EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02001R2318-20041021

Consolidated text: Verordening (EG) nr. 2318/2001 van de Commissie van 29 november 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad met betrekking tot de erkenning van producentenorganisaties en verenigingen van producentenorganisaties in de sector visserij en aquacultuur

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2001/2318/2004-10-21

2001R2318 — NL — 21.10.2004 — 001.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 2318/2001 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2001

►M1  tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad met betrekking tot de erkenning van producentenorganisaties en verenigingen van producentenorganisaties in de sector visserij en aquacultuur ◄

(PB L 313, 30.11.2001, p.9)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 1767/2004 VAN DE COMMISSIE van 13 oktober 2004

  L 315

28

14.10.2004




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 2318/2001 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2001

►M1  tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad met betrekking tot de erkenning van producentenorganisaties en verenigingen van producentenorganisaties in de sector visserij en aquacultuur ◄



DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur ( 1 ), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 939/2001 van de Commissie ( 2 ), en met name op artikel 5, lid 4, en op artikel 6, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2939/94 van de Commissie van 2 december 1994 houdende toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 105/76 van de Raad wat de erkenning van producentenorganisaties in de visserijsector betreft ( 3 ), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1762/96 ( 4 ), dient ingrijpend te worden aangepast. Deze Verordening dient bijgevolg te worden ingetrokken en te worden vervangen.

(2)

De voorwaarden en de procedure voor de verlening of intrekking door de lidstaten van de erkenning van producentenorganisaties moeten worden vastgesteld, opdat een eenvormige toepassing van de bepalingen van de gemeenschappelijke marktordening in de sector visserij- en aquacultuurproducten wordt gewaarborgd.

(3)

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 104/2000 moet een producentenorganisatie, om te kunnen worden erkend, aantonen dat zij in voldoende mate economisch actief is. De elementen dienen te worden bepaald op grond waarvan deze voorwaarde als vervuld kan worden beschouwd.

(4)

Het is noodzakelijk ook de voorwaarden voor de erkenning van een vereniging van producentenorganisaties te preciseren.

(5)

Er dient te worden bepaald dat gemeenschappelijke regels kunnen worden vastgesteld die de leden van een producentenorganisatie in acht moeten nemen.

(6)

Bepaald dient te worden welke gegevens de aanvrager met het oog op de erkenning moet verstrekken. Voorts dienen termijnen voor de toekenning en de weigering van de erkenning en een aantal bepalingen inzake de intrekking van de erkenning te worden vastgesteld.

(7)

Maatregelen moeten worden vastgesteld inzake de controle op de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden en de gevolgen moeten worden bepaald in geval van verkrijging of gebruik van de erkenning op bedrieglijke wijze.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor visserijproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

1.  Een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 104/2000 is in voldoende mate economisch actief in de zin van artikel 5, lid 2, van genoemde verordening indien:

a) het gebied waarop de erkenningsaanvraag betrekking heeft, gelet op de grootte ervan, de totale capaciteit van de vissersvaartuigen die er hun thuishaven hebben en de regelmaat en de omvang van de aanlandingen aldaar, door de betrokken lidstaat voldoende belangrijk wordt geacht; en

b) aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

i) het aantal vaartuigen dat door de leden van de producentenorganisatie wordt geëxploiteerd is ten minste gelijk aan 20 % van het totale aantal vaartuigen dat gewoonlijk in genoemd gebied aanwezig is, of

ii) voor de soort of groep soorten waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, bedraagt het aandeel van de producentenorganisatie in de afzet:

 ofwel ten minste 15 % van de totale productie in tonnage, in haar gebied,

 ofwel ten minste 30 % van de totale productie in tonnage, in een belangrijke haven of op een belangrijke markt in het betrokken gebied, waarbij de betrokken lidstaat vaststelt wat in dit verband onder „belangrijk” dient te worden verstaan.

2.  De lidstaten beslissen welke van de in lid 1, onder b), vastgestelde voorwaarden op hun grondgebied van toepassing is.

Zij delen hun beslissing uiterlijk twee maanden na de bekendmaking van deze verordening aan de Commissie en aan de belanghebbende partijen mede.

Bij wijziging van de marktstructuur kunnen de lidstaten besluiten een andere voorwaarde te kiezen. Zij stellen de Commissie en de belanghebbende partijen hiervan onverwijld in kennis.

3.  Wanneer ten minste 30 % van de producenten van een producentenorganisatie hun activiteit gewoonlijk uitoefenen in een of meer andere gebieden dan dat waarin de door haar leden geëxploiteerde vaartuigen hun thuishaven hebben, wordt de economische activiteit van deze producentenorganisatie voldoende in de zin van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 104/2000 geacht, indien de producentenorganisatie, voor de soort of de groep soorten waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, ten minste 4 % van de nationale productie, uitgedrukt in tonnage, afzet.

4.  Met het oog op een doeltreffender beheer kan de lidstaat het in lid 1, onder b, ii), eerste streepje, bedoelde percentage tussen 15 en 30 % vaststellen, het in lid 1, onder b), ii), tweede streepje, bedoelde percentage tussen 30 en 50 % vaststellen, en het in lid 3 bedoelde percentage betreffende de producenten tussen 30 en 50 % vaststellen.

5.  Wanneer de erkenning voor producentenorganisaties in de aquacultuursector wordt aangevraagd, wordt de economische activiteit voldoende in de zin van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 104/2000 geacht, indien de producentenorganisatie ten minste 25 % voor haar rekening neemt van de totale geproduceerde hoeveelheden van de betrokken soort of groep soorten in een productiegebied dat door de betrokken lidstaat, op grond van door deze lidstaat vastgestelde criteria, als voldoende belangrijk wordt erkend.

Om rekening te houden met de specificiteit van de regionale producties, kan de lidstaat het in de eerste alinea bedoelde percentage tussen 25 en 50 % vaststellen.

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk twee maanden na de bekendmaking van deze verordening het door hen toe te passen percentage mede.

▼M1

Artikel 2

1.  Een lidstaat mag een vereniging van in die lidstaat erkende producentenorganisaties slechts erkennen indien:

a) de vereniging een minimumaantal erkende producentenorganisaties groepeert, in verhouding tot het totale aantal door de betrokken lidstaat in een bepaalde activiteitssector erkende producentenorganisaties, en

b) de waarde van de door de vereniging afgezette productie ten minste 20 % van de waarde van de nationale productie in de betrokken activiteitssector uitmaakt.

2.  Een lidstaat mag een vereniging van in meer dan één lidstaat erkende producentenorganisaties slechts erkennen indien:

a) de vereniging haar officiële hoofdkwartier op het grondgebied van die lidstaat heeft;

b) de waarde van de door de vereniging afgezette productie ten minste een minimumpercentage van de productie van een visserijproduct in een welbepaald gebied uitmaakt;

c) de producentenorganisaties die deel uitmaken van de vereniging, zich bezighouden met het bevissen, produceren en afzetten van gezamenlijk geëxploiteerde visbestanden, en

d) de vereniging haar taken uitvoert onverminderd de bepalingen inzake de verdeling van de vangstmogelijkheden over de lidstaten overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid ( 5 ).

3.  De lidstaat waar het officiële hoofdkwartier van de vereniging is gevestigd, stelt in samenwerking met de andere betrokken lidstaten de administratieve samenwerking in die nodig is om ervoor te zorgen dat de voorwaarden voor erkenning in acht worden genomen en om de activiteiten van de vereniging te controleren. De administratieve samenwerking dient tevens van toepassing te zijn op de intrekking van de erkenning.

4.  Een vereniging van producentenorganisaties mag op een bepaalde markt geen machtspositie innemen, tenzij dit nodig is voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 33 van het Verdrag.

5.  De artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 2318/2001 gelden mutatis mutandis voor verenigingen van producentenorganisaties die zijn erkend in één en in meer dan één lidstaat.

6.  Artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 908/2000 van de Commissie geldt niet voor verenigingen van producentenorganisaties die in meer dan één lidstaat erkend zijn.

▼B

Artikel 3

1.  Onverminderd het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2508/2000 van de Commissie ( 6 ), moeten de regels inzake de exploitatie, productie en afzet als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), 1), van Verordening (EG) nr. 104/2000 schriftelijk worden vastgelegd.

2.  Overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder c), 4), van Verordening (EG) nr. 104/2000 kan van de aan de leden opgelegde eis hun gehele productie door bemiddeling van de producentenorganisatie af te zetten worden afgezien, indien de afzet volgens van tevoren vastgestelde gemeenschappelijke regels geschiedt. In dit geval moeten de gemeenschappelijke regels ten minste voorschrijven dat de ophoudprijzen van de organisatie in acht moeten worden genomen.

3.  In afwijking van artikel 5, lid 1, onder c), 4), van Verordening (EG) nr. 104/2000 behoeven de hoeveelheden producten waarvoor de leden van producentenorganisaties vóór hun toetreding contracten hebben gesloten, niet door bemiddeling van de producentenorganisatie te worden afgezet, mits de betrokken leden de organisatie vóór hun toetreding de inhoud en de looptijd van de contracten hebben meegedeeld en de organisatie ermee heeft ingestemd van de betrokken eis af te zien.

Artikel 4

Bij de aanvraag om erkenning deelt de aanvrager het volgende mee:

a) de statuten van de producentenorganisatie;

b) de regels van de producentenorganisatie;

c) de identiteit van de personen die gemachtigd zijn voor rekening en in naam van de producentenorganisatie te handelen;

d) nadere gegevens betreffende de activiteiten van de organisatie waarop de aanvraag gebaseerd is;

e) het bewijs dat artikel 1 of artikel 2 in acht is genomen.

Artikel 5

Binnen drie maanden na de ontvangst van de erkenningsaanvraag, deelt de lidstaat de producentenorganisatie schriftelijk zijn beslissing mede. Wanneer de erkenning wordt geweigerd, moet de beslissing van de lidstaat met redenen zijn omkleed

Artikel 6

Wanneer wordt overwogen de erkenning van een producentenorganisatie in te trekken, deelt de lidstaat dit voornemen en de redenen voor de intrekking aan die producentenorganisatie mede. De lidstaat geeft de producentenorganisatie de mogelijkheid, binnen een bepaalde termijn haar opmerkingen mede te delen.

Artikel 7

1.  Ter uitvoering van artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 104/2000, verrichten de lidstaten ten minste éénmaal per jaar een controle op de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden door de producentenorganisaties.

2.  Wanneer de erkenning wordt ingetrokken omdat de betrokken producentenorganisatie de erkenning op bedrieglijke wijze heeft verkregen of gebruikt, wordt alle op grond van artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad ( 7 ) toegekende steun door de lidstaat teruggevorderd.

Artikel 8

Verordening (EG) nr. 2939/94 wordt ingetrokken.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2002.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



( 1 ) PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22.

( 2 ) PB L 132 van 15.5.2001, blz. 10.

( 3 ) PB L 310 van 3.12.1994, blz. 12.

( 4 ) PB L 231 van 12.9.1996, blz. 6.

( 5 ) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

( 6 ) PB L 289 van 16.11.2000, blz. 8.

( 7 ) PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10.

Top