Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01995R2236-20050811

    Consolidated text: Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van transeuropese netwerken

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1995/2236/2005-08-11

    1995R2236 — NL — 11.08.2005 — 004.001


    Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

    ►B

    VERORDENING (EG) Nr. 2236/95 VAN DE RAAD

    van 18 september 1995

    tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van transeuropese netwerken

    (PB L 228, 23.9.1995, p.1)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      No

    page

    date

    ►M1

    VERORDENING (EG) Nr. 1655/1999 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 19 juli 1999

      L 197

    1

    29.7.1999

    ►M2

    VERORDENING (EG) Nr. 788/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 21 april 2004

      L 138

    17

    30.4.2004

    ►M3

    VERORDENING (EG) Nr. 807/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 21 april 2004

      L 143

    46

    30.4.2004

    ►M4

    VERORDENING (EG) Nr. 1159/2005 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 6 juli 2005

      L 191

    16

    22.7.2005




    ▼B

    VERORDENING (EG) Nr. 2236/95 VAN DE RAAD

    van 18 september 1995

    tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van transeuropese netwerken



    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 129 D, derde alinea,

    Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's ( 3 ),

    Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag ( 4 ),

    Overwegende dat het optreden van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 3 N van het Verdrag het aanmoedigen van het invoeren en ontwikkelen van transeuropese netwerken omvat;

    Overwegende dat in artikel 129 B van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap bijdraagt tot de totstandbrenging en ontwikkeling van transeuropese netwerken op het gebied van vervoers-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 7 A en 130 A van het Verdrag bedoelde doelstellingen;

    Overwegende dat overeenkomstig artikel 129 B, lid 2, van het Verdrag het optreden van de Gemeenschap gericht is op de bevordering van de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de nationale netwerken, alsmede van de toegang tot deze netwerken; dat daarbij met name rekening moet worden gehouden met de noodzaak de insulaire, niet aan zee grenzende en perifere regio's met de centrale regio's van de Gemeenschap te verbinden;

    Overwegende dat artikel 129 C van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap een geheel van richtsnoeren opstelt betreffende de doelstellingen, de prioriteiten en de grote lijnen van de op het gebied van transeuropese netwerken overwogen maatregelen en dat de Gemeenschap steun kan verlenen aan de financiële inspanningen van de Lid-Staten voor de totstandbrenging van de transeuropese netwerken;

    Overwegende dat het wenselijk is algemene regels op te stellen voor de toekenning van communautaire financiële bijstand op het gebied van de transeuropese netwerken om zodoende de tenuitvoerlegging van dit artikel mogelijk te maken;

    Overwegende dat de communautaire bijstand overeenkomstig artikel 129 C van het Verdrag kan worden verleend aan projecten van gemeenschappelijk belang die in het kader van de richtsnoeren als zodanig zijn aangegeven;

    Overwegende dat de door de Commissie voorgestelde richtsnoeren, zoals bedoeld in artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag, bij het Europees Parlement en de Raad in behandeling zijn en dat, ingeval de besluiten tot vaststelling van deze richtsnoeren niet in werking zijn getreden op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, bij wijze van overgang moet worden voorzien in de mogelijkheid van een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor prioritaire specifieke projecten, binnen de grenzen van de voor het begrotingsjaar 1995 beschikbare kredieten en uiterlijk tot en met 31 december 1995;

    Overwegende dat voor de financiering van de transeuropese netwerken meer particulier kapitaal moet worden aangetrokken en dat het partnerschap tussen de openbare en de particuliere sector moet worden bevorderd;

    Overwegende dat de steun van de Gemeenschap met name kan worden verleend in de vorm van uitvoerbaarheidsstudies, garanties voor leningen of rentesubsidies; dat deze rentesubsidies en garanties voor leningen met name betrekking hebben op financiële steun van de Europese Investeringsbank, van de andere leningsinstrumenten van de Gemeenschap en van het Europees Investeringsfonds; dat in bepaalde, naar behoren gemotiveerde gevallen rechtstreekse subsidies voor investeringen overwogen kunnen worden;

    Overwegende dat de garanties voor leningen door het Europees Investeringsfonds of door andere financiële instellingen op commerciële basis zullen worden verstrekt en dat communautaire financiële bijstand de door de ontvangers van deze garanties betaalde premies geheel of gedeeltelijk kan dekken;

    Overwegende dat de communautaire financiële bijstand hoofdzakelijk bedoeld is om de financiële hinderpalen te overwinnen die zich kunnen voordoen in de startfase van een project;

    Overwegende dat het bedrag van de communautaire bijstand gerelateerd moet worden aan de totale investeringskosten;

    Overwegende dat de communautaire bijstand voor de projecten verleend moet worden naar gelang van de mate waarin deze bijdraagt tot de doelstellingen van artikel 129 B van het Verdrag en tot de andere doelstellingen en prioriteiten waarop de in artikel 129 C van het Verdrag bedoelde richtsnoeren betrekking hebben; dat ook rekening moet worden gehouden met andere aspecten, zoals het stimuleren van de openbare en particuliere financiering, de directe of indirecte sociaal-economische gevolgen van de projecten, met name voor de werkgelegenheid, alsmede de gevolgen voor het milieu;

    Overwegende dat de Commissie de potentiële economische levensvatbaarheid van de projecten aan de hand van kosten/baten-analyses en andere relevante criteria zorgvuldig moet beoordelen, alsook hun financiële rentabiliteit;

    Overwegende dat de communautaire financiële bijstandsverlening uit hoofde van artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag het beleid van de Gemeenschap op het gebied van, met name, netwerken en van milieubescherming, mededinging en gunning van overheidsopdrachten niet mag doorkruisen; dat de milieubescherming een milieu-effectbeoordeling impliceert;

    Overwegende dat de respectieve bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Lid-Staten en van de Commissie op het gebied van de financiële controle duidelijk moeten worden omschreven;

    Overwegende dat de Commissie dient te zorgen voor een doeltreffende coördinatie van alle communautaire maatregelen die gevolgen hebben voor de transeuropese netwerken, vooral van de TEN-middelen en de middelen uit de Structuurfondsen, het Cohesiefonds, het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank;

    Overwegende dat ervoor dient te worden gezorgd dat doeltreffende methoden van evaluatie, toezicht en controle betreffende de bijstandsverlening van de Gemeenschap worden toegepast;

    Overwegende dat het van belang is dat voor passende informatie, publiciteit en transparantie in verband met de gefinancierde activiteiten wordt gezorgd;

    Overwegende dat in deze verordening, met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan, een financieel referentiebedrag moet worden opgenomen in de zin van punt 2 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995, waarbij de in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit onverlet worden gelaten;

    Overwegende dat vóór het einde van de periode van de financiële vooruitzichten 1994-1999 beoordeeld moet worden of, en zo ja in hoeverre, de acties van deze verordening voorzien in de behoeften van de Gemeenschap,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



    Artikel 1

    Omschrijving en werkingssfeer

    In deze verordening worden de voorwaarden, voorschriften en procedures beschreven voor het verlenen van bijstand van de Gemeenschap aan projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van transeuropese netwerken voor vervoers-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur krachtens artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag.

    Artikel 2

    In aanmerking komende acties

    1.  Bijstand van de Gemeenschap kan alleen worden verleend voor projecten van gemeenschappelijk belang (hierna te noemen „projecten”), die als zodanig zijn aangemerkt in het kader van de richtsnoeren bedoeld in artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag.

    Tevens komen in aanmerking onderdelen van projecten in de zin van de voorgaande alinea, voor zover zij in technisch en financieel opzicht zelfstandige eenheden vormen.

    ▼M1 —————

    ▼M1

    Artikel 4

    Vormen van bijstand

    1.  De bijstand van de Gemeenschap voor projecten kan een of meer van de volgende vormen aannemen:

    a) cofinanciering van studies betreffende de projecten, met inbegrip van voorbereidende studies, haalbaarheidsstudies en evaluaties, en andere technische ondersteuningsmaatregelen voor deze studies. De financiële deelneming van de Gemeenschap mag in het algemeen niet meer bedragen dan 50 % van de totale kosten van een studie.

    In naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen kan op initiatief van de Commissie en met instemming van de betrokken lidstaten de financiële deelneming van de Gemeenschap dit maximum van 50 % overschrijden;

    b) rentesubsidies op door de Europese Investeringsbank of andere openbare of particuliere financiële instellingen verstrekte leningen. In de regel is de duur van de rentesubsidie beperkt tot vijf jaar;

    c) bijdragen in de premies voor garanties voor leningen van het Europees Investeringsfonds of andere financiële instellingen;

    d) in naar behoren gemotiveerde gevallen, rechtstreekse subsidies voor investeringen;

    e) deelneming in risicokapitaal voor investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen die zich bij voorrang richten op de verstrekking van risicokapitaal voor projecten inzake trans-Europese netwerken, en met een belangrijke investering door de particuliere sector; deze deelneming in risicokapitaal bedraagt niet meer dan 1 % van de begrotingsmiddelen uit hoofde van artikel 18. Overeenkomstig de procedure van artikel 17 kan deze grens vanaf 2003 worden opgetrokken tot ten hoogste 2 % in het licht van een door de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen evaluatie van de werking van dit instrument.

    De meer gedetailleerde regels voor deze deelneming in risicokapitaal staan in de bijlage bij deze verordening.

    De deelneming kan plaatsvinden hetzij rechtstreeks in het fonds of in een vergelijkbare financiële instelling, hetzij in een geschikt cofinancieringsinstrument dat onder beheer staat van dezelfde fondsbeheerders;

    f) in voorkomend geval wordt de onder a) tot en met e) genoemde bijstand van de Gemeenschap gecombineerd, teneinde een maximale stimulans te bereiken met de ingezette begrotingsmiddelen, die zo economisch mogelijk moeten worden gebruikt.

    2.  De in lid 1, onder a) tot en met e), genoemde vormen van bijstand van de Gemeenschap worden selectief gehanteerd, teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van de verschillende typen netwerken en om er voor te zorgen dat de bijstand niet tot mededingingsverstoring tussen de ondernemingen van de sector leidt.

    3.  De voor vervoerinfrastructuurprojecten bestemde middelen dienen gedurende de in artikel 18 vermelde periode zodanig te worden aangewend dat ten minste 55 % wordt gebruikt voor spoorwegen (met inbegrip van gecombineerd vervoer) en ten hoogste 25 % voor wegen.

    4.  Voor de krachtens deze verordening gefinancierde projecten stimuleert de Commissie gericht het gebruik van particuliere financieringsbronnen, indien in het kader van openbaar-particuliere partnerschappen een maximaal multiplicatoreffect van de financiële middelen van de Gemeenschap bereikt kan worden. Hierbij wordt elk geval apart door de Commissie bekeken, in voorkomend geval rekening houdend met een uitsluitend uit overheidsmiddelen gefinancierd alternatief. Voor elk project is de steun van elke betrokken lidstaat overeenkomstig het Verdrag vereist.

    ▼B

    Artikel 5

    Voorwaarden voor bijstand door de Gemeenschap

    1.  Er wordt in beginsel alleen bijstand door de Gemeenschap verleend indien de uitvoering van een project op financiële belemmeringen stuit.

    2.  De financiële bijstand van de Gemeenschap mag niet hoger zijn dan het minimumbedrag dat voor de start van het project noodzakelijk wordt geacht.

    ▼M3

    3.  Ongeacht de gekozen vorm van bijstand mag het totaalbedrag van de bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening niet meer dan 10 % van de totale investeringskosten belopen. Bij wijze van uitzondering mag het totaalbedrag van de bijstand van de Gemeenschap evenwel 20 % van de totale investeringskosten belopen, in de volgende gevallen:

    a) projecten die betrekking hebben op satellietnavigatie- en plaatsbepalingsystemen, als bedoeld in artikel 17 van Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet ( 5 );

    b) prioritaire projecten op het gebied van energienetwerken;

    c) mits de projecten vóór 2010 van start gaan, gedeelten van projecten van Europees belang, welke in bijlage III van Beschikking nr. 1692/96/EG zijn vermeld en tot doel hebben knelpunten op te heffen en/of ontbrekende verbindingen tot stand te brengen, indien met deze gedeelten grenzen of natuurlijke barrières worden overschreden en zij bijdragen tot de integratie van de interne markt in een uitgebreide Gemeenschap, de veiligheid verhogen, voor interoperabiliteit van de nationale netwerken zorgen en/of in sterke mate bijdragen tot vermindering van de onevenwichtigheden tussen de vervoerstakken, ten voordele van de meest milieuvriendelijke; dit percentage zal verschillen naar gelang van het nut voor andere landen en in het bijzonder voor naburige lidstaten.

    ▼M4

    In het geval van projecten van gemeenschappelijk belang zoals bedoeld in bijlage I bij Beschikking nr. 1336/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende een geheel van richtsnoeren voor trans-Europese telecommunicatienetwerken ( 6 ), mag het totale bedrag van de bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening oplopen tot 30 % van de totale investeringskosten.

    ▼B

    4.  De in deze verordening vermelde financiële middelen zijn in beginsel niet bestemd voor projecten of fasen daarvan die andere bijstand ten laste van de communautaire begroting ontvangen.

    ▼M3

    5.  Voor de in lid 3 bedoelde projecten geldt, binnen de grenzen van deze verordening, een meerjarige juridische verbintenis, terwijl in de begroting de kredieten per jaar worden vastgelegd.

    ▼M1

    Artikel 5 bis

    Indicatieve meerjarenprogramma's van de Gemeenschap

    1.  Onverminderd de toepassing van artikel 6 kan de Commissie, ter verbetering van het rendement van het optreden van de Gemeenschap, volgens de procedure van artikel 17, per sector een indicatief meerjarenprogramma (hierna „programma” genoemd) vaststellen op basis van de in artikel 155 van het Verdrag bedoelde richtsnoeren. Het programma is gebaseerd op bijstandsaanvragen uit hoofde van artikel 8 en houdt onder meer rekening met de door de lidstaten verstrekte gegevens, in het bijzonder de gegevens als bedoeld in artikel 9.

    2.  Het programma bestaat uitsluitend uit projecten van gemeenschappelijk belang en/of samenhangende groepen van projecten van gemeenschappelijk belang, zoals deze eerder in het kader van de in artikel 155, lid 1, van het Verdrag bedoelde richtsnoeren zijn aangegeven, op specifieke gebieden die gedurende een lange periode een aanzienlijke behoefte aan financiële middelen hebben.

    3.  Voor elk project en elke groep projecten, zoals bedoeld in lid 2, worden in het programma de indicatieve bedragen voor de verlening van financiële steun vastgesteld, onder voorbehoud van de jaarlijkse besluiten van de begrotingsautoriteit. Ten hoogste 75 % van de begrotingsmiddelen uit hoofde van artikel 18 wordt voor indicatieve meerjarenprogramma's gebruikt.

    4.  Het programma dient als referentie voor de jaarlijkse besluiten tot toekenning van communautaire bijstand voor projecten binnen de jaarlijkse begrotingskredieten. De Commissie informeert het in artikel 17 bedoelde comité regelmatig over de voortgang bij de programma's en eventuele door de Commissie genomen besluiten bij de toekenning van bijstand van de Gemeenschap voor projecten. De ondersteunende documentatie bij het voorontwerp van begroting van de Commissie bevat een verslag over de voortgang bij de uitvoering van elk indicatief meerjarenprogramma overeenkomstig het Financieel Reglement.

    Het programma wordt ten minste halverwege de looptijd of in het licht van de daadwerkelijke vordering van het project (de projecten) of de groep(en) projecten volgens de procedure van artikel 17 opnieuw bezien en zo nodig herzien.

    In het programma worden ook andere financieringsbronnen voor de betrokken projecten vermeld, met name andere communautaire financiële instrumenten en de Europese Investeringsbank.

    5.  Wanneer zich in de uitvoering van het project (de projecten) of de groep(en) projecten belangrijke wijzigingen voordoen, stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    De ingevolge deze wijzigingen eventueel vereiste wijzigingen van het in het programma voor het project (de projecten) of de groep(en) projecten vastgestelde indicatieve totale bedrag worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17.

    ▼B

    Artikel 6

    Criteria voor de selectie van de projecten

    1.  Projecten ontvangen bijstand naar gelang van de mate waarin zij bijdragen tot de in artikel 129 B van het Verdrag genoemde doelstellingen en tot de andere doelstellingen en prioriteiten die vallen onder de richtsnoeren bedoeld in artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag.

    ▼M1

    1 bis.  Bij de uitvoering van deze verordening draagt de Commissie ervoor zorg dat haar besluiten inzake de verlening van bijstand van de Gemeenschap in overeenstemming zijn met de prioriteiten die zijn opgenomen in de overeenkomstig artikel 155, lid 1, van het Verdrag vastgestelde richtsnoeren voor de diverse sectoren. Daartoe behoort ook dat zij in overeenstemming zijn met eventueel in die richtsnoeren vast te stellen bepalingen inzake een percentage van de totale bijstand van de Gemeenschap.

    ▼B

    2.  De bijstand van de Gemeenschap is bestemd voor projecten die potentieel economisch levensvatbaar zijn en waarvan de financiële rentabiliteit ten tijde van de aanvraag onvoldoende wordt geacht.

    3.  Bij de toekenning van de bijstand van de Gemeenschap moet tevens rekening worden gehouden met:

     de rijpheid van de projecten;

     de impulswerking van de communautaire bijdrage op investeringen uit de overheidssector en uit de particuliere sector;

     de degelijkheid van de financiële constructie;

     de directe of indirecte sociaal-economische gevolgen, met name voor de werkgelegenheid;

     de gevolgen voor het milieu.

    4.  Vooral in het geval van grensoverschrijdende projecten moet ook rekening worden gehouden met de coördinatie van het tijdschema voor de verschillende onderdelen van het project.

    Artikel 7

    Verenigbaarheid

    De krachtens deze verordening gefinancierde projecten moeten in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en het Gemeenschapsbeleid, met name op het gebied van milieubescherming, mededinging en het plaatsen van overheidsopdrachten.

    ▼M1

    Artikel 8

    Indiening van bijstandsaanvragen

    De bijstandsaanvragen worden door de betrokken lidstaat of lidstaten of, met toestemming van de lidstaat of lidstaten, door de rechtstreeks betrokken openbare of particuliere ondernemingen of instanties bij de Commissie ingediend. De Commissie stelt de toestemming van de betrokken lidstaat of lidstaten vast.

    ▼B

    Artikel 9

    Gegevens voor de beoordeling en identificatie van de aanvragen

    1.  Elke bijstandsaanvraag moet alle gegevens bevatten die voor de bestudering van het project overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 noodzakelijk zijn, in het bijzonder:

    a) indien de aanvraag betrekking heeft op een project:

     de voor de uitvoering van het project verantwoordelijke instantie;

     de beschrijving van het betrokken project en de overwogen vorm van bijstand van de Gemeenschap;

     de resultaten van de kosten/baten-analyses, met inbegrip van de resultaten van het onderzoek naar de potentiële economische levensvatbaarheid en naar de financiële rentabiliteit;

     de plaats van de projecten, overeenkomstig de richtsnoeren op het gebied van het vervoer, ten opzichte van de hoofdverbindingen en de knooppunten;

     de inpassing in de regionale planning;

     een samenvatting van de milieu-effecten, aan de hand van de milieu-effectbeoordelingen die zijn uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten ( 7 );

     een verklaring dat alternatieve mogelijkheden van openbare en particuliere financiering, ook bij het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank, zijn onderzocht;

    ▼M1

     een financieringsplan in euro of in de nationale valuta, waarin alle elementen van de financiële constructie vermeld zijn, met inbegrip van de aangevraagde bijstand van de Gemeenschap in de in artikel 4 genoemde vormen, en van de lokale, regionale of nationale instanties, alsmede van particuliere bronnen, en de reeds toegekende bijstand van de lidstaten;

    ▼B

    b) indien de aanvraag betrekking heeft op een studie: het onderwerp, het doel en de beoogde methodes en technieken;

    c) een voorlopig tijdschema van de werkzaamheden;

    d) de wijze waarop de betrokken Lid-Staat zal controleren hoe de gevraagde bijstand wordt gebruikt.

    ▼M1

    2.  De aanvragers verstrekken de Commissie alle relevante aanvullende gegevens die zij verlangt, zoals de parameters, de richtsnoeren en de hypotheses waarop de kosten-batenanalyse gebaseerd is.

    ▼B

    3.  De Commissie kan alle technische adviezen inwinnen die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen, met inbegrip van het advies van de Europese Investeringsbank.

    ▼M1

    Artikel 10

    Toekenning van bijstand

    De Commissie besluit overeenkomstig artikel 274 van het Verdrag over de toekenning van bijstand uit hoofde van deze verordening op basis van haar beoordeling van de aanvragen in het licht van de selectiecriteria. Wanneer het gaat om projecten die in het desbetreffende, krachtens artikel 5 bis opgestelde indicatieve meerjarenprogramma worden genoemd, neemt de Commissie de jaarlijkse besluiten over de toekenning van bijstand binnen de grenzen van de indicatieve bedragen van dat programma. Voor andere projecten worden maatregelen vastgesteld volgens de procedure van artikel 17. De Commissie deelt haar besluit rechtstreeks aan de begunstigden en aan de lidstaten mee.

    ▼B

    Artikel 11

    Financiële bepalingen

    1.  De bijstand van de Gemeenschap is uitsluitend bestemd voor uitgaven die verband houden met de projecten en die door de begunstigden of door met de uitvoering belaste derden zijn gedaan.

    2.  Uitgaven die zijn gedaan vóór de datum waarop de Commissie de bijstandsaanvraag heeft ontvangen, worden niet in aanmerking genomen.

    3.  Door de Commissie op grond van artikel 10 genomen besluiten tot toekenning van financiële bijstand hebben de bindende kracht van door de begroting toegestane uitgaven.

    4.  In de regel vinden de betalingen plaats in de vorm van voorschotten, tussentijdse betalingen en een eindbetaling. Het voorschot, dat in de regel niet meer dan 50 % van de eerste jaarlijkse tranche mag bedragen, wordt betaald wanneer de bijstandsaanvraag is goedgekeurd. Tussentijdse betalingen worden verricht op basis van verzoeken tot betaling en met inachtneming van de vorderingen bij de uitvoering van het project of de studie, waarbij zo nodig op strikte en doorzichtige wijze rekening wordt gehouden met herziene financiële plannen.

    5.  Bij de betalingen moet er rekening mee worden gehouden dat de uitvoering van infrastructuurprojecten jaren in beslag kan nemen en dat er derhalve moet worden voorzien in meerjarige financiering.

    6.  De Commissie verricht de eindbetaling na goedkeuring van het door de begunstigde ingediende eindverslag over het project of de studie, waarin een overzicht van alle werkelijke uitgaven is opgenomen.

    ▼M1

    7.  De Commissie stelt volgens de procedures van artikel 17 een kader vast voor de procedures, het tijdschema en het bedrag van de betalingen van de rentesubsidies, de subsidies voor garantiepremies en de steun in de vorm van deelneming in risicokapitaal, voor investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen die zich bij voorrang richten op de verstrekking van risicokapitaal voor projecten inzake trans-Europese netwerken.

    ▼B

    Artikel 12

    Financiële controle

    ►M1  1.  Teneinde het welslagen van de uit hoofde van deze verordening gefinancierde projecten te garanderen, nemen de lidstaten en de Commissie, ieder op het gebied waarop hij of zij bevoegd is, de nodige maatregelen om:

     ◄

     regelmatig te verifiëren of de door de Gemeenschap gefinancierde projecten en studies correct zijn uitgevoerd;

     onregelmatigheden te voorkomen en te bestraffen;

    ▼M1

     door een onregelmatigheid verloren gegane middelen terug te vorderen, met inbegrip van rente ten gevolge van late terugbetaling, overeenkomstig de door de Commissie aangenomen regels. Behalve indien de lidstaat of de met de uitvoering belaste overheidsinstantie het bewijs levert dat hij, respectievelijk zij, voor de onregelmatigheid geen verantwoordelijkheid draagt, is de lidstaat voor de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen subsidiair aansprakelijk.

    ▼B

    2.  De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de daartoe genomen maatregelen en verstrekken haar met name een beschrijving van de controle- en beheerssystemen die zijn opgezet om de doeltreffende uitvoering van de projecten en studies te waarborgen.

    3.  De lid-Staten stellen de Commissie alle dienstige nationale controleverslagen over de betrokken projecten ter beschikking.

    4.  Onverminderd de controles van de Lid-Staten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en onverminderd het bepaalde in artikel 188 A van het Verdrag en de controles op grond van artikel 209, onder c), van het Verdrag, mogen ambtenaren of andere personeelsleden van de Commissie de uit hoofde van deze verordening gefinancierde projecten, met name steekproefsgewijs, ter plaatse controleren en de controlesystemen en -maatregelen onderzoeken die zijn opgezet door de nationale autoriteiten, die de Commissie van de ter zake genomen maatregelen in kennis stellen.

    5.  De Commissie stelt de betrokken Lid-Staat vooraf in kennis van controles ter plaatse, teneinde alle nodige medewerking te verkrijgen. Indien de Commissie onaangekondigde controles ter plaatse uitvoert, gelden daarvoor overeenkomstig het Financieel Reglement gesloten overeenkomsten. Ambtenaren of andere personeelsleden van de Lid-Staat mogen aan dergelijke controles deelnemen.

    De Commissie kan de betrokken Lid-Staat verzoeken een controle ter plaatse uit te voeren om de regelmatigheid van een betalingsaanvraag te verifiëren. Ambtenaren of andere personeelsleden mogen aan deze controle deelnemen en zijn verplicht dit te doen indien de betrokken Lid-Staat daarom verzoekt.

    De Commissie ziet erop toe dat de controles die zij verricht, zodanig worden gecoördineerd dat een zelfde zaak in een zelfde periode niet bij herhaling wordt gecontroleerd. De betrokken Lid-Staat en de Commissie verstrekken elkaar onverwijld alle dienstige informatie betreffende de resultaten van de uitgevoerde controles.

    ▼M1

    6.  Voor bijstand van de Gemeenschap die wordt verleend aan rechtstreeks betrokken openbare of particuliere ondernemingen of instanties, worden de controlemaatregelen uitgevoerd door de Commissie, in voorkomend geval in samenwerking met de lidstaten.

    7.  Tot vijf jaar na de laatste betaling voor een project houden de verantwoordelijke instanties en autoriteiten en de rechtstreeks betrokken openbare of particuliere ondernemingen of instanties alle bewijsstukken voor de uitgaven in verband met het project ter beschikking van de Commissie.

    ▼B

    Artikel 13

    Vermindering, schorsing en intrekking van bijstand

    1.  Wanneer de toegekende financiële bijstand door de uitvoering van een actie niet of slechts voor een deel gerechtvaardigd lijkt, verricht de Commissie een passend onderzoek, waarbij zij met name de Lid-Staat of de door de Lid-Staat voor de uitvoering van de actie aangewezen autoriteiten of instanties verzoekt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mede te delen.

    2.  Na het in lid 1 bedoelde onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie verminderen, schorsen of intrekken indien uit het onderzoek blijkt dat een onregelmatigheid is begaan of dat aan een van de in de beschikking tot toekenning van de bijstand bepaalde voorwaarden niet is voldaan, en met name wanneer een belangrijke wijziging aan het licht komt die de aard van het project of de uitvoeringsvoorwaarden verandert en waarvoor niet om goedkeuring door de Commissie is verzocht.

    In geval van ongeoorloofde cumulatie van bijstand kunnen onverschuldigde betalingen steeds worden teruggevorderd.

    ▼M1

    2 bis.  Behalve in naar behoren tegenover de Commissie gemotiveerde gevallen, wordt toegekende bijstand voor projecten waarmee niet binnen twee jaar na de in het besluit tot toekenning van de financiële bijstand vermelde verwachte aanvangsdatum een aanvang is gemaakt, door de Commissie ingetrokken.

    ▼B

    3.  Elk bedrag dat wegens onverschuldigde betaling wordt teruggevorderd, moet aan de Commissie worden terugbetaald.

    ▼M3

    4.  Indien binnen een termijn van maximaal tien jaar na de toekenning van financiële steun aan een project, dit project niet is voltooid, kan de Commissie - met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en rekening houdend met alle relevante factoren - om terugbetaling van de uitgekeerde steun verzoeken.

    ▼M1

    Artikel 14

    Coördinatie

    De Commissie zorgt voor de coördinatie en de samenhang van de projecten en de in artikel 5 bis, lid 1, bedoelde programma's die in het kader van deze verordening worden uitgevoerd, en de projecten die met middelen van de Gemeenschapsbegroting, van de Europese Investeringsbank, van het Europees Investeringsfonds en van andere communautaire financieringsinstrumenten worden gesteund.

    Artikel 15

    Beoordeling vooraf, toezicht en evaluatie

    1.  De lidstaten en de Commissie zien erop toe, dat de uitvoering van de projecten in het kader van deze verordening wordt onderworpen aan daadwerkelijk toezicht en evaluatie. De projecten kunnen op grond van de resultaten van toezicht en evaluatie worden aangepast.

    2.  Om te waarborgen dat de bijstand van de Gemeenschap doeltreffend wordt gebruikt, zien de Commissie en de lidstaten systematisch toe op de vordering van de projecten, eventueel met medewerking van de Europese Investeringsbank of andere daarvoor in aanmerking komende instanties.

    3.  Na ontvangst van een bijstandsaanvraag en alvorens deze goed te keuren, onderwerpt de Commissie het project aan een beoordeling vooraf om na te gaan of het in overeenstemming is met de voorwaarden en criteria van de artikelen 5 en 6. Zo nodig verzoekt de Commissie de Europese Investeringsbank of andere daarvoor in aanmerking komende instanties om medewerking aan deze beoordeling vooraf.

    4.  De Commissie en de lidstaten beoordelen de wijze waarop de projecten en de programma's zijn uitgevoerd en evalueren de uitwerking van de uitvoering daarvan om te beoordelen of de oorspronkelijk vastgestelde doelstellingen kunnen worden bereikt of bereikt zijn. Die evaluatie heeft onder meer betrekking op de uitwerking op het milieu van de projecten, gelet op de geldende communautaire wetgeving. De Commissie kan na overleg met de betrokken lidstaat de begunstigde tevens verplichten tot de indiening van een specifieke evaluatie van de uit hoofde van deze verordening gesteunde projecten of groepen projecten of tot de verstrekking van de voor de evaluatie van deze projecten vereiste informatie en bijstand.

    5.  Voor het toezicht wordt in voorkomend geval gebruik gemaakt van materiële en financiële indicatoren. Deze indicatoren hebben betrekking op het specifieke karakter van het project en de doelstellingen ervan. De indicatoren moeten zo gestructureerd zijn, dat zij het volgende aangeven:

     de voortgang van het project, gerelateerd aan het plan en de operationele doelstellingen als oorspronkelijk vastgesteld;

     het verloop van het beheer en de eventuele problemen die zich daarbij voordoen.

    6.  Bij de behandeling van de individuele bijstandsaanvragen houdt de Commissie rekening met de uitkomsten van de volgens dit artikel uitgevoerde beoordelingen en evaluaties.

    7.  De procedures voor toezicht en evaluatie als bedoeld in de leden 4 en 5 worden vastgesteld in de beschikkingen tot goedkeuring van de projecten en/of in de contractuele bepalingen inzake de financiële bijstand.

    ▼B

    Artikel 16

    Informatie en bekendmaking

    ▼M1

    1.  Elk jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in over de activiteiten in het kader van deze verordening, waarover deze instellingen en organen zich dienen uit te spreken. Dit verslag moet een evaluatie bevatten van de resultaten die dankzij de bijstand van de Gemeenschap op verschillende toepassingsgebieden van de uitgangsdoelstellingen zijn bereikt, alsmede een hoofdstuk over de inhoud en uitvoering van lopende meerjarenprogramma's, met name wegens de herzieningen overeenkomstig artikel 5 bis.

    ▼B

    2.  De begunstigden zien erop toe dat aan de bijstandsverlening in het kader van deze verordening passende bekendheid wordt gegeven, zodat de publieke opinie wordt geïnformeerd over de rol die de Gemeenschap bij de uitvoering van de projecten speelt. Zij plegen met de Commissie overleg over de hiertoe te nemen initiatieven.

    ▼M3

    Artikel 17

    Comitéprocedure

    1.  De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze verordening.

    2.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité. De Europese Investeringsbank benoemt een vertegenwoordiger bij het comité die geen stemrecht heeft.

    3.  In de gevallen waarin naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 8 ) van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.

    4.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

    ▼M1

    Artikel 18

    ▼M2

    Financiering

    Het financiële kader voor de uitvoering van deze verordening voor het tijdvak 2000-2006 beloopt 4 874,88 miljoen EUR.

    ▼M1

    De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteiten toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

    ▼M3

    De toewijzing van middelen is gekoppeld aan het kwalitatieve en kwantitatieve niveau van de uitvoering

    ▼M1

    Artikel 19

    Herzieningsclausule

    Vóór eind 2006 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een uitvoerig verslag voor over de ervaring die is opgedaan met de mechanismen uit hoofde van deze verordening, voor de verstrekking van bijstand van de Gemeenschap, met name met de in artikel 4 genoemde mechanismen en bepalingen. Het Europees Parlement en de Raad gaan overeenkomstig de procedure van artikel 156, eerste alinea, van het Verdrag na of, en zo ja, onder welke voorwaarden, de maatregelen uit hoofde van deze verordening na de in artikel 18 genoemde periode worden voortgezet of gewijzigd.

    ▼B

    Artikel 20

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    ▼M1




    BIJLAGE

    Uitvoeringsbepalingen bedoeld in artikel 4, lid 1, onder e)

    1.   Voorwaarden voor de deelneming van de Gemeenschap in risicokapitaal

    De aanvragen om bijstand uit hoofde van artikel 4. lid 1, onder e), moeten ten genoegen van het comité van artikel 17 van deze verordening de volgende gegevens bevatten als basis voor het besluit de bijstand toe te kennen:

     een informatie memorandum met de voornaamste wettelijke gegevens over het fonds, waaronder de juridische structuur en de beheersstructuur;

     de gedetailleerde investeringsrichtsnoeren van het fonds, met inbegrip van gegevens over de projecten waarop het fonds zich richt;

     gegevens over de betrokkenheid van particuliere investeerders;

     informatie over de geografische werkingssfeer;

     informatie over de economische levensvatbaarheid van het fonds;

     informatie over de rechten van de investeerders om, mocht het fonds de gedane toezeggingen niet gestand doen, hiertegen op te treden;

     informatie over het uitstapbeleid van het fonds en regelingen voor de beëindiging van het fonds; en

     rechten ten aanzien van de vertegenwoordiging in de comités van investeerders.

    Vóór het besluit om bijstand te verlenen wordt genomen, moeten het bemiddelende investeringsfonds of de vergelijkbare financiële instelling ten minste een bedrag van twee en een half keer de communautaire bijdrage investeren in projecten die vooraf zijn aangemerkt als projecten van gemeenschappelijk belang overeenkomstig artikel 155, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van het Verdrag.

    Communautaire bijstand voor investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen in de vorm van een deelneming in risicokapitaal, wordt in beginsel slechts verleend indien de bijdrage van de Gemeenschap qua risico dezelfde rang heeft als die van andere investeerders in het fonds.

    Ontvangende investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen dienen zich te houden aan beginselen van goed financieel beheer.

    2.   Beperkingen van de bijstand en maximuminvestering

    De bijdragen uit hoofde van artikel 4, lid 1, onder e), bedragen niet meer dan 1 % van het totale bedrag voor de in artikel 18 genoemde periode. Deze grens mag evenwel overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder e), worden opgetrokken.

    De bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van artikel 4, lid 1, onder e), bedraagt niet meer dan 20 % van het totale kapitaal van een investeringsfonds of een vergelijkbare financiële instelling.

    3.   Beheer van de bijdrage van de Gemeenschap

    Het beheer van de bijdrage van de Gemeenschap berust bij het Europees Investeringsfonds (EIF). De nadere voorwaarden voor de toepassing van de bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van artikel 4, lid 1, onder e), met inbegrip van toezicht en controle, worden neergelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen de Commissie en het EIF, met inachtneming van het bepaalde in deze bijlage.

    4.   Overige bepalingen

    De bepalingen inzake beoordeling vooraf, toezicht en evaluatie als omschreven in deze verordening zijn volledig van toepassing op artikel 4, lid 1, onder e), met inbegrip van de bepalingen betreffende de voorwaarden voor communautaire bijstand, het financieel toezicht en de verlaging, opschorting en intrekking van de bijstand. Daartoe worden onder andere passende bepalingen opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst tussen de Commissie en het EIF en worden passende overeenkomsten gesloten met de investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen, waarin de nodige controles op de afzonderlijke projecten van gemeenschappelijk belang worden opgenomen. Er worden passende regelingen getroffen om de Rekenkamer in de gelegenheid te stellen haar taak te volbrengen en met name te controleren of de betalingen op reguliere wijze zijn verricht.

    Onverminderd artikel 11, lid 6, worden betalingen uit hoofde van artikel 4, lid 1, onder e), beheerst door artikel 11, lid 7. Na afloop van het investeringstijdvak, of eventueel op een eerder tijdstip, worden de saldi die zijn ontstaan ten gevolge van rente op het geïnvesteerde kapitaal of winstdeling en vermogenswinst, en alle andere aan de investeerders verschuldigde tegoeden, teruggestort op de communautaire begroting.

    Ieder besluit om deelnemingen in risicokapitaal uit hoofde van artikel 4, lid 1, onder e), te verstrekken, wordt voorgelegd aan het comité van artikel 17 van deze verordening.

    De Commissie brengt op gezette tijden verslag uit aan het Comité van artikel 17 van deze verordening over de uitvoering van deelnemingen in risicokapitaal overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder e).

    In het kader van artikel 15 evalueert de Commissie vóór eind 2006 de activiteiten in het kader van artikel 4, lid 1, onder e), waarbij zij met name let op de benutting, op de gevolgen voor de uitvoering van de projecten in verband met trans-Europese netwerken waarvoor bijstand is verstrekt en op de betrokkenheid van particuliere investeerders bij de gefinancierde projecten.



    ( 1 ) PB nr. C 89 van 26. 3. 1994, blz. 8.

    ( 2 ) PB nr. C 195 van 18. 7. 1994, blz. 74.

    ( 3 ) PB nr. C 217 van 6. 8. 1994, blz. 36.

    ( 4 ) Advies van het Europees Parlement van 30 november 1994 (PB nr. C 363 van 19. 12. 1994, blz. 23), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 31 maart 1995 (PB nr. C 130 van 29. 5. 1995, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 12 juli 1995 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

    ( 5 ) PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking nr. 1346/2001/EG (PB L 185 van 6.7.2001, blz. 1).

    ( 6 ) PB L 183 van 11.7.1997, blz. 12. Beschikking gewijzigd bij Beschikking nr. 1376/2002/EG (PB L 200 van 30.7.2002, blz. 1).

    ( 7 ) PB nr. L 175 van 5. 7. 1985, blz. 40.

    ( 8 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    Top