worden beschikbaar gesteld voor het publiek en zo nodig bijgewerkt.
Wanneer een investering in de modernisering van energiesystemen, waarvoor financiering uit het moderniseringsfonds wordt voorgesteld, niet tot de in lid 2 genoemde gebieden behoort, beoordeelt het investeringscomité de technische en financiële levensvatbaarheid van die investering, met inbegrip van de emissiereducties die zij oplevert, en doet het een aanbeveling inzake de financiering van de investering uit het moderniseringsfonds. Het investeringscomité zorgt ervoor dat alle investeringen in verband met stadsverwarming een aanzienlijke verbetering van energie-efficiëntie en emissiereducties opleveren. Die aanbeveling kan suggesties omvatten met betrekking tot passende financieringsinstrumenten. Tot 70 % van een investering die niet tot de in lid 2 genoemde gebieden behoort, kan worden gesteund met middelen uit het moderniseringsfonds, mits de overblijvende kosten door particuliere juridische entiteiten worden gedragen.
Indien de vertegenwoordiger van de EIB niet met de financiering van een investering instemt, wordt een aanbeveling slechts aangenomen indien een meerderheid van twee derde van alle leden vóór stemt. De vertegenwoordiger van de lidstaat waarin de investering plaatsvindt en de vertegenwoordiger van de EIB hebben in dat geval geen stemrecht. Deze alinea is niet van toepassing op kleinschalige projecten die gefinancierd zijn met leningen van een nationale stimuleringsbank of met subsidies die bijdragen tot de uitvoering van een nationaal programma met specifieke doelstellingen die stroken met de doelstellingen van het moderniseringsfonds, op voorwaarde dat niet meer dan 10 % van het in bijlage II ter vastgestelde aandeel van de lidstaten in het kader van het programma wordt gebruikt.
De begunstigde lidstaten brengen jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de door het moderniseringsfonds gefinancierde investeringen. Het verslag wordt openbaar gemaakt en bevat het volgende:
informatie over de gefinancierde investeringen per begunstigde lidstaat;
een beoordeling van de met de investering bereikte toegevoegde waarde wat betreft energie-efficiëntie of modernisering van het energiesysteem.
Artikel 11
Nationale uitvoeringsmaatregelen
Een lijst van onder deze richtlijn vallende installaties voor de periode van vijf jaar die op 1 januari 2021 ingaat, wordt uiterlijk op 30 september 2019 ingediend en nadien om de vijf jaar een lijst voor elke volgende periode van vijf jaar. Elke lijst bevat informatie over de productieactiviteit, de overdracht van warmte en gassen, de elektriciteitsproductie en de emissies op het niveau van de subinstallatie betreffende de vijf kalenderjaren voorafgaand aan de indiening ervan. Kosteloze toewijzingen worden enkel verstrekt aan installaties waarvoor die gegevens zijn ingediend.
HOOFDSTUK IV
BEPALINGEN VOOR LUCHTVAART EN VASTE INSTALLATIES
Artikel 11 bis
Gebruik van CER’s en ERU’s uit projectactiviteiten in het ►M9 EU-ETS ◄ vóór de inwerkingtreding van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering
Voor zover de door de lidstaten aan exploitanten of vliegtuigexploitanten toegestane mate van gebruik van CER’s en ERU’s voor de periode van 2008 tot en met 2012 niet volledig benut is of een recht op het gebruik van kredieten krachtens lid 8 is toegekend, kunnen exploitanten de bevoegde autoriteit verzoeken hun in ruil voor CER’s en ERU’s die zijn verleend voor emissiereducties tot en met 2012 uit soorten projecten die in de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in het ►M9 EU-ETS ◄ , de emissierechten te verlenen die met ingang van 2013 geldig zijn.
Tot 31 maart 2015 voert de bevoegde autoriteit een dergelijke ruil op verzoek uit.
Voor zover de door de lidstaten aan de exploitanten of vliegtuigexploitanten toegestane mate van gebruik van CER’s en ERU’s voor de periode van 2008 tot en met 2012 niet volledig benut is of een recht op het gebruik van kredieten krachtens lid 8 is toegekend, staan de bevoegde autoriteiten de exploitanten toe reeds verleende CER’s en ERU’s uit projecten die vóór 2013 zijn geregistreerd met het oog op emissiereducties vanaf 2013, in te ruilen voor emissierechten die met ingang van 2013 geldig zijn.
De eerste alinea geldt voor alle CER’s en ERU’s die in de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in het ►M9 EU-ETS ◄ .
Voor zover de door de lidstaten aan de exploitanten of vliegtuigexploitanten toegestane mate van gebruik van CER’s en ERU’s voor de periode van 2008 tot en met 2012 niet volledig benut is of een recht op het gebruik van kredieten krachtens lid 8 is toegekend, staan de bevoegde autoriteiten de exploitanten toe met het oog op emissiereductie met ingang van 2013 verleende CER’s in te ruilen voor emissierechten uit nieuwe projecten die met ingang van 2013 in de MOL’s van start gaan.
De eerste alinea geldt voor CER’s voor alle soorten projecten die in de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in het ►M9 EU-ETS ◄ , totdat deze landen een desbetreffende overeenkomst met de ►M9 Unie ◄ hebben bekrachtigd, maar uiterlijk tot 2020.
▼M9 —————
Artikel 11 ter
Projectactiviteiten
De ►M9 Unie ◄ en haar lidstaten geven alleen toestemming voor projectactiviteiten wanneer alle deelnemers aan het project hun hoofdkwartier hebben in een land dat de internationale overeenkomst inzake dergelijke projecten heeft gesloten of in een land of subfederale of regionale entiteit die overeenkomstig artikel 25 aan het ►M9 EU-ETS ◄ is gekoppeld.
▼M9 —————
Artikel 12
Overdracht, inlevering en annulering van rechten
De lidstaten dragen er zorg voor dat emissierechten kunnen worden overgedragen tussen
personen binnen de ►M9 Unie ◄ ;
personen in de ►M9 Unie ◄ en personen in derde landen, waar zulke emissierechten worden erkend volgens de procedure van artikel 25, zonder andere beperkingen dan de bij of krachtens deze richtlijn vastgestelde beperkingen.
Artikel 13
Geldigheid van emissierechten
Emissierechten die met ingang van 1 januari 2013 worden verleend, zijn voor onbepaalde tijd geldig. Emissierechten die met ingang van 1 januari 2021 worden verleend, bevatten een aanduiding waaruit blijkt in welke periode van tien jaar te rekenen vanaf 1 januari 2021 zij zijn verstrekt, en zijn geldig voor emissies met ingang van het eerste jaar van die periode.
Artikel 14
Bewaking en rapportage van emissie
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
De in lid 1 bedoelde ►M9 handelingen ◄ houden rekening met het meest nauwkeurige en actuele beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal, met name van de IPCC, en kan ook eisen specificeren voor de rapportage door exploitanten over de emissies bij de productie van goederen die worden geproduceerd door energie-intensieve bedrijfstakken die aan internationale concurrentie onderhevig kunnen zijn. Deze ►M9 handelingen ◄ kunnen ook voorschriften voor een onafhankelijke verificatie van deze informatie bepalen.
Deze voorschriften kunnen mede betrekking hebben op het rapporteren van emissieniveaus ten gevolge van onder het ►M9 EU-ETS ◄ vallende elektriciteitsopwekking bij de productie van dergelijke goederen.
Artikel 15
Verificatie en accreditatie
De lidstaten dragen er zorg voor dat de door de exploitanten of vliegtuigexploitanten overeenkomstig artikel 14, lid 3, ingediende verslagen worden geverifieerd volgens de in bijlage V vermelde criteria en de door de Commissie krachtens dit artikel vastgestelde gedetailleerde bepalingen en dat de bevoegde autoriteit daarvan in kennis wordt gesteld.
De lidstaten dragen er zorg voor dat exploitanten en vliegtuigexploitanten wiens verslag over de emissies tijdens het voorgaande jaar uiterlijk 31 maart van het lopende jaar niet is geverifieerd als bevredigend overeenkomstig de in bijlage V genoemde criteria en de door de Commissie krachtens dit artikel vastgestelde gedetailleerde bepalingen, geen emissierechten meer mag overdragen, totdat een verslag van die exploitant of vliegtuigexploitant als bevredigend is geverifieerd.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende de verificatie van emissieverslagen op basis van de in bijlage V vermelde beginselen en voor de accreditatie van en het toezicht op verificateurs. De Commissie kan ook uitvoeringsbepalingen vaststellen voor de verificatie van de verslagen die vliegtuigexploitanten op grond van artikel 14, lid 3, hebben ingediend, alsmede voor de aanvragen op grond van artikel 3 sexies en septies, met inbegrip van de door verificateurs te volgen verificatieprocedures. Deze bepalen in voorkomend geval de voorwaarden voor de accreditatie en intrekking van de accreditatie, wederzijdse erkenning en collegiaal toezicht op accreditatie-instanties.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 15 bis
Openbaarmaking van informatie en beroepsgeheim
De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat alle besluiten en verslagen die verband houden met de hoeveelheid emissierechten en de toewijzing ervan en met de bewaking, rapportage en verificatie van emissies onverwijld openbaar worden gemaakt op een passende wijze die zorgt voor toegang op niet-discriminerende basis.
Informatie die onder het beroepsgeheim valt mag niet openbaar worden gemaakt aan andere personen of autoriteiten, tenzij op grond van de toepasselijke wettelijke, bestuursrechtelijke of administratieve bepalingen.
Artikel 16
Sancties
Het verzoek van een administrerende lidstaat overeenkomstig lid 5 bevat:
het bewijs dat de vliegtuigexploitant zijn verplichtingen krachtens deze richtlijn niet is nagekomen;
gegevens over de stappen die die lidstaat heeft ondernomen om naleving af te dwingen;
de motivering voor het opleggen van een exploitatieverbod op communautair niveau, en
een aanbeveling voor de reikwijdte van een exploitatieverbod op communautair niveau en de toe te passen voorwaarden.
Artikel 17
Toegang tot informatie
Besluiten over de toekenning van emissierechten, informatie in het bezit van de bevoegde autoriteit over projectactiviteiten waaraan een lidstaat of een door hem gemachtigde particuliere of openbare organisatie deelneemt, en de uitstootverslagen die verplicht zijn overeenkomstig de vergunning voor de uitstoot van broeikasgassen, worden door de bevoegde autoriteit voor het publiek toegankelijk gemaakt, overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG.
Artikel 18
Bevoegde autoriteit
De lidstaten zorgen voor de nodige administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van de passende bevoegde autoriteit of autoriteiten, voor de uitvoering van deze richtlijn. Wanneer meer dan één bevoegde autoriteit wordt aangewezen, moet het werk van die autoriteiten uit hoofde van deze richtlijn worden gecoördineerd.
De lidstaten zorgen met name voor coördinatie tussen hun aangewezen centrale punt voor de goedkeuring van projectactiviteiten overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), van het Protocol van Kyoto en hun aangewezen nationale autoriteit voor de uitvoering van artikel 12 van het Protocol van Kyoto respectievelijk aangewezen overeenkomstig latere op grond van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten.
Artikel 18 bis
De administrerende lidstaat
De administrerende lidstaat voor een vliegtuigexploitant is:
voor een vliegtuigexploitant met een geldige, door een lidstaat overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen verleende exploitatievergunning ( 9 ), de lidstaat die de exploitatievergunning met betrekking tot die vliegtuigexploitant heeft verleend, en
in alle andere gevallen, de lidstaat waaraan het grootste deel van de geschatte luchtvaartemissies van door die vliegtuigexploitant in het referentiejaar uitgevoerde vluchten kan worden toegeschreven.
Op basis van de best beschikbare informatie, publiceert de Commissie:
vóór 1 februari 2009, een lijst van vliegtuigexploitanten die op of na 1 januari 2006 een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit hebben uitgeoefend, met vermelding van de administrerende lidstaat voor elke vliegtuigexploitant overeenkomstig lid 1, en
vóór 1 februari van elk daaropvolgend jaar, een bijgewerkte lijst waaraan de vliegtuigexploitanten die later een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit hebben uitgeoefend, zijn toegevoegd.
Artikel 18 ter
Bijstand van Eurocontrol
Voor de uitvoering van haar verplichtingen krachtens artikel 3 quater, lid 4, en artikel 18 bis, kan de Commissie Eurocontrol of een andere bevoegde organisatie om bijstand verzoeken en kan zij daartoe met deze organisaties de nodige overeenkomsten sluiten.
Artikel 19
Registers
Met ingang van 1 januari 2012 verleende emissierechten worden in het register van de ►M9 Unie ◄ opgenomen voor de uitvoering van processen met betrekking tot het bijhouden van in de lidstaten geopende tegoedrekeningen en het toewijzen, inleveren en annuleren van toewijzingen overeenkomstig de in lid 3 bedoelde ►M9 handelingen ◄ van de Commissie.
Elke lidstaat is in staat de krachtens het Klimaatverdrag of het Protocol van Kyoto toegestane werkzaamheden uit te voeren.
Artikel 20
Centrale administrateur
Artikel 21
Rapportage door de lidstaten
Artikel 21 bis
Overeenkomstig het UNFCCC, het Protocol van Kyoto en verdere voor de uitvoering ervan genomen besluiten trachten de Commissie en de lidstaten capaciteit opbouwende activiteiten in ontwikkelingslanden en landen die een overgang naar een markteconomie doormaken, te steunen, teneinde hen in staat te stellen ten volle te profiteren van JI en het CDM op een wijze die hun strategie voor duurzame ontwikkeling ten goede komt en het betrekken van organisaties in de ontwikkeling en uitvoering van JI- en CDM-projecten te vergemakkelijken.
Artikel 22
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen om waar passend de bijlagen bij deze richtlijn, met uitzondering van bijlagen I, II bis en II ter, te wijzigen in het licht van de in artikel 21 voorgeschreven verslagen en van de ervaring bij de toepassing van deze richtlijn. Bijlagen IV en V kunnen worden gewijzigd teneinde de bewaking, de rapportage en de verificatie van de emissies te verbeteren.
Artikel 22 bis
Comitéprocedure
Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 23
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
Artikel 24
Procedures voor de unilaterale opneming van verdere activiteiten en gassen
Op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat kunneneen ►M9 handelingen ◄ worden vastgesteld inzake de bewaking van en rapportage over emissies in verband met activiteiten, installaties en broeikasgassen die niet in combinatie in bijlage I voorkomen, mits deze bewaking en rapportage met voldoende nauwkeurigheid kunnen worden uitgevoerd.
De Commissie is overeenkomstig artikel 23 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn in die zin aan te vullen.
Artikel 24 bis
Geharmoniseerde regels voor projecten die de emissies verlagen
Naast de in artikel 24 bedoelde opneming kan de Commissie maatregelen vaststellen voor het verlenen van emissierechten of kredieten voor projecten onder het beheer van de lidstaten die de emissie van niet onder het EU-ETS vallende broeikasgassen verlagen.
Dergelijke maatregelen moeten stroken met de handelingen die zijn vastgesteld op grond van het voormalige artikel 11 ter, lid 7, zoals van kracht vóór 8 april 2018. De Commissie is overeenkomstig artikel 23 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen met de te volgen procedure.
Dergelijke maatregelen mogen niet leiden tot het dubbel tellen van emissiereducties en geen belemmering vormen voor de uitvoering van andere beleidsmaatregelen voor de reductie van emissies die niet onder het ►M9 EU-ETS ◄ vallen. Maatregelen worden uitsluitend vastgesteld wanneer opneming overeenkomstig artikel 24 niet mogelijk is en bij de eerstvolgende herziening van het ►M9 EU-ETS ◄ wordt overwogen de werkingssfeer voor deze emissies over de hele ►M9 Unie ◄ te harmoniseren.
▼M9 —————
Een lidstaat kan weigeren emissierechten of kredieten te verlenen voor bepaalde soorten projecten die broeikasgasemissies op zijn grondgebied reduceren.
Dergelijke projecten zullen worden uitgevoerd op basis van een overeenkomst met de lidstaat op wiens grondgebied het project plaatsvindt.
Artikel 25
Koppelingen met andere regelingen voor de handel in broeikasgasemissies
▼M9 —————
Artikel 25 bis
Maatregelen van derde landen om het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering te verminderen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bij deze richtlijn om vluchten vanuit het betrokken derde land van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten uit te sluiten of andere wijzigingen van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten, behalve wat betreft de reikwijdte, ingevolge een uit hoofde van artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gesloten overeenkomst door te voeren. ◄
De Commissie kan aan het Europees Parlement en de Raad andere wijzigingen van deze richtlijn voorstellen.
De Commissie kan ook, indien passend, overeenkomstig artikel 300, lid 1, van het Verdrag aanbevelingen aan de Raad doen om onderhandelingen te openen met het oog op het sluiten van een overeenkomst met het betrokken derde land.
Artikel 26
Wijziging van Richtlijn 96/61/EG
Aan lid 3 van artikel 9 van Richtlijn 96/61/EG worden de volgende alinea's toegevoegd:
„Wanneer broeikasgasemissies uit een installatie in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad ( *1 ) in verband met een in die installatie verrichte activiteit worden vermeld, omvat de vergunning geen emissiegrenswaarde voor directe emissies van dat gas, tenzij zulks noodzakelijk is om te verzekeren dat er geen significante plaatselijke verontreiniging wordt veroorzaakt.
Wat betreft de in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG genoemde activiteiten kunnen de lidstaten ervoor kiezen om geen voorschriften inzake energie-efficiëntie op te leggen voor verbrandingseenheden en andere eenheden die ter plaatse kooldioxide uitstoten.
Zo nodig wijzigen de bevoegde autoriteiten de vergunning op gepaste wijze.
De drie voorgaande alinea's zijn niet van toepassing op installaties die overeenkomstig artikel 27 van Richtlijn 2003/87/EG tijdelijk zijn uitgesloten van de Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten.
Artikel 27
Uitsluiting van kleine installaties onder voorbehoud van gelijkwaardige maatregelen
De lidstaten kunnen, na overleg met de exploitant, installaties met een in elk van de drie jaren voorafgaand aan de onder a) bedoelde melding bij de bevoegde autoriteiten gerapporteerde emissies van minder dan 25 000 t CO2-equivalent en, wanneer zij verbrandingsactiviteiten verrichten, een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 35 MW hebben, emissies uit biomassa niet meegerekend, waarvoor maatregelen gelden die voor een gelijkwaardige bijdrage tot emissiereductie zullen zorgen, van het ►M9 EU-ETS ◄ uitsluiten als de betrokken lidstaat aan de volgende voorwaarden voldoet:
hij meldt al deze installaties bij de Commissie aan, waarbij de maatregelen worden vermeld die van toepassing zijn op die installatie die een gelijkwaardige bijdrage zullen leveren tot de geldende emissiereducties, voordat de lijst van installaties krachtens artikel 11, lid 1, wordt ingediend en ten laatste wanneer deze lijst bij de Commissie wordt ingediend;
hij bevestigt dat er een bewakingsregeling is om te bepalen of een installatie in enig kalenderjaar 25 000 t of meer CO2-equivalent uitstoot, emissies uit biomassa niet meegerekend. De lidstaten kunnen vereenvoudigde maatregelen inzake bewaking, rapportage en verificatie toestaan voor installaties met een gemiddelde geverifieerde emissies van minder dan 5 000 t per jaar tussen 2008 en 2010, overeenkomstig artikel 14;
hij bevestigt dat een installatie, indien deze in enig kalenderjaar 25 000 t of meer CO2-equivalent uitstoot, emissies uit biomassa niet meegerekend, of, indien de maatregelen die van toepassing zijn op die installatie die een gelijkwaardige bijdrage zullen leveren tot de geldende emissiereducties niet langer van toepassing zijn, weer in het ►M9 EU-ETS ◄ zal worden opgenomen;
hij publiceert de onder a), b) en c) bedoelde informatie, zodat het publiek opmerkingen kan maken.
Ziekenhuizen kunnen ook worden uitgesloten indien zij gelijkwaardige maatregelen treffen.
Indien de Commissie na een periode van drie maanden, gerekend vanaf de datum van kennisgeving voor opmerkingen van het publiek, niet binnen een bijkomende periode van zes maanden bezwaar heeft aangetekend, wordt de uitsluiting geacht te zijn goedgekeurd.
Na de inlevering van de emissierechten voor de periode gedurende welke de installatie in het ►M9 EU-ETS ◄ is opgenomen, wordt de installatie uitgesloten en verleent de lidstaat geen kosteloze emissierechten meer aan de installatie overeenkomstig artikel 10 bis.
Wanneer een installatie krachtens lid 1, onder c), weer in het ►M9 EU-ETS ◄ wordt opgenomen, worden alle overeenkomstig artikel 10 bis toegewezen emissierechten verleend met ingang van het jaar van wederopneming. Voor deze installaties verleende emissierechten worden door de lidstaat waarin de installatie gelegen is, afgetrokken van de overeenkomstig artikel 10, lid 2, te veilen hoeveelheid.
In dergelijke gevallen blijft de installatie in het EU-ETS gedurende de rest van de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode waarin ze werd ingevoerd.
Artikel 27 bis
Facultatieve uitsluiting van installaties die minder dan 2 500 ton uitstoten
De lidstaten kunnen installaties met in elk van de drie jaren voorafgaand aan de onder a) bedoelde melding bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten gerapporteerde emissies van minder dan 2 500 ton koolstofdioxide-equivalent, emissies uit biomassa niet meegerekend, van het EU-ETS uitsluiten, mits de betrokken lidstaat:
al deze installaties bij de Commissie aanmeldt voordat de lijst van installaties krachtens artikel 11, lid 1, moet worden ingediend of uiterlijk op het moment dat die lijst bij de Commissie wordt ingediend;
bevestigt dat er een vereenvoudigde bewakingsregeling is om te bepalen of een installatie in enig kalenderjaar 2 500 ton of meer CO2-equivalent uitstoot, emissies uit biomassa niet meegerekend;
bevestigt dat een installatie die in enig kalenderjaar 2 500 ton of meer CO2-equivalent uitstoot, emissies uit biomassa niet meegerekend, weer in het EU-ETS zal worden opgenomen; en
de onder a), b) en c) bedoelde informatie ter beschikking stelt van het publiek.
Artikel 28
Aanpassingen die van toepassing worden na de goedkeuring door de ►M9 Unie ◄ van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering
Binnen drie maanden na de ondertekening door de ►M9 Unie ◄ van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die leidt tot verplichte verminderingen van de broeikasgasemissies met meer dan 20 % in 2020 ten opzichte van 1990, zoals met de reductieverbintenis van 30 % door de Europese Raad van maart 2007 tot uiting is gebracht, dient de Commissie een verslag in waarin zij met name de volgende punten evalueert:
de aard van de maatregelen die bij de internationale onderhandelingen overeen zijn gekomen, alsmede de verbintenissen die andere ontwikkelde landen zijn aangegaan tot een met de ►M9 Unie ◄ vergelijkbare emissiereductie, en de verbintenissen die economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden zijn aangegaan om overeenkomstig hun verantwoordelijkheid en respectieve mogelijkheden een adequate bijdrage te leveren;
de consequenties van de internationale overeenkomst inzake klimaatverandering en in het verlengde daarvan de op Gemeenschapsvlak vereiste opties om op evenwichtige, transparante en billijke wijze over te gaan tot de reductiedoelstelling van 30 %, rekening houdend met het werk tijdens de eerste verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto;
de concurrentiepositie van de be- en verwerkende industrieën in de ►M9 Unie ◄ en in dat verband het gevaar van een weglekeffect;
het effect van de internationale overeenkomst inzake klimaatverandering op andere economische sectoren in de ►M9 Unie ◄ ;
het effect op de landbouwsector in de ►M9 Unie ◄ , met inbegrip van het gevaar van een weglekeffect;
bebossing, herbebossing, vermeden ontbossing en bosdegradatie in derde landen voor het geval hiervoor een internationaal erkend systeem tot stand komt;
de behoefte aan bijkomende communautaire beleidsmaatregelen met het oog op de broeikasgasreductieverbintenis van de ►M9 Unie ◄ .
Uitgaande van het in lid 1 bedoelde verslag dient de Commissie zo nodig bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van deze richtlijn met het oog op de inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn bij de goedkeuring van de internationale overeenkomst inzake klimaatverandering door de ►M9 Unie ◄ en met het oog op de verbintenis tot emissiereductie die ingevolge die overeenkomst gerealiseerd moet worden.
Dit voorstel berust op de beginselen van transparantie, economische efficiëntie en kosteneffectiviteit alsmede op een eerlijke en solidaire verdeling van de inspanningen tussen de lidstaten.
Artikel 28 bis
Afwijkingen die gelden vooruitlopend op de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO
In afwijking van artikel 12, lid 2 bis, artikel 14, lid 3, en artikel 16, beschouwen de lidstaten de in die bepalingen vastgestelde voorschriften als voldaan en ondernemen zij geen actie tegen vliegtuigexploitanten wat betreft:
alle emissies van vluchten naar of van luchtvaartterreinen gelegen in landen buiten de EER in elk kalenderjaar van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2023, onder voorbehoud van de in artikel 28 ter bedoelde evaluatie;
alle emissies van vluchten tussen een luchtvaartterrein dat gelegen is in een ultraperifere regio in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en een luchtvaartterrein dat gelegen is in een andere regio van de EER in elk kalenderjaar van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2023, onder voorbehoud van de in artikel 28 ter bedoelde evaluatie.
▼M8 —————
Voor de toepassing van de artikelen 11 bis, 12 en 14, moeten de geverifieerde emissies van vluchten andere dan deze bedoeld in de eerste alinea worden beschouwd als geverifieerde emissies van de vliegtuigexploitant.
In afwijking van artikel 3 septies, lid 8, worden emissierechten die niet zijn toegewezen uit de bijzondere reserve geannuleerd.
Vanaf 1 januari 2021 wordt het aantal aan vliegtuigexploitanten toegewezen emissierechten onderworpen aan de toepassing van de in artikel 9 bedoelde lineaire factor, onder voorbehoud van de in artikel 28 ter bedoelde evaluatie.
Wat de activiteiten in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2023 betreft, publiceren de lidstaten vóór 1 september 2018 het aantal luchtvaartemissierechten dat zij aan elke vliegtuigexploitant hebben toegewezen.
▼M8 —————
Artikel 28 ter
Verslag en evaluatie door de Commissie over de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO
In overeenstemming met de mondiale inventarisatie van het UNFCCC brengt de Commissie tevens verslag uit over de inspanningen ter verwezenlijking van het ambitieuze langetermijndoel van de luchtvaartsector om de CO2-emissies van de luchtvaart tegen 2050 te halveren ten opzichte van de niveaus van 2005.
Artikel 28 quater
Bepalingen inzake bewaking, rapportage en verificatie voor de toepassing van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de nodige bewaking, rapportage en verificatie van de emissies met het oog op de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO voor alle routes die eronder vallen. Die gedelegeerde handelingen stoelen op de relevante, in de ICAO goedgekeurde instrumenten, voorkomen verstoringen van de mededinging en stroken met de beginselen in de in artikel 14, lid 1, bedoelde handelingen, en zorgen ervoor dat de ingediende emissieverslagen worden geverifieerd overeenkomstig de in artikel 15 vastgestelde verificatiebeginselen en -criteria.
Artikel 29
Verslag met het oog op een betere werking van de koolstofmarkt
Indien het de Commissie op grond van de geregelde verslagen over de koolstofmarkt als bedoeld in artikel 10, lid 6), blijkt dat de koolstofmarkt niet naar behoren werkt, legt zij een verslag voor aan het Europees Parlement en aan de Raad. Dit verslag kan zo nodig vergezeld gaan van voorstellen met het oog op een transparantere koolstofmarkt en maatregelen voor de verbetering ervan.
Artikel 29 bis
Maatregelen in geval van buitensporige prijsschommelingen
Indien de in lid 1 bedoelde prijsontwikkeling niet correspondeert met veranderende fundamentele marktfactoren, kan een van de volgende maatregelen worden genomen, rekening houdend met de mate waarin de prijzen fluctueren:
een maatregel waarbij de lidstaten wordt toegestaan een deel van de te veilen hoeveelheid vervroegd te veilen;
een maatregel waarbij de lidstaten wordt toegestaan om tot 25 % van de overblijvende emissierechten in de nieuwkomersreserve te veilen.
Deze maatregelen worden vastgesteld volgens de beheersprocedure als bedoeld in artikel 23, lid 4.
Artikel 30
Evaluatie in het licht van de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en de ontwikkeling van koolstofmarkten in andere grote economieën
HOOFDSTUK V
SLOTBEPALINGEN
Artikel 31
Uitvoering
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 32
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 33
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE I
CATEGORIËN ACTIVITEITEN, BEDOELD IN DEZE RICHTLIJN
1. |
Installaties of delen van installaties die voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen worden gebruikt, en installaties die uitsluitend biomassa gebruiken, vallen niet onder deze richtlijn. |
2. |
De hieronder genoemde drempelwaarden hebben betrekking op de productiecapaciteit of op het vermogen. Wanneer in dezelfde installatie verscheidene, onder dezelfde categorie vallende activiteiten worden uitgevoerd, worden de vermogens van de activiteiten bij elkaar opgeteld. |
3. |
Wanneer het totale nominaal thermisch ingangsvermogen van een installatie wordt berekend met het oog op het nemen van een besluit inzake de opneming ervan in het ►M9 EU-ETS ◄ , worden het nominaal thermisch ingangsvermogen van alle technische eenheden die deel uitmaken van de installatie en waarin brandstoffen worden verbrand, bij elkaar opgeteld. Deze eenheden kunnen onder andere alle soorten stookketels, branders, turbines, verwarmingstoestellen, ovens, verbranders, gloeiovens, draaiovens, droogovens, drogers, motoren, brandstofcellen, chemische looping-verbrandingseenheden, fakkels en thermische of katalytische naverbranders omvatten. Eenheden met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 3 MW en eenheden die uitsluitend biomassa gebruiken, worden bij deze berekening buiten beschouwing gelaten. Tot „eenheden die uitsluitend biomassa gebruiken” behoren ook eenheden waarin alleen bij het opstarten of uitschakelen fossiele brandstoffen worden gebruikt. |
4. |
Wanneer een eenheid gebruikt wordt voor een activiteit waarvoor de drempel niet is uitgedrukt als het totale nominaal thermisch ingangsvermogen, primeert de drempel voor deze activiteit bij het besluit inzake opneming in het ►M9 EU-ETS ◄ . |
5. |
Indien blijkt dat de capaciteitsdrempel van een van de in deze bijlage vermelde activiteiten in een installatie wordt overschreden, worden alle eenheden waarin brandstoffen worden verbrand, met uitzondering van eenheden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval, opgenomen in de vergunning voor broeikasgasemissie. |
6. |
Vanaf 1 januari 2012 vallen alle vluchten die vertrekken van of aankomen op een luchtvaartterrein dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, onder de luchtvaartactiviteit.
|
BIJLAGE II
BROEIKASGASSEN, BEDOELD IN DE ARTIKELEN 3 EN 30
Kooldioxide (CO2)
Methaan (CH4)
Distikstofoxide (N2O)
Onvolledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen (HFK's)
Perfluorkoolwaterstoffen (PFK's)
Zwavelhexafluoride (SF6)
BIJLAGE II bis
Verhoging van het percentage aan emissierechten die overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder a), door de lidstaten moet worden geveild, met het oog op solidariteit en groei in de ►M9 Unie ◄ , gericht op reductie van de emissies en aanpassing aan de effecten van klimaatverandering
|
Aandeel van de lidstaat |
▼M9 ————— |
|
Bulgarije |
53 % |
Tsjechië |
31 % |
Estland |
42 % |
Griekenland |
17 % |
Spanje |
13 % |
Kroatië |
26 % |
▼M9 ————— |
|
Cyprus |
20 % |
Letland |
56 % |
Litouwen |
46 % |
▼M9 ————— |
|
Hongarije |
28 % |
Malta |
23 % |
Polen |
39 % |
Portugal |
16 % |
Polen |
53 % |
Slovenië |
20 % |
Slowakije |
41 % |
▼M9 ————— |
BIJLAGE II ter
VERDELING VAN DE MIDDELEN UIT HET MODERNISERINGSFONDS TOT EN MET 31 DECEMBER 2030
|
Aandeel in het moderniseringsfonds |
Bulgarije |
5,84 % |
Tsjechische Republiek |
15,59 % |
Estland |
2,78 % |
Kroatië |
3,14 % |
Letland |
1,44 % |
Litouwen |
2,57 % |
Hongarije |
7,12 % |
Polen |
43,41 % |
Roemenië |
11,98 % |
Slowakije |
6,13 % |
▼M4 —————
BIJLAGE IV
BEGINSELEN VOOR DE BEWAKING EN RAPPORTAGE, BEDOELD IN ARTIKEL 14, LID 1
DEEL A — Bewaking van en rapportage over emissies door vaste installaties
Bewaking van kooldioxide-emissies
De emissies moeten door middel van berekeningen of metingen worden bewaakt.
Berekeningen
De emissies worden met behulp van de volgende formule berekend:
Activiteitsgegevens × emissiefactor × oxidatiefactor
Activiteitsgegevens (gebruikte brandstof, productieomvang enz.) worden bewaakt op basis van toevoergegevens of metingen.
Er worden geaccepteerde emissiefactoren gebruikt. Voor de activiteit specifieke emissiefactoren zijn voor alle brandstoffen aanvaardbaar. Default-factoren zijn aanvaardbaar voor alle brandstoffen, behalve niet-commerciële (afvalbrandstoffen zoals banden en industriële procesgassen). Laagspecifieke defaults voor steenkool, en voor de EU of het producentland specifieke defaults voor aardgas worden verder uitgewerkt. IPCC-defaults zijn voor raffinaderijproducten aanvaardbaar. De emissiefactor voor biomassa is nul.
Als de emissiefactor geen rekening houdt met het feit dat een deel van de koolstof niet wordt geoxideerd, wordt een oxidatiefactor gebruikt. Als voor de activiteit specifieke emissiefactoren zijn berekend die al rekening houden met oxidatie, behoeft geen oxidatiefactor te worden toegepast.
Er worden default-oxidatiefactoren overeenkomstig Richtlijn 96/61/EEG gebruikt, tenzij de exploitant kan aantonen, dat voor de activiteit specifieke factoren nauwkeuriger zijn.
Voor elke activiteit, elke installatie en elke brandstof wordt een afzonderlijke berekening gemaakt.
Metingen
Bij de meting van de emissies wordt gebruik gemaakt van genormaliseerde of aanvaarde methoden en het resultaat moet worden bevestigd door een ondersteunende emissieberekening.
Bewaking van de emissies van andere broeikasgassen
Er worden genormaliseerde of aanvaarde methoden gebruikt die door de Commissie in samenwerking met alle belanghebbenden worden ontwikkeld en op grond van artikel 14, lid 1, worden goedgekeurd.
Emissierapportage
Elke exploitant neemt in zijn verslag over een installatie de onderstaande informatie op.
Gegevens ter identificatie van de installatie, waaronder:
Voor elke in bijlage I genoemde activiteit die wordt verricht op het terrein waarvoor de emissies worden berekend:
Voor elke in bijlage I genoemde activiteit die wordt verricht op het terrein waarvoor de emissies worden gemeten:
Voor de emissies als gevolg van verbranding ten behoeve van energieproductie wordt in het verslag ook de oxidatiefactor vermeld, tenzij bij de uitwerking van een voor de activiteit specifieke emissiefactor al met de oxidatie rekening is gehouden.
De lidstaten treffen de nodige maatregelen om de rapportagevoorschriften te coördineren met eventuele reeds bestaande rapportagevoorschriften, teneinde het bedrijfsleven in dit opzicht zo veel mogelijk werk te besparen.
DEEL B — Bewaking van en rapportage over emissies door luchtvaartactiviteiten
Bewaking van kooldioxide-emissies
De emissies moeten door middel van berekeningen worden bewaakt. De emissies worden met behulp van de volgende formule berekend:
Brandstofverbruik × emissiefactor
Het brandstofverbruik omvat tevens de brandstof die wordt verbruikt door het hulpaggregaat. Waar mogelijk wordt het daadwerkelijke brandstofverbruik voor elke vlucht gebruikt, dat met behulp van de volgende formule wordt berekend:
Hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het luchtvaartuig na het tanken voor de vlucht - hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het luchtvaartuig na het tanken voor de volgende vlucht + hoeveelheid getankte brandstof voor die volgende vlucht.
Als er geen gegevens beschikbaar zijn over het daadwerkelijke brandstofverbruik, wordt een gedifferentieerde standaardmethode gebruikt om op basis van de beste beschikbare informatie de gegevens over het brandstofverbruik te schatten.
Tenzij activiteitspecifieke emissiefactoren die door onafhankelijke, erkende laboratoria met behulp van aanvaarde analysemethoden zijn afgeleid, nauwkeuriger zijn, worden de standaardemissiefactoren van het IPCC gebruikt, die worden ontleend aan de IPCC-richtsnoeren voor nationale inventarissen van broeikasgassen van 2006 of latere herzieningen van deze richtsnoeren. De emissiefactor voor biomassa is nul.
Voor iedere vlucht en voor iedere brandstof wordt een aparte berekening gemaakt.
Rapportage over emissies
Elke vliegtuigexploitant dient de volgende informatie op te nemen in zijn verslag uit hoofde van artikel 14, lid 3:
Gegevens voor het identificeren van de vliegtuigexploitant, waaronder:
Voor ieder type brandstof waarvoor de emissies worden berekend:
Bewaking van de tonkilometergegevens voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies
Voor het aanvragen van een toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, of artikel 3 septies, lid 2, wordt de omvang van de luchtvaartactiviteit in tonkilometers berekend met de volgende formule:
tonkilometers = afstand × vracht
waarbij:
„afstand”: de orthodromische afstand tussen het luchtvaartterrein van vertrek en het luchtvaartterrein van aankomst, plus een extra vaste component van 95 km, en
„vracht”: de totale massa aan vracht, post en passagiers die wordt vervoerd.
Voor het berekenen van de vracht:
Rapportage over de tonkilometergegevens voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies
Elke vliegtuigexploitant neemt de volgende informatie op in zijn aanvraag uit hoofde van artikel 3 sexies, lid 1, of artikel 3 septies, lid 2:
Gegevens voor het identificeren van de vliegtuigexploitant, waaronder:
Tonkilometergegevens:
BIJLAGE V
CRITERIA VOOR DE VERIFICATIE, BEDOELD IN ARTIKEL 15
DEEL A — Verificatie van emissies door vaste installaties
Algemene beginselen
1. De emissies van elke in bijlage I genoemde activiteit moeten aan een verificatie worden onderworpen.
2. Bij het verificatieproces moeten het verslag uit hoofde van artikel 14, lid 3, en de bewaking tijdens het voorafgaande jaar worden bezien. Hierbij wordt gekeken naar de betrouwbaarheid, de geloofwaardigheid en de nauwkeurigheid van de bewakingssystemen en de gerapporteerde gegevens, en naar informatie inzake de emissies, in het bijzonder:
de gerapporteerde activiteitsgegevens en daarmee verband houdende metingen en berekeningen;
de keuze en het gebruik van emissiefactoren;
de berekeningen die leiden tot de bepaling van de totale emissies, en
indien er metingen zijn gebruikt, de juistheid van de keuze en de wijze van toepassing van de meetmethoden.
3. De emissies waarover verslag is uitgebracht kunnen alleen worden gevalideerd als betrouwbare, geloofwaardige gegevens en informatie het mogelijk maken de emissies te bepalen met een hoge mate van zekerheid. Voor een hoge mate van zekerheid moet de exploitant aantonen dat:
de gerapporteerde gegevens vrij zijn van inconsistenties;
de gegevens zijn verzameld overeenkomstig de toepasselijke wetenschappelijke normen, en
de desbetreffende documenten van de installatie volledig en consistent zijn.
4. De verificateur krijgt toegang tot alle bedrijfsterreinen en tot alle informatie in verband met het onderwerp van de verificatie.
5. De verificateur houdt rekening met de vraag of de installatie geregistreerd is in het kader van EMAS (het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem).
Methode
Strategische analyse
6. De verificatie moet worden gebaseerd op een strategische analyse van alle in de installatie verrichte activiteiten. Hiertoe heeft de verificateur een overzicht nodig van alle activiteiten en hun betekenis voor het emissieniveau van de installatie.
Procesanalyse
7. De verificatie van de overgelegde informatie vindt zo nodig plaats op het terrein van de installatie. De verificateur neemt steekproeven om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde gegevens en informatie vast te stellen.
Risicoanalyse
8. De verificateur moet alle bronnen van emissies in de installatie evalueren met het oog op de betrouwbaarheid van de gegevens van elke bron die tot de totale emissies van de installatie bijdraagt.
9. Aan de hand van deze analyse identificeert de verificateur uitdrukkelijk de bronnen met een groot foutenpotentieel en andere aspecten van de bewakings- en rapportageprocedure die waarschijnlijk zullen bijdragen tot fouten bij de bepaling van de totale emissies. Het betreft hier met name de keuze van de emissiefactoren en de berekeningen die nodig zijn om de emissies van afzonderlijke emissiebronnen vast te stellen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan bronnen met een groot foutenpotentieel en aan de desbetreffende aspecten van de bewakingsprocedure.
10. De verificateur houdt rekening met alle risicobeheersingsmethoden die de exploitant toepast om de mate van onzekerheid zo klein mogelijk te houden.
Verslag
11. De verificateur stelt een verslag op over het valideringsproces, waarin wordt vermeld of het verslag bedoeld in artikel 14, lid 3, bevredigend is. In dit verslag komen alle onderwerpen aan de orde die voor het verrichte werk van belang zijn. Er kan worden verklaard dat het verslag bedoeld in artikel 14, lid 3, bevredigend is, als, naar de mening van de verificateur, de totale emissies niet wezenlijk verkeerd zijn weergegeven.
Aan de bevoegdheid van de verificateur te stellen minimumeisen
12. De verificateur is onafhankelijk van de exploitant, voert zijn werk serieus uit op een objectieve, professionele wijze en is vertrouwd met:
de bepalingen van deze richtlijn, alsmede de door de Commissie conform artikel 14, lid 1, goedgekeurde normen en richtsnoeren;
de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op te verifiëren activiteiten, en
de totstandkoming van alle informatie over elke emissiebron in de installatie, met name wat de verzameling, meting, berekening en rapportage van gegevens betreft.
DEEL B — Verificatie van emissies door luchtvaartactiviteiten
13. De algemene beginselen en de methode die in deze bijlage worden beschreven, zijn van toepassing op de verificatie van emissieverslagen over vluchten die vallen onder een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit.
Te dien einde:
dient in punt 3, de verwijzing naar „exploitant” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar een vliegtuigexploitant en dient in punt c) daarvan, de verwijzing naar „installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar het voor de uitoefening van de luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft, gebruikte luchtvaartuig;
dient in punt 5 de verwijzing naar „installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar de vliegtuigexploitant;
dient in punt 6 de verwijzing naar „in de installatie verrichte activiteiten” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar door de vliegtuigexploitant verrichte luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft;
dient in punt 7 de verwijzing naar „het terrein van de installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar de locaties die de vliegtuigexploitant heeft gebruikt voor de uitoefening van de luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft;
dient in de punten 8 en 9 de verwijzing naar „bronnen van emissies in de installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar het luchtvaartuig waarvoor de vliegtuigexploitant verantwoordelijk is, en
dient in de punten 10 en 12 de verwijzing naar „exploitant” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar een vliegtuigexploitant.
Aanvullende bepalingen voor de verificatie van luchtvaartemissieverslagen
14. De verificateur moet zich er in het bijzonder van vergewissen dat:
alle onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten vallende vluchten in aanmerking zijn genomen. De verificateur zal in deze taak worden ondersteund door middel van gegevens over dienstregelingen en andere gegevens over het verkeer van de vliegtuigexploitant, waaronder door hem opgevraagde gegevens van Eurocontrol;
de cumulatieve gegevens over het brandstofverbruik en de gegevens over de voor het luchtvaartuig dat de luchtvaartactiviteit verricht, aangekochte of anderszins verschafte brandstof, consistent zijn.
Aanvullende bepalingen voor de verificatie van voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies overgelegde tonkilometergegevens
15. De in deze bijlage beschreven algemene beginselen en methode voor de verificatie van verslagen uit hoofde van artikel 14, lid 3, vinden, indien van toepassing, overeenkomstige toepassing voor de verificatie van luchtvaart-tonkilometergegevens.
16. De verificateur dient zich er in het bijzonder van te vergewissen dat alleen daadwerkelijk uitgevoerde en onder een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit vallende vluchten waarvoor de vliegtuigexploitant verantwoordelijk is, in aanmerking zijn genomen in de aanvraag van die exploitant uit hoofde van artikel 3 sexies, lid 1, en artikel 3 septies, lid 2. De verificateur zal in deze taak worden ondersteund door middel van gegevens over het verkeer van de exploitant, waaronder door de exploitant opgevraagde gegevens van Eurocontrol. Bovendien dient de verificateur na te gaan of de door de vliegtuigexploitant gerapporteerde vracht overeenkomt met de door hem voor veiligheidsdoeleinden bijgehouden documenten over de vracht.
( 1 ) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
( 2 ) Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor het EU-systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (PB L 264 van 9.10.2015, blz. 1).
( 3 ) Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130 van 17.5.2011, blz. 1).
( 4 ) Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
( 5 ) Besluit 2010/670/EU van de Commissie van 3 november 2010 tot vaststelling van criteria en maatregelen voor de financiering van commerciële demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 290 van 6.11.2010, blz. 39).
( 6 ) Besluit 2014/746/EU van de Commissie van 27 oktober 2014 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een lijst van bedrijfstakken en deeltakdeeltakken waarvan wordt vermoed dat ze een significant risico op koolstoflekkage lopen, voor de periode 2015-2019 (PB L 308 van 29.10.2014, blz. 114).
( 7 ) PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.
( 8 ) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.
( 9 ) PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1.
( 10 ) Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).
( 11 ) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
( 12 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
( *1 ) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.”
( 13 ) Verordening (EU) nr. 606/2010 van de Commissie van 9 juli 2010 inzake de goedkeuring van een vereenvoudigd instrument, ontwikkeld door de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol), voor de raming van het brandstofverbruik van bepaalde vliegtuigexploitanten met een geringe emissie (PB L 175 van 10.7.2010, blz. 25).