Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02000R1760-20141213

    Consolidated text: Verordening (EG) n r. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/1760/2014-12-13

    2000R1760 — NL — 13.12.2014 — 005.001


    Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

    ►B

    VERORDENING (EG) Nr. 1760/2000 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 17 juli 2000

    tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad

    (PB L 204, 11.8.2000, p.1)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      No

    page

    date

     M1

    VERORDENING (EG) Nr. 1791/2006 VAN DE RAAD van 20 november 2006

      L 363

    1

    20.12.2006

     M2

    VERORDENING (EU) Nr. 517/2013 VAN DE RAAD van 13 mei 2013

      L 158

    1

    10.6.2013

    ►M3

    VERORDENING (EU) Nr. 653/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 mei 2014

      L 189

    33

    27.6.2014


    Gewijzigd bij:

     A1

    Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond

      L 236

    33

    23.9.2003




    ▼B

    VERORDENING (EG) Nr. 1760/2000 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 17 juli 2000

    tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad



    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 37 en artikel 152, lid 4, onder b),

    Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's ( 3 ),

    Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag ( 4 ),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Op grond van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van 21 april 1997 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten ( 5 ) moet een verplichte rundvleesetiketteringsregeling worden ingevoerd die vanaf 1 januari 2000 in alle lidstaten verplicht wordt toegepast. Op basis van een voorstel van de Commissie is in datzelfde artikel bepaald dat de algemene bepalingen betreffende die verplichte regeling vóór die datum zullen worden vastgesteld.

    (2)

    Verordening (EG) nr. 2772/1999 van de Raad van 21 december 1999 tot vaststelling van de algemene bepalingen voor een verplichte etiketteringsregeling voor rundvlees ( 6 ) bepaalt echter dat deze algemene bepalingen slechts voorlopig van toepassing zijn, gedurende een periode van ten hoogste acht maanden, namelijk van 1 januari tot en met 31 augustus 2000.

    (3)

    Duidelijkheidshalve dient Verordening (EG) nr. 820/97 te worden ingetrokken en te worden vervangen door de onderhavige verordening.

    (4)

    Als gevolg van de instabiliteit van de markt voor rundvlees en rundvleesproducten die door de crisis in verband met boviene spongiforme encefalopathie is ontstaan, is de transparantie wat betreft de omstandigheden van de productie en de afzet van deze producten, met name ten aanzien van de traceerbaarheid, verbeterd, wat een positief effect heeft gehad op de rundvleesconsumptie. Om het vertrouwen van de consument in rundvlees te behouden en te doen toenemen, en hem niet te misleiden dienen producten juist en duidelijk te worden geëtiketteerd.

    (5)

    Te dien einde is het van wezenlijk belang te voorzien in een doeltreffende identificatie- en registratieregeling voor runderen in de productiefase, enerzijds, en in een op objectieve criteria gebaseerde specifieke communautaire etiketteringsregeling in de afzetfase, anderzijds.

    (6)

    Als gevolg van de garanties die deze verbetering biedt, zal eveneens worden voldaan aan een aantal eisen van algemeen belang, zoals de bescherming van de volksgezondheid en van de gezondheid van dieren.

    (7)

    Het vertrouwen van de consument in de kwaliteit van rundvlees en rundvleesproducten zal bijgevolg worden vergroot, de bescherming van de volksgezondheid zal op een hoog niveau worden gehandhaafd en de rundvleesmarkt zal duurzaam stabieler worden.

    (8)

    In artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt ( 7 ) is bepaald dat voor het intracommunautaire handelsverkeer bestemde dieren overeenkomstig de vereisten van de communautaire voorschriften moeten worden geïdentificeerd en geregistreerd, zodat het bedrijf, het centrum of de instelling van oorsprong of van tijdelijk verblijf is terug te vinden, en dat deze identificatie- en registratieregelingen vóór 1 januari 1993 ook van toepassing moeten worden verklaard op het verkeer van dieren binnen het grondgebied van elke lidstaat.

    (9)

    In artikel 14 van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG ( 8 ) is bepaald dat voor die dieren, met uitzondering van slachtdieren en geregistreerde paardachtigen, de in artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG bedoelde identificatie en registratie moeten worden uitgevoerd nadat de controles zijn verricht.

    (10)

    Voor het beheer van bepaalde communautaire steunregelingen in de landbouwsector moeten bepaalde dieren individueel worden geïdentificeerd. De identificatie- en registratieregeling moet derhalve zijn afgestemd op de toepassing van die regelingen voor individuele identificatie en de controle daarop.

    (11)

    Met het oog op de correcte toepassing van deze verordening moet worden voorzien in een snelle en efficiënte uitwisseling van informatie tussen de lidstaten. Er zijn communautaire voorschriften terzake vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 1468/81 van de Raad van 19 mei 1981 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften ( 9 ), en bij Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving ( 10 ).

    (12)

    De momenteel geldende voorschriften betreffende de identificatie en de registratie van runderen zijn vastgesteld bij Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren ( 11 ) en bij Verordening (EG) nr. 820/97. Gebleken is dat de toepassing van Richtlijn 92/102/EEG niet geheel voldoet en nog moet worden verbeterd. Bijgevolg moet voor runderen een specifieke verordening worden vastgesteld die de voorschriften van de genoemde richtlijn stringenter maakt.

    (13)

    Om een verbeterd identificatiesysteem te doen aanvaarden mogen geen overdreven administratieve formaliteiten worden verlangd. Voor de tenuitvoerlegging moeten haalbare termijnen worden vastgesteld.

    (14)

    Met het oog op snelle en accurate tracering van dieren voor de controles uit hoofde van de communautaire steunregelingen dient elke lidstaat een gecomputeriseerd nationaal gegevensbestand op te zetten waarin de identiteit van het dier, alle bedrijven op het grondgebied van de lidstaat en alle verplaatsingen van de dieren worden opgenomen, overeenkomstig Richtlijn 97/12/EG van de Raad van 17 maart 1997 tot wijziging en bijwerking van Richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens ( 12 ), waarin de sanitaire vereisten met betrekking tot dit gegevensbestand duidelijk zijn aangegeven.

    (15)

    Het is van belang dat elke lidstaat alle maatregelen neemt die eventueel nog nodig zijn om het nationaal gegevensbestand zo snel mogelijk volledig operationeel te maken.

    (16)

    Er moet worden gezorgd voor de nodige technische voorzieningen om te garanderen dat de producenten optimaal met het gegevensbestand kunnen communiceren en dat het bestand op grote schaal wordt gebruikt.

    (17)

    Teneinde de verplaatsingen van runderen te kunnen traceren, moeten de dieren worden geïdentificeerd met een oormerk in elk oor, en moeten zij in beginsel bij elke verplaatsing vergezeld gaan van een paspoort. De kenmerken van het oormerk en het paspoort moeten worden vastgesteld voor de gehele Gemeenschap. In beginsel moet een paspoort worden afgegeven voor elk dier waaraan een oormerk is toegekend.

    (18)

    Overeenkomstig Richtlijn 91/496/EEG dienen uit derde landen geïmporteerde dieren aan dezelfde eisen inzake identificatie te voldoen.

    (19)

    Elk dier moet zijn oormerk zijn leven lang houden.

    (20)

    De Commissie gaat, op basis van door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek verricht onderzoek, na of voor de identificatie van dieren gebruik kan worden gemaakt van elektronische hulpmiddelen.

    (21)

    De houders van de dieren, de vervoerders uitgezonderd, moeten voor de dieren op hun bedrijf een register bijhouden. De kenmerken van dat register moeten worden vastgesteld voor de gehele Gemeenschap. De bevoegde autoriteit moet deze registers kunnen inzien wanneer zij daarom verzoekt.

    (22)

    De lidstaten kunnen de uit de toepassing van deze maatregelen voortvloeiende kosten verhalen op de gehele rundvleessector.

    (23)

    De voor de toepassing van elke titel van deze verordening bevoegde autoriteit(en) moet(en) worden aangewezen.

    (24)

    Er moet een verplichte rundvleesetikettering worden ingevoerd die in alle lidstaten verplicht wordt toegepast. Handelaren en organisaties die rundvlees in de handel brengen moeten op grond van deze verplichte regeling op het etiket gegevens vermelden over het rundvlees en over de plaats waar het dier of de dieren waarvan het vlees afkomstig is, is/zijn geslacht.

    (25)

    De verplichte etiketteringsregeling voor rundvlees moet met ingang van 1 januari 2002 worden aangescherpt. Handelaren en organisaties die rundvlees in de handel brengen moeten op grond van deze verplichte regeling bovendien informatie over de oorsprong van het product op het etiket vermelden, met name de plaats waar het dier of de dieren waarvan het rundvlees afkomstig is, is/zijn geboren, gemest en geslacht.

    (26)

    Naast de informatie over de plaats waar het dier of de dieren waarvan het vlees afkomstig is, is/zijn geboren, gehouden en geslacht, mag in het kader van de facultatieve etiketteringsregeling aanvullende informatie worden verstrekt.

    (27)

    De verplichte etiketteringsregeling op basis van de oorsprong moet op 1 januari 2002 van kracht zijn, aangezien de verplichting om volledige informatie over verplaatsingen van runderen in de Gemeenschap te verstrekken alleen bestaat ten aanzien van dieren die na 31 december 1997 zijn geboren.

    (28)

    Met het oog op het algemeen belang moet de verplichte rundvleesetiketteringsregeling ook gelden voor in de Gemeenschap ingevoerd rundvlees. Er moet echter rekening mee worden gehouden dat handelaren of organisaties in derde landen wellicht niet over alle informatie beschikken die vereist is voor de etikettering van in de Gemeenschap geproduceerd rundvlees. Daarom moet worden bepaald welke gegevens derde landen in ieder geval op het etiket moeten vermelden.

    (29)

    Voor handelaren en organisaties die gehakt rundvlees produceren of in de handel brengen en die niet alle in het kader van de verplichte rundvleesetiketteringsregeling vereiste informatie kunnen verstrekken, moeten afwijkende bepalingen gelden, met dien verstande dat toch een bepaald minimum aan informatie moet worden verstrekt.

    (30)

    De etikettering is bedoeld om de handel in rundvlees zo transparant mogelijk te maken.

    (31)

    Deze verordening laat Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen ( 13 ) onverlet.

    (32)

    Voor alle andere gegevens dan die welke in het kader van de verplichte etiketteringsregeling moeten worden verstrekt, moet eveneens een communautaire kaderregeling worden vastgesteld. In verband met de vele verschillende omschrijvingen voor in de Gemeenschap op de markt gebracht rundvlees is een facultatieve etiketteringsregeling het meest geschikt. Een facultatieve etiketteringsregeling is slechts doeltreffend wanneer aan de hand ervan kan worden nagegaan van welk dier of welke dieren het betrokken rundvlees afkomstig is. Door een handelaar of een organisatie toegepaste maatregelen inzake etikettering moeten beschreven zijn in een productspecificatie die ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteit is voorgelegd. Aan handelaren en organisaties mag slechts toestemming worden gegeven om rundvlees te etiketteren indien op het etiket de naam of het identificatielogo van de handelaar of organisatie wordt vermeld. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten worden gemachtigd om, indien onregelmatigheden worden geconstateerd, de goedkeuring van een productspecificatie in te trekken. Om te garanderen dat de op het etiket vermelde gegevens in de hele Gemeenschap kunnen worden erkend, moet worden voorzien in uitwisseling van informatie tussen de lidstaten.

    (33)

    Het is mogelijk dat ook handelaren en organisaties die rundvlees uit derde landen in de Gemeenschap invoeren, hun producten overeenkomstig de facultatieve etiketteringsregeling willen etiketteren. Er moeten derhalve voorschriften worden vastgesteld die ten doel hebben zoveel mogelijk te garanderen dat de etiketteringsregeling voor ingevoerd rundvlees even betrouwbaar is als die voor rundvlees uit de Gemeenschap.

    (34)

    Bij de overgang van de bij titel II van Verordening (EG) nr. 820/97 vastgestelde regeling naar de bij deze verordening vastgestelde regeling zouden zich moeilijkheden kunnen voordoen waarmee in deze verordening geen rekening is gehouden. Met het oog op deze mogelijkheid moet worden bepaald dat de Commissie de nodige overgangsmaatregelen kan vaststellen. De Commissie moet ook worden gemachtigd om, indien dit gerechtvaardigd blijkt, specifieke praktische problemen op te lossen.

    (35)

    Om de betrouwbaarheid van de in deze verordening vermelde maatregelen te garanderen, moeten de lidstaten ertoe worden verplicht adequate en doeltreffende controlemaatregelen te treffen. Deze controles moeten los staan van de controles die de Commissie kan uitvoeren naar analogie van artikel 9 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen ( 14 ).

    (36)

    Er moeten passende sancties worden vastgesteld voor gevallen van overtreding van de bepalingen van deze verordening.

    (37)

    De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 15 ),

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



    TITEL I

    Identificatie en registratie van runderen

    Artikel 1

    1.  Elke lidstaat stelt, overeenkomstig deze titel, een identificatie- en registratieregeling voor runderen (hierna „dieren” genoemd) vast.

    2.  Deze titel geldt onverminderd communautaire voorschriften met het oog op de uitroeiing of de bestrijding van dierziekten en onverminderd Richtlijn 91/496/EEG en Verordening (EEG) nr. 3508/92 ( 16 ). ►M3  ————— ◄

    Artikel 2

    In deze titel wordt verstaan onder:

    ▼M3

     „dier”: een rund als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b) en c), van Richtlijn 64/432/EEG, met inbegrip van dieren die deelnemen aan culturele of sportieve evenementen,

    ▼B

     „bedrijf”: een op het grondgebied van een lidstaat gelegen inrichting, constructie of, in het geval van een boerderij in de open lucht, elke plaats waar dieren waarop deze verordening betrekking heeft, worden gehouden, opgefokt of verzorgd,

     „houder”: een natuurlijke of rechtspersoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor dieren, ook tijdens het vervoer of op een markt,

     „bevoegde autoriteit”: de centrale autoriteit of autoriteiten in een lidstaat die verantwoordelijk is/zijn voor of belast is/zijn met het uitvoeren van de veterinaire controles en de tenuitvoerlegging van deze titel of, voor wat betreft de controle van de premies, de autoriteiten die belast zijn met de tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 3508/92.

    Artikel 3

    De identificatie- en registratieregeling voor runderen omvat de volgende elementen:

    ▼M3

    a) identificatiemiddelen om de dieren individueel te identificeren,

    ▼B

    b) gecomputeriseerde gegevensbestanden,

    c) dierpaspoorten,

    d) individuele registers op elk bedrijf.

    De Commissie en de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat hebben toegang tot alle informatie waarop deze titel betrekking heeft. De lidstaten en de Commissie treffen de nodige maatregelen om erop toe te zien dat alle belanghebbenden, waaronder de door de lidstaat erkende belanghebbende consumentenverenigingen, toegang kunnen krijgen tot deze gegevens, op voorwaarde dat de overeenkomstig het nationale recht vereiste vertrouwelijke behandeling en bescherming van gegevens worden gegarandeerd.

    ▼M3

    Artikel 4

    Verplichting tot identificatie van dieren

    1.  Alle op een bedrijf aanwezige dieren worden geïdentificeerd met ten minste twee van de in de bijlage I vermelde identificatiemiddelen die voldoen aan krachtens lid 3 vastgestelde regels en door de bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd. Tenminste één van de identificatiemiddelen is zichtbaar en draagt een zichtbare identificatiecode.

    De eerste alinea is niet van toepassing op dieren die voor 1 januari 1998 geboren zijn en niet voor het intra-uniale handelsverkeer zijn bestemd. Die dieren worden met tenminste één identificatiemiddel geïdentificeerd.

    Om de aanpassing aan de technische vooruitgang te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de toevoeging van identificatiemiddelen aan de lijst van de bijlage I, waarbij zij toeziet op de interoperabiliteit ervan.

    De identificatiemiddelen worden aan de bedrijven toegekend, verdeeld en bij de dieren aangebracht op de door de bevoegde autoriteit vastgestelde wijze.

    De twee identificatiemiddelen die zijn toegestaan overeenkomstig de krachtens lid 3 en dit lid vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen en die bij één dier worden aangebracht, dragen dezelfde unieke identificatiecode aan de hand waarvan elk individueel dier samen met de registratie van de dieren kan worden geïdentificeerd en kan worden nagegaan op welk bedrijf het is geboren.

    2.  Wanneer de tekens waaruit de identificatiecode van het dier bestaat van dien aard zijn dat aanbrenging van een elektronisch identificatiemiddel met dezelfde unieke identificatiecode niet mogelijk is, kan de betrokken lidstaat bij wijze van afwijking van lid 1 toestaan dat het tweede identificatiemiddel onder toezicht van zijn bevoegde autoriteit een andere code draagt, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) het dier geboren is voor de datum van inwerkingtreding van de in lid 3, tweede alinea, onder c), bedoelde uitvoeringshandelingen;

    b) volledige traceerbaarheid gewaarborgd is;

    c) het betrokken dier individueel kan worden geïdentificeerd, inclusief het bedrijf waarop het is geboren;

    d) het dier niet bestemd is voor het intra-uniale handelsverkeer.

    3.  Om adequate traceerbaarheid te waarborgen en ervoor te zorgen dat het identificatiesysteem aan de technische vooruitgang kan worden aangepast en optimaal functioneert, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast ter bepaling van de vereisten waaraan de identificatiemiddelen van de bijlage I moeten voldoen en van de overgangsmaatregelen die nodig zijn voor de invoering van een bepaald identificatiemiddel.

    Op basis van de relevante ISO-normen of andere door erkende internationale normalisatie-instanties vastgestelde internationale normen, met dien verstande dat die internationale normen op zijn allerminst een hoger prestatie- en betrouwbaarheidsniveau garanderen dan ISO-normen, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de nodige regels vast met betrekking tot:

    a) het formaat en het ontwerp van de identificatiemiddelen;

    b) de technische procedures voor de elektronische identificatie van runderen; en

    c) de structuur van de identificatiecode.

    Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    4.  Met ingang van 18 juli 2019 zorgen de lidstaten ervoor dat de nodige infrastructuur voorhanden is om dieren overeenkomstig deze verordening te kunnen identificeren aan de hand van een elektronisch identificatiemiddel als officieel identificatiemiddel.

    Met ingang van 18 juli 2019 kunnen de lidstaten nationale bepalingen invoeren die verplichten tot het gebruik van een elektronisch identificatiemiddel als één van de twee in lid 1 bedoelde identificatiemiddelen.

    De lidstaten die van de in de tweede alinea bedoelde mogelijkheid gebruikmaken, delen de tekst van die nationale bepalingen aan de Commissie mee en maken deze informatie op het internet bekend. De Commissie assisteert de lidstaten bij het bekendmaken van deze informatie door op haar website de links aan te bieden naar de informatiepagina’s van de lidstaten op het internet.

    5.  In afwijking van lid 1 mogen runderen die zijn bestemd voor andere culturele of sportieve evenementen dan beurzen en tentoonstellingen, worden geïdentificeerd met alternatieve identificatiemiddelen die voldoen aan identificatienormen welke gelijkwaardig zijn aan die waarin lid 1 voorziet.

    Bedrijven die alternatieve identificatiemiddelen als bedoeld in de eerste alinea gebruiken, worden in het in artikel 5 voorziene gecomputeriseerde gegevensbestand geregistreerd.

    De Commissie legt door middel van uitvoeringshandelingen de nodige regels voor die registratie vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    Teneinde de traceerbaarheid aan de hand van de identificatienormen die gelijkwaardig zijn aan die van lid 1 te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de vereisten voor de in de eerste alinea bedoelde alternatieve identificatiemiddelen, met inbegrip van voor de invoering ervan vereiste overgangsmaatregelen.

    De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de regels vaststellen ten aanzien van het formaat en het ontwerp van de alternatieve identificatiemiddelen, bedoeld in de eerste alinea, met inbegrip van voor de invoering ervan vereiste overgangsmaatregelen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    6.  De lidstaten stellen elkaar en de Commissie in kennis van een model van de op hun grondgebied gebruikte identificatiemiddelen. Zij maken deze informatie bekend op het internet. De Commissie assisteert de lidstaten bij het bekendmaken van deze informatie door op haar website de links aan te bieden naar de relevante websites van de lidstaten op het internet.

    ▼M3

    Artikel 4 bis

    Termijn voor het aanbrengen van de identificatiemiddelen

    1.  De in artikel 4, lid 1, bedoelde identificatiemiddelen worden aangebracht op het dier voor het verstrijken van een maximumtermijn die wordt bepaald door de lidstaat waarin het dier is geboren. Deze maximumtermijn wordt berekend vanaf de datum van de geboorte van het dier en mag niet meer bedragen dan 20 dagen.

    In afwijking van de eerste alinea kan deze termijn om redenen die samenhangen met de fysiologische ontwikkeling van de dieren voor het tweede identificatiemiddel worden verlengd tot 60 dagen na de geboorte van het dier.

    Geen enkel dier mag het bedrijf waarop het is geboren, verlaten voordat de twee identificatiemiddelen op dat dier zijn aangebracht.

    2.  Om het aanbrengen van de identificatiemiddelen in bijzondere omstandigheden waarin sprake is van praktische moeilijkheden mogelijk te maken, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de bijzondere omstandigheden waarin de lidstaten de maximumtermijnen voor het aanbrengen van de identificatiemiddelen mogen verlengen, zoals bepaald in de eerste en tweede alinea van lid 1, te omschrijven. De lidstaten stellen de Commissie er telkens van in kennis wanneer zij van deze mogelijkheid gebruikmaken.

    Artikel 4 ter

    Identificatie van dieren uit derde landen

    1.  Elk dier dat op grond van Richtlijn 91/496/EEG moet worden onderworpen aan veterinaire controles, dat de Unie binnenkomt uit een derde land en dat bestemd is voor een bedrijf van bestemming op het grondgebied van de Unie, wordt op het bedrijf van bestemming met de in artikel 4, lid 1, bedoelde identificatiemiddelen geïdentificeerd.

    De oorspronkelijke identificatie die in het derde land van oorsprong bij het dier is aangebracht, wordt in het in artikel 5 bepaalde gecomputeriseerde gegevensbestand ingevoerd, samen met de door de lidstaat van bestemming aan het dier toegewezen unieke identificatiecode van de identificatiemiddelen.

    De eerste alinea geldt niet voor dieren die bestemd zijn om rechtstreeks naar een in een lidstaat gevestigd slachthuis te worden gebracht, voor zover die dieren binnen 20 dagen na die veterinaire controles op grond van Richtlijn 91/496/EEG worden geslacht.

    2.  De in artikel 4, lid 1, bedoelde identificatiemiddelen voor dieren worden aangebracht binnen de maximumtermijn die wordt vastgesteld door de lidstaat waarin het bedrijf van bestemming is gevestigd. Die termijn mag niet meer bedragen dan 20 dagen na de in lid 1 bedoelde veterinaire controles.

    In afwijking van de eerste alinea kan deze termijn om redenen die samenhangen met de fysiologische ontwikkeling van de dieren voor het tweede identificatiemiddel worden verlengd tot 60 dagen na de geboorte van het dier.

    In elk geval worden de twee in artikel 4, lid 1, eerste alinea, bedoelde identificatiemiddelen bij de dieren aangebracht voordat zij het bedrijf van bestemming verlaten.

    3.  Wanneer het bedrijf van bestemming is gevestigd in een lidstaat die, uit hoofde van de tweede alinea van artikel 4, lid 4, nationale bepalingen heeft vastgesteld om te verplichten tot het gebruik van een elektronisch identificatiemiddel, worden de dieren binnen een door de lidstaat van bestemming te bepalen termijn met dat elektronische identificatiemiddel geïdentificeerd op het bedrijf van bestemming in de Unie. Die termijn mag niet meer bedragen dan 20 dagen na de in lid 1 bedoelde veterinaire controles.

    In afwijking van de eerste alinea kan deze termijn om redenen die samenhangen met de fysiologische ontwikkeling van de dieren voor het tweede identificatiemiddel worden verlengd tot 60 dagen na de geboorte van het dier.

    In elk geval wordt het elektronische identificatiemiddel bij de dieren aangebracht voordat zij het bedrijf van bestemming verlaten.

    Artikel 4 quater

    Identificatie van dieren die van een lidstaat naar een andere worden verplaatst

    1.  Dieren die van een lidstaat naar een andere worden verplaatst, behouden de oorspronkelijke, op grond van artikel 4, lid 1, aangebrachte identificatiemiddelen.

    In afwijking van de eerste alinea kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming echter met ingang van 18 juli 2019 toestaan dat:

    a) een van de identificatiemiddelen wordt vervangen door een elektronisch identificatiemiddel, zonder dat de oorspronkelijke unieke identificatiecode van het dier wordt gewijzigd;

    b) beide identificatiemiddelen worden vervangen door twee nieuwe identificatiemiddelen die beide dezelfde nieuwe unieke identificatiecode dragen. Deze afwijking mag worden toegestaan tot vijf jaar na 18 juli 2019, indien de tekens waaruit de identificatiecode van een conventioneel oormerk van een dier bestaat van dien aard zijn dat het aanbrengen van een elektronisch identificatiemiddel met dezelfde identificatiecode niet mogelijk is, op voorwaarde dat het dier geboren is voor de datum van inwerkingtreding van de in artikel 4, lid 3, tweede alinea, onder c), bedoelde uitvoeringshandelingen.

    2.  Indien het bedrijf van bestemming is gevestigd in een lidstaat die nationale bepalingen heeft vastgesteld om te verplichten tot het gebruik van een elektronisch identificatiemiddel, worden de dieren op zijn laatst met dat elektronische identificatiemiddel geïdentificeerd op het bedrijf van bestemming, binnen een termijn die wordt bepaald door de lidstaat waar dat bedrijf van bestemming is gevestigd. Die maximumtermijn mag niet meer bedragen dan 20 dagen te rekenen vanaf de datum waarop de dieren op het bedrijf van bestemming zijn aangekomen.

    In afwijking van de eerste alinea kan deze termijn, om redenen die samenhangen met de fysiologische ontwikkeling van de dieren voor het tweede identificatiemiddel, worden verlengd tot 60 dagen na de geboorte van het dier.

    In elk geval wordt het elektronische identificatiemiddel bij de dieren aangebracht voordat zij het bedrijf van bestemming verlaten.

    De eerste alinea geldt evenwel niet voor dieren die bestemd zijn om rechtstreeks naar een slachthuis te worden gebracht op het grondgebied van de lidstaat die nationale bepalingen heeft vastgesteld om te verplichten tot het gebruik van een elektronisch identificatiemiddel.

    Artikel 4 quinquies

    Verwijdering, wijziging of vervanging van identificatiemiddelen

    Identificatiemiddelen mogen niet worden verwijderd, gewijzigd of vervangen zonder de toestemming van de bevoegde autoriteit. Die toestemming mag alleen worden verleend als de verwijdering, wijziging of vervanging de traceerbaarheid van het dier niet in het gedrang brengt en het mogelijk is het dier individueel te traceren, met inbegrip van het bedrijf waarop het geboren werd.

    Elke vervanging van een identificatiecode wordt in het in artikel 5 bepaalde gecomputeriseerde gegevensbestand ingevoerd, samen met de unieke identificatiecode van het oorspronkelijke identificatiemiddel van het dier.

    ▼M3

    Artikel 5

    De bevoegde autoriteit van de lidstaten zet een gecomputeriseerd gegevensbestand op overeenkomstig de artikelen 14 en 18 van Richtlijn 64/432/EEG.

    De lidstaten kunnen elektronische gegevens tussen hun gecomputeriseerde gegevensbestanden uitwisselen vanaf de datum waarop de Commissie erkent dat het gegevensuitwisselingssysteem volledig operationeel is. De uitwisseling gebeurt op een zodanige wijze dat gegevensbescherming wordt gewaarborgd en dat iedere vorm van misbruik wordt voorkomen teneinde de belangen van de houder te beschermen.

    Teneinde de elektronische uitwisseling van gegevens tussen lidstaten te waarborgen, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast om te voorzien in regels betreffende de gegevens die tussen de gecomputeriseerde gegevensbestanden van de lidstaten moeten worden uitgewisseld.

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de technische voorwaarden en modaliteiten voor een dergelijke uitwisseling vast en erkent dat het gegevensuitwisselingssysteem volledig operationeel is. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    Artikel 6

    1.  Wanneer een lidstaat geen elektronische gegevens met andere lidstaten uitwisselt in het kader van het in artikel 5 bedoelde elektronische uitwisselingssysteem:

    a) geeft de bevoegde autoriteit van die lidstaat voor elk dier dat voor het intra-uniale handelsverkeer bestemd is, een paspoort af op basis van de informatie die is opgenomen in het in die lidstaat opgezette gecomputeriseerde gegevensbestand;

    b) gaat elk dier waarvoor een paspoort is afgegeven, van dat paspoort vergezeld telkens als het van een lidstaat naar een andere lidstaat wordt verplaatst;

    c) wordt het paspoort waarvan het dier vergezeld gaat, bij aankomst op het bedrijf van bestemming overhandigd aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het bedrijf van bestemming is gevestigd.

    2.  Teneinde de verplaatsingen van een dier vanaf het bedrijf van herkomst in een lidstaat te kunnen traceren, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van regels betreffende de gegevens uit het gecomputeriseerde gegevensbestand die in het dierenpaspoort moeten worden opgenomen, met inbegrip van voor de invoering ervan vereiste overgangsmaatregelen.

    ▼M3

    Artikel 6 bis

    Deze verordening belet niet dat een lidstaat nationale bepalingen vaststelt voor de afgifte van paspoorten voor dieren die niet voor het intra-uniale handelsverkeer bestemd zijn.

    ▼B

    Artikel 7

    1.  Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:

     houdt een register bij,

    ▼M3

     stelt de bevoegde autoriteit binnen een door de betrokken lidstaat vastgestelde maximumtermijn in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop die gebeurtenissen hebben plaatsgevonden; die maximumtermijn bedraagt minstens drie en hoogstens zeven dagen na het voordien van een van die gebeurtenissen; de lidstaten kunnen de Commissie verzoeken de maximumtermijn van zeven dagen te verlengen.

    ▼M3

    Teneinde rekening te houden met praktische moeilijkheden in uitzonderlijke omstandigheden, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde te bepalen in welke uitzonderlijke omstandigheden de lidstaten de termijn van zeven dagen waarin is voorzien in het tweede streepje van de eerste alinea, mogen verlengen en wat de maximumduur van die verlenging mag zijn, die ten hoogste 14 dagen volgend op de termijn van zeven dagen, bedoeld in het tweede streepje van de eerste alinea, bedraagt.

    ▼M3

    2.  Teneinde een adequate en effectieve traceerbaarheid van runderen te waarborgen wanneer die voor seizoensbegrazing worden verplaatst, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de lidstaten of delen van lidstaten waar speciale regels inzake seizoensbegrazing gelden, inclusief de periode, de specifieke verplichtingen van de houders, en regels inzake de registratie van het bedrijf en registratie van verplaatsingen van die runderen, met inbegrip van voor de invoering ervan vereiste overgangsmaatregelen.

    ▼B

    3.  Elke houder stelt de bevoegde autoriteit, indien deze daarom verzoekt, in kennis van alle informatie betreffende oorsprong, identificatie en eventueel bestemming van de dieren waarvan hij eigenaar is geweest of die hij heeft gehouden, vervoerd, verkocht of geslacht.

    4.  Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt.

    ▼M3

    5.  In afwijking van lid 4 is het bijhouden van een register optioneel voor een houder die:

    a) toegang heeft tot het in artikel 5 bepaalde gecomputeriseerde gegevensbestand dat reeds de in het register op te nemen informatie bevat; en

    b) de bijgewerkte informatie rechtstreeks in het in artikel 5 bepaalde gecomputeriseerde gegevensbestand invoert of heeft ingevoerd.

    6.  Teneinde de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de gegevens die in het in dit artikel bepaalde bedrijfsregister moeten worden opgenomen te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de noodzakelijke regels worden neergelegd met betrekking tot die gegevens, met inbegrip van voor de invoering ervan vereiste overgangsmaatregelen.

    ▼M3 —————

    ▼B

    Artikel 9

    De lidstaten kunnen de kosten die verbonden zijn aan de in artikel 3 bedoelde regelingen en aan de in deze titel bedoelde controles in rekening brengen aan de bedoelde houders.

    ▼M3

    Artikel 9 bis

    Opleiding

    De lidstaten zien erop toe dat wie verantwoordelijk is voor de identificatie en de registratie van dieren, instructies en richtsnoeren heeft ontvangen met betrekking tot de van toepassing zijnde bepalingen van deze verordening en van de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die de Commissie krachtens deze verordening vaststelt.

    Telkens wanneer de toepasselijke bepalingen worden gewijzigd, wordt de desbetreffende informatie ter beschikking van die in de eerste alinea bedoelde persoon gesteld.

    De lidstaten zien erop toe dat passende opleidingscursussen beschikbaar zijn.

    De Commissie faciliteert de uitwisseling van optimale werkwijzen teneinde de kwaliteit van de informatie en de opleiding in de hele Unie te verbeteren.

    ▼M3 —————

    ▼B



    TITEL II

    Etikettering van rundvlees en rundvleesproducten

    Artikel 11

    Indien een handelaar of een organisatie in de zin van artikel 12:

     op grond van deel I van deze titel in elke verhandelingsfase rundvlees moet etiketteren,

     op grond van deel II van deze titel in het verkooppunt vlees op zodanige wijze wenst te etiketteren dat andere informatie dan de in artikel 13 bedoelde wordt verstrekt over bepaalde kenmerken of productieomstandigheden van het geëtiketteerde vlees of van het dier waarvan het vlees afkomstig is,

    dient dit overeenkomstig deze titel te gebeuren.

    Deze titel is van toepassing onverminderd de relevante communautaire wetgeving, met name op het gebied van rundvlees.

    ▼M3

    Artikel 12

    Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

    1.

    „rundvlees” : alle producten van de GN-codes 0201 , 0202 , 0206 10 95 en 0206 29 91 ;

    2.

    „etikettering” : het aanbrengen van een etiket op een stuk vlees of stukken vlees of de verpakking ervan, of, bij niet-voorverpakte producten, de noodzakelijke informatie die de consument in het verkooppunt in geschreven vorm en duidelijk zichtbaar wordt verstrekt;

    3.

    „organisatie” : een groep handelaren die werkzaam zijn in hetzij één stadium, hetzij verschillende stadia van de rundvleeshandel;

    4.

    „gehakt vlees” : vlees zonder been, dat in kleine stukken is gehakt en minder dan 1 % zout bevat en onder de GN-codes 0201 , 0202 , 0206 10 95 en 0206 29 91 valt;

    5.

    „afsnijdsels” : kleine stukjes vlees die als geschikt voor de menselijke consumptie zijn erkend en die uitsluitend geproduceerd zijn gedurende uitsnijverrichtingen bij het uitbenen van karkassen en/of het versnijden van vlees,

    6.

    „versneden vlees” : vlees dat in blokjes, schijfjes of andere afzonderlijke porties is gesneden die niet verder hoeven worden gesneden door een marktdeelnemer voordat ze door de eindconsument worden gekocht, en die rechtstreeks door die consument kunnen worden gebruikt. Gehakt vlees en afsnijdsels vallen niet onder deze definitie.

    ▼B



    DEEL I

    Verplichte etiketteringsregeling voor rundvlees uit de Europese Gemeenschap

    Artikel 13

    Algemene bepalingen

    1.  Handelaars of organisaties die in de Gemeenschap rundvlees op de markt brengen, moeten dit vlees overeenkomstig dit artikel etiketteren.

    De verplichte etiketteringsregeling moet garanderen dat een verband kan worden gelegd tussen enerzijds de identificatie van het karkas, de voor- of achtervoet, of het stuk vlees en anderzijds het betrokken dier of, wanneer dat volstaat om de juistheid van de informatie op het etiket te waarborgen, de betrokken groep dieren.

    2.  Op elk etiket moeten de volgende gegevens zijn vermeld:

    a) een referentienummer of -code waarmee het verband kan worden gelegd tussen het vlees en het dier of de dieren. Dit nummer kan het identificatienummer zijn van het dier waarvan het vlees afkomstig is, of het identificatienummer voor een groep dieren;

    b) het erkenningsnummer van het slachthuis waar het dier of de groep dieren is geslacht en de lidstaat of het derde land waar het slachthuis is gevestigd. De vermelding luidt: „Geslacht in (naam van de lidstaat of het derde land) (erkenningsnummer)”;

    c) het erkenningsnummer van de uitsnijderij waar het karkas of de groep karkassen is uitgesneden en de lidstaat of het derde land waar de inrichting is gevestigd. De vermelding luidt: „Uitgesneden in (naam van de lidstaat of het derde land) (erkenningsnummer)”.

    ▼M3 —————

    ▼B

    5.  

    ►M3

     

    a) Handelaren en organisaties vermelden ook de volgende gegevens op de etiketten:

    i) de lidstaat of het derde land waar het dier of de groep dieren geboren is,

    ii) de lidstaten of de derde landen waar het dier of de groep dieren is gemest,

    iii) de lidstaat of het derde land waar het dier of de groep dieren is geslacht.

    b) Indien het rundvlees echter afkomstig is van dieren die zijn geboren, gehouden en geslacht:

    i) in één en dezelfde lidstaat, mag de vermelding „Oorsprong: (naam van de lidstaat)” worden aangebracht,

    ii) in één en hetzelfde derde land, mag de vermelding „Oorsprong: (naam van het derde land)” worden aangebracht.

    ▼M3

    6.  Teneinde onnodige herhaling van de vermelding op het etiket van het rundvlees van de lidstaten of derde landen waar het dier gefokt is, te voorkomen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot een vereenvoudigde presentatie in gevallen waarin het dier slechts gedurende een zeer korte periode in de lidstaat of het derde land verbleef waarin het geboren is of geslacht werd.

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast ten aanzien van de maximale omvang en de samenstelling van de in de leden 1 en 2, onder a), bedoelde groepen dieren, rekening houdend met beperkingen betreffende de homogeniteit van de groep dieren waarvan dit versneden vlees en deze afsnijdsels afkomstig zijn. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    ▼B

    Artikel 14

    Afwijkingen van de verplichte etiketteringsregeling

    In afwijking van artikel 13, lid 2, onder b) en c), en lid 5, onder a), i) en ii), brengen de handelaars of organisaties die gehakt rundvlees produceren, naar gelang van de plaats van productie, op het etiket de vermelding „Geproduceerd in (naam van de lidstaat of van het derde land)” aan en „Oorsprong”, als de staat of staten in kwestie niet de staat van productie is/zijn.

    De in artikel 13, lid 5, onder a), iii), bedoelde verplichting geldt voor dit vlees vanaf de datum van toepassing van deze verordening.

    Deze handelaars of organisaties kunnen het etiket van gehakt rundvlees echter aanvullen met:

     één of meer vermeldingen bedoeld in artikel 13 en/of

     de datum van productie van het betrokken vlees.

    ▼M3

    Teneinde conformiteit met de horizontale etiketteringsregels van deze afdeling te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde, op basis van de ervaringen met gehakt vlees, voor afsnijdsels van rundvlees en versneden rundvlees regels te bepalen die gelijkwaardig zijn aan die van de eerste drie alinea’s van dit artikel.

    Artikel 15

    Verplichte etiketteringsregeling voor rundvlees uit derde landen

    In afwijking van artikel 13 wordt bij de etikettering van op het grondgebied van de Unie ingevoerd rundvlees waarvoor niet alle in artikel 13 bedoelde gegevens beschikbaar zijn, de volgende vermelding aangebracht:

    „Oorsprong: niet-EU” en „Plaats van de slacht (naam van het derde land)”.

    ▼B



    DEEL II

    ▼M3

    Facultatieve etikettering

    ▼M3

    Artikel 15 bis

    Algemene regels

    Andere dan de in de artikelen 13, 14 en 15 gespecificeerde informatie die door marktdeelnemers of organisaties die rundvlees in de handel brengen facultatief wordt toegevoegd op etiketten, is objectief, kan door de bevoegde autoriteiten worden geverifieerd en is begrijpelijk voor de consument.

    Die informatie voldoet aan de horizontale etiketteringswetgeving, en met name aan Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad ( 17 ).

    Wanneer marktdeelnemers of organisaties die rundvlees in de handel brengen de in de eerste en tweede alinea bedoelde verplichtingen niet naleven, legt de bevoegde autoriteit passende sancties op zoals neergelegd in artikel 22.

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 22 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot definities en voorwaarden die van toepassing zijn op termen of categorieën termen die op de etiketten van voorverpakt vers en bevroren rund- en kalfsvlees morgen worden gebruikt.

    ▼M3 —————

    ▼B



    DEEL III

    Algemene bepalingen

    ▼M3 —————

    ▼B



    TITEL III

    Gemeenschappelijke bepalingen

    ▼M3

    Artikel 22

    1.  De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

    De betrokken controles staan los van de controles die de Commissie op grond van artikel 9 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 kan uitvoeren.

    Sancties die door de lidstaat worden opgelegd aan houders, marktdeelnemers of organisaties die rundvlees in de handel brengen, zijn doeltreffend, afschrikkend en evenredig.

    De bevoegde autoriteit verricht elk jaar een minimumaantal officiële controles op de identificatie en registratie van dieren op ten minste 3 % van de bedrijven.

    De bevoegde autoriteit verhoogt onmiddellijk het in de tweede alinea bedoelde minimumpercentage officiële controles wanneer blijkt dat de bepalingen inzake identificatie en registratie van dieren niet zijn nageleefd.

    De door de bevoegde autoriteit te controleren bedrijven worden geselecteerd op basis van een risicoanalyse.

    Elke lidstaat dient uiterlijk op 31 augustus van elk jaar bij de Commissie een verslag in over de tenuitvoerlegging van de officiële controles gedurende het afgelopen jaar.

    2.  Niettegenstaande lid 1 legt de bevoegde autoriteit een houder de volgende administratieve sancties op:

    a) indien een of meer dieren op een bedrijf aan geen van de bepalingen van titel I voldoet: een beperking op de verplaatsing van alle dieren naar of vanuit het bedrijf van de betrokken houder;

    b) in geval van dieren ten aanzien waarvan niet volledig is voldaan aan de identificatie- en registratievereisten van titel I: een onmiddellijke beperking op de verplaatsing van uitsluitend de betrokken dieren, totdat volledig aan die vereisten is voldaan;

    c) indien op één bedrijf het aantal dieren ten aanzien waarvan niet volledig is voldaan aan de identificatie- en registratievereisten van titel I, meer dan 20 % bedraagt: een onmiddellijke beperking op de verplaatsing van alle op dat bedrijf aanwezige dieren; voor bedrijven met niet meer dan tien dieren is deze maatregel van toepassing indien meer dan twee dieren niet volledig geïdentificeerd zijn overeenkomstig de vereisten van titel I;

    d) indien de houder van een dier de identiteit en traceerbaarheid van dat dier niet kan aantonen: in voorkomend geval op basis van een beoordeling van de gezondheid van het dier en de risico’s voor de voedselveiligheid, vernietiging van het dier zonder schadevergoeding;

    e) indien een houder nalaat een verplaatsing naar en vanuit zijn bedrijf overeenkomstig artikel 7, lid 1, tweede streepje, aan de bevoegde autoriteit te melden, beperkt de bevoegde autoriteit de verplaatsing van dieren naar en vanuit dat bedrijf;

    f) indien een houder nalaat de geboorte of het overlijden van een dier overeenkomstig artikel 7, lid 1, tweede streepje, aan de bevoegde autoriteit te melden, beperkt de bevoegde autoriteit de verplaatsing van dieren naar en vanuit dat bedrijf;

    g) indien een houder blijft nalaten de in artikel 9 bedoelde kosten te betalen, kunnen de lidstaten de verplaatsing van dieren naar en vanuit het bedrijf van die houder beperken.

    3.  Niettegenstaande lid 1 eisen de lidstaten, indien marktdeelnemers en organisaties die rundvlees in de handel brengen zonder te hebben voldaan aan de verplichtingen van titel II, in voorkomend geval en overeenkomstig het beginsel van evenredigheid, dat het rundvlees uit de handel wordt genomen. In aanvulling op de in lid 1 bedoelde sancties kunnen de lidstaten:

    a) indien het betrokken vlees in overeenstemming is met de toepasselijke veterinaire en hygiëneregels toestaan dat dat rundvlees:

    i) in de handel wordt gebracht nadat het naar behoren overeenkomstig de Unievoorschriften is geëtiketteerd; of

    ii) rechtstreeks wordt verzonden met het oog op de verwerking tot andere producten dan die welke vermeld zijn in artikel 12, eerste streepje;

    b) de opschorting of intrekking van de goedkeuring van de betrokken marktdeelnemers of organisaties gelasten.

    4.  De deskundigen van de Commissie, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten:

    a) gaan na of de lidstaten de voorschriften van deze verordening naleven;

    b) verrichten controles ter plaatse om na te gaan of de controles overeenkomstig deze verordening worden uitgevoerd.

    5.  De lidstaat op het grondgebied waarvan een controle ter plaatse wordt verricht, verleent de deskundigen van de Commissie alle medewerking die deze deskundigen bij het uitvoeren van hun taak nodig kunnen hebben. De resultaten van de controles worden met de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat besproken voordat een eindverslag wordt opgesteld en verspreid. Indien nodig bevat dit verslag aanbevelingen voor de lidstaten met het oog op een betere naleving van deze verordening.

    ▼M3

    Artikel 22 bis

    Bevoegde autoriteiten

    De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit(en) aan die verantwoordelijk is (zijn) voor het doen naleven van deze verordening en de eventuele door de Commissie op grond daarvan vastgestelde handelingen.

    Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de identiteit van deze autoriteiten.

    Artikel 22 ter

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.  De in artikel 4, leden 1, 3 en 5, artikel 4 bis, lid 2, artikel 5, artikel 6, lid 2, artikel 7, leden 1, 2 en 6, artikel 13, lid 6, artikel 14, lid 4, en artikel 15 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 17 juli 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

    3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, leden 1, 3 en 5, artikel 4 bis, lid 2, artikel 5, artikel 6, lid 2, artikel 7, leden 1, 2 en 6, artikel 13, lid 6, artikel 14, lid 4, en artikel 15 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    5.  Een overeenkomstig artikel 4, leden 1, 3 en 5, artikel 4 bis, lid 2, artikel 5, artikel 6, lid 2, artikel 7, leden 1, 2 en 6, artikel 13, lid 6, artikel 14, lid 4, en artikel 15 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    ▼M3

    Artikel 23

    Comitéprocedure

    1.  De Commissie wordt bijgestaan voor de uitvoeringshandelingen die overeenkomstig artikel 4, leden 3 en 5, artikel 5 en artikel 13, lid 6, worden vastgesteld, door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad ( 18 ) ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

    Dat comité is een comité in de zin van Verordening EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad ( 19 ).

    2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt.

    ▼M3

    Artikel 23 bis

    Ontwikkelingen op verslagleggings- en wetgevingsgebied

    Uiterlijk:

     op 18 juli 2019 voor de bepalingen inzake facultatieve etikettering, en

     op 18 juli 2023 voor de bepalingen inzake elektronische identificatie,

    na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad de desbetreffende verslagen over de tenuitvoerlegging en de effecten van deze verordening in, waarbij zij in het eerste geval ingaat op de mogelijkheid van herziening van de bepalingen inzake facultatieve etikettering, en in het tweede geval op de technische en economische haalbaarheid van de invoering van verplichte elektronische identificatie in de hele Unie.

    Die verslagen gaan, indien nodig, vergezeld van passende wetgevingsvoorstellen.

    ▼B

    Artikel 24

    1.  Verordening (EG) nr. 820/97 wordt ingetrokken.

    2.  Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 820/97 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening, volgens de concordantietabel in de bijlage.

    Artikel 25

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Zij is van toepassing op rundvlees, afkomstig van dieren die vanaf 1 september 2000 worden geslacht.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




    BIJLAGE



    Concordantietabel

    Verordening (EG) nr. 820/97

    Deze verordening

    Artikel 1

    Artikel 1

    Artikel 2

    Artikel 2

    Artikel 3

    Artikel 3

    Artikel 4

    Artikel 4

    Artikel 5

    Artikel 5

    Artikel 6

    Artikel 6

    Artikel 7

    Artikel 7

    Artikel 8

    Artikel 8

    Artikel 9

    Artikel 9

    Artikel 10

    Artikel 10

    Artikel 11

    Artikel 12

    Artikel 11

    Artikel 13

    Artikel 12

    Artikel 14, lid 1

    Artikel 16, lid 1

    Artikel 14, lid 2

    Artikel 16, lid 2

    Artikel 14, lid 3

    Artikel 16, lid 5

    Artikel 14, lid 4

    Artikel 16, lid 4

    Artikel 15

    Artikel 17

    Artikel 16, lid 1

    Artikel 16, lid 3

    Artikel 16, lid 2

    Artikel 16, lid 3

    Artikel 16, lid 3

    Artikel 13, lid 2, onder a)

    Artikel 17

    Artikel 18

    Artikel 18

    Artikel 19

    Artikel 19

    Artikel 20

    Artikel 20

    Artikel 21

    Artikel 22

    Artikel 22

    Artikel 25

    ▼M3




    BIJLAGE I

    IDENTIFICATIEMIDDELEN

    A) CONVENTIONEEL OORMERK

    MET INGANG VAN 18 JULI 2019

    B) ELEKTRONISCH IDENTIFICATIEMIDDEL IN DE VORM VAN EEN ELEKTRONISCH OORMERK

    C) ELEKTRONISCH IDENTIFICATIEMIDDEL IN DE VORM VAN EEN BOLUSTRANSPONDER

    D) ELEKTRONISCH IDENTIFICATIEMIDDEL IN DE VORM VAN EEN INJECTEERBARE TRANSPONDER.



    ( 1 ) PB C 376 E van 28.12.1999, blz. 42.

    ( 2 ) PB C 117 van 26.4.2000, blz. 47.

    ( 3 ) PB C 226 van 8.8.2000, blz. 9.

    ( 4 ) Advies van het Europees Parlement van 12 april 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 juni 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van het Europees Parlement van 6 juli 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

    ( 5 ) PB L 117 van 7.5.1997, blz. 1.

    ( 6 ) PB L 334 van 28.12.1999, blz. 1.

    ( 7 ) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/118/EEG (PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49).

    ( 8 ) PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/43/EG (PB L 162 van 1.7.1996, blz. 1).

    ( 9 ) PB L 144 van 2.6.1981, blz. 1. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 515/97 (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

    ( 10 ) PB L 351 van 2.12.1989, blz. 34.

    ( 11 ) PB L 355 van 5.12.1992, blz. 32. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.

    ( 12 ) PB L 109 van 25.4.1997, blz. 1.

    ( 13 ) PB L 208 van 24.7.1992, blz. 1.

    ( 14 ) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1036/1999 (PB L 127 van 21.5.1999, blz. 4).

    ( 15 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    ( 16 ) PB L 355 van 5.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1036/1999 (PB L 127 van 21.5.1999, blz. 4).

    ( 17 ) Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

    ( 18 ) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

    ( 19 ) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    Top