Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01994A1223(01)-20230608

    Consolidated text: Overeenkomst tot Oprichting van de Wereldhandelsorganisatie

    ELI: http://data.europa.eu/eli/agree_internation/1994/800(1)/2023-06-08

    01994A1223(01) — NL — 08.06.2023 — 002.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    OVEREENKOMST TOT OPRICHTING VAN DE WERELDHANDELSORGANISATIE

    (PB L 336 van 23.12.1994, blz. 3)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    PROTOCOL tot wijziging van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie

      L 284

    3

    30.10.2015

    ►M2

    PROTOCOL tot wijziging van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie Overeenkomst inzake visserijsubsidies

      L 148

    3

    8.6.2023




    ▼B

    (Vertaling)

    OVEREENKOMST TOT OPRICHTING VAN DE WERELDHANDELSORGANISATIE



    DE PARTIJEN BIJ DEZE OVEREENKOMST,

    ERKENNENDE dat hun betrekkingen op het gebied van handel en economie dienen te zijn gericht op verhoging van de levensstandaard, werkgelegenheid voor iedereen en een ruim, gestaag toenemend reëel inkomen en een grote, gestaag toenemende effectieve vraag, en op uitbreiding van de produktie van en handel in goederen en diensten, met optimaal gebruik van de mondiale hulpbronnen in overeenstemming met het doel van duurzame ontwikkeling, waarbij ernaar wordt gestreefd zowel het milieu te beschermen en te behouden, als de middelen hiertoe uit te breiden op een wijze die tegemoetkomt aan hun onderscheiden behoeften en belangen op verschillende niveaus van economische ontwikkeling,

    Voorts ERKENNENDE dat daadwerkelijke inspanningen noodzakelijk zijn om te verzekeren dat ontwikkelingslanden, en vooral de minstontwikkelde landen, een aandeel verwerven in de groei van de internationale handel dat evenredig is aan de behoeften van hun economische ontwikkeling,

    GELEID DOOR DE WENS bij te dragen aan de verwezenlijking van deze doelstellingen door het aangaan, op grondslag van wederkerigheid en wederzijds voordeel, van overeenkomsten die een aanzienlijke verlaging van douanetarieven en een aanzienlijke vermindering van andere handelsbelemmeringen, alsmede de afschaffing van discriminerende behandeling in het internationale handelsverkeer, beogen,

    Derhalve VASTBESLOTEN een geïntegreerd, meer levensvatbaar en duurzaam multilateraal handelsstelsel te ontwikkelen, dat de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel, de resultaten van in het verleden gedane pogingen tot handelsliberalisatie en alle resultaten van de Uruguay-Ronde van multilaterale handelsbesprekingen omvat,

    VASTBESLOTEN de aan dit multilaterale handelsstelsel ten grondslag liggende grondbeginselen en doelstellingen te beschermen en te bevorderen,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:



    Artikel I

    Oprichting van de organisatie

    Hierbij wordt de Wereldhandelsorganisatie (hierna te noemen „de WTO”) opgericht.

    Artikel II

    Werkingssfeer van de WTO

    1.  
    De WTO vormt het gemeenschappelijke institutionele kader voor het onderhouden van handelsbetrekkingen tussen haar Leden in aangelegenheden die verband houden met de verdragen en bijbehorende juridische instrumenten die zijn opgenomen in de bijlagen bij deze Overeenkomst.
    2.  
    De overeenkomsten en bijbehorende juridische instrumenten opgenomen in de bijlagen 1, 2 en 3 (hierna te noemen de „Multilaterale Handelsovereenkomsten”) vormen een integrerend onderdeel van deze Overeenkomst, en zijn bindend voor alle Leden.
    3.  
    De overeenkomsten en bijbehorende juridische instrumenten opgenomen in bijlage 4 (hierna te noemen de „Plurilaterale Handelsovereenkomsten”) vormen eveneens een onderdeel van deze Overeenkomst voor de Leden die deze overeenkomsten hebben aanvaard, en zijn bindend voor die Leden. De Plurilaterale Handelsovereenkomsten scheppen geen verplichtingen of rechten voor Leden die deze niet hebben aanvaard.
    4.  
    De Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994, zoals genoemd in bijlage 1A (hierna te noemen „GATT-Overeenkomst van 1994”) staat juridisch los van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 30 oktober 1947, gehecht aan de slotakte van de Tweede Zitting van de Voorbereidende Commissie van de Conferentie der Verenigde Naties over Handel en Werkgelegenheid, zoals daarna verbeterd, geamendeerd of gewijzigd (hierna te noemen „GATT-Overeenkomst van 1947”).

    Artikel III

    Taken van de WTO

    1.  
    De WTO vergemakkelijkt de toepassing, het beheer en de werking en bevordert de doelstellingen van deze Overeenkomst en van de Multilaterale Handelsovereenkomsten, en biedt tevens het kader van de toepassing, het beheer en de werking van de Plurilaterale Handelsovereenkomsten.
    2.  
    DE WTO biedt het forum voor onderhandelingen tussen haar Leden betreffende hun multilaterale handelsbetrekkingen in aangelegenheden die het onderwerp zijn van de overeenkomsten in de bijlagen bij deze Overeenkomst. De WTO kan ook een forum zijn voor verdere onderhandelingen tussen haar Leden betreffende hun multilaterale handelsbetrekkingen, en een kader voor de toepassing van de resultaten van zulke onderhandelingen, wanneer de Ministeriële Conferentie hiertoe besluit.
    3.  
    De WTO voert het beheer over het Memorandum van Overeenstemming inzake regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen (hierna te noemen „Memorandum inzake Geschillenbeslechting” of „DSU”), in bijlage 2 bij deze Overeenkomst.
    4.  
    De WTO voert het beheer over de Regeling inzake toetsing van het handelsbeleid, (hierna te noemen de „TPRM”) opgenomen in bijlage 3 bij deze Overeenkomst.
    5.  
    Met het oog op het bereiken van een grotere samenhang in de mondiale economische beleidsvorming werkt de WTO, als passend, samen met het Internationale Monetaire Fonds en met de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling en de daarmede verbonden organisaties.

    Artikel IV

    Structuur van de WTO

    1.  
    Er is een Ministeriële Conferentie, bestaande uit vertegenwoordigers van alle Leden, die ten minste eenmaal per twee jaar bijeenkomt. De Ministeriële Conferentie verricht de taken van de WTO en neemt de hiertoe noodzakelijke maatregelen. De Ministeriële Conferentie heeft de bevoegdheid besluiten te nemen inzake alle aangelegenheden vallend onder Multilaterale Handelsovereenkomsten, indien daarom door een Lid is verzocht, overeenkomstig de specifieke vereisten voor de besluitvorming in deze Overeenkomst en in de desbetreffende Multilaterale Handelsovereenkomst.
    2.  
    Er is een Algemene Raad, bestaande uit vertegenwoordigers van alle Leden, die als passend bijeenkomt. In de perioden tussen de bijeenkomsten van de Ministeriële Conferentie worden haar taken verricht door de Algemene Raad. De Algemene Raad verricht ook de hem in deze Overeenkomst opgedragen taken. De Algemene Raad stelt zijn eigen procedureregels vast en hecht zijn goedkeuring aan de procedureregels voor de in het zevende lid bedoelde Commissies.
    3.  
    De Algemene Raad komt als passend bijeen om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden van het Orgaan voor Geschillenbeslechting voorzien in het Memorandum inzake Geschillenbeslechting. Het Orgaan voor Geschillenbeslechting heeft zijn eigen voorzitter en stelt de procedureregels vast die het nodig acht voor het nakomen van deze verantwoordelijkheden.
    4.  
    De Algemene Raad komt als passend bijeen om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden van het Orgaan voor de toetsing van het handelsbeleid voorzien in de Regeling voor toetsing van het handelsbeleid in bijlage 3. Het Orgaan voor de toetsing van het handelsbeleid heeft zijn eigen voorzitter en stelt de procedureregels vast die het nodig acht voor het nakomen van deze verantwoordelijkheden.
    5.  
    Er is een Raad voor de Handel in goederen, een Raad voor de Handel in diensten en een Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (hierna te noemen de „Raad voor TRIPs”), die hun werkzaamheden verrichten onder het algemene toezicht van de Algemene Raad. De Raad voor de Handel in goederen ziet toe op de werking van de Multilaterale Handelsovereenkomsten in bijlage 1A. De Raad voor de Handel in diensten ziet toe op de werking van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (hierna te noemen „de GATS”). De Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom ziet toe op de werking van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (hierna te noemen „de Overeenkomst inzake TRIPs”). Deze Raden verrichten de hun in de onderscheiden overeenkomsten en door de Algemene Raad opgedragen taken. Zij stellen hun onderscheiden procedureregels vast, onder voorbehoud van goedkeuring door de Algemene Raad. Het lidmaatschap van deze Raden staat open voor vertegenwoordigers van alle Leden. Deze Raden komen zo vaak bijeen als nodig is om hun taken te verrichten.
    6.  
    De Raad voor de Handel in goederen, de Raad voor de Handel in diensten en de Raad voor TRIPs stellen de eventueel vereiste ondersteunende organen in. Deze ondersteunende organen stellen hun onderscheiden procedureregels vast, onder voorbehoud van goedkeuring door hun onderscheiden Raden.
    7.  
    De Ministeriële Conferentie stelt in een Commissie inzake handel en ontwikkeling, een Commissie inzake beperkingen op grond van de betalingsbalans en een Commissie inzake begroting, financiën en administratie, die de taken verrichten welke hun zijn opgedragen in deze Overeenkomst en in de Multilaterale Handelsovereenkomsten en bijkomende taken hun opgedragen door de Algemene Raad, en kan bijkomende Commissies instellen met de door hem passend geachte taken. Als onderdeel van haar taken bezit de Commissie inzake handel en ontwikkeling periodiek de bijzondere bepalingen in de Multilaterale Handelsovereenkomsten ten gunste van de Leden die minstontwikkeld land zijn en brengt zij aan de Algemene Raad verslag uit met het oog op passende maatregelen. Het lidmaatschap van deze Commissies staat open voor vertegenwoordigers van alle Leden.
    8.  
    De in de Plurilaterale Handelsovereenkomsten voorziene organen verrichten de taken die hun bij deze overeenkomsten zijn opgedragen en functioneren binnen het institutionele kader van de WTO. Deze organen houden de Algemene Raad regelmatig op de hoogte van hun werkzaamheden.

    Artikel V

    Betrekkingen met andere organisaties

    1.  
    De Algemene Raad treft passende regelingen voor doeltreffende samenwerking met andere intergouvernementele organisaties met verantwoordelijkheden die verband houden met die van de WTO.
    2.  
    De Algemene Raad kan passende regelingen treffen voor overleg en samenwerking met niet-gouvernementele organisaties die zich bezighouden met aangelegenheden die verband houden met die van de WTO.

    Artikel VI

    Secretariaat

    1.  
    Er is een Secretariaat van de WTO (hierna te noemen „het Secretariaat”) met aan het hoofd een Directeur-generaal.
    2.  
    De Ministeriële Conferentie benoemt de Directeur-generaal en neemt voorschriften aan waarin de bevoegdheden, taken, arbeidsvoorwaarden en ambtstermijn van de Directeur-generaal zijn vastgelegd.
    3.  
    De Directeur-generaal benoemt het personeel van het Secretariaat en bepaalt de taken en arbeidsvoorwaarden overeenkomstig de door de Ministeriële Conferentie aangenomen voorschriften.
    4.  
    De verantwoordelijkheden van de Directeur-generaal en van het personeel van het Secretariaat hebben een uitsluitend internationaal karakter. Bij de vervulling van hun taken vragen noch ontvangen de Directeur-generaal en het personeel van het Secretariaat instructies van een regering of andere autoriteit buiten de WTO. Zij onthouden zich van elk optreden dat een nadelige weerslag zou kunnen hebben op hun positie als internationale functionarissen. De Leden van de WTO eerbiedigen het internationale karakter van de verantwoordelijkheden van de Directeur-generaal en het personeel van het Secretariaat en pogen niet dezen te beïnvloeden bij de vervulling van hun taken.

    Artikel VII

    Begroting en bijdragen

    1.  
    De Directeur-generaal legt aan de Commissie inzake begroting, financiën en administratie de raming van de jaarlijkse begroting en het financieel overzicht van de WTO voor. De Commissie inzake begroting, financiën en administratie bestudeert de door de Directeur-generaal voorgelegde raming van de jaarlijkse begroting en het financieel overzicht en doet daarover aanbevelingen aan de Algemene Raad. De raming van de jaarlijkse begroting is onderworpen aan goedkeuring door de Algemene Raad.
    2.  

    De Commissie inzake begroting, financiën en administratie stelt aan de Algemene Raad financiële voorschriften voor, die bepalingen omvatten waarin is vastgelegd:

    a) 

    de schaal van bijdragen aan de hand waarvan de kosten van de WTO tussen haar Leden worden verdeeld; en

    b) 

    de maatregelen te nemen ten aanzien van Leden met een betalingsachterstand.

    De financiële voorschriften zijn, voor zover uitvoerbaar, gebaseerd op de voorschriften en praktijken van de GATT-Overeenkomst van 1947.

    3.  
    De Algemene Raad neemt de financiële voorschriften en de ramingen van de jaarlijkse begroting aan met een meerderheid van twee derde die meer dan de helft van de Leden van de WTO omvat.
    4.  
    Elk Lid draagt onverwijld zijn aandeel in de kosten van de WTO bij aan de WTO in overeenstemming met de door de Algemene Raad aangenomen financiële voorschriften.

    Artikel VIII

    Status van de WTO

    1.  
    De WTO bezit rechtspersoonlijkheid, en aan de WTO wordt door elk van haar Leden de rechtsbevoegdheid toegekend die nodig is voor de uitoefening van haar taken.
    2.  
    Aan de WTO worden door elk van haar Leden de voorrechten en immuniteiten toegekend die nodig zijn voor de uitoefening van haar taken.
    3.  
    Aan de functionarissen van de WTO en de vertegenwoordigers van de Leden worden eveneens door elk van haar Leden de voorrechten en immuniteiten toegekend die nodig zijn voor de onafhankelijke uitoefening van hun taken in verband met de WTO.
    4.  
    De door een Lid aan de WTO, haar functionarissen en de vertegenwoordigers van de Leden toe te kennen voorrechten en immuniteiten zijn gelijk aan de voorrechten en immuniteiten bepaald in het Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de gespecialiseerde organisaties, goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 21 november 1947.
    5.  
    De WTO kan een zetelovereenkomst sluiten.

    Artikel IX

    Besluitvorming

    1.  
    De WTO zet de praktijk voort van besluitvorming door middel van consensus die werd gehanteerd ingevolge de GATT-Overeenkomst van 1947 ( 1 ). Behalve indien anders bepaald, wordt de aangelegenheid in kwestie, wanneer er geen besluit door middel van consensus wordt bereikt, beslist door stemming. Op vergaderingen van de Ministeriële Conferentie en de Algemene Raad heeft elk Lid van de WTO één stem. Wanneer de Europese Gemeenschappen hun stemrecht uitoefenen, hebben zij een aantal stemmen gelijk aan het aantal van hun Lid-Staten ( 2 ) die lid van de WTO zijn. Besluiten van de Ministeriële Conferentie en de Algemene Raad worden genomen met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, tenzij in deze Overeenkomst of in de desbetreffende Multilaterale Handelsovereenkomst ( 3 ) anders bepaald.
    2.  
    De Ministeriële Conferentie en de Algemene Raad hebben de uitsluitende bevoegdheid om interpretaties van de Overeenkomst en van de Multilaterale Handelsovereenkomsten aan te nemen. In geval van een interpretatie van een Multilaterale Handelsovereenkomst in bijlage 1, oefenen zij deze bevoegdheid uit op basis van een aanbeveling van de Raad die toeziet op de werking van die overeenkomst. Het besluit om een interpretatie aan te nemen wordt genomen met een drie vierde meerderheid van de Leden. Dit lid mag niet worden gehanteerd op een wijze die de wijzigingsbepalingen in artikel X zou ondermijnen.
    3.  

    In uitzonderlijke omstandigheden kan de Ministeriële Conferentie besluiten een Lid van een door deze Overeenkomst of een Multilaterale Handelsovereenkomst opgelegde verplichting te ontheffen, mits een zodanig besluit wordt goedgekeurd door drie vierde ( 4 ) van de Leden.

    a) 

    Een verzoek om ontheffing betreffende deze Overeenkomst wordt ter bestudering aan de Ministeriële Conferentie voorgelegd ingevolge het gebruik van besluitvorming bij consensus. De Ministeriële Conferentie stelt een termijn van ten hoogste 90 dagen vast om het verzoek te bestuderen. Indien gedurende deze termijn geen consensus wordt bereikt, wordt een besluit om ontheffing te verlenen genomen door drie vierde van de leden.

    b) 

    Een verzoek om ontheffing betreffende de Multilaterale Handelsovereenkomsten in de bijlagen 1A of 1B of 1C en de bijlagen daarbij wordt aanvankelijk voorgelegd aan onderscheidenlijk de Raad voor de handel in goederen, de Raad voor de handel in diensten of de Raad voor TRIPs ter bestudering gedurende een termijn van ten hoogste 90 dagen. Aan het einde van de termijn legt de desbetreffende Raad een rapport voor aan de Ministeriële Conferentie.

    4.  
    Een besluit van de Ministeriële Conferentie waarbij ontheffing wordt verleend dient de uitzonderlijke omstandigheden te vermelden die het besluit rechtvaardigen, de voorwaarden betreffende de toepassing van de ontheffing en de datum waarop de ontheffing eindigt. Een ontheffing voor een termijn van langer dan één jaar wordt door de Ministeriële Conferentie uiterlijk een jaar nadat zij is verleend opnieuw bezien en daarna elk jaar, totdat de ontheffing eindigt. Bij elke toetsing onderzoekt de Ministeriële Conferentie of de uitzonderlijke omstandigheden die de ontheffing rechtvaardigen nog steeds aanwezig zijn en of aan de aan de ontheffing verbonden voorwaarden is voldaan. Op basis van de jaarlijkse toetsing kan de Ministeriële Conferentie de ontheffing verlengen, wijzigen of beëindigen.
    5.  
    Voor besluiten ingevolge een Plurilaterale Handelsovereenkomst, met inbegrip van besluiten inzake interpretaties en ontheffingen, gelden de bepalingen van die overeenkomst.

    Artikel X

    Wijizigingen

    1.  
    Ieder Lid van de WTO kan een voorstel doen tot wijziging van de bepalingen van deze Overeenkomst of van de Multilaterale Handelsovereenkomsten in bijlage 1 door een zodanig voorstel voor te leggen aan de Ministeriële Conferentie. De in artikel IV, vijfde lid, genoemde Raden kunnen ook voorstellen aan de Ministeriële Conferentie voorleggen tot wijziging van de bepalingen van de Multilaterale Handelsovereenkomsten in bijlage 1 op de werking waarvan zij toezien. Gedurende een termijn van 90 dagen nadat het voorstel formeel tijdens de Ministeriële Conferentie is ingediend, dient een besluit van de Ministeriële Conferentie om de voorgestelde wijziging ter aanvaarding aan de Leden voor te leggen, bij consensus te worden genomen, tenzij de Ministeriële Conferentie besluit tot een langere termijn. In dat besluit wordt aangegeven of de bepalingen van het derde of het vierde lid van toepassing zijn, tenzij de bepalingen van het tweede, vijfde of zesde lid van toepassing zijn. Indien consensus is bereikt, legt de Ministeriële Conferentie de voorgestelde wijziging onverwijld aan de Leden voor ter aanvaarding. Indien niet binnen de vastgestelde termijn consensus is bereikt tijdens een vergadering van de Ministeriële Conferentie, besluit de Ministeriële Conferentie met een twee derde meerderheid van de Leden of de voorgestelde wijziging ter aanvaarding aan de leden wordt voorgelegd. Behalve zoals bepaald in het tweede, vijfde en zesde lid, zijn de bepalingen van het derde lid van toepassing op de voorgestelde wijziging, tenzij de Ministeriële Conferentie met een drie vierde meerderheid van de Leden besluit dat de bepalingen van het vierde lid van toepassing zijn.
    2.  

    Wijzigingen van de bepalingen van dit artikel en van de bepalingen van de hieronder genoemde artikelen worden slechts van kracht na aanvaarding door alle Leden:

    artikel IX van deze Overeenkomst;
    de artikelen I en II van de GATT-Overeenkomst van 1994;
    artikel II:1 van de GATS;
    artikel 4 van de Overeenkomst inzake TRIP's.
    3.  
    Wijzigingen van andere bepalingen van deze Overeenkomst of van de Multilaterale Handelsovereenkomsten in de bijlagen 1A en 1C dan die genoemd in het tweede en het zesde lid, die van zodanige aard zijn dat daardoor de rechten en verplichtingen van de Leden zouden worden gewijzigd, worden voor de Leden die deze hebben aanvaard van kracht na aanvaarding door twee derde van de Leden en daarna voor elk ander Lid nadat dit de wijzigingen heeft aanvaard. De Ministeriële Conferentie kan met een drie vierde meerderheid van de Leden besluiten dat wijzigingen die ingevolge dit lid van kracht worden van zodanige aard zijn dat een Lid dat deze niet binnen een per geval door de Ministeriële Conferentie bepaalde termijn heeft aanvaard, vrij is zich terug te trekken uit de WTO of Lid te blijven met toestemming van de Ministeriële Conferentie.
    4.  
    Wijzigingen van andere bepalingen van deze Overeenkomst of van de Multilaterale Handelsovereenkomsten in de bijlagen 1A en 1C dan die genoemd in het tweede en het zesde lid, die van zodanige aard zijn dat daardoor de rechten en verplichtingen van de Leden niet worden gewijzigd, worden voor alle Leden van kracht na aanvaarding door twee derde van de Leden.
    5.  
    Behalve zoals bepaald in het tweede lid worden wijzigingen van de delen I, II en III van de GATS en de onderscheiden bijlagen voor de Leden die deze wijzigingen hebben aanvaard van kracht na aanvaarding door twee derde van de Leden en daarna voor elk Lid dat deze wijzigingen aanvaardt. De Ministeriële Conferentie kan met een drie vierde meerderheid van de Leden besluiten dat wijzigingen die van kracht worden ingevolge de voorgaande bepaling, van zodanige aard zijn dat een Lid dat deze niet heeft aanvaard binnen een door de Ministeriële Conferentie per geval bepaalde termijn, vrij is zich terug te trekken uit de WTO of Lid te blijven met toestemming van de Ministeriële Conferentie. Wijzigingen van de delen IV, V en VI van de GATS en de onderscheiden bijlagen worden voor alle Leden van kracht na aanvaarding door twee derde van de Leden.
    6.  
    Niettegenstaande de andere bepalingen van dit artikel kunnen wijzigingen van de Overeenkomst inzake TRIP's, die voldoen aan de vereisten van artikel 71, tweede lid, van die Overeenkomst door de Ministeriële Conferentie worden aangenomen zonder verdere formele aanvaardingsprocedure.
    7.  
    Ieder Lid dat een wijziging van deze Overeenkomst of van een Multilaterale Handelsovereenkomst in bijlage 1 aanvaardt, dient binnen de door de Ministeriële Conferentie bepaalde termijn voor aanvaarding een akte van aanvaarding neder te leggen bij de Directeur-generaal van de WTO.
    8.  
    Ieder Lid van de WTO kan een voorstel doen tot wijziging van de bepalingen van de Multilaterale Handelsovereenkomsten in de bijlagen 2 en 3 door een zodanig voorstel voor te leggen aan de Ministeriële Conferentie. Het besluit om wijzigingen van de Multilaterale Handelsovereenkomst in bijlage 2 goed te keuren dient bij consensus te worden genomen en deze wijzigingen worden van kracht voor alle Leden na goedkeuring door de Ministeriële Conferentie. Besluiten tot goedkeuring van wijzigingen van de Multilaterale Handelsovereenkomst in bijlage 3 worden van kracht voor alle Leden na goedkeuring door de Ministeriële Conferentie.
    9.  
    Op verzoek van de Leden die partij zijn bij een Handelsovereenkomst kan de Ministeriële Conferentie uitsluitend bij consensus besluiten die Overeenkomst toe te voegen aart bijlage 4. Op verzoek van de Leden die partij zijn bij een Plurilaterale Handelsovereenkomst in bijlage 4 kan de Ministeriële Conferentie besluiten die Overeenkomst uit bijlage 4 te schrappen.
    10.  
    Voor wijzigingen van een Plurilaterale Handelsovereenkomst gelden de bepalingen van die Overeenkomst.

    Artikel XI

    Oorspronkelijk lidmaatschap

    1.  
    Op de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden de partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947 en de Europese Gemeenschappen, mits zij deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelsovereenkomst aanvaarden met inbegrip van de Lijsten van Concessies en Verbintenissen gehecht aan de GATT-Overeenkomst van 1994 alsmede de Lijsten van Specifieke Verbintenissen gehecht aan de GATS, oorspronkelijke Leden van de WTO.
    2.  
    Van de als zodanig door de Verenigde Naties erkende minstontwikkelde landen wordt slechts verlangd dat zij verbintenissen aangaan en concessies doen in de mate die overeenstemt met hun individuele ontwikkeling, financiële behoeften en handelsbehoeften of hun administratieve en institutionele vermogens.

    Artikel XII

    Toetreding

    1.  
    Iedere Staat die of ieder afzonderlijk douanegebied dat volledige zelfstandigheid bezit in de buitenlandse handelsbetrekkingen of in de andere aangelegenheden geregeld in deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelsovereenkomsten kan tot deze Overeenkomst toetreden op tussen deze Staat of dat gebied en de WTO overeen te komen voorwaarden. Deze toetreding geldt voor deze Overeenkomst en de daaraan gehechte Multilaterale Handelsovereenkomsten.
    2.  
    Besluiten inzake toetreding worden genomen door de Ministeriële Conferentie. De Ministeriële Conferentie hecht haar goedkeuring aan de overeenkomst omtrent de toetredingsvoorwaarden met een twee derde meerderheid van de Leden van de WTO.
    3.  
    Voor toetreding tot een Plurilaterale Handelsovereenkomst gelden de bepalingen van die Overeenkomst.

    Artikel XIII

    Niet-toepassing van Multilaterale Handelsovereenkomsten tussen bepaalde Leden

    1.  
    Deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelsovereenkomsten in de bijlagen 1 en 2 zijn niet van toepassing tussen een Lid en een ander Lid indien een van beide Leden, op het tijdstip waarop het Lid wordt, niet instemt met deze toepassing.
    2.  
    Op het eerste lid kan tussen oorspronkelijke Leden van de WTO die partij waren bij de GATT-Overeenkomst van 1947 slechts een beroep worden gedaan, wanneer eerder een beroep was gedaan op artikel XXXV van die Overeenkomst en dat artikel van toepassing was tussen die overeenkomstsluitende partijen op het tijdstip waarop deze Overeenkomst voor hen in werking treedt.
    3.  
    Het eerste lid is slechts van toepassing tussen een Lid en een ander Lid dat ingevolge artikel XII toetreedt, indien het Lid dat niet met de toepassing instemt de Ministeriële Conferentie daarvan in kennis heeft gesteld vóór de goedkeuring van de overeenkomst inzake de toetredingsvoorwaarden door de Ministeriële Conferentie.
    4.  
    Op verzoek van een Lid kan de Ministeriële Conferentie de werking van dit artikel in bepaalde gevallen toetsen en passende aanbevelingen doen.
    5.  
    Voor niet-toepassing van een Plurilaterale Handelsovereenkomst tussen partijen bij die Overeenkomst gelden de bepalingen van die Overeenkomst.

    Artikel XIV

    Aanvaarding en inwerkingtreding, en nederlegging van akten

    1.  
    Deze Overeenkomst staat open voor aanvaarding, door ondertekening of op andere wijze, door de partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947 en door de Europese Gemeenschappen die gerechtigd zijn oorspronkelijke Leden van de WTO te worden in overeenstemming met artikel XI van deze Overeenkomst. Deze aanvaarding geldt voor deze Overeenkomst en de daaraan gehechte Multilaterale Handelsovereenkomsten. Deze Overeenkomst én de daaraan gehechte Multilaterale Handelsovereenkomsten treden in werking op de datum door de Ministers bepaald in overeenstemming met paragraaf 3 van de Slotakte waarin de resultaten van de Uruguay-Ronde van de multilaterale handelsbesprekingen zijn neergelegd en blijft voor aanvaarding openstaan voor een tijdvak van twee jaar na die datum tenzij de Ministers anders besluiten. Aanvaarding na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst wordt van kracht op de dertigste dag na de nederlegging van de akte van aanvaarding.
    2.  
    Een Lid dat deze Overeenkomst na de inwerkingtreding ervan aanvaardt, past de concessies en verplichtingen in de Multilaterale Handelsovereenkomsten die moeten worden toegepast in de loop van een termijn welke aanvangt op de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst toe, alsof het deze Overeenkomst had aanvaard op de datum van inwerkingtreding.
    3.  
    Tot de inwerkingtreding van deze Overeenkomst zijn de tekst van deze Overeenkomst en van de Multilaterale Handelsovereenkomsten nedergelegd bij de Directeur-generaal van de Partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947. De Directeur-generaal verstrekt onverwijld een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze Overeenkomst en van de Multilaterale Handelsovereenkomsten en een kennisgeving van elke aanvaarding daarvan, aan elke regering en aan de Europese Gemeenschappen die deze Overeenkomst aanvaardt. Deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelovereenkomsten en eventuele wijzigingen daarop worden bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst nedergelegd bij de Directeur-generaal van de WTO.
    4.  
    Op de aanvaarding en inwerkingtreding van een Plurilaterale Handelsovereenkomst zijn de bepalingen van die Overeenkomst van toepassing. Deze Overeenkomsten worden nedergelegd bij de Directeur-generaal van de partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947. Na inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden deze overeenkomsten nedergelegd bij de Directeur-generaal van de WTO.

    Artikel XV

    Terugtrekking

    1.  
    Ieder Lid kan zich terugtrekken uit deze Overeenkomst. Deze terugtrekking geldt zowel voor deze Overeenkomst als voor de Multilaterale Handelsovereenkomsten en wordt van kracht na het verstrijken van zes maanden na de datum waarop de schriftelijke kennisgeving van terugtrekking door de Directeur-generaal van de WTO is ontvangen.
    2.  
    Voor de terugtrekking uit een Plurilaterale Overeenkomst gelden de bepalingen van die Overeenkomst.

    Artikel XVI

    Diverse bepalingen

    1.  
    Behalve indien anders bepaald in deze Overeenkomst of in de Multilaterale Handelsovereenkomsten, laat de WTO zich leiden door de besluiten, procedures en gebruikelijke praktijken gehanteerd door de Partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947 en de in het kader van de GATT-Overeenkomst van 1947 ingestelde organen.
    2.  
    Voor zover uitvoerbaar wordt het Secretariaat van de GATT-Overeenkomst van 1947 het Secretariaat van de WTO en treedt de Directeur-generaal van de Partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947 op als Directeur-generaal van de WTO, totdat de Ministeriële Conferentie een Directeur-generaal heeft benoemd in overeenstemming met artikel VI, tweede lid, van deze Overeenkomst.
    3.  
    In geval van strijdigheid tussen een bepaling van deze Overeenkomst en een bepaling van een Multilaterale Handelsovereenkomst, is de bepaling van deze Overeenkomst doorslaggevend wat deze strijdigheid betreft.
    4.  
    Elk Lid waarborgt dat zijn wetten, voorschriften en administratieve procedures overeenstemmen met zijn verplichtingen zoals bepaald in de aangehechte Overeenkomsten.
    5.  
    Er mogen geen voorbehouden worden gemaakt ten aanzien van enige bepaling in deze Overeenkomst. Voorbehouden ten aanzien van enige bepaling van de Multilaterale Handelsovereenkomsten mogen slechts worden gemaakt voor zover voorzien in die Overeenkomsten. Met betrekking tot voorbehouden ten aanzien van een bepaling van een Plurilaterale Handelsovereenkomst gelden de bepalingen van die Overeenkomst.
    6.  
    Deze Overeenkomst wordt geregistreerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties.

    Gedaan te Marrakesh, vijftien april negentienhonderd vierennegentig, in één exemplaar in de Engelse, de Franse en de Spaanse taal, zijnde elke tekst authentiek.

    Toelichting

    De uitdrukkingen „land” of „landen” zoals gebruikt in deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelsovereenkomsten worden geacht elk afzonderlijk douanegebied te omvatten dat Lid van de WTO is.

    Ingeval een afzonderlijk douanegebied Lid van de WTO is, wordt een uitdrukking in deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelsovereenkomsten, wanneer deze nader wordt omschreven met het woord „nationaal”, geïnterpreteerd als betrekking hebbend op dat douanegebied, tenzij anders aangegeven.

    LIJST VAN BIJLAGEN

    BIJLAGE 1

    BIJLAGE 1A:

    Multilaterale Overeenkomsten inzake de handel in goederen

    Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994

    Overeenkomst inzake de landbouw

    Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen

    Overeenkomst inzake textiel- en kledingprodukten

    Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen

    Overeenkomst inzake de met de handel verband houdende investeringsmaatregelen

    Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994

    Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994

    Overeenkomst inzake inspectie voor verzending

    Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels

    Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen

    Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen

    Overeenkomst inzake visserijsubsidies

    Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen

    BIJLAGE 1B:

    Algemene overeenkomst inzake de handel in diensten

    BIJLAGE 1C:

    Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom

    BIJLAGE 2

    Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen

    BIJLAGE 3

    Regeling inzake toetsing van het handelsbeleid

    BIJLAGE 4

    Agreement on Government Procurement

    International Dairy Arrangement

    Arrangement regarding bovine meat

    BIJLAGE 1

    BIJLAGE 1A

    MULTILATERALE OVEREENKOMSTEN INZAKE DE HANDEL IN GOEDEREN

    Algemene noot voor de interpretatie betreffende bijlage 1A:

    Bij strijdigheid tussen een bepaling van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994 en een bepaling van een andere in bijlage 1A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (in de overeenkomsten in bijlage 1A „WTO-Overeenkomst” genoemd) opgenomen overeenkomst, prevaleert de bepaling van de andere overeenkomst voor zover er sprake is van strijdigheid.

    ALGEMENE OVEREENKOMST INZAKE TARIEVEN EN HANDEL 1994

    1. De Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994 („GATT 1994”) bestaat in:

    a) 

    de bepalingen in de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel van 30 oktober 1947, gehecht aan de Slotakte die werd goedgekeurd aan het einde van de tweede zitting van de Voorbereidende Commissie van de Conferentie van de Verenigde Naties over Handel en Werkgelegenheid (exclusief het protocol van Voorlopige Toepassing), zoals verbeterd, herzien of gewijzigd via wettelijke instrumenten die vóór de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van kracht werden;

    b) 

    de bepalingen van de onderstaande wettelijke instrumenten die krachtens GATT 1947 vóór de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van kracht werden:

    i) 

    protocollen en certificaties betreffende tariefconcessies;

    ii) 

    toetredingsprotocollen (exclusief de bepalingen a) betreffende voorlopige toepassing en intrekking van voorlopige toepassing en b) krachtens welke deel II van GATT 1947 voorlopig wordt toegepast voor zover zulks niet onverenigbaar is met de óp de datum van het protocol bestaande wetgeving);

    iii) 

    besluiten betreffende krachtens artikel XXV van GATT 1947 toegekende ontheffingen die op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst nog van kracht zijn ( 5 ).

    iv) 

    andere besluiten van de Overeenkomstsluitende Partijen bij GATT 1947;

    c) 

    de hiernavolgende Memoranda van Overeenstemming:

    i) 

    Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel II, lid 1, onder b), van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994;

    ii) 

    Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XVII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994;

    iii) 

    Memorandum van Overeenstemming betreffende de betalingsbalansbepalingen van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994;

    iv) 

    Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994;

    v) 

    Memorandum van Overeenstemming betreffende ontheffingen van verplichtingen krachtens de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994;

    vi) 

    Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994; en

    d) 

    het Protocol van Marrakesh bij GATT 1994.

    2. Verklarende aantekeningen:

    a) 

    Waar in de bepalingen van GATT 1994 „Overeenkomstsluitende Partij” staat, moet worden gelezen „Lid”. Waar staat „minder ontwikkelde Overeenkomstsluitende Partij” en „ontwikkelde Overeenkomstsluitende Partij” moet worden gelezen „een Lid dat een ontwikkelingsland is” en „een Lid dat een ontwikkeld land” is. Waar staat „Uitvoerend Secretaris” moet worden gelezen „Directeur-Generaal van de WTO”.

    b) 

    De verwijzingen naar een gezamenlijk optreden van de Overeenkomstsluitende Partijen in artikel XV, leden 1, 2 en 8, in artikel XXXVIII en in de aantekeningen ad artikel XII en ad artikel XVIII alsmede in de bepalingen betreffende bijzondere valuta-overeenkomsten in artikel XV, leden 2, 3, 6, 7 en 9, van GATT 1994 moeten worden gezien als verwijzingen naar de WTO. De overige functies die de bepalingen van GATT 1994 aan de gezamenlijk optredende Overeenkomstsluitende Partijen toewijzen, worden door de Ministeriële Conferentie toegekend.

    c) 
    i) 

    De tekst van GATT 1994 is authentiek in het Engels, Frans en Spaans.

    ii) 

    In de tekst van GATT 1994 in het Frans worden de in bijlage A bij document MTN.TNC/41 vermelde terminologische verbeteringen aangebracht.

    iii) 

    De authentieke tekst van GATT 1994 in het Spaans is de tekst in Volume IV van de Basic Instruments and Selected Document Series waarop de in bijlage B bij document MTN.TNC/ 41 vermelde terminologische wijzigingen worden aangebracht.

    3.

     
    a) 

    De bepalingen van deel II van GATT 1994 zijn niet van toepassing op door een Lid getroffen maatregelen krachtens door dat Lid voordat het Overeenkomstsluitende Partij bij GATT 1947 werd vastgestelde specifieke verplichte wetgeving die het gebruik, de verkoop of (ver)huur van in het buitenland gebouwde of in het buitenland omgebouwde schepen voor commerciële toepassingen tussen punten in de nationale wateren of de wateren van een exclusieve economische zone verbiedt. Deze vrijstelling is van toepassing op: a) de handhaving of onmiddellijke verlenging van een niet-conforme bepaling van dergelijke wetgeving en b) de wijziging op een niet-conforme bepaling van dergelijke wetgeving, voor zover de wijziging de overeenstemming van de bepaling met deel II van GATT 1947 niet vermindert. Deze vrijstelling blijft beperkt tot maatregelen getroffen krachtens in het voorgaande beschreven wetgeving die vóór de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst wordt aangemeld en gespecificeerd. Indien dergelijke wetgeving vervolgens wordt gewijzigd om haar overeenstemming met deel II van GATT 1994 te verminderen, komt zij niet langer in aanmerking om onder deze paragraaf te vallen.

    b) 

    De Ministeriële Conferentie onderzoekt deze vrijstelling op zijn laatst vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst opnieuw en vervolgens zolang de vrijstelling van kracht is om de twee jaar om te bezien of de voorwaarden die de noodzaak van de vrijstelling schiepen nog gelden.

    c) 

    Een Lid wiens maatregelen onder deze vrijstelling vallen, legt jaarlijks een gedetailleerd statistisch bericht over omvattende een zich over vijf jaar uitstrekkend voortschrijdend gemiddelde van feitelijke en verwachte leveringen van bedoelde schepen alsmede aanvullende informatie over het gebruik, de verkoop, de (ver)huur of het herstel van bedoelde onder deze vrijstelling vallende schepen.

    d) 

    Een Lid dat meent dat deze vrijstelling zo functioneert dat zij een wederkerige en evenredige beperking op het gebruik, de verkoop, de (ver)huur of het herstel van op het grondgebied van het Lid dat een beroep op de vrijstelling doet gebouwde schepen rechtvaardigt, is vrij een dergelijke beperking in te stellen, behoudens voorafgaande kennisgeving aan de Ministeriële Conferentie.

    e) 

    Deze vrijstelling laat in sectoriële overeenkomsten of in het kader van andere fora overeengekomen oplossingen betreffende specifieke aspecten van de onder deze vrijstelling vallende wetgeving onverlet.

    MEMORANDUM VAN OVEREENSTEMMING BETREFFENDE DE INTERPRETATIE VAN ARTIKEL II, LID 1, ONDER b) VAN DE ALGEMENE OVEREENKOMST INZAKE TARIEVEN EN HANDEL 1994

    DE LEDEN KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

    1. Met het oog op de doorzichtigheid van de wettelijke rechten en verplichtingen voortvloeiende uit lid 1, onder b), van artikel II worden de aard en het niveau van alle in die bepaling bedoelde „andere rechten of heffingen” die op geconsolideerde tariefposten worden geheven in de aan GATT 1994 gehechte Lijsten van concessies naast de tariefpost waarop zij betrekking hebben, vermeld. Overeengekomen wordt dat deze vermelding het wettelijk karakter van „andere rechten of heffingen” niet wijzigt.

    2. De datum met ingang waarvan „andere rechten of heffingen” voor de toepassing van artikel II zijn geconsolideerd, is 15 april 1994. „Andere rechten of heffingen” worden derhalve in de met de op die datum geldende niveaus in de Lijsten vermeld. Bij alle volgende heronderhandelingen over een concessie of onderhandelingen over een nieuwe concessie wordt de geldende datum voor de tariefpost in kwestie de datum Van opneming van de nieuwe concessie op de desbetreffende Lijst. De datum van het instrument via hetwelk een concessie ten aanzien van een bepaalde tariefpost voor het eerst in GATT 1947 of GATT 1994 werd opgenomen, zal evenwel ook in kolom 6 van de losbladige Lijsten blijven worden aangegeven.

    3. Voor alle tariefconsolidaties vindt vermelding van „andere rechten of heffingen” plaats.

    4. Wanneer ten aanzien van een tariefpost eerder een concessie werd toegekend, is het niveau van de in de desbetreffende Lijst vermelde „andere rechten of heffingen” niet hoger dan het niveau dat bij de eerste opneming van de concessie op die Lijst gold. Het staat ieder Lid vrij om het bestaan van een „ander recht of andere heffing” te betwisten op grond van het feit dat een dergelijk „ander recht of een dergelijke andere heffing” ten tijde van de oorspronkelijke consolidatie van de tariefpost in kwestie niet bestond alsmede op grond van de samenhang van het vermelde niveau van een „ander recht of andere heffing” met het eerder geconsolideerde niveau, en wel gedurende een periode van drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst of drie jaar na de datum van neerlegging bij de Directeur-Generaal van de WTO van het instrument via hetwelk bedoelde Lijst in GATT 1994 werd opgenomen, indien die datum later valt.

    5. De vermelding van „andere rechten of heffingen” in de Lijsten laat hun verenigbaarheid met rechten en verplichtingen uit hoofde van GATT 1994 andere dan die waarop punt 4 betrekking heeft onverlet. Alle Leden behouden het recht om de verenigbaarheid van een „ander recht of andere heffing” met die verplichtingen te allen tijde te betwisten.

    6. Voor de toepassing van dit Memorandum van Overeenstemming gelden de bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van GATT 1994, zoals gepreciseerd en tenuitvoergelegd in het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen.

    7. „Andere rechten of heffingen” die op een Lijst zijn weggelaten bij de neerlegging van het instrument via hetwelk die Lijst in GATT 1994 wordt opgenomen bij, tot de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, de Directeur-Generaal van de Overeenkomstsluitende Partijen van GATT 1947 of, daarna, bij de Directeur-Generaal van de WTO, worden later niet aan die Lijst toegevoegd en „andere rechten of heffingen” waarvoor een lager niveau werd aangegaan dan het bestaande op de geldende datum worden niet tot dat niveau verhoogd, tenzij dergelijke toevoegingen of wijzigingen binnen zes maanden na de datum van neerlegging van het instrument geschieden.

    8. Het besluit in punt 2 betreffende de voor elke concessie geldende datum met het oog op de toepassing van lid 1, onder b), van artikel II van GATT 1994 doet het op 26 maart 1980 genomen besluit betreffende de geldende datum (BISD 27S/24) teniet.

    MEMORANDUM VAN OVEREENSTEMMING BETREFFENDE DE INTERPRETATIE VAN ARTIKEL XVII VAN DE ALGEMENE OVEREENKOMST INZAKE TARIEVEN EN HANDEL 1994

    DE LEDEN,

    Erop wijzende dat in artikel XVII voor de leden verplichtingen worden vastgesteld ten aanzien van de activiteiten van de in lid 1 van dat artikel bedoelde staatshandelsondernemingen, welke in overeenstemming moeten zijn met de algemene beginselen van non-discriminatoire behandeling voorgeschreven in GATT 1994 voor overheidsmaatregelen betreffende de invoer of uitvoer door particuliere handelaren;

    Er voorts op wijzende dat de Leden zijn onderworpen aan hun verplichtingen uit hoofde van GATT 1994 wat betreft de overheidsmaatregelen die betrekking hebben op staatshandelsondernemingen;

    Erkennende dat dit Memorandum de in artikel XVII beschreven essentiële disciplines onverlet laat,

    KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

    1. Teneinde de doorzichtigheid van de activiteiten van staatshandelsondernemingen te verzekeren, melden de Leden de aan de volgende werkdefinitie beantwoordende ondernemingen bij de Raad voor de handel in goederen aan voor toetsing door de krachtens lid 5 op te richten werkgroep:

    „Overheids- en niet-overheidsondernemingen, inclusief marketingbureaus, waaraan uitsluitende of bijzondere rechten of voorrechten zijn verleend, inclusief wettelijke of constitutionele bevoegdheden, bij de uitoefening waarvan zij door hun verkopen of aankopen het niveau of de koers van de in- of uitvoer beïnvloeden.”

    Deze aanmeldingseis geldt niet voor de invoer van produkten die zijn bestemd voor onmiddellijk of eindverbruik door of voor rekening van de overheid of door de in het voorgaande beschreven ondernemingen en niet om te worden herverkocht of gebruikt bij de produktie van voor de verkoop bestemde goederen.

    2. Elk Lid onderwerpt zijn beleid met betrekking tot de aanmelding van staatshandelsondernemingen bij de Raad voor de handel in goederen aan een onderzoek met inachtneming van het bepaalde in dit Memorandum. Bij dit onderzoek dient elk Lid rekening te houden met de noodzaak om bij zijn aanmeldingen een zo groot mogelijke doorzichtigheid te verzekeren zodat een duidelijk beeld kan worden verkregen van de functioneringswijze van de aangemelde ondernemingen en het effect van hun activiteiten op de internationale handel.

    3. De aanmeldingen worden gedaan overeenkomstig de op 24 mei 1960 (BISD 9S/184-185) goedgekeurde vragenlijst betreffende de staatshandel, met dien verstande dat de Leden de in lid 1 bedoelde ondernemingen aanmelden ongeacht of er al dan niet inderdaad in- of uitvoer heeft plaatsgevonden.

    4. Elk Lid dat reden heeft om aan te nemen dat een ander Lid niet op passende wijze aan zijn aanmeldingsplicht heeft voldaan, kan zulks opnemen met het betrokken Lid. Indien de zaak niet op bevredigende wijze wordt opgelost, kan het Lid bij de Raad voor de handel in goederen een tegenaanmelding doen die door de krachtens lid 5 opgerichte werkgroep moet worden onderzocht en waarvan het betrokken Lid terzelfder tijd op de hoogte wordt gesteld.

    5. Namens de Raad voor de handel in goederen wordt een werkgroep opgericht die belast wordt met het onderzoek van aanmeldingen en tegenaanmeldingen. In het licht van dit onderzoek en onverminderd lid 4, onder c), van artikel XVII kan de Raad voor de handel in goederen aanbevelingen doen aangaande de toereikendheid van aanmeldingen en de noodzaak van verdere informatie. De werkgroep onderzoekt in het licht van de ontvangen aanmeldingen tevens de geschiktheid van voornoemde vragenlijst inzake staatshandel en welke staatshandelsondernemingen krachtens lid 1 werden aangemeld.

    Zij stelt eveneens een enuntiatieve lijst op van de soorten betrekkingen tussen overheden en ondernemingen en de soorten activiteiten waarmee deze ondernemingen zich bezighouden en die voor de toepassing van artikel XVII van belang kunnen zijn. Overeengekomen wordt dat het secretariaat ten behoeve van de werkgroep een algemeen voorlichtingsdocument zal opstellen over de activiteiten van staatshandelsondernemingen die betrekking hebben op de internationale handel. Alle Leden die zulks wensen, kunnen deel uitmaken van de werkgroep die binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst bijeenkomt en vervolgens tenminste éénmaal per jaar. Zij brengt jaarlijks verslag uit aan de Raad voor de handel in goederen ( 6 ).

    MEMORANDUM VAN OVEREENSTEMMING BETREFFENDE DE BETALINGSBALANS BEPALINGEN VAN DE ALGEMENE OVEREENKOMST INZAKE TARIEVEN EN HANDEL 1994

    DE LEDEN,

    Erkennende de bepalingen van de artikelen XII en XVIII, deel B, van GATT 1994 en van de op 28 november 1979 goedgekeurde Verklaring inzake ter bescherming van de betalingsbalans genomen handelsmaatregelen (BISD 26S/ 205—209, in dit Memorandum de „Verklaring van 1979” genoemd) en teneinde deze bepalingen te verduidelijken ( 7 ),

    KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

    De toepassing van maatregelen

    1. De Leden bevestigen hun verbintenis tot het zo spoedig mogelijk bekendmaken van tijdschema's voor de opheffing van ter bescherming van de betalingsbalans getroffen beperkende invoermaatregelen. Overeengekomen wordt dat dergelijke tijdschema's zo nodig kunnen worden gewijzigd om rekening te houden met veranderingen in de betalingsbalanssituatie. Telkens wanneer een tijdschema niet door een Lid bekend wordt gemaakt, moet dat Lid de redenen waarom zulks niet geschiedde, opgeven.

    2. De Leden bevestigen hun verbintenis tot het geven van de voorkeur aan die maatregelen die het handelsverkeer het minst verstoren. Dergelijke maatregelen (in dit Memorandum „op prijzen gebaseerde maatregelen” genoemd) omvatten aanvullende heffingen bij invoer, borgstellingsverplichtingen of andere soortgelijke handelsmaatregelen die van invloed zijn op de prijs van ingevoerde goederen. Er wordt overeengekomen dat ter bescherming van de betalingsbalans genomen op prijzen gebaseerde maatregelen, in afwijking van het bepaalde in artikel II, door een Lid kunnen worden toegepast bovenop de in de Lijst van dat Lid vermelde rechten. Voorts geeft dat Lid overeenkomstig de kennisgevingsprocedures van dit Memorandum duidelijk en afzonderlijk aan met welk bedrag de op prijzen gebaseerde maatregel het geconsolideerde recht overschrijdt.

    3. De Leden streven naar voorkoming van het opwerpen van nieuwe kwantitatieve beperkingen ter bescherming van de betalingsbalans, tenzij op prijzen gebaseerde maatregelen wegens een kritieke betalingsbalanssituatie een plotselinge verslechtering van het saldo van het goederen- en dienstenverkeer niet tot stilstand kunnen brengen. Voor de gevallen waarin een Lid kwantitatieve beperkingen toepast, geeft het de redenen op waarom op prijzen gebaseerde maatregelen geen passend instrument zijn om de betalingsbalanssituatie op te lossen. Een Lid dat kwantitatieve beperkingen blijft opleggen, brengt bij successievelijk overleg verslag uit over de voortgang geboekt met het aanmerkelijk verminderen van de gevolgen en het beperkend effect van die maatregelen. Overeengekomen wordt dat hetzelfde produkt niet kan worden onderworpen aan meer dan één soort ter bescherming van de betalingsbalans getroffen beperkende invoer-maatregel.

    4. De Leden bevestigen dat ter bescherming van de betalingsbalans genomen beperkende invoermaatregelen slechts mogen worden toegepast om het algemene niveau van de invoer te regelen en niet meer mogen inhouden dan hetgeen in verband met de betalingsbalanssituatie noodzakelijk is. Ten einde bijkomende beschermende effecten tot een minimum te beperken, past een Lid de beperkingen op doorzichtige wijze toe. De autoriteiten van het importerende Lid motiveren de criteria op grond waarvan werd bepaald welke produkten aan beperkingen worden onderworpen op passende wijze. Zoals in lid 3 van artikel XII en lid 10 van artikel XVIII bepaald, kunnen de Leden ingeval van bepaalde essentiële produkten de toepassing van algemene aanvullende extra heffingen of andere ter bescherming van de betalingsbalans genomen maatregelen uitsluiten of beperken. Onder „essentiële produkten” worden verstaan produkten die beantwoorden aan fundamentele verbruiksbehoeften of een bijdrage leveren aan de inspanningen van het Lid ter verbetering van de betalingsbalanssituatie, zoals kapitaalgoederen of voor produktie benodigde inputs. Bij het beheer van kwantitatieve beperkingen maakt een Lid slechts gebruik van de toekenning van discretionaire vergunningen, wanneer zulks onvermijdelijk is en deze worden geleidelijk opgeheven. De gebruikte criteria ter vaststelling van toegestane invoerhoeveelheden of -waarden worden op passende wijze gemotiveerd.

    Procedures voor overleg over de betalingsbalans

    5. De Commissie inzake beperkingen ten behoeve van de betalingsbalans (in dit Memorandum de „Commissie” genoemd) pleegt overleg om alle ter bescherming van de betalingsbalans genomen beperkende invoermaatregelen te onderzoeken. Alle Leden die zulks wensen, kunnen zitting nemen in de Commissie. De Commissie volgt de op 28 april 1970 goedgekeurde procedures voor overleg over betalingsbalansbeperkingen (BISD 18S/48—53, in dit Memorandum „volledige overlegprocedures” genoemd) met inachtneming van onderstaande bepalingen.

    6. Een Lid dat nieuwe beperkingen toepast of het algemene niveau van zijn bestaande beperkingen via aanzienlijke verscherping van de maatregelen verhoogt, pleegt binnen vier maanden na de invoering van die maatregelen overleg met de Commissie. Het Lid dat dergelijke maatregelen treft, kan krachtens lid 4, onder a), van artikel XII of lid 12, onder a), van artikel XVIII verzoeken om het plegen van overleg. Indien een dergelijk verzoek niet wordt ingediend, verzoekt de voorzitter van de Commissie het Lid om dergelijk overleg te plegen. Elementen die bij het overleg kunnen worden onderzocht, zijn ondermeer de invoering van nieuwe soorten beperkende maatregelen ter bescherming van de betalingsbalans of verhoging van het niveau van de beperkingen of uitbreiding van het toepassingsgebied van de door beperkingen getroffen produkten.

    7. Alle ter bescherming van de betalingsbalans toegepaste beperkingen worden krachtens lid 4, onder b), van artikel XII of lid 12, onder b), van artikel XVIII regelmatig in de Commissie onderzocht, met dien verstande dat de mogelijkheid bestaat om het regelmatig overleg, na ruggespraak met het tot het plegen van overleg opgeroepen Lid of overeenkomstig een specifieke onderzoekprocedure die door de Algemene Raad kan worden aanbevolen, te wijzigen.

    8. Er kan overleg worden gepleegd volgens de op 19 december 1972 goedgekeurde vereenvoudige procedures (BISD 20S/47—49, in dit Memorandum „vereenvoudigde overlegprocedures” genoemd) in het geval van Leden die minstontwikkelde landen zijn of in het geval van Leden die ontwikkelingslanden zijn welke liberalisatie-inspanningen verrichten overeenkomstig het bij eerder overleg aan de Commissie overgelegde schema. Er kan eveneens gebruik worden gemaakt van de vereenvoudigde overlegprocedures, wanneer de toetsing van het handelsbeleid van een Lid dat een ontwikkelingsland is voor hetzelfde kalenderjaar is gepland als het overleg. In dergelijke gevallen wordt het besluit of er gebruik moet worden gemaakt van de volledige overlegprocedures genomen op basis van de in punt 8 van de Verklaring van 1979 opgesomde factoren. Behalve in het geval van Leden die minstontwikkelde landen zijn, mag het overleg niet meer dan twee achtereenvolgende keren volgens de vereenvoudigde overlegprocedures plaatsvinden.

    Kennisgeving en documenten

    9. Een Lid stelt de Algemene Raad in kennis van de invoering van ter bescherming van de betalingsbalans getroffen beperkende invoermaatregelen of iedere wijzing in de toepassing van dergelijke maatregelen alsmede van iedere wijziging in de tijdschema's voor de opheffing van dergelijke maatregelen zoals in lid 1 uiteengezet. De Algemene Raad wordt van belangrijke wijzigingen in kennis gesteld vóór of op zijn laatst 30 dagen na hun afkondiging. Elke Lid legt jaarlijks aan het secretariaat een samenvattende kennisgeving over waarin alle wijzigingen in wetten, regelingen, beleidsverklaringen of berichten aan het publiek zijn vervat, zodat de Leden daarvan kennis kunnen nemen. De kennisgevingen omvatten voor zover mogelijk volledige informatie op het niveau van de tarieflijn over het soort toegepaste maatregelen, de voor hun beheer gehanteerde criteria, welke produkten hieronder vallen en welke de getroffen handelsstromen zijn.

    10. Op verzoek van een Lid kunnen de kennisgevingen door de Commissie worden onderzocht. Dergelijke onderzoeken zullen worden beperkt tot de verduidelijking van specifieke door een kennisgeving aan de orde gestelde punten of het bezien of overleg overeenkomstig lid 4, onder a), van artikel XII of lid 12, onder a), van artikel XVIII vereist is. Leden die redenen hebben om aan te nemen dat een beperkende invoermaatregel door een ander Lid getroffen, werd genomen ter bescherming van de betalingsbalans kunnen de Commissie daarop wijzen. De Voorzitter van de Commissie wint inlichtingen over de maatregel in die zij aan alle Leden doet toekomen. Onverminderd het recht van ieder lid van de Commissie om tijdens overleg om ter zake doende verduidelijkingen te vragen, kunnen van tevoren vragen aan het Lid dat tot het plegen van overleg wordt opgeroepen, worden overgelegd.

    11. Het Lid dat tot het plegen van overleg wordt opgeroepen, werkt een basisdocument voor het overleg uit dat naast alle andere relevant geachte informatie moet omvatten: a) een overzicht van de betalingsbalanssituatie en -vooruitzichten, inclusief een uiteenzetting van de interne en externe factoren die van invloed zijn op de betalingsbalanssituatie en de interne beleidsmaatregelen die werden genomen om het evenwicht grondig en duurzaam te herstellen; b) een volledige beschrijving van de ter bescherming van de betalingsbalans toegepaste beperkingen, hun wettelijke grondslag en de genomen maatregelen om bijkomende beschermende effecten te verminderen; c) de sedert het laatste overleg in het licht van de conclusies van de Commissie genomen maatregelen ter liberalisatie van de invoerbeperkingen; d) een plan voor de opheffing en geleidelijke versoepeling van de resterende beperkingen. Er kan eventueel worden verwezen naar de in andere kennisgevingen of verslagen aan de WTO verstrekte informatie. In het kader van de vereenvoudigde overlegprocedures legt het Lid dat tot het plegen van overleg wordt opgeroepen een schriftelijke verklaring over waarin essentiële informatie over de elementen van het basisdocument wordt verstrekt.

    12. Het secretariaat stelt met het oog op vergemakkelijking van het overleg in de Commissie een informatief document op waarin de verschillende aspecten van het plan voor overleg aan de orde komen. In het geval van Leden die ontwikkelingslanden zijn, omvat het document van het secretariaat relevante algemene en analytische gegevens over het effect van het externe handelsklimaat op de betalingsbalanssituatie en -vooruitzichten van het Lid dat tot het plegen van overleg wordt opgeroepen. Op verzoek van een Lid dat een ontwikkelingsland is, staan de technische bijstandsdiensten van het secretariaat het bij de opstelling van de documenten voor het overleg bij.

    Conclusies van het betalingsbalansoverleg

    13. De Commissie brengt over haar overleg verslag uit aan de Algemene Raad. Wanneer gebruik werd gemaakt van de volledige overlegprocedures dienen in het verslag de conclusies van de Commissie ten aanzien van de verschillende elementen van het plan voor overleg alsmede de feiten en gronden waarop zij zijn gebaseerd te worden vermeld. De Commissie streeft ernaar in haar conclusies voorstellen op te nemen voor aanbevelingen ter bevordering van de tenuitvoerlegging van de artikelen XII en XVIII, deel B, de Verklaring van 1979 en het onderhavige Memorandum. In die gevallen waarin een tijdschema voor de opheffing van ter bescherming van de betalingsbalans genomen beperkende maatregelen werd overgelegd, kan de Algemene Raad aanbevelen dat een Lid bij het naleven van dat tijdschema wordt geacht te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van GATT 1994. Wanneer de Algemene Raad specifieke aanbevelingen heeft gedaan, worden de rechten en verplichtingen van Leden in het licht van die aanbevelingen beoordeeld. Bij het ontbreken van specifieke voorstellen voor aanbevelingen van de Algemene Raad moeten de verschillende in de Commissie naar voren gebrachte meningen in de conclusies van de Commissie worden opgenomen. Wanneer er gebruik werd gemaakt van de vereenvoudigde overlegprocedures dient het verslag een samenvatting van de voornaamste in de Commissie besproken onderwerpen en een besluit over de vraag of volledige overlegprocedures vereist zijn te omvatten.

    MEMORANDUM VAN OVEREENSTEMMING BETREFFENDE DE INTERPRETATIE VAN ARTIKEL XXIV VAN DE ALGEMENE OVEREENKOMST INZAKE TARIEVEN EN HANDEL 1994

    DE LEDEN,

    Gelet op het bepaalde in artikel XXIV van GATT 1994;

    Erkennende dat douane-unies en vrijhandelszones sedert de vaststelling van GATT 1947 sterk in aantal en belang zijn toegenomen en thans een groot deel van de wereldhandel voor hun rekening nemen;

    Erkennende de bijdrage die door nauwere integratie van de economieën van de partijen bij dergelijke overeenkomsten aan de uitbreiding van de wereldhandel kan worden geleverd;

    Voorts erkennende dat deze bijdrage wordt verhoogd, indien de afschaffing van rechten en andere handelsbeperkende regelingen tussen de samenstellende gebieden zich uitstrekt tot alle handel, en wordt verminderd, indien een belangrijke handelssector van deze afschaffing wordt uitgesloten.

    Opnieuw bevestigende dat het doel van dergelijke overeenkomsten vergemakkelijking van de handel tussen de samenstellende gebieden moet zijn en niet het opwerpen van belemmeringen voor de handel van andere Leden met dergelijke gebieden; en dat de partijen bij dergelijke overeenkomsten bij de totstandbrenging of uitbreiding daarvan het toebrengen van schade aan de handel van andere Leden zoveel mogelijk dienen te voorkomen;

    Eveneens overtuigd van de noodzaak van versterking van de doeltreffendheid van de rol van de Raad voor de handel in goederen bij de toetsing van krachtens artikel XXIV aangemelde overeenkomsten door verduidelijking van de criteria en procedures voor de beoordeling van nieuwe of uitgebreide overeenkomsten, en verbetering van de doorzichtigheid van alle in het kader van artikel XXIV gesloten overeenkomsten;

    Erkennende de noodzaak van een gemeenschappelijke interpretatie van de verplichtingen van de Leden krachtens lid 12 van artikel XXIV,

    KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

    1. Douane-unies, vrijhandelszones en voorlopige overeenkomsten leidende tot de totstandbrenging van een douane-unie of vrijhandelszone moeten, om in overeenstemming met artikel XXIV te zijn, onder meer voldoen aan het bepaalde in de leden 5, 6, 7 en 8 van dat artikel.

    Artikel XXIV, lid 5

    2. De evaluatie krachtens lid 5, onder a), van artikel XXIV van de vóór en na de totstandbrenging van een douane-unie geldende rechten en andere handelsregelingen wordt voor wat de rechten en heffingen betreft, gebaseerd op een globale beoordeling van gewogen gemiddelde tarieven en geïnde douanerechten. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van voor een voorgaande representatieve periode door de douane-unie per tarieflijn, met vermelding van de waarde en het volume en het WTO-land van oorsprong, te verstrekken invoerstatistieken. Het secretariaat berekent de gewogen gemiddelde tarieven en geïnde douanerechten volgens de methodologie die werd gebruikt bij de beoordeling van de tijdens de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde gedane tariefaanbiedingen. In dit verband zijn de rechten en heffingen waarmee rekening moet worden gehouden de toegepaste rechten. Erkend wordt dat voor de globale beoordeling van andere handelsregelingen die moeilijk zijn te kwantificeren en bij elkaar op te tellen een onderzoek van de individuele maatregelen, regelingen, betrokken produkten en handelsstromen vereist kan zijn.

    3. De in lid 5, onder c), van artikel XXIV genoemde „redelijke termijn” mag slechts in uitzonderlijke gevallen de tien jaar overschrijden. In de gevallen waarin de Leden die partij bij een voorlopige overeenkomst zijn, menen dat 10 jaar onvoldoende is, dienen zij omstandig aan de Raad voor de handel in goederen uiteen te zetten waarom een langere periode noodzakelijk is.

    Artikel XXIV, lid 6

    4. In lid 6 van artikel XXIV wordt de te volgen procedure vastgesteld wanneer een Lid dat een douaneunie tot stand brengt, voornemens is een geconsolideerd recht te verhogen. In dit verband bevestigen de Leden opnieuw dat de in artikel XXVIII uiteengezette procedure, zoals die wordt gepreciseerd in de op 10 november 1980 goedgekeurde richtsnoeren (BISD 27S/26—28) en in het Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XXVIII van GATT 1994, moet worden aangevangen voordat er bij de totstandbrenging van een douane-unie of een voorlopige overeenkomst leidende tot de totstandbrenging van een douane-unie tariefconcessies worden gewijzigd of ingetrokken.

    5. Deze onderhandelingen zullen te goeder trouw worden aangeknoopt met het oog op het treffen van een over en weer bevredigende compenserende regeling. Bij deze onderhandelingen wordt, zoals lid 6 van artikel XXIV vereist, naar behoren rekening gehouden met de door andere samenstellende delen van de douane-unie bij haar totstandbrenging uitgevoerde verlagingen van rechten op dezelfde tarieflijn. Mochten dergelijke verlagingen onvoldoende zijn om te zorgen voor de noodzakelijke compenserende correctie dan biedt de douane-unie compensatie die de vorm van verlagingen van rechten op andere tarieflijnen kan aannemen. Een dergelijk aanbod wordt in overweging genomen door de Leden die onderhandelingsrechten hebben voor de consolidatie die wordt gewijzigd of ingetrokken. Mocht de compenserende correctie nog steeds onaanvaardbaar zijn dan dienen de onderhandelingen te worden voortgezet. Indien er ondanks deze inspanningen niet binnen een redelijke termijn te rekenen vanaf het begin van de onderhandelingen overeenstemming kan worden bereikt bij de onderhandelingen over compensaties in het kader van artikel XXVIII, zoals gepreciseerd in het Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XXVIII van GATT 1994, staat het de douane-unie niettemin vrij de concessies te wijzigen of in te trekken; de hierdoor getroffen Leden zijn dan overeenkomstig artikel XXVIII vrij om nagenoeg gelijkwaardige concessies in te trekken.

    6. GATT 1994 verplicht Leden die ingevolge de totstandbrenging van een douane-unie of een voorlopgie overeenkomst leidende tot de totstandbrenging van een douane-unie een verlaging van rechten genieten tot het verstrekken van compensaties aan de samenstellende delen van de douane-unie.

    Onderzoek van douane-unies en vrijhandelszones

    7. Alle krachtens lid 7, onder a), van artikel XXIV gedane mededelingen worden door een werkgroep onderzocht in het licht van de relevante bepalingen van GATT 1994 en lid 1 van dit Memorandum. De werkgroep legt aan de Raad voor de handel in goederen een rapport over haar bevindingen over. De Raad voor de handel in goederen kan de aanbevelingen aan de Leden doen die hij passend acht.

    8. Ten aanzien van voorlopige overeenkomsten kan de werkgroep in haar rapport passende aanbevelingen doen aangaande de voorgestelde termijn en de maatregelen die nodig zijn om de douane-unie óf vrijhandelszone tot stand te brengen. Zij kan, zo nodig, de overeenkomst verder onderzoeken.

    9. De Leden die partij bij een voorlopige overeenkomst zijn, stellen de Raad voor de handel in goederen in kennis van substantiële wijzigingen in het in die overeenkomst opgenomen plan en tijdschema; de Raad onderzoekt de wijzigingen desgewenst.

    10. Indien een voorlopige overeenkomst, waarvan krachtens lid 7, onder a), van artikel XXIV mededeling werd gedaan, in strijd met lid 5, onder c), van artikel XXIV, geen plan en tijdschema omvat, doet de werkgroep in haar rapport aanbevelingen voor een dergelijk plan en tijdschema. Partijen handhaven een dergelijke overeenkomst niet of doen haar niet in werking treden, indien zij niet bereid zijn haar in overeenstemming met deze aanbevelingen te wijzigen. Er wordt voorzien in onderzoek van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen.

    11. Douane-unies en samenstellende delen van vrijhandelszones brengen regelmatig verslag over de werking van de relevante overeenkomst uit aan de Raad voor de handel in goederen, zoals voorzien door de Overeenkomstsluitende Partijen bij GATT 1947 in hun instructie aan de Raad van GATT 1947 betreffend rapporten over regionale overeenkomsten (BISD 18S/38). Alle belangrijke veranderingen en/of ontwikkelingen in de overeenkomsten moeten, zodra zij zich voordoen, worden gemeld.

    Geschillenbeslechting

    12. Er kan een beroep worden gedaan op de bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van GATT 1994, zoals gepreciseerd en toegepast in het Memorandum van Overeenstemming betreffende beslechting van geschillen, voor wat betreft vraagstukken voortvloeiende uit de toepassing van de bepalingen van artikel XXIV betreffende douane-unies, vrijhandelszones of voorlopige overeenkomsten leidende tot de totstandbrenging van een douane-unie of vrijhandelszone.

    Artikel XXIV, lid 12

    13. Elk Lid is krachtens GATT 1994 volledig verantwoordelijk voor de naleving van alle bepalingen van GATT 1994 en neemt alle redelijke binnen zijn bereik liggende maatregelen teneinde een dergelijke naleving door de regionale en plaatselijke overheden en administraties binnen zijn grondgebied te verzekeren.

    14. Er kan een beroep worden gedaan op de bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van GATT 1994, zoals gepreciseerd en tenuitvoergelegd in het Memorandum van Overeenstemming betreffende de beslechting van geschillen, voor wat betreft door regionale of plaatselijke overheden en administraties binnen het grondgebied van een Lid genomen maatregelen die afbreuk doen aan de naleving van GATT 1994. Wanneer het Orgaan voor geschillenbeslechting heeft beslist dat een bepaling van GATT 1994 niet werd nagekomen, neemt het verantwoordelijke Lid alle redelijke binnen zijn bereik liggende maatregelen om de naleving van die bepaling te verzekeren. De bepalingen betreffende compensatie en schorsing van concessies of andere verplichtingen zijn van toepassing in de gevallen waarin het niet mogelijk was zich van deze naleving te verzekeren.

    15. Elk Lid zegt toe een gewillig oor te zullen lenen aan door een ander Lid geuite protesten betreffende binnen het grondgebied van eerstgenoemde genomen maatregelen die afbreuk doen aan de werking van GATT 1994 en passende mogelijkheden tot overleg over dergelijke protesten te zullen bieden.

    MEMORANDUM VAN OVEREENSTEMMING BETREFFENDE ONTHEFFINGEN VAN VERPLICHTINGEN KRACHTENS DE ALGEMENE OVEREENKOMST INZAKE TARIEVEN EN HANDEL 1994

    DE LEDEN KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

    1. Een verzoek om een ontheffing of verlenging van een bestaande ontheffing geeft een beschrijving van de maatregelen die het Lid voornemens is te nemen, de specifieke beleidsdoelstellingen die het Lid nastreeft en de gronden die het Lid verhinderen zijn beleidsdoelstellingen te bereiken via maatregelen die verenigbaar zijn met zijn verplichtingen uit hoofde van GATT 1994.

    2. Iedere op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van kracht zijnde ontheffing loopt ten einde, tenzij zij overeenkomstig voornoemde procedures en de procedures van artikel IX van de WTO-Overeenkomst wordt verlengd, op haar vervaldatum of twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, als laatstgenoemde datum eerder valt.

    3. Elk Lid dat meent dat een hem krachtens GATT 1994 toekomend voordeel wordt teniet gedaan of uitgehold als gevolg van

    a) 

    het' in gebreke blijven van het Lid waaraan een ontheffing werd toegekend de daaraan verbonden voorwaarden in acht te nemen, of

    b) 

    de toepassing van een maatregel die in overeenstemming met de voorwaarden van de ontheffing is,

    kan zich beroepen op de bepalingen van artikel XXIII van GATT 1994, zoals die zijn gepreciseerd en ten uitvoer gelegd in het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen.

    MEMORANDUM VAN OVEREENSTEMMING BETREFFENDE DE INTERPRETATIE VAN ARTIKEL XXVIII VAN DE ALGEMENE OVEREENKOMST INZAKE TARIEVEN EN HANDEL 1994

    DE LEDEN KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

    1. Ten behoeve van wijziging of intrekking van een concessie wordt het Lid met naar verhouding de hoogste onder deze concessie vallende uitvoer (dat wil zeggen uitvoer van het produkt naar de markt van het Lid dat de concessie wijzigt of intrekt) ten opzichte van zijn totale uitvoer geacht de voornaamste leverancier te zijn, indien het niet reeds beschikt over een oorspronkelijk onderhandelingsrecht of een belang als voornaamste leverancier, zoals bedoeld in lid 1 van artikel XXVIII. Er wordt evenwel overeengekomen dat dit lid vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst door de Raad voor de handel in goederen opnieuw zal worden bezien teneinde te besluiten of via dit criterium op bevredigende wijze een herschikking van onderhandelingsrechten ten gunste van kleine en middelgrote exporterende Leden kon worden bewerkstelligd. Indien dit niet het geval is, zullen eventuele verbeteringen worden overwogen, inclusief de overgang, in het licht van de beschikbaarheid van passende gegevens, op een criterium dat is gebaseerd op de verhouding tussen de onder de concessie vallende uitvoer en de uitvoer naar alle markten van het produkt in kwestie.

    2. Wanneer een Lid meent een voornaamste leverancier in de zin van lid 1 te zijn, moet het zulks schriftelijk, vergezeld van bewijsmateriaal, mededelen aan het Lid dat voornemens is een concessie te wijzigen of in te trekken en terzelfder tijd het secretariaat hiervan op de hoogte stellen. Lid 4 van de op 10 november 1980 goedgekeurde „Procedures voor onderhandelingen krachtens artikel XXVIII” (BISD 27S/26—28) is in deze gevallen van toepassing.

    3. Bij de vaststelling welke Leden voornaamste leveranciers (hetzij zoals bedoeld in vorenstaand lid 1 hetzij zoals bedoeld in lid 1 van artikel XXVIII) zijn of een substantieel belang hebben, wordt slechts rekening gehouden met de handel in het onder de concessie vallende produkt die op basis van de meestbegunstigingsclausule plaatsvond. Er wordt evenwel ook rekening gehouden met de handel in bedoeld produkt waarop niet contractuele preferentie van toepassing zijn, indien die handel ten tijde van de onderhandelingen over de wijziging of intrekking van de concessie niet langer voor een dergelijke preferentiële behandeling in aanmerking komt, en dus handel wordt waarop de meestbegunstigingsclausule van toepassing is, of door de afronding van die onderhandelingen in aanmerking zal komen.

    4. Wanneer een tariefconcessie voor een nieuw produkt (dat wil zeggen een produkt waarvoor geen zich over drie jaar uitstrekkende handelsstatistieken voorhanden zijn) wordt gewijzigd of ingetrokken, wordt het Lid dat oorspronkelijke onderhandelingsrechten heeft voor de tarieflijn waaronder het produkt is of voorheen was ingedeeld, geacht een oorspronkelijke onderhandelings-recht voor de conessie in kwestie te hebben. Bij de vaststelling wie de voornaamste leverancier is en een substantieel belang heeft en de berekening van compensatie wordt onder meer rekening gehouden met de produktiecapaciteit voor en investeringen in bedoeld produkt in het exporterende Lid en de geraamde stijging van de uitvoer alsmede met prognoses van de vraag naar het produkt in het importerende Lid. Voor de toepassing van dit lid wordt onder „nieuw produkt” mede verstaan een tariefpost die het gevolg is van een afscheiding van een bestaande tarieflijn.

    5. Wanneer een Lid meent voornaamste leverancier te zijn of een substantieel belang te hebben in de zin van lid 4, dient het zulks schriftelijk, vergezeld van bewijsmateriaal, mede te delen aan het Lid dat voornemens is een concessie te wijzigen of in te trekken en terzelfder tijd het secretariaat van een en ander in kennis te stellen. Lid 4 van voornoemde „Procedures voor onderhandelingen krachtens artikel XXVIII” is in deze gevallen van toepassing.

    6. Wanneer een onbeperkte tariefconcessie wordt vervangen door een tariefcontingent moet het totaal van de verstrekte compensatie het totaal van de daadwerkelijk door de wijziging van de concessie getroffen handel overschrijden. De grondslag voor de berekening van de compensatie moet het bedrag zijn waarmee toekomstige handelsvooruitzichten het niveau van het contingent overschrijden. Overeengekomen wordt dat de berekening van de toekomstige handelsvooruitzichten wordt gebaseerd op:

    a) 

    de gemiddelde jaarlijkse handel in de meer recente representatieve periode van drie jaar, verhoogd met het gemiddelde jaarlijkse groeipercentage van de invoer in diezelfde periode dan wel met 10 %, indien dat een hogere uitkomst oplevert; of

    b) 

    de handel in het meest recente jaar verhoogd met 10 %, indien deze uitkomst hoger uitvalt dan die onder a).

    In geen geval is de aansprakelijkheid van een Lid voor compensatie groter dan de compensatie die het gevolg zou zijn van volledige intrekking van de concessie.

    7. Aan ieder Lid dat een belang van voornaamste leverancier, zoals bedoeld in vorenstaand lid 1 of in lid 1 van artikel XXVIII, heeft in een concessie die wordt gewijzigd of ingetrokken wordt een oorspronkelijk onder-handelingsrecht in de compenserende concessies toegekend, tenzij door de betrokken Leden een andere vorm van compensatie wordt overeengekomen.

    ▼M1

    BIJLAGE BIJ DE OVEREENKOMST INZAKE HANDELSFACILITATIE

    KENNISGEVING VAN VERPLICHTINGEN VAN CATEGORIE A IN HET KADER VAN DE OVEREENKOMST INZAKE HANDELSFACILITATIE

    ALBANIË

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Albanië de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat zij de volgende bepalingen van de overeenkomst aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 1, lid 1

    Bekendmaking

    Artikel 1, lid 2

    Via internet beschikbare informatie

     

     

    Artikel 1, lid 4

    Kennisgeving

    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    Artikel 2, lid 2

    Overleg

     

     

    Artikel 4, lid 1

    Recht om beroep in te stellen of om toetsing te verzoeken

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

     

     

    Artikel 6, lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen voor douanebehandeling ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

     

     

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 7, lid 4

    Risicobeheer

    Artikel 7, lid 6

    Vaststelling en bekendmaking van gemiddelde vrijgavetermijnen

     

     

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    Artikel 8

    Samenwerking tussen grensagentschappen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11, lid 3

    Heffingen, regelingen en formaliteiten in verband met doorvoer

    Artikel 11, lid 4

    Versterkte non-discriminatie in verband met doorvoer

    Artikel 11, leden 11 tot en met 15

    Garanties in verband met doorvoer

    Artikel 11, leden 12 en 13

    Samenwerking en coördinatie in verband met doorvoer

    Artikel 12

    Douanesamenwerking

    BOTSWANA

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Republiek Botswana de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat de Republiek Botswana de volgende bepalingen van afdeling I van de overeenkomst aanwijst als verplichtingen van categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    Artikel 2, lid 2

    Overleg

    Artikel 5, lid 1

    Mededelingen met het oog op versterkte controles of inspecties

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 2

    Elektronische betaling

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 7, lid 4

    Risicobeheer

    Artikel 7, lid 5

    Controle na douaneafhandeling

    Artikel 7, lid 6

    Vaststelling en bekendmaking van gemiddelde vrijgavetermijnen

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    BRAZILIË

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de missie van Brazilië de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat zij alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst aanwijst als verplichtingen van categorie A, met uitzondering van de volgende bepalingen:

    — 
    artikel 3, lid 6, onder b)
    — 
    artikel 3, lid 9, onder a), ii)
    — 
    artikel 7, lid 1
    — 
    artikel 7, lid 7, punt 7.3
    — 
    artikel 11, lid 9

    BRUNEI DARUSSALAM

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) en overeenkomstig artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de overeenkomst indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld („het voorbereidend comité”).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Brunei Darussalam de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Brunei Darussalam alle bepalingen van de artikelen 1 tot en met 12 van de overeenkomst aanwijst voor indeling in categorie A, met uitzondering van de volgende bepalingen:



    Artikel 1, lid 2

    Via internet beschikbare informatie: punt 2.1, onder a) en b)

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 7, lid 6

    Vaststelling en bekendmaking van gemiddelde vrijgavetermijnen: punt 6.2

    Artikel 7, lid 7

    Handelsfacilitatiemaatregelen voor erkende marktdeelnemers

    Artikel 10, lid 4

    Eénloketsysteem

    CHILI

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) en overeenkomstig artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie („de overeenkomst”) deelt Chili mee dat alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst zijn aangewezen als verplichtingen van categorie A voor uitvoering bij de inwerkingtreding van de overeenkomst, met uitzondering van artikel 7, lid 7, betreffende erkende marktdeelnemers.

    CHINA

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Volksrepubliek China de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat de Volksrepubliek China alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst aanwijst als verplichtingen van categorie A, met uitzondering van de volgende bepalingen:



    —  Artikel 7, lid 6

    Vaststelling en bekendmaking van gemiddelde vrijgavetermijnen

    —  Artikel 10, lid 4

    Eénloketsysteem

    —  Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling, en

    —  Artikel 12

    Douanesamenwerking

    COLOMBIA

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) en overeenkomstig artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie („de overeenkomst”) deelt Colombia mee dat alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst zijn aangewezen als verplichtingen van categorie A voor uitvoering bij de inwerkingtreding van de overeenkomst, met uitzondering van de volgende bepalingen:



    —  Artikel 5, lid 3

    Testprocedures

    —  Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    CONGO

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) en artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie heeft de regering van de Republiek Congo de eer kennisgeving te doen van haar verplichtingen van categorie A overeenkomstig de onderstaande bepalingen:



    Artikel 3, lid 1

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 4, lid 1

    Recht om beroep in te stellen of om toetsing te verzoeken

    Artikel 5, lid 1

    Mededelingen met het oog op versterkte controles of inspecties

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 5, lid 3

    Testprocedures

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    COSTA RICA

    Krachtens de paragrafen 2 en 3 van het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) en overeenkomstig artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie („de overeenkomst”) deelt Costa Rica mee dat alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst zijn aangewezen als verplichtingen van categorie A, met uitzondering van de volgende bepalingen:



    —  Artikel 10, lid 1, punt 1.1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    —  Artikel 10, lid 2, punt 2.2

    Aanvaarding van afschriften

    IVOORKUST

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) en artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie doet de Republiek Ivoorkust kennisgeving van haar verplichtingen van categorie A overeenkomstig de onderstaande bepalingen:



    Artikel 4, lid 1

    Recht om beroep in te stellen of om toetsing te verzoeken

    Artikel 5, lid 1

    Mededelingen met het oog op versterkte controles of inspecties

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 5, lid 3

    Testprocedures

    Artikel 7, lid 4

    Risicobeheer

    Artikel 7, lid 5

    Controle na douaneafhandeling

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer

    DOMINICAANSE REPUBLIEK

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Dominicaanse Republiek de eer het voorbereidend comité in kennis te stellen van de bepalingen van afdeling I van de overeenkomst die voor indeling in categorie A zijn aangewezen.



    Artikel 1, lid 2

    Via internet beschikbare informatie

    Artikel 1, lid 3

    Informatiepunten

    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    Artikel 2, lid 2

    Overleg

    Artikel 3

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 4, lid 1

    Recht om beroep in te stellen of om toetsing te verzoeken

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 6, lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 2

    Elektronische betaling

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 7, lid 5

    Controle na douaneafhandeling

    Artikel 7, lid 7

    Handelsfacilitatiemaatregelen voor erkende marktdeelnemers

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 12

    Douanesamenwerking

    Artikel 13, lid 2

    Nationaal comité voor handelsfacilitatie

    ECUADOR

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) en artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie doet de Republiek Ecuador kennisgeving van haar verplichtingen van categorie A overeenkomstig de onderstaande bepalingen:



    Artikel/Lid (*1)

    Omschrijving

    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 6

    Vaststelling en bekendmaking van gemiddelde vrijgavetermijnen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11, lid 1

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 11, lid 2

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 11, lid 3

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 11, lid 4

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 11, lid 5

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 11, lid 6

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 11, lid 16

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 11, lid 17

    Vrijheid van doorvoer

    (*1)   

    Wanneer naar specifieke leden wordt verwezen, is de door de Republiek Ecuador aangegane verplichting beperkt tot de inhoud van die specifieke leden en betreft zij niet de inhoud van het artikel in zijn geheel.

    EGYPTE

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) en artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie doet Egypte kennisgeving van zijn verplichtingen van categorie A overeenkomstig de onderstaande bepalingen:



    Artikel

    Omschrijving

    Artikel 4, leden 1, 3, 4 en 5

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 6, lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen voor douanebehandeling ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 3, punten 3.2, 3.4, 3.5 en 3.6

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 3, punten 3.1 tot en met 3.5

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 5, punt 5.1

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11, leden 2 en 3 en leden 11 tot en met 16

    Vrijheid van doorvoer

    EL SALVADOR

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) en overeenkomstig artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) doet El Salvador kennisgeving van zijn verplichtingen van categorie A overeenkomstig de onderstaande bepalingen:



    Artikel 1

    Bekendmaking en beschikbaarheid van informatie

    Artikel 2

    Gelegenheid om opmerkingen te maken, informatieverstrekking vóór inwerkingtreding en overleg

    Artikel 3

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures: de leden 1 tot en met 5

    Artikel 5

    Andere maatregelen ter verbetering van onpartijdigheid, non-discriminatie en transparantie

    Artikel 6

    Voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer alsmede sancties: de leden 1 en 3

    Artikel 7

    Vrijgave en vrijmaking van goederen: de leden 1 tot en met 6, lid 7, punten 7.3 tot en met 7.6, en de leden 8 en 9

    Artikel 8

    Samenwerking tussen grensagentschappen: lid 1

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10

    Formaliteiten in verband met invoer, uitvoer en doorvoer: lid 1, lid 2, punten 2.2 en 2.3, lid 3, lid 5, punt 5.1, en de leden 6 tot en met 9

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer: de leden 1 tot en met 6, de leden 8 tot en met 11, en de leden 14 tot en met 17

    Artikel 12

    Douanesamenwerking: de leden 1, 3 en 4, lid 5, punten 5.1 en 5.2, en lid 12

    GABON

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) en artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie doet de Republiek Gabon kennisgeving van haar verplichtingen van categorie A overeenkomstig de onderstaande bepalingen:



    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    GUATEMALA

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst”) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité”).

    Met betrekking tot het bovenstaande wenst de regering van Guatemala het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst zijn aangewezen als verplichtingen van categorie A overeenkomstig het WTO-document WT/PCTF/W/27 van 7 juli 2014, met uitzondering van de volgende bepalingen:

    Artikel 1, lid 1, punt 1.1, onder d) en f)
    Artikel 1, lid 2, punt 2.1, onder a) en b)
    Artikel 1, lid 3, punt 3.1
    Artikel 1, lid 3, punt 3.2
    Artikel 1, lid 4, onder b) en c)
    Artikel 2, lid 1, punt 1.1
    Artikel 3, lid 9, onder b), iii)
    Artikel 5
    Artikel 6, lid 1, punt 1.4
    Artikel 7, lid 1, punt 1.2
    Artikel 7, lid 4, punt 4.3
    Artikel 7, lid 6, punt 6.1
    Artikel 7, lid 6, punt 6.2
    Artikel 7, lid 7, punt 7.3, onder a) en d) tot en met g)
    Artikel 7, lid 8, punt 8.2, onder c) en d)
    Artikel 7, lid 9, punt 9.3
    Artikel 8, lid 1
    Artikel 8, lid 2, onder d) en e)
    Artikel 10, lid 1, punt 1.1
    Artikel 10, lid 2, punt 2.3
    Artikel 10, lid 4, punt 4.1
    Artikel 10, lid 4, punt 4.2
    Artikel 11, lid 17
    Artikel 12, lid 2, punt 2.1
    Artikel 12, lid 3
    Artikel 12, lid 4
    Artikel 12, lid 5
    Artikel 12, lid 6
    Artikel 12, lid 7
    Artikel 12, lid 8
    Artikel 12, lid 9
    Artikel 12, lid 10
    Artikel 12, lid 11

    HONDURAS

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) en artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie („de overeenkomst”) doet Honduras kennisgeving van zijn verplichtingen van categorie A overeenkomstig de onderstaande bepalingen:



    Artikel 1, lid 1

    Bekendmaking

    Artikel 1, lid 2

    Via internet beschikbare informatie

    Artikel 1, lid 3

    Informatiepunten

    Artikel 1, lid 4

    Kennisgeving

    Artikel 3

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 6, lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer (met uitzondering van artikel 6, lid 1, punten 1.3 en 1.4)

    Artikel 6, lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 2

    Elektronische betaling

    Artikel 7, lid 4

    Risicobeheer

    Artikel 7, lid 5

    Controle na douaneafhandeling

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen (met uitzondering van artikel 7, lid 8, punt 8.2, onder d))

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen (met uitzondering van artikel 7, lid 9, punt 9.3)

    Artikel 8

    Samenwerking tussen grensagentschappen (met uitzondering van artikel 8, lid 2, onder c), d) en e))

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 12, lid 12

    Bilaterale en regionale overeenkomsten

    HONGKONG, CHINA

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Hongkong, China, de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Hongkong, China, alle bepalingen van de artikelen 1 tot en met 12 van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd.

    INDONESIË

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36,WT/L/911) moeten de Ledenonder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Republiek Indonesië de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Indonesië de volgende bepalingen van de overeenkomst aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    ISRAËL

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld.

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de Staat Israël de eer het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie ervan in kennis te stellen dat de Staat Israël alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst aanwijst voor indeling in categorie A.

    JORDANIË

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Jordanië de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat zij alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A met het oog op de volledige uitvoering ervan bij de inwerkingtreding van de overeenkomst, met uitzondering van de volgende bepalingen:



    Artikel 1, lid 1

    Bekendmaking

    Artikel 1, lid 2

    Via internet beschikbare informatie

    Artikel 1, lid 3

    Informatiepunten

    Artikel 3, lid 1

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 6, lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 10, lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Artikel 10, lid 4

    Eénloketsysteem

    Artikel 11, leden 5 tot en met 10

    Procedures en controles in verband met doorvoer

    KOREA

    Ik heb de eer erop te wijzen dat krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) moeten indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Voorts heb ik de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat de regering van de Republiek Korea heeft besloten alle bepalingen van de artikelen 1 tot en met 12 van de overeenkomst aan te wijzen voor indeling in categorie A.

    KOEWEIT

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de Staat Koeweit de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat de Staat Koeweit de bepalingen van bijlage I aanwijst voor indeling in categorie A, met uitzondering van de volgende bepalingen:



    Artikel 3, lid 1

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 6, lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen voor douanebehandeling ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 7, lid 4

    Risicobeheer

    Artikel 7, lid 5

    Controle na douaneafhandeling

    Artikel 7, lid 7

    Handelsfacilitatiemaatregelen voor erkende marktdeelnemers

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    Artikel 8

    Samenwerking tussen grensagentschappen

    Artikel 10, lid 4

    Eénloketsysteem

    Artikel 11, leden 11 tot en met 15

    Garanties in verband met doorvoer

    Artikel 12

    Douanesamenwerking

    KIRGIZISCHE REPUBLIEK

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande stellen wij, namens het Ministerie van Economie van de Kirgizische Republiek, het voorbereidend comité met genoegen ervan in kennis dat de Kirgizische Republiek de volgende bepalingen van afdeling I van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst als verplichtingen van categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 4

    Alle bepalingen (Beroeps- of toetsingsprocedures)

    Artikel 5

    Lid 2 (Vasthouding)

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10

    Lid 5 (Inspectie vóór verzending)

    Artikel 11

    Leden 1 tot en met 4 (heffingen, regelingen, formaliteiten en non-discriminatie in verband met doorvoer)

    MACAU, CHINA

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Macau, China, de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Macau, China, alle bepalingen van de artikelen 1 tot en met 12 van de overeenkomst aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd, met uitzondering van de volgende bepalingen:



    Artikel 7

    Lid 4 — Risicobeheer

    Artikel 7

    Lid 5 — Controle na douaneafhandeling

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10

    Lid 4 — Eénloketsysteem

    MALEISIË

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Maleisië de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Maleisië alle bepalingen van de artikelen 1 tot en met 12 van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A, met uitzondering van de volgende bepalingen:



    Artikel 7, lid 8

    (Versnelde zendingen)

    Artikel 11, lid 9

    (Voorafgaande indiening en verwerking van documenten en gegevens inzake doorvoer, dat wil zeggen vóór de aankomst van de goederen)

    MAURITIUS

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Republiek Mauritius de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat de Republiek Mauritius de volgende bepalingen van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 1, lid 1

    Bekendmaking

    Artikel 1, lid 2

    Via internet beschikbare informatie

    Artikel 1, lid 4

    Kennisgeving

    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    Artikel 2, lid 2

    Overleg

    Artikel 3

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 5, lid 1

    Mededelingen met het oog op versterkte controles of inspecties

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 6, lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen voor douanebehandeling ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 2

    Elektronische betaling

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 7, lid 5

    Controle na douaneafhandeling

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9, punt 9.1

    Tijdelijke invoer van goederen

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 23, lid 2

    Nationaal comité voor handelsfacilitatie

    MEXICO

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Mexico de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat zij alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A met het oog op de volledige uitvoering ervan bij de inwerkingtreding van de overeenkomst.

    MOLDAVIË

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Republiek Moldavië de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat de Republiek Moldavië de volgende bepalingen van afdeling I van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst als verplichtingen van categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 1

    De leden 1 en 4 (Bekendmaking, Kennisgeving)

    Artikel 3

    (VOORAFGAANDE BESLUITEN)

    Artikel 4

    (BEROEPS- OF TOETSINGSPROCEDURES)

    Artikel 5

    Lid 2 (Vasthouding)

    Artikel 6

    Lid 2 (Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen voor douanebehandeling ter zake van of in verband met in- en uitvoer)

    Artikel 7

    De leden 2, 4 en 5 (Elektronische betaling, Risicobeheer, Controle na douaneafhandeling)

    Artikel 8

    (SAMENWERKING TUSSEN GRENSAGENTSCHAPPEN)

    Artikel 9

    (VERPLAATSING ONDER DOUANETOEZICHT VAN VOOR INVOER BESTEMDE GOEDEREN)

    Artikel 10

    De leden 3 en 5 tot en met 9 (Gebruik van internationale normen, Inspectie vóór verzending, Inschakeling van douane-expediteurs, Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten, Geweigerde goederen, Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling)

    Artikel 12

    Alle bepalingen

    MONGOLIË

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Mongolië de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Mongolië de volgende bepalingen van afdeling I van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst als verplichtingen van categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 1, lid 4

    Kennisgeving

    Artikel 2, lid 2

    Overleg

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 6, lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 10, lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer

    MONTENEGRO

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Montenegro de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Montenegro de volgende bepalingen van afdeling I van de overeenkomst aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 1, lid 1

    Bekendmaking

    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    Artikel 2, lid 2

    Overleg

    Artikel 3, lid 1

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 5, lid 3

    Testprocedures

    Artikel 6, lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 2

    Elektronische betaling

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 7, lid 7

    Handelsfacilitatiemaatregelen voor erkende marktdeelnemers

    Artikel 8

    Samenwerking tussen grensagentschappen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11, leden 1, 2 en 3

    Heffingen, regelingen en formaliteiten in verband met doorvoer

    Artikel 11, lid 4

    Versterkte non-discriminatie in verband met doorvoer

    Artikel 11, leden 11 tot en met 15

    Garanties in verband met doorvoer

    Artikel 11, leden 16 en 17

    Samenwerking en coördinatie in verband met doorvoer

    Artikel 12

    Douanesamenwerking

    KONINKRIJK MAROKKO

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft het Koninkrijk Marokko de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat het de volgende bepalingen aanwijst voor indeling in categorie A:



    Artikel 1, lid 1

    Bekendmaking

    Artikel 1, lid 2

    Via internet beschikbare informatie

    Artikel 1, lid 3

    Informatiepunten

    Artikel 1, lid 4

    Kennisgeving

    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    Artikel 2, lid 2

    Overleg

    Artikel 3

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 5, lid 3

    Testprocedures

    Artikel 6, lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen voor douanebehandeling ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 2

    Elektronische betaling

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 7, lid 5

    Controle na douaneafhandeling

    Artikel 7, lid 6

    Vaststelling en bekendmaking van gemiddelde vrijgavetermijnen

    Artikel 7, lid 7

    Handelsfacilitatiemaatregelen voor erkende marktdeelnemers

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen

    Artikel 8

    Samenwerking tussen grensagentschappen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 12

    Douanesamenwerking

    Artikel 13, lid 2

    Nationaal comité voor handelsfacilitatie

    NICARAGUA

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Nicaragua de eer het voorbereidend comité in kennis te stellen van de bepalingen van afdeling I van de overeenkomst die voor indeling in categorie A zijn aangewezen.



    Artikel 1, lid 2

    Via internet beschikbare informatie

    Artikel 1, lid 4

    Kennisgeving

    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    Artikel 2, lid 2

    Overleg

    Artikel 3

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 4, lid 1

    Recht om beroep in te stellen of om toetsing te verzoeken

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 6, lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 7, lid 4

    Risicobeheer

    Artikel 7, lid 5

    Controle na douaneafhandeling

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 12, lid 1

    Maatregelen ter bevordering van naleving van voorschriften en van samenwerking

    Artikel 12, lid 2

    Uitwisseling van informatie

    Artikel 12, lid 3

    Verificatie

    Artikel 12, lid 4

    Verzoek

    Artikel 12, lid 5

    Bescherming en vertrouwelijkheid

    Artikel 12, lid 6

    Informatieverstrekking

    Artikel 12, lid 7

    Uitstel van antwoord of weigering op verzoek te antwoorden

    Artikel 12, lid 8

    Wederkerigheid

    Artikel 12, lid 9

    Administratieve lasten

    Artikel 12, lid 10

    Beperkingen

    Artikel 12, lid 11

    Ongeoorloofd gebruik of ongeoorloofde vrijgave

    Artikel 12, lid 12

    Bilaterale en regionale overeenkomsten

    Artikel 13, lid 2

    Nationaal comité voor handelsfacilitatie

    NIGERIA

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Federale Republiek Nigeria de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Nigeria de volgende bepalingen van afdeling I van de overeenkomst aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11, lid 3

    Vrijwillige beperkingen

    Artikel 11, lid 4

    Non-discriminatie

    Artikel 11, lid 6

    Documentatievereisten

    Artikel 11, lid 8

    Niet-toepassing van technische handelsbelemmeringen

    Artikel 11, lid 9

    Voorafgaande indiening en verwerking van documenten inzake doorvoer

    Artikel 11, lid 10

    Onverwijlde beëindiging van de doorvoer

    Artikel 11, lid 11

    Garanties in verband met doorvoer

    OMAN

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van het Sultanaat Oman de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Oman de volgende bepalingen van de overeenkomst aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 1

    Bekendmaking

    Lid 1

    Via internet beschikbare informatie

    Lid 4

    Kennisgeving

    Artikel 2:

    Gelegenheid om opmerkingen te maken, informatieverstrekking vóór inwerkingtreding en overleg

    Lid 2

    Overleg

    Artikel 4:

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Lid 1

    Recht om beroep in te stellen of om toetsing te verzoeken

    Artikel 5:

    Andere maatregelen ter verbetering van onpartijdigheid, non-discriminatie en transparantie

    Lid 1

    Mededelingen met het oog op versterkte controles of inspecties

    Lid 2

    Vasthouding

    Lid 3

    Testprocedures

    Artikel 6:

    Voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 7:

    Vrijgave en vrijmaking van goederen

    Lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 9:

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10:

    Formaliteiten in verband met invoer, uitvoer en doorvoer

    Lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Lid 8

    Geweigerde goederen

    Lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11:

    Vrijheid van doorvoer

    Leden 1, 2 en 3

    Heffingen, regelingen en formaliteiten in verband met doorvoer

    Lid 4

    Versterkte non-discriminatie in verband met doorvoer

    Lid 11

    Garanties in verband met doorvoer

    Artikel 13:

    Institutionele regelingen

    Lid 2

    Nationaal comité voor handelsfacilitatie

    PANAMA

    Krachtens de paragrafen 2 en 3 van het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) en overeenkomstig artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) deelt Panama mee dat de volgende bepalingen van afdeling I van de overeenkomst zijn aangewezen als verplichtingen van categorie A voor uitvoering bij de inwerkingtreding van de overeenkomst:



    Artikel 1, lid 3

    Informatiepunten

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 5, lid 1

    Mededelingen met het oog op versterkte controles of inspecties

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 6, lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen voor douanebehandeling ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 7, lid 4

    Risicobeheer

    Artikel 7, lid 5

    Controle na douaneafhandeling

    Artikel 7, lid 6

    Vaststelling en bekendmaking van gemiddelde vrijgavetermijnen

    Artikel 7, lid 7

    Handelsfacilitatiemaatregelen voor erkende marktdeelnemers

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 12, lid 1

    Maatregelen ter bevordering van naleving van voorschriften en van samenwerking

    Artikel 12, lid 2

    Uitwisseling van informatie

    Artikel 12, lid 3

    Verificatie

    Artikel 12, lid 4

    Verzoek

    Artikel 12, lid 5

    Bescherming en vertrouwelijkheid

    Artikel 12, lid 6

    Informatieverstrekking

    Artikel 12, lid 7

    Uitstel van antwoord of weigering op verzoek te antwoorden

    Artikel 12, lid 8

    Wederkerigheid

    Artikel 12, lid 9

    Administratieve lasten

    Artikel 12, lid 10

    Beperkingen

    Artikel 12, lid 11

    Ongeoorloofd gebruik of ongeoorloofde vrijgave

    Artikel 12, lid 12

    Bilaterale en regionale overeenkomsten

    PARAGUAY

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) en artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie doet de Republiek Paraguay kennisgeving van haar verplichtingen van categorie A overeenkomstig de onderstaande bepalingen:



    Artikel/Lid (*1)

    Omschrijving

    Artikel 3

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 7, lid 2

    Elektronische betaling

    Artikel 7, lid 4

    Risicobeheer

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 4

    Eénloketsysteem

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 12

    Douanesamenwerking

    (*1)   

    Wanneer naar specifieke leden wordt verwezen, is de door de Republiek Paraguay aangegane verplichting beperkt tot de inhoud van die specifieke leden en betreft zij niet de inhoud van het artikel in zijn geheel.

    PERU

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) en overeenkomstig artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie („de overeenkomst”) deelt Peru mee dat alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst zijn aangewezen als verplichtingen van categorie A voor uitvoering bij de inwerkingtreding van de overeenkomst, met uitzondering van de volgende bepalingen:



    —  Artikel 3

    Voorafgaande besluiten

    —  Artikel 5, lid 1

    Mededelingen met het oog op versterkte controles of inspecties

    —  Artikel 5, lid 3

    Testprocedures

    —  Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    —  Artikel 8

    Samenwerking tussen grensagentschappen

    —  Artikel 10, lid 4

    Eénloketsysteem

    —  Artikel 12

    Douanesamenwerking

    FILIPIJNEN

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Filipijnen de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat zij de volgende bepalingen van afdeling I van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A:



    Artikel 1, lid 1

    Bekendmaking

    Artikel 1, lid 2

    Via internet beschikbare informatie

    Artikel 1, lid 3

    Informatiepunten

    Artikel 1, lid 4

    Kennisgeving

    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    Artikel 3

    Voorafgaande besluiten

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 5, lid 3

    Testprocedures

    Artikel 6, lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen voor douanebehandeling ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 7, lid 4

    Risicobeheer

    Artikel 7, lid 6

    Vaststelling en bekendmaking van gemiddelde vrijgavetermijnen

    Artikel 7, lid 7

    Handelsfacilitatiemaatregelen voor erkende marktdeelnemers

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer

    Artikel 12

    Douanesamenwerking

    QATAR

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Staat Qatar het voorrecht het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat de Staat Qatar alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst aanwijst als verplichtingen van categorie A, met uitzondering van de volgende bepaling:



    —  Artikel 7, lid 7

    Handelsfacilitatiemaatregelen voor erkende marktdeelnemers

    KONINKRIJK SAUDI-ARABIË

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van het Koninkrijk Saudi-Arabië de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat zij alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A met het oog op de volledige uitvoering ervan bij de inwerkingtreding van de overeenkomst, met uitzondering van de volgende bepalingen:



    —  Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    —  Artikel 10, lid 4

    Eénloketsysteem

    SENEGAL

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) betreffende de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie doet Senegal kennisgeving van zijn verplichtingen van categorie A overeenkomstig de onderstaande bepalingen:



     

    ARTIKEL/LID

    OMSCHRIJVING

    1

    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    2

    Artikel 2, lid 2

    Overleg

    3

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    4

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    5

    Artikel 5, lid 3

    Testprocedures

    6

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    7

    Artikel 7, lid 2

    Elektronische betaling

    8

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    9

    Artikel 7, lid 4

    Risicobeheer

    10

    Artikel 7, lid 6

    Vaststelling en bekendmaking van gemiddelde vrijgavetermijnen

    11

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    12

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    13

    Artikel 10, lid 3

    Gebruik van internationale normen

    14

    Artikel 10, lid 4

    Eénloketsysteem

    15

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    16

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    17

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    18

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    19

    Artikel 12

    Douanesamenwerking

    SINGAPORE

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Republiek Singapore de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat de Republiek Singapore alle bepalingen van de artikelen 1 tot en met 12 van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd.

    SRI LANKA

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Sri Lanka de volgende bepalingen van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Bepalingen

    Titel

    Artikel 4, lid 1

    Recht om beroep in te stellen of om toetsing te verzoeken

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 2

    Elektronische betaling

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer

    AFZONDERLIJK DOUANEGEBIED TAIWAN, PENGHU, KINMEN EN MATSU

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft het afzonderlijk douanegebied Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat het alle bepalingen van de artikelen 1 tot en met 12 van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A met het oog op de volledige uitvoering ervan bij de inwerkingtreding van de overeenkomst.

    TADZJIKISTAN

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) is het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld, onder meer gemachtigd de kennisgevingen van de lidstaten betreffende verplichtingen van categorie A uit hoofde van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie te ontvangen.

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Tadzjikistan de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat zij de volgende bepalingen van afdeling I van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A met het oog op de volledige uitvoering ervan bij de inwerkingtreding van de overeenkomst:



    Artikel 1

    Lid 1

    Bekendmaking

    Lid 2

    Via internet beschikbare informatie

    Artikel 4

    Alle bepalingen

    Artikel 5

    Lid 2

    Vasthouding

    Lid 3

    Testprocedures

    Artikel 6

    Alle bepalingen

    Artikel 7

    Lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Lid 4

    Risicobeheer

    Lid 5

    Controle na douaneafhandeling

    Lid 6

    Vaststelling en bekendmaking van gemiddelde vrijgavetermijnen

    Lid 8

    Versnelde zendingen

    Lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    Artikel 8

    Lid 1

    Artikel 9

    Alle bepalingen

    Artikel 10

    Lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Lid 3

    Gebruik van internationale normen

    Lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Lid 8

    Geweigerde goederen

    Lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11

    Alle bepalingen

    THAILAND

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de Koninklijke Thaise Regering de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Thailand alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd, met uitzondering van de volgende bepalingen:



    Artikel 3

    Voorafgaande besluiten: de leden 5 en 6

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures: lid 4

    Artikel 5

    Andere maatregelen: lid 1, Mededelingen, en lid 3, Testprocedures

    Artikel 6

    Voorschriften inzake retributies en heffingen: lid 3, punten 3.4 en 3.7, Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7

    Vrijgave en vrijmaking van goederen: lid 1, punt 1.1, Verwerking vóór aankomst

    Artikel 10

    Formaliteiten: lid 8, Geweigerde goederen, en lid 9, Tijdelijke invoer

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer: de leden 1, 8 en 9

    Artikel 12

    Douanesamenwerking: lid 2, Uitwisseling van informatie, lid 5, punt 5.1, onder c) tot en met f), en lid 6, punt 6.1, Informatieverstrekking

    TUNESIË

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) en artikel 15 van afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie deelt de regering van de Republiek Tunesië mee dat de volgende bepalingen van die overeenkomst in categorie A worden ingedeeld:



    Artikel of lid (*1)

    Omschrijving

    Artikel 1, lid 1

    Bekendmaking

    Artikel 1, lid 2

    Via internet beschikbare informatie

    Artikel 1, lid 3

    Informatiepunten

    Artikel 1, lid 4

    Kennisgeving

    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    Artikel 4

    Beroeps- of toetsingsprocedures

    Artikel 5, lid 2

    Vasthouding

    Artikel 6, lid 3

    Voorschriften inzake sancties

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 3

    Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Artikel 10, lid 5

    Inspectie vóór verzending

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11, met uitzondering van lid 5

    Vrijheid van doorvoer, met uitzondering van de beschikbaarstelling van fysiek gescheiden infrastructuur voor het transitoverkeer

    Artikel 12

    Douanesamenwerking

    Artikel 23, lid 2

    Nationaal comité voor handelsfacilitatie

    (*1)   

    Wanneer een specifiek lid van een artikel wordt vermeld, is de door Tunesië aangegane verplichting beperkt tot de inhoud van dat specifieke lid en betreft zij niet de overige bepalingen van het artikel.

    TURKIJE

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Turkije de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat zij alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst (als bijlage bij het bovenvermelde ministerieel besluit gevoegd) aanwijst voor indeling in categorie A met het oog op de volledige uitvoering ervan bij de inwerkingtreding van de overeenkomst, met uitzondering van de volgende bepaling:



    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen

    OEKRAÏNE

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van Oekraïne de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Oekraïne de volgende bepalingen van afdeling I van de overeenkomst aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 1, lid 1

    Bekendmaking

    Artikel 1, lid 2

    Via internet beschikbare informatie

    Artikel 7, lid 1

    Verwerking vóór aankomst

    Artikel 7, lid 4

    Risicobeheer (met uitzondering van de punten 4.1, 4.2 en 4.3)

    Artikel 7, lid 7

    Handelsfacilitatiemaatregelen voor erkende marktdeelnemers

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen

    Artikel 7, lid 9

    Aan bederf onderhevige goederen (met uitzondering van de punten 9.1 en 9.2)

    Artikel 8

    Samenwerking tussen grensagentschappen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 8

    Geweigerde goederen (met uitzondering van punt 8.2)

    Artikel 10, lid 9

    Tijdelijke invoer van goederen en actieve en passieve veredeling

    Artikel 11

    Vrijheid van doorvoer (met uitzondering van de leden 3 tot en met 8 en lid 10)

    URUGUAY

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36) en overeenkomstig artikel 15 in afdeling II van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie („de overeenkomst”) wijst de Republiek ten oosten van de Uruguay alle bepalingen van afdeling I van de overeenkomst aan als verplichtingen van categorie A bij de inwerkingtreding van de overeenkomst, met uitzondering van artikel 7, lid 3, Vrijgave los van definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen, dat zal worden aangewezen als verplichtingen van categorie B.

    VIETNAM

    Krachtens het Ministerieel Besluit van 7 december 2013 (WT/MIN(13)/36, WT/L/911) moeten de Leden onder meer hun kennisgeving betreffende de verplichtingen van categorie A in het kader van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie (hierna „de overeenkomst” genoemd) indienen bij het Voorbereidend Comité voor handelsfacilitatie dat onder de Algemene Raad is ingesteld (hierna „het voorbereidend comité” genoemd).

    Met betrekking tot het bovenstaande heeft de regering van de Socialistische Republiek Vietnam de eer het voorbereidend comité ervan in kennis te stellen dat Vietnam de volgende bepalingen van afdeling I van de overeenkomst aanwijst voor indeling in categorie A; die bepalingen zullen bij de inwerkingtreding van de overeenkomst worden uitgevoerd:



    Artikel 1, lid 3

    Informatiepunten

    Artikel 1, lid 4

    Kennisgeving

    Artikel 2, lid 1

    Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

    Artikel 2, lid 2

    Overleg

    Artikel 4, lid 1

    Recht om beroep in te stellen of om toetsing te verzoeken

    Artikel 6, lid 1

    Algemene voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 6, lid 2

    Specifieke voorschriften inzake retributies en heffingen ter zake van of in verband met in- en uitvoer

    Artikel 7, lid 8

    Versnelde zendingen

    Artikel 9

    Verplaatsing onder douanetoezicht van voor invoer bestemde goederen

    Artikel 10, lid 1

    Formaliteiten en documentatievereisten

    Artikel 10, lid 2

    Aanvaarding van afschriften

    Artikel 10, lid 6

    Inschakeling van douane-expediteurs

    Artikel 10, lid 7

    Gemeenschappelijke grensprocedures en uniforme documentatievereisten

    Artikel 11, leden 1, 2 en 3

    Heffingen, regelingen en formaliteiten in verband met doorvoer

    Artikel 11, lid 4

    Versterkte non-discriminatie in verband met doorvoer

    ▼B

    PROTOCOL VAN MARRAKESH

    bij de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994

    DE LEDEN,

    Hebbende overeenkomstig de Ministeriële Verklaring betreffende de Uruguay-Ronde onderhandelingen gevoerd in het kader van GATT 1947,

    KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

    1. 

    De aan dit Protocol gehechte lijst betreffende een Lid wordt een lijst van GATT 1994 betreffende dat Lid op de dag waarop de WTO-Overeenkomst voor dat Lid van kracht wordt. Alle overeenkomstig het Ministeriële besluit inzake maatregelen ten behoeve van minstontwikkelde landen ingediende lijsten worden geacht aan dit Protocol te worden gehecht.

    2. 

    De door elk Lid toegezegde tariefverlagingen worden in vijf gelijke tariefverlagingsrondes uitgevoerd, behalve indien in een lijst van een Lid anders wordt bepaald. De eerste verlaging wordt op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van kracht en elke volgende verlaging op 1 januari van elk van de daarop volgende jaren; het definitieve tarief wordt uiterlijk op de datum die vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst valt van kracht, behalve indien in de lijst van dat Lid anders wordt bepaald. Tenzij in zijn lijst anders wordt bepaald, doet een Lid dat de WTO-Overeenkomst na haar inwerkingtreding aanvaardt, op de datum waarop die overeenkomst voor dat Lid van kracht wordt, alle tariefverlagingen die reeds hebben plaatsgevonden, ingaan tezamen met de verlagingen die het Lid krachtens de voorgaande zin verplicht was op 1 januari van het volgende jaar te doen ingaan en doet het alle resterende tariefverlagingen ingaan volgens het in de vorige zin gegeven tijdschema. Het verlaagde tarief dient in elke etappe tot de eerste decimaal te worden afgerond. Voor landbouwprodukten als bedoeld in artikel 2 van de Overeenkomst inzake de landbouw vinden de verlagingen plaats zoals in de desbetreffende delen van de lijsten aangegeven.

    3. 

    De tenuitvoerlegging van de concessies en verbintenissen vervat in de aan dit Protocol gehechte lijsten wordt, desgewenst, onderworpen aan multilateraal onderzoek door de Leden. Zulks laat de rechten en verplichtingen van Leden krachtens overeenkomsten in bijlage 1A van de WTO-Overeenkomst onverlet.

    4. 

    Nadat de aan dit Protocol gehechte lijst betreffende een Lid overeenkomstig het bepaalde in lid 1 een lijst bij GATT 1994 is geworden, is een dergelijk Lid vrij om de concessie in die lijst ten opzichte van een produkt waarvan de voornaamste leverancier een andere deelnemer van de Uruguay-Ronde is wiens lijst nog geen lijst bij GATT 1994 is geworden, te allen tijde geheel of gedeeltelijk op te schorten of in te trekken. Dit kan evenwel slechts worden gedaan nadat de Raad voor de handel in goederen schriftelijk op de hoogte is gesteld van een dergelijke opschorting of intrekking van een concessie en nadat, desgevraagd, overleg is gepleegd met elk Lid wiens lijst een lijst bij GATT 1994 is geworden en dat een substantieel belang bij het betrokken produkt heeft. Alle aldus uitgevoerde opschortingen of intrekkingen vervallen vanaf de dag waarop de lijst van het Lid dat voornaamste leverancier is een lijst bij GATT 1994 wordt.

    5. 
    a) 

    Onverminderd het bepaalde in lid 2 van artikel 4 van de Overeenkomst inzake de landbouw is met het oog op de verwijzing naar de datum van GATT 1994 in lid 1, onder b) en onder c), van artikel II van die overeenkomst, de geldende datum voor elk produkt dat het voorwerp vormt van een concessie waarin een aan dit Protocol gehechte lijst van concessies voorziet, de datum van dit Protocol.

    b) 

    Met het oog op de verwijzing naar de datum van GATT 1994 in lid 6, onder a), van artikel II van die overeenkomst, is de geldende datum voor een aan dit Protocol gehechte lijst van concessies de datum van dit Protocol.

    6. 

    In gevallen van wijziging of intrekking van concessies met betrekking tot de non-tarifaire maatregelen, vervat in deel III van de lijsten, zijn de bepalingen van artikel XXVIII van GATT 1994 en de op 10 november 1980 (BISD 27S/26—28) goedgekeurde „Procedures voor onderhandelingen overeenkomstig artikel XXVIII” van toepassing. Zulks laat de rechten en verplichtingen van Leden uit hoofde van GATT 1994 onverlet.

    7. 

    Telkens wanneer een aan dit Protocol gehechte lijst voor een produkt resulteert in een minder gunstige behandeling dan voor dat produkt was voorzien in de lijsten van GATT 1947 vóór de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, wordt het Lid waarop de lijst betrekking heeft, geacht dezelfde passende stappen te hebben genomen als die welke nodig zouden zijn in het kader van de relevante bepalingen van artikel XXVIII van GATT 1947 of 1994. De bepalingen van dit Lid gelden slechts voor Egypte, Peru Zuid-Afrika en Uruguay.

    8. 

    De aan dit Protocol gehechte lijsten zijn authentiek in de Engelse, de Franse of de Spaanse taal naar gelang in elke lijst wordt aangegeven.

    9. 

    De datum van dit Protocol is 15 april 1994.

    (De goedgekeurde lijsten van deelnemers zullen aan het verdragsexemplaar van de WTO-Overeenkomst aan het Protocol van Marrakesh worden gehecht.)

    OVEREENKOMST INZAKE DE LANDBOUW



    DE LEDEN,

    Besloten hebbende de grondslag te leggen voor een hervorming van de handel in landbouwprodukten volgens de in de Verklaring van Punta del Este vermelde onderhandelingsdoelstellingen;

    Eraan herinnerend dat bij de Tussentijdse Evaluatie (Mid-Term Review-MTR) van de Uruguay-Ronde een billijk en marktgeoriënteerd handelssysteem voor landbouwprodukten als doelstelling voor de lange termijn is overeengekomen en dat via verbintenissen ten aanzien van ondersteuning en bescherming, alsmede door vaststelling van aangescherpte en efficiëntere GATT-regels en -disciplines een hervormingsproces op gang moet worden gebracht;

    Er voorts aan herinnerend dat bovengenoemde langetermijndoelstelling ertoe moet leiden dat gedurende een overeengekomen periode de ondersteuning en bescherming van de landbouw aanzienlijk en progressief wordt verlaagd, zodat restricties en distorsies op de wereldmarkten voor landbouwprodukten gecorrigeerd en voorkomen worden;

    Vastbesloten om te komen tot specifieke verbintenissen ten aanzien van markttoegang, interne steun en concurrentie op exportgebied, alsmede tot een overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen;

    Overeengekomen zijnde dat de Leden die ontwikkelde landen zijn bij de uitvoering van hun verbintenissen inzake markttoegang ten volle rekening zullen houden met de bijzondere behoeften en omstandigheden van Leden die ontwikkelingslanden zijn, door grotere verbeteringen in de mogelijkheden en voorwaarden voor markttoegang voor landbouwprodukten die van bijzonder belang zijn voor laatstgenoemde Leden, waaronder — zoals overeengekomen tijdens de MTR — een zo groot mogelijke vrijmaking van de handel in tropische landbouwprodukten, en ook voor produkten die van bijzonder belang zijn in het kader van overschakeling op de teelt van andere gewassen dan illegale gewassen voor de produktie van drugs;

    Erop wijzende dat de verbintenissen in het kader van het hervormingsprogramma evenwichtig over alle Leden gespreid dienen te worden, rekening houdende met andere doelstellingen dan die op handelsgebied, zoals de continuïteit in de voedselvoorziening en de noodzaak tot bescherming van het milieu, en met de afspraak dat een bijzondere en afwijkende behandeling voor de ontwikkelingslanden een integrerend deel is van de onderhandelingen, alsmede met de mogelijke negatieve effecten van uitvoering van het hervormingsprogramma op de minstontwikkelde landen en op de landen die netto-importeur van voedsel zijn,

    KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:



    DEEL 1

    Artikel 1

    Definities

    In deze Overeenkomst en tenzij uit de context anders blijkt,

    a) 

    wordt onder „Geaggregeerde Steun” (Aggregate Measurement of Support) en „AMS” verstaan, de in geld uitgedrukte steun die per jaar voor een landbouwpro-dukt is verleend aan de producenten van het referentielandbouwprodukt en de niet-produktgebonden steun aan landbouwers in het algemeen, behalve de steun in het kader van programma's die op grond van bijlage 2 bij deze Overeenkomst zijn vrijgesteld van de steunverlagingsverbintenis, zijnde

    i) 

    wat betreft de basisperiode, de steun die is gespecificeerd in de relevante tabellen van de documentatie die via verwijzing daarnaar zijn opgenomen in deel IV van de Lijst van een Lid, en

    ii) 

    wat betreft een jaar van de uitvoeringsperiode en van de periode daarna, de steun die is berekend overeenkomstig de bepalingen van bijlage 3 bij deze overeenkomst, daarbij rekening houdende met de gegevens en de methodes die zijn gebruikt voor de tabellen in de documentatie die via verwijzing daarnaar zijn opgenomen in deel IV van de Lijst van een Lid;

    b) 

    wordt wat betreft de verbintenissen inzake interne steun onder „referentielandbouwprodukt” verstaan, het produkt dat zo kort mogelijk volgt op het produkt bij eerste verkoop en dat is gespecificeerd in de Lijst van een Lid en in de bijbehorende documentatie;

    c) 

    wordt onder „begrotingsuitgaven” ook verstaan, de gederfde inkomsten;

    d) 

    wordt onder „Equivalente Steun” (Equivalent Measurement of Support) verstaan, de in geld uitgedrukte steun die per jaar aan producenten van een referentielandbouwprodukt is verleend via een of meer maatregelen, maar waarvan de omvang niet kan worden berekend overeenkomstig de AMS-methode, behalve de steun in het kader van programma's die op grond van bijlage 2 bij deze Overeenkomst zijn vrijgesteld van de steunverlagingsverbintenis, zijnde:

    i) 

    wat betreft de steun voor de basisperiode, de steun die is gespecificeerd in de relevante tabellen van de documentatie die via verwijzing zijn opgenomen in deel IV van de Lijst van een Lid, en

    ii) 

    wat betreft de steun in een jaar van de uitvoeringsperiode en van de periode daarna, de steun die is berekend overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 bij deze Overeenkomst, daarbij rekening houdende met de gegevens en de methodes die zijn gebruikt voor de tabellen in de documentatie die via verwijzing zijn opgenomen in deel IV van de Lijst van een Lid;

    e) 

    wordt onder „uitvoersubsidies” verstaan, subsidies die afhankelijk zijn van uitvoer, waaronder de uitvoersubsidies die zijn opgesomd in artikel 9 van deze Overeenkomst;

    f) 

    wordt onder „uitvoeringsperiode” verstaan, een periode van zes jaar ingaande in 1995, behalve voor artikel 13 waarvoor het gaat om een periode van negen jaar ingaande in 1995;

    g) 

    wordt onder „concessies inzake markttoegang” verstaan, alle verbintenissen inzake markttoegang die zijn aangegaan in het kader van deze Overeenkomst;

    h) 

    wordt onder „Totale Geaggregeerde Steun” („Total Aggregate Measurement of Support”) en „Totale AMS” verstaan, het totaal van alle interne steun aan landbouwers, zijnde de som van alle AMS voor referentielandbouwprodukten, alle niet-produktgebonden AMS, alsmede alle Equivalente Steun voor landbouwprodukten, welke som:

    i) 

    zowel wat betreft de steun die is verleend in de basisperiode (d.w.z. het „Basisbedrag van de Totale AMS” — „Base Total AMS”), als het toegestane maximum per jaar van de uitvoeringsperiode en van de periode daarna (d.w.z. het Geconsolideerde Jaar- en Edniveau van de Verbintenissen — Annual and Final Bound Commitment Levels) is gespecificeerd in deel IV van de Lijst van een Lid, en

    ii) 

    wat betreft de steun die feitelijk is verleend in een jaar van de uitvoeringsperiode en van de periode daarna (d.w.z. de „Actuele Totale AMS” — „Current Total AMS”), is berekend overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, waaronder artikel 6, en de gegevens en methodes die zijn gebruikt voor de tabellen in de documentatie die via verwijzing daarnaar zijn opgenomen in deel IV van de Lijst van een Lid;

    i) 

    wordt voor f) en voor de specifieke verbintenissen van een lid onder „jaar” verstaan, het kalenderjaar, begrotingsjaar of verkoopseizoen dat is gespecificeerd in de Lijst van het betrokken Lid.

    Artikel 2

    Produkten

    Deze Overeenkomst is van toepassing op de produkten bedoeld in de lijst die is opgenomen in bijlage 1 bij deze Overeenkomst, hierna „landbouwprodukten” genoemd.



    DEEL II

    Artikel 3

    Integratie van concessies en verbintenissen

    1.  
    De in deel IV van de Lijst van een Lid vermelde verbintenissen inzake interne steun en uitvoersubsidies zijn verbintenissen tot beperking van de subsidiëring en zijn een integrerend deel van de GATT 1994.
    2.  
    Onverminderd artikel 6 verleent een Lid de interne producenten steun boven de niveaus waartoe hij zich heeft verbonden en die zijn gespecificeerd in sectie I van deel IV van zijn Lijst.
    3.  
    Onverminderd artikel 9, lid 2, onder b), en lid 4, geeft een Lid voor de landbouwprodukten of groepen produkten die zijn gespecificeerd in sectie II van deel IV van zijn Lijst geen uitvoersubsidies als vermeld in artikel 9, lid 1, boven de daarin gespecialiseerde verbintenissen inzake begrotingsuitgaven en hoeveelheden, en geeft hij dergelijke subsidies ook niet voor landbouwprodukten die niet zijn gespecificeerd in die sectie.



    DEEL III

    Artikel 4

    Markttoegang

    1.  
    De in de Lijsten opgenomen concessies inzake markttoegang betreffen consolidaties en verlagingen van tarieven, en andere daarin gespecificeerde verbintenissen inzake markttoegang.
    2.  
    De Leden handhaven geen, nemen geen en nemen evenmin opnieuw maatregelen van het type dat omgezet moet worden in gewone douanerechten ( 8 ), tenzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 en in bijlage 5.

    Artikel 5

    Bijzondere vrijwaringsclausule

    1.  

    Niettegenstaande artikel II, lid 1, onder b), van de GATT 1994 mag ieder Lid voor de invoer van een landbouwprodukt waarvoor de in artikel 4, lid 2, van deze Overeenkomst bedoelde maatregelen zijn omgezet in een gewoon douanerecht en dat in zijn Lijst met de afkorting „SSG” (Special Safeguard) is aangeduid als behorend tot een concessie waarvoor een beroep mag worden gedaan op het bepaalde in dit artikel, de bepalingen van de leden 4 en 5 toepassen, als:

    a) 

    de hoeveelheid van dat produkt die in de loop van een jaar wordt ingevoerd in het douanegebied van het Lid dat de concessie verleent, een reactieniveau overschrijdt dat zich tot de geldende markttoegang verhoudt zoals is aangegeven in lid 4 of, maar niet gelijktijdig,

    b) 

    de prijs waartegen dat produkt in het douanegebied van het Lid dat de concessie verleent, kan worden ingevoerd en die is bepaald aan de hand van de c.i.f.-prijs bij invoer van de betrokken partij en is uitgedrukt in de nationale valuta van dat Lid, daalt onder een reactieprijs die gelijk is aan de gemiddelde referentieprijs ( 9 ) voor het betrokken produkt over de periode 1986 tot en met 1988.

    2.  
    Invoer in het kader van vigerende markttoegang en van verbintenissen inzake minimummarkttoegang die een onderdeel zijn van een concessie als bedoeld in lid 1 wordt meegerekend voor het bepalen van de ingevoerde hoeveelheid waarbij een beroep kan worden gedaan op de bepalingen van lid 1, onder a), en lid 4, maar op die invoer mag geen aanvullend douanerecht worden toegepast noch op grond van lid 1, onder a) en lid 4, noch op grond van lid 1, onder b), en lid 5.
    3.  
    Leveranties van het betrokken produkt die onderweg waren op grond van een contract dat is afgesloten voordat het aanvullende rcht op grond van lid 1, onder a), en lid 4 is ingevoerd, worden vrijgesteld van dat recht, met dien verstande dat die leveranties met het oog op toepassing van de bepalingen van lid 1, onder a), in het volgende jaar mogen worden gerekend tot de invoer van het betrokken produkt in dat jaar.
    4.  

    Aanvullende douanerechten die worden ingevoerd op grond van lid 1, onder a), mogen slechts worden toegepast tot het einde van het jaar waarin zij zijn ingevoerd en mogen niet hoger zijn dan een derde van het gewone douanerecht in het jaar waarin de maatregel wordt genomen. Het reactieniveau wordt vastgesteld volgens de hierna vermelde formule waarbij wordt uitgegaan van de markttoegang, d.w.z. de invoer als percentage van het betrokken interne verbruik ( 10 ) in de laatste drie jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn en waarbij

    a) 

    als de markttoegang voor een produkt niet groter is geweest dan 10 %, het basisreactieniveau 125 % bedraagt;

    b) 

    als de markttoegang voor een produkt groter is geweest dan 10 %, maar niet groter dan 30 %, het basisreactieniveau 110 % bedraagt;

    c) 

    als de markttoegang voor een produkt groter is geweest dan 30 %, het basisreactieniveau 105 % bedraagt.

    Het aanvullende douanerecht mag in ieder geval worden ingevoerd in ieder jaar waarin de hoeveelheid van het betrokken produkt die wordt ingevoerd in het douanegebied van het Lid dat de concessie verleent, groter is dan de som van het bovengenoemde basisreactieniveau vermenigvuldigd met de gemiddeld ingevoerde hoeveelheid in de laatste drie jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn (x) en de absolute verandering in het interne verbruik van het betrokken produkt in het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar (y), op voorwaarde dat het reactieniveau niet kleiner is dan 105 % van de gemiddelde invoer in (x).

    5.  

    Het aanvullende douanerecht op grond van lid 1, onder b), wordt vastgesteld volgens de onderstaande formule:

    a) 

    als het verschil tussen de in de nationale valuta uitgedrukte c.i.f.-prijs bij invoer van de partij (hierna de „invoerprijs” genoemd) en de in datzelfde lid 1, onder b), gedefinieerde reactieprijs niet groter is dan 10 % van de reactieprijs, wordt geen aanvullend douanerecht toegepast;

    b) 

    als het verschil tussen de invoerprijs en de reactieprijs (hierna het „verschil” genoemd) groter is dan 10 %, maar niet groter dan 40 % van de reactieprijs, bedraagt het aanvullende douanerecht 30 % van het verschil boven 10 %;

    c) 

    als het verschil groter is dan 40 %, maar niet groter dan 60 % van de reactieprijs, bedraagt het aanvullende douanerecht 50 % van het verschil boven 40 %, plus het aanvullende douanerecht op grond van het bepaalde onder b);

    d) 

    als het verschil groter is dan 60 %, maar niet groter dan 75 %, bedraagt het aanvullende douanerecht 70 % van het verschil boven 60 % van de reactieprijs, plus de aanvullende douanerechten op grond van het bepaalde onder b) en c);

    e) 

    als het verschil groter is dan 75 % van de reactieprijs, bedraagt het aanvullende douanerecht 90 % van het verschil boven 75 % van de reactieprijs, plus de aanvullende douanerechten op grond van het bepaalde onder b), c) en d).

    6.  
    Voor bederfelijke produkten en seizoenprodukten worden de hierboven vastgestelde bepalingen zo toegepast dat rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van deze produkten. Met name mogen voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, onder a), en lid 4 kortere periodes worden gebruikt, namelijk deze periodes van de basisperiode en mogen voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, onder b), verschillende referentieprijzen voor verschillende periodes worden gehanteerd.
    7.  
    De vrijwaringsmaatregelen worden verifieerbaar toegepast. Leden die maatregelen nemen op grond van lid 1, onder a), zenden de Landbouwcommissie onder opgave van de relevante gegevens zo vroeg mogelijk en in ieder geval binnen tien dagen na de invoering ervan een schriftelijke kennisgeving. In gevallen waarin veranderingen in de omvang van het verbruik moeten worden uitgesplitst over verschillende tariefposten waarvoor maatregelen worden genomen op grond van lid 4, moeten de gegevens en methodes met betrekking tot de uitsplitsing van deze veranderingen worden verstrekt. Leden die maatregelen nemen op grond van lid 4 geven belanghebbende Leden de mogelijkheid om met hen te overleggen over de wijze van toepassing van die maatregelen. Leden die maatregelen nemen op grond van lid 1, onder b), zenden de Landbouwcommissie onder opgave van de relevante gegevens een schriftelijke kennisgeving binnen tien dagen na de invoering van de eerste maatregel of, wat bederfelijke produkten en seizoenprodukten betreft, van de eerste maatregel in een bepaalde periode. De Leden verbinden zich ertoe om, voor zover mogelijk, de bepalingen van lid 1, onder b), niet toe te passen bij afnemende invoer van de betrokken produkten. In beide gevallen geven Leden die dergelijke maatregelen nemen belanghebbende Leden de mogelijkheid om met hen te overleggen over de wijze van toepassing van die maatregelen.
    8.  
    De Leden verbinden zich ertoe om, wanneer maatregelen worden genomen op grond van de leden 1 tot en met 7, ten aanzien van die maatregelen geen gebruik te maken van de bepalingen van artikel XIX, lid 1, onder a), en lid 3, van de GATT 1994 of artikel 8, lid 2, van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen.
    9.  
    De bepalingen van dit artikel gelden voor de duur van het in artikel 20 bedoelde hervormingsproces.



    DEEL IV

    Artikel 6

    Verbintenissen inzake interne steun

    1.  
    De verbintenissen tot verlaging van de interne steun die de Leden hebben opgenomen in deel IV van hun Lijst gelden voor alle maatregelen inzake interne steun aan landbouwers, behalve de maatregelen die op grond van de criteria die zijn vastgesteld in dit artikel en in bijlage 2 bij deze Overeenkomst vrijgesteld zijn van de verlagingsverbintenis. De verbintenissen worden uitgedrukt in „Totale Geaggregeerde Steun” en „Geconsolideerd Jaar- en Eindniveau van de Verbintenissen”.
    2.  
    Op grond van de MTR-Overeenkomst dat regeringsmaatregelen voor directe of indirecte steun om de ontwikkeling van landbouw en platteland te bevorderen een integrerend deel zijn van de ontwikkelingsprogramma's van ontwikkelingslanden, zijn, in tegenstelling tot wat anders het geval zou zijn geweest, de verbintenissen tot verlaging van de interne steun niet van toepassing op investeringssubsidies die Leden die ontwikkelingslanden zijn algemeen beschikbaar stellen voor de landbouw en evenmin op de inputsubsidies voor de landbouwsector die deze Leden algemeen beschikbaar stellen voor producenten met een laag inkomen of met weinig produktie-middelen; zulks geldt eveneens voor steun die deze Leden verlenen om producenten aan te moedigen om over te schakelen op de teelt van andere gewassen dan illegale gewassen voor de produktie van drugs. Interne steun die voldoet aan de in dit vermelde criteria behoeft niet te worden meegerekend in de Actuele Totale AMS van een Lid.
    3.  
    Leden worden geacht hun verbintenis tot verlaging van de interne steun te zijn nagekomen in ieder jaar waarin de interne steun aan landbouwers, uitgedrukt in de Actuele Totale AMS, niet groter is dan de geconsolideerde verbintenis voor een bepaald jaar of de geconsolideerde eindverbintenis die is gespecificeerd in deel IV van de Lijst van dat Lid.
    4.  
    a) 

    Leden zijn niet verplicht om bij de berekening van hun Actuele Totale AMS rekening te houden met en zijn niet verplicht om over te gaan tot verlaging van:

    i) 

    produktgebonden interne steun die normaliter meegerekend zou moeten worden, maar die niet groter is dan 5 % van de totale produktie-waarde van een referentielandbouwprodukt van dat Lid in het betrokken jaar, en

    ii) 

    niet-produktgebonden interne steun die normaliter meegerekend zou moeten worden, maar die niet groter is dan 5 % van de totale produktiewaarde van de landbouw van dat Lid.

    b) 

    Voor Leden die ontwikkelingslanden zijn bedraagt het de-minimis-percentage op grond van dit lid 10 %.

    5.  
    a) 

    Directe betalingen in het kader van programma's voor produktiebeperking vallen niet onder de verbintenis tot verlaging van de interne steun, op voorwaarde dat

    i) 

    dergelijke betalingen gebaseerd zijn op een bepaalde oppervlakte en een bepaalde opbrengst, of

    ii) 

    dergelijke betalingen gebaseerd zijn op niet meer dan 85 % van het basisniveau van de produktie, of

    iii) 

    betalingen per dier gebaseerd zijn op een bepaald aantal dieren.

    b) 

    De vrijstelling van de steunverlagingsverbintenis wordt voor de directe betalingen die aan bovengenoemde criteria voldoen, gerealiseerd door bij de berekening van de Actuele Totale AMS van een Lid geen rekening te houden met de waarde van deze directe betalingen.

    Artikel 7

    Algemene discipline inzake interne steun

    1.  
    De Leden zorgen ervoor dat interne steun aan landbouwers die niet onder de steunverlagingsverbintenis valt op grond van de criteria die zijn vermeld in bijlage 2 bij deze Overeenkomst, aan die criteria blijft voldoen.
    2.  
    a) 

    Interne steunmaatregelen ten gunste van landbouwers, met inbegrip van alle wijzigingen in dergelijke maatregelen, en alle later ingevoerde maatregelen waarvoor niet kan worden aangetoond dat zij voldoen aan de criteria van bijlage 2 bij deze Overeenkomst of dat de verlagingsverbintenis daarop niet van toepassing is op grond van een andere bepaling van deze Overeenkomst, moeten worden meegerekend voor de berekening van de Actuele Totale AMS van een Lid.

    b) 

    Als in deel IV van de Lijst van een Lid geen verbintenis inzake de Totale AMS is opgenomen, mag dat Lid aan zijn landbouwers geen steun verlenen boven het relevante de-minimis-percentage dat is vastgesteld in artikel 6, lid 4.



    DEEL V

    Artikel 8

    Verbintenissen inzake concurrentie bij uitvoer

    De Leden verbinden zich ertoe uitsluitend uitvoersubsidies toe te kennen in overeenstemming met deze Overeenkomst en met de verbintenissen die zijn opgenomen in hun Lijst.

    Artikel 9

    Verbintenissen inzake uitvoersubsidies

    1.  

    De hierna genoemde uitvoersubsidies vallen onder de verlagingsverbintenissen in het kader van deze Overeenkomst:

    a) 

    de toekenning door de overheid of door overheidsinstanties aan een bedrijf, een bedrijfstak, producenten van een landbouwprodukt, een coöperatie of een ander samenwerkingsverband van dergelijke producenten of aan een officiële afzetorganisatie, van directe subsidies, waaronder betalingen in natura, die afhankelijk zijn van de uitvoer;

    b) 

    de verkoop of afzet via uitvoer, door de overheid of door overheidsinstanties van niet-commerciële voorraden landbouwprodukten tegen een lagere prijs dan de vergelijkbare prijs die voor het corresponderende produkt in rekening wordt gebracht aan kopers op de interne markt;

    c) 

    betalingen bij uitvoer van een landbouwprodukt die worden gefinancierd krachtens overheidsmaatregelen, al of niet ten laste van de openbare middelen, waaronder betalingen die worden gefinancierd uit de opbrengst van een heffing op het betrokken landbouwprodukt of op een landbouwprodukt waarvan het uitgevoerde produkt een afgeleid produkt is;

    d) 

    de toekenning van subsdies ter verlaging van de afzetkosten bij uitvoer van landbouwprodukten (andere dan algemeen beschikbare diensten voor uitvoerbevordering en advies terzake), waaronder kosten van handling, kwaliteitsverbetering en andere verwerkings-kosten en de kosten van internationaal vervoer;

    e) 

    door of in opdracht van de overheid bij verzending naar het buitenland toegepaste tarieven voor intern vervoer die gunstiger zijn dan de tarieven voor binnenlandse verzendingen;

    f) 

    subsidies voor landbouwprodukten die afhankelijk zijn van de verwerking daarvan in produkten die worden uitgevoerd.

    2.  
    a) 

    Onverminderd het bepaalde onder b) gelden de verbintenissen inzake het niveau van de uitvoersubsidie in de afzonderlijke jaren van de uitvoeringsperiode die de Leden voor de in lid 1 van dit artikel opgesomde uitvoersubsidies in hun Lijsten hebben opgenomen,

    i) 

    wat de verbintenissen tot verlaging van de begrotingsuitgaven betreft, als het maximumniveau van de uitgaven voor dergelijke subsidies dat in dat jaar mag worden uitgetrokken of vastgelegd voor het betrokken landbouwprodukt of de betrokken groep landbouwprodukten en

    ii) 

    wat de verbintenissen tot verlaging van het volume van de uitvoer betreft, als de maximumhoeveelheid van een landbouwprodukt of een groep landbouwprodukten waarvoor in dat jaar dergelijke uitvoersubsidies mogen worden toegekend.

    b) 

    Van het tweede tot en met het vijfde jaar van de uitvoeringsperiode mogen de Leden bij de toekenning van de in lid 1 genoemde uitvoersubsidies de verbintenissen voor een bepaald jaar die voor de produkten of groepen produkten zijn gespecificeerd in deel IV van hun Lijst overschrijden op voorwaarde dat:

    i) 

    de cumulatieve begrotingsuitgaven voor dergelijke subsidies vanaf het begin van de uitvoeringsperiode tot en met het betrokken jaar, de cumulatieve uitgaven die het resultaat zouden zijn geweest van volledige nakoming van de relevante verbintenissen over de uitgaven per jaar die zijn gespecificeerd in de Lijst van het betrokken Lid ten hoogste overschrijden met 3 % van de betrokken begrotingsuitgaven in de basisperiode;

    ii) 

    de cumulatieve uitvoer met behulp van dergelijke uitvoersubsidies vanaf het begin van de uitvoeringsperiode tot en met het betrokken jaar, de cumulatieve uitvoer die het resultaat zou zijn geweest van volledige nakoming van de relevante verbintenissen over de hoeveelheden per jaar die zijn gespecificeerd in de Lijst van het betrokken Lid ten hoogste overschrijdt met 1,75 % van de uitvoer in de basisperiode;

    iii) 

    over de hele uitvoeringsperiode de totale cumulatieve begrotingsuitgaven voor dergelijke uitvoersubsidies en de uitvoer waarvoor dergelijke uitvoersubsidies zijn toegekend, niet groter zijn dan de totale bedragen en de totale uitvoer die het resultaat zouden zijn geweest van volledige nakoming van de relevante verbintenissen per jaar die zijn gespecificeerd in de Lijst van het betrokken Lid, en

    iv) 

    de begrotingsuitgaven van een Lid voor uitvoersubsidies en de uitvoer van dat Lid met dergelijke subsidies aan het einde van de uitvoeringsperiode niet groter zijn dan 64, respectievelijk 79 % van het niveau van de basisperiode 1986—1990. Voor Leden die ontwikkelingslanden zijn, bedragen deze percentages 76, respectievelijk 86 %.

    3.  
    De verbintenissen om de werkingssfeer van de uitvoersubsidies niet uit te breiden, zijn gespecificeerd in de Lijsten.
    4.  
    Tijdens de uitvoeringsperiode behoeven de Leden die ontwikkelingslanden zijn geen verbintenissen aan te gaan voor de in lid 1, onder d) en e), genoemde uitvoersubsidies, op voorwaarde dat deze uitvoersubsidies niet zo worden toegepast dat daardoor de verbintenissen inzake steunverlaging worden omzeild.

    Artikel 10

    Voorkoming van het omzeilen van verbintenissen inzake uitvoersubsidies

    1.  
    De niet in artikel 9, lid 1, genoemde uitvoersubsidies worden niet zo toegepast dat zulks leidt tot of kan leiden tot het omzeilen van de verbintenissen inzake uitvoersubsdies; niet-commerciële transacties zullen niet worden gebruikt om dergelijke verbintenissen te omzeilen.
    2.  
    De Leden verbinden zich ertoe mee te werken aan de totstandbrenging van internationaal aanvaarde disciplines voor uitvoerkredieten, uitvoerkredietgaranties of uitvoerkredietverzekeringsregelingen en om, na goedkeuring van dergelijke disciplines uitsluitend uitvoerkredieten, uitvoerkredietgaranties of uitvoerkredietverzekeringsregelingen toe te passen die daarmee in overeenstemming zijn.
    3.  
    Leden die stellen dat hoeveelheden die worden uitgevoerd boven de in een verbintenis tot verlaging van de gesubsidieerde uitvoer gespecificeerde hoeveelheden niet worden gesubsidieerd, moeten aantonen dat voor de betrokken hoeveelheid geen uitvoersubsidie, noch als genoemd in artikel 9, noch een andere, is toegekend.
    4.  

    Leden die internationale voedselhulp geven, zorgen ervoor

    a) 

    dat internationale voedselhulp noch direct, noch indirect gekoppeld wordt aan uitvoer van landbouwprodukten naar de ontvangende landen;

    b) 

    dat internationale voedselhulptransacties, waaronder geldelijke bilaterale voedselhulp, worden uitgevoerd met inachtneming van de „Principles of Surplus Disposal and Consultative Obligations” (Beginselen inzake afzet van overschotten en overlegverplichtingen) van de FAO, en, indien van toepassing, het stelsel van „Usual Marketing Requirements (UMRs)” (Normale commerciële invoer), en

    c) 

    dat dergelijke hulp zoveel mogelijk wordt verleend in de vorm van schenkingen of op voorwaarden die minstens even gunstig zijn als die van artikel IV van het Voedselhulpverdrag van 1986.

    Artikel 11

    Verwerkte produkten

    De uitvoersubsidie per eenheid van een verwerkt primair landbouwprodukt mag in geen geval hoger zijn dan de uitvoersubsidie per eenheid die van toepassing zou zijn bij uitvoer van het primaire landbouwprodukt als zodanig.



    DEEL VI

    Artikel 12

    Disciplines inzake verboden op en beperkingen van de uitvoer

    1.  

    Wanneer een Lid op grond van artikel XI, lid 2, onder a), van de GATT 1994 een nieuw verbod of een nieuwe beperking op de uitvoer van voedingsmiddelen invoert, moeten de volgende bepalingen in acht worden genomen:

    a) 

    het Lid dat het uitvoerverbod of de uitvoerbeperking invoert, dient passende aandacht te geven aan het effect van een dergelijk verbod of van een dergelijke beperking op de continuïteit in de voedselvoorziening van Leden die voedselinvoerende landen zijn;

    b) 

    voordat een Lid een uitvoerverbod of een uitvoerbeperking invoert, zendt het de Landbouwcommissie zo vroeg mogelijk een schriftelijke kennisgeving met daarin gegevens zoals de aard en de duur van de maatregel en pleegt dat Lid, na een verzoek dienaangaande, met ieder ander Lid dat een aanzienlijk belang heeft als importeur overleg over alle aangelegenheden in verband met de betrokken maatregel. Het Lid dat een uitvoerverbod of een uitvoerbeperking invoert, verstrekt een Lid dat een aanzienlijk belang heeft als importeur, op verzoek de nodige gegevens.

    2.  
    Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op Leden die ontwikkelingslanden zijn, tenzij de maatregel wordt genomen door een Lid dat een ontwikkelingsland en tegelijk een netto-exporteur van het betrokken voedingsmiddel is.



    DEEL VII

    Artikel 13

    Passende terughoudendheid

    Ondanks de bepalingen van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (in dit artikel „Subsidie-overeenkomst” genoemd) geldt voor de uitvoeringsperiode het volgende:

    a) 

    interne steunmaatregelen die volledig in overeenstemming zijn met de bepalingen van bijlage 2 bij deze Overeenkomst

    i) 

    kunnen niet leiden tot compenserende rechten ( 11 );

    ii) 

    kunnen niet leiden tot acties op grond van artikel XVI van de GATT 1994 en deel III van de Subsidie-overeenkomst, en

    iii) 

    kunnen niet leiden tot acties vanwege het feit dat de voordelen van tariefconcessies die volgens artikel II van de GATT 1994 aan een ander Lid toekomen, zijn tenietgedaan of uitgehold in de zin van artikel XXIII, lid 1, onder b), van de GATT 1994 zonder dat de bepalingen van de GATT zijn overtreden;

    b) 

    de interne steunmaatregelen die zijn gespecificeerd in de Lijsten van de Leden en die volledig in overeenstemming zijn met de bepalingen van artikel 6 van deze Overeenkomst, met inbegrip van de directe betalingen die in overeenstemming zijn met lid 5 daarvan, alsmede de interne steun die beneden de de-minimisniveaus blijft en in overeenstemming is met artikel 6, lid 2,

    i) 

    kunnen niet leiden tot compenserende rechten, tenzij volgens artikel VI van de GATT 1994 en deel V van de Subsidie-overeenkomst schade of dreigende schade wordt vastgesteld, met dien verstande voorts dat inzake het openen van een onderzoek aangaande compenserende rechten passende terughoudendheid wordt betracht;

    ii) 

    kunnen niet leiden tot acties op grond van artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994 of de artikelen 5 en 6 van de Subsidie-overeenkomst, op voorwaarde dat in het kader van dergelijke maatregelen voor een specifiek produkt niet meer steun wordt verleend dan in het jaar 1992, en

    iii) 

    kunnen niet leiden tot acties vanwege het feit dat de voordelen van tariefconcessies die volgens artikel II van de GATT 1994 aan een ander Lid toekomen, zijn tenietgedaan of uitgehold in de zin van artikel XXIII, lid 1, onder b), van de GATT 1994 zonder dat de bepalingen van de GATT zijn overtreden, op voorwaarde dat in het kader van dergelijke maatregelen voor een specifiek produkt niet meer steun wordt verleend dan in het jaar 1992;

    c) 

    de in de Lijsten van de Leden gespecificeerde uitvoersubsidies die volledig in overeenstemming zijn met de bepalingen van deel V van deze Overeenkomst

    i) 

    kunnen alleen leiden tot compenserende rechten, nadat volgens artikel VI van de GATT 1994 en deel V van de Subsidie-overeenkomst schade of dreigende schade wordt vastgesteld in verband met de volumeontwikkeling, het effect op de prijzen of latere gevolgen, met dien verstande voorts dat inzake het openen van een onderzoek aangaande compenserende rechten passende terughoudendheid wordt betracht, en

    ii) 

    kunnen niet leiden tot acties op grond van artikel XVI van de GATT 1994 of de artikelen 3, 5 en 6 van de Subsidie-overeenkomst.



    DEEL VIII

    Artikel 14

    Sanitaire en fytosanitaire maatregelen

    De Leden komen Overeen de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen uit te voeren.



    DEEL IX

    Artikel 15

    Bijzondere en afwijkende behandeling

    1.  
    Overeenkomstig de erkenning dat een afwijkende en gunstiger behandeling voor leden die ontwikkelingslanden zijn, een integrerend deel is van de onderhandelingen, wordt een bijzondere en afwijkende behandeling inzake verbintenissen toegestaan zoals vastgesteld in de relevante bepalingen van deze Overeenkomst en vastgelegd in de Lijsten van concessies en verbintenissen.
    2.  
    Leden die ontwikkelingslanden zijn hebben het recht de verlagingsverbintenissen uit te voeren over een periode van maximaal tien jaar. Leden die minstontwikkelde landen zijn, behoeven geen verlagingsverbintenissen aan te gaan.



    DEEL X

    Artikel 16

    Minstontwikkelde landen en ontwikkelingslanden die netto-importeurs van voedsel zijn

    1.  
    De Leden die ontwikkelde landen zijn, nemen de maatregelen waarin is voorzien in het Besluit inzake maatregelen naar aanleiding van de mogelijke negatieve effecten van het hervormingsprogramma op de minstontwikkelde landen en op de ontwikkelingslanden die nettoimporteur van voedsel zijn.
    2.  
    De Landbouwcommissie houdt toezicht op de uitvoering van dit besluit.



    DEEL XI

    Artikel 17

    Landbouwcommissie

    Hierbij wordt een Landbouwcommissie opgericht.

    Artikel 18

    Evaluatie van de uitvoering van de verbintenissen

    1.  
    De vorderingen bij de uitvoering van de verbintenissen die zijn overeengekomen in het hervormingsprogramma in het kader van de Uruguay-Ronde worden in de Landbouwcommissie geëvalueerd.
    2.  
    De evaluatie wordt uitgevoerd aan de hand van kennisgevingen die de Leden over vast te stellen onder werpen en op vast te stellen tijdstippen indienen, alsmede aan de hand van de documentatie die het Secretariaat van de WTO kan worden verzocht op te stellen om de evaluatie te vergemakkelijken.
    3.  
    Naast de op grond van lid 2 in te dienen kennisgevingen, moeten onverwijld kennisgevingen worden ingediend voor iedere nieuwe interne steunmaatregel of iedere wijziging in een bestaande steunmaatregel waarvoor aanspraak op vrijstelling van de verlagingsverbintenis wordt gemaakt. In de kennisgeving dienen details te worden meegedeeld over de nieuwe of gewijzigde maatregel en moet worden aangetoond dat deze in overeenstemming is met de in artikel 6 of in bijlage 2 bij deze Overeenkomst vastgestelde criteria.
    4.  
    Bij de evaluatie houden de Leden terdege rekening met het effect van zeer hoge inflatiepercentages op de mogelijkheden van een Lid om zich aan zijn verbintenissen inzake interne steun te houden.
    5.  
    De Leden komen overeen in de Landbouwcommissie jaarlijks, tegen de achtergrond van de verbintenissen inzake uitvoersubsidie in het kader van deze Overeenkomst, overleg te plegen over hun aandeel in de normale groei van de wereldhandel in landbouwprodukten.
    6.  
    Bij de evaluatie kunnen de Leden iedere kwestie aan de orde stellen die relevant is voor de uitvoering van de verbintenissen die in deze Overeenkomst zijn opgenomen in het kader van het hervormingsprogramma.
    7.  
    Ieder Lid mag iedere maatregel onder de aandacht van de Landbouwcommissie brengen die naar zijn oordeel door een ander Lid via een kennisgeving had moeten worden gemeld.

    Artikel 19

    Overleg en beslechting van geschillen

    De bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van de GATT 1994, zoals uitgewerkt en toegepast in het Memorandum van Overeenstemming inzake Geschillenbeslechting, zijn van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen in het kader van deze Overeenkomst.



    DEEL XII

    Artikel 20

    Voortzetting van het hervormingsproces

    Erkennend dat hun doelstelling op lange termijn, aanzienlijke en progressieve verlaging van ondersteuning en bescherming leidend tot een fundamentele hervorming, een permanent proces impliceert, komen de Leden overeen dat de onderhandelingen over de voortzetting van dat proces één jaar vóór het einde van de uitvoeringsperiode begonnen zullen worden, rekening houdend met,

    a) 

    de ervaring tot dat tijdstip met de uitvoering van de verlagingsverbintenissen;

    b) 

    de effecten van de verlagingsverbintenissen op de wereldhandel in landbouwprodukten;

    c) 

    overwegingen van niet-commerciële aard, de bijzondere en afwijkende behandeling voor Leden die ontwikkelingslanden zijn, het doel een billijk en marktgeoriënteerd handelssysteem voor landbouwprodukten tot stand te brengen en de andere doelstellingen en overwegingen die zijn genoemd in de considerans van deze Overeenkomst, en

    d) 

    de verdere verbintenissen die nodig zijn voor het bereiken van bovengenoemde doelstellingen op lange termijn.



    DEEL XIII

    Artikel 21

    Slotbepalingen

    1.  
    De bepalingen van de GATT 1994 en van andere Multilaterale handelsovereenkomsten in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst zijn van toepassing onder voorbehoud van de bepalingen van deze Overeenkomst.
    2.  
    De bijlagen bij deze Overeenkomst vormen een integrerend deel van deze Overeenkomst.

    BIJLAGE 1

    PRODUKTEN

    1. 

    Deze Overeenkomst heeft betrekking op onderstaande produkten:

    i) 

    GS-hoofdstukken 1 tot en met 24, exclusief vis en visserijprodukten, plus ( *1 )

    ii) 



    GS-code

    2905 43

    (mannitol)

    GS-code

    2905 44

    (sorbitol)

    GS-tariefpost

    3301

    (etherische oliën)

    GS-tariefposten

    3501 t/m 3505

    (albumine-achtige stoffen, gewijzigd zetmeel, lijm)

    GS-code

    3809 10

    (appreteermiddelen)

    GS-code

    3823 60

    (sorbitol n.e.g.)

    GS-tariefposten

    4101 t/m 4103

    (huiden en vellen)

    GS-tariefpost

    4301

    (pelterijen)

    GS-tariefposten

    5001 t/m 5003

    (ruwe zijde en zijdeafval)

    GS-tariefposten

    5101 t/m 5103

    (wol en haar)

    GS-tariefposten

    5201 t/m 5203

    (ruwe katoen, afval van katoen en gekaarde of gekamde katoen)

    GS-tariefpost

    5301

    (ruw vlas)

    GS-tariefpost

    5302

    (ruwe hennep)

    2. 

    Het bovenstaande doet niets af aan de werkingssfeer van de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen.

    BIJLAGE 2

    INTERNE STEUN: GRONDSLAG VOOR VRIJSTELLING VAN DE VERLAGINGSVERBINTENISSEN

    1. 

    Interne steunmaatregelen waarvoor aanspraak op vrijstelling van de verlagingsverbintenissen wordt gemaakt, moeten voldoen aan de fundamentele eis dat zij de handel of de produktie niet of hoogstens minimaal verstoren. Daarom moeten alle maatregelen waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd, voldoen aan de volgende basiscriteria:

    a) 

    de betrokken steun moet worden verleend in het kader van een uit overheidsmiddelen (waaronder gederfde inkomsten) gefinancierd overheidsprogramma dat geen overdrachten van consumenten omvat, en

    b) 

    de betrokken steunmaatregel mag geen prijsondersteuning voor de producenten inhouden;

    alsmede, naargelang van de categorie van de maatregelen, aan de hierna vermelde soortspecifieke criteria en voorwaarden.

    Overheidsregelingen

    2.    Algemene dienstverlening

    Deze categorie maatregelen omvat uitgaven (of gederfde inkomsten) voor regelingen in het kader waarvan diensten worden verleend aan de landbouw of de plattelandsgemeenschap of die aan de landbouw of de plattelandsgemeenschap ten goede komen. Deze maatregelen mogen geen directe betalingen aan producenten of verwerkers inhouden. Dergelijke regelingen moeten voldoen aan de in bovenstaand lid 1 vermelde basiscriteria en eventuele hierna vermelde specifieke voorwaarden. Deze regelingen kunnen de hierna vermelde maatregelen, doch ook andere maatregelen omvatten:

    a) 

    onderzoek, waaronder algemeen onderzoek, onderzoek in verband met milieuprogramma's en onderzoekprogramma's in verband met specifieke produkten;

    b) 

    bestrijding van plagen en ziekten, waaronder algemene maatregelen en maatregelen per produkt, zoals alarmeringssystemen, quarantaine en uitroeiing;

    c) 

    opleidingsdiensten, waaronder zowel faciliteiten voor algemene als specialistische scholing;

    d) 

    voorlichtings- en adviesdiensten, waaronder het verstrekken van middelen om producenten en consumenten beter te kunnen inlichten, ook over de resultaten van onderzoek;

    e) 

    inspectiediensten, waaronder algemene inspectiediensten en de inspectie van bepaalde produkten met het oog op volksgezondheid, veiligheid, indeling of standaardisatie;

    f) 

    diensten voor afzet en verkoopbevordering, waaronder marktinformatie, advies en verkoopbevordering voor bepaalde produkten, maar geen uitgaven voor niet-gespecificeerde doeleinden zodat deze middelen door de verkopers zouden kunnen worden gebruikt om hun verkoopprijs te verlagen of de kopers een direct economisch voordeel te verschaffen, en

    g) 

    infrastructuurvoorziening, waaronder elektriciteitsnet, wegen en andere transportvoorzieningen, markten en haveninstallaties, watervoorziening, dammen en waterafvoer, en de infrastructuur voor milieubeschermingsprogramma's. In al deze gevallen mogen de uitgaven uitsluitend betrekking hebben op de levering of de aanleg van de infrastructuur en niet op gesubsidieerde levering van andere voorzieningen op het landbouwbedrijf dan de aansluiting op algemeen beschikbare nutsvoorzieningen. De uitgaven mogen geen subsidies op produktiebenodigdheden of kosten van bedrijfsvoering, noch voorkeurstarieven omvatten.

    3.    Overheidsvoorraden met het oog op de continuïteit van de voedselvoorziening ( 12 )

    Uitgaven (of gederfde inkomsten) voor het aanleggen en aanhouden van voorraden produkten die een integrerend deel zijn van een programma om de continuïteit van de voedselvoorziening te waarborgen dat wordt uitgevoerd op grond van bepaalde nationale wetten. Dit kan ook overheidssteun omvatten voor particuliere opslag van produkten in het kader van een dergelijk programma.

    De omvang en de aanleg van dergelijke voorraden dienen te corresponderen met vooraf bepaalde doelstellingen die uitsluitend verband houden met waarborging van de voedselvoorziening. De aanleg, zowel als de afzet van de voorraden dient financieel verifieerbaar te zijn. De aankoop van het voedsel door de overheid dient te gebeuren tegen de gangbare marktprijzen en de verkoop uit de voorraden dient te geschieden tegen prijzen die niet lager zijn dan de gangbare prijzen op de interne markt voor het betrokken produkt en de betrokken kwaliteit.

    4.    Interne voedselhulp ( 13 )

    Uitgaven (of gederfde inkomsten) in verband met interne voedselhulp aan bevolkingsgroepen in nood.

    Het recht op voedselhulp dient afhankelijk te worden gesteld van duidelijke criteria gekoppeld aan doelstellingen op het gebied van voeding. Dergelijke steun kan worden verleend in de vorm van rechtstreekse verstrekking van voedsel aan de betrokkenen of door diegenen die aan de voorwaarden voldoen de middelen te verstrekken om voedsel te kopen tegen marktprijzen of gesubsidieerde prijzen. Het voedsel dient door de overheid tegen gangbare marktprijzen te worden aangekocht en de financiering en administratie van de steun dient verifieerbaar te zijn.

    5.    Directe betalingen aan producenten

    Steun aan producenten via directe betalingen (of gederfde inkomsten, met inbegrip van betalingen in natura) waarvoor aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de verlagingsverbintenissen, dient te voldoen aan de basiscriteria die zijn vermeld in punt 1 en aan de in de punten 6 tot en met 13 vermelde specifieke criteria voor de afzonderlijke categorieën directe betalingen. Als aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de verlagingsverbintenis voor andere bestaande of nieuwe directe steun dan vermeld in de punten 6 tot en met 13, dient die steun behalve met de in punt 1 vermelde basiscriteria ook in overeenstemming te zijn met de in punt 6, onder b) tot en met e), vermelde criteria.

    6.    Niet-produktiegebonden inkomenssteun

    a) 

    Het recht op dergelijke betalingen moet worden bepaald aan de hand van duidelijke criteria, zoals inkomen, de status van producent of grondeigenaar, het gebruik van produktiefactoren of de produktie-omvang in een bepaalde basisperiode.

    b) 

    De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de produktie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar na de basisperiode.

    c) 

    De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een produkt in een jaar na de basisperiode.

    d) 

    De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de produktiefactoren die zijn gebruikt in een jaar na de basisperiode.

    e) 

    Produktie zal geen voorwaarde zijn om in aanmerking te komen voor dergelijke betalingen.

    7.    Overheidsbijdrage voor inkomensverzekeringsregelingen

    a) 

    Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van een inkomensverlies, waarvoor uitsluitend rekening wordt gehouden met het inkomen uit de landbouw, van meer dan 30 % van het gemiddelde bruto-inkomen of het daarmee corresponderende netto-inkomen (betalingen uit deze of soortgelijke regelingen niet meegerekend) over de voorgaande drie jaar of van het gemiddelde van drie jaren van de vijf voorgaande jaren, de jaren met het hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend. Iedere prodocuent die aan deze voorwaarde voldoet, dient recht te hebben op de betaling.

    b) 

    Deze betalingen mogen niet meer compenseren dan 70 % van het inkomensverlies van de producent in het jaar waarin hij recht krijgt op deze steun.

    c) 

    Deze betalingen mogen uitsluitend gekoppeld worden aan het inkomen; zij mogen niet gekoppeld worden aan het type of de omvang van de produktie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent, noch aan de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor de betrokken produkten, noch aan de gebruikte produktiefactoren.

    d) 

    Als een producent in hetzelfde jaar betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 8 (steun in verband met natuurrampen), dient het totaal van die betalingen kleiner te zijn dan 100 % van zijn totale verlies.

    8.    Betalingen (hetzij rechtstreeks, hetzij via een overheidsbijdrage voor oogstverzekeringen) in verband met natuurrampen

    a) 

    Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van formele erkenning door de overheid dat er sprake is of is geweest van een natuurramp of soortgelijke ramp (waaronder epidemieën, plagen, kernongelukken, en oorlog op hst grondgebied van het betrokken Lid) en een produktiedaling van meer dan 30 % van de gemiddelde produktie in de laatste drie jaar of de gemiddelde produktie van drie jaren van de laatste vijf jaren, de hoogste en de laagste produktie niet meegerekend.

    b) 

    Betalingen naar aanleiding van een ramp mogen slechts betrekking hebben op het verlies van inkomen, vee (waaronder ook betalingen voor diergeneeskundige behandeling van de dieren), land of andere produktiefactoren als gevolg van de betrokken natuurramp.

    c) 

    De betalingen mogen hoogstens de verliezen compenseren en geen voorwaarden of bepalingen omvatten wat betreft het type of de omvang van de produktie in de toekomst.

    d) 

    Betalingen tijdens een ramp mogen niet groter zijn dan nodig is om verdere verliezen als gedefinieerd onder b) te voorkomen of te beperken.

    e) 

    Als een producent in hetzelfde jaar betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 7 (inkomensverzekeringsregelingen), dient het totaal van die betalingen kleiner te zijn dan 100 % van het totale verlies van de producent.

    9.    Steun voor structuuraanpassing via beëindigingsregelingen

    a) 

    Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma's om bedrijfsbeëindiging door personen die commercieel agrarische produkten produceren of hun omschakeling op niet-agrarische activiteiten, te vergemakkelijken.

    b) 

    De betalingen moeten afhankelijk worden gesteld van volledige en permanente beëindiging van commerciële agrarische produktie.

    10.    Steun voor structuuraanpassing via braakleggingsprogramma's

    a) 

    Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma's om land of andere produktiemiddelen, met inbegrip van vee, te onttrekken aan commerciële agrarische produktie.

    b) 

    De betalingen moeten afhankelijk worden gesteld van het uit produktie nemen van land voor commerciële agrarische produktie voor minstens drie jaar en, wat betreft vee, van het slachten of definitieve permanente verwijdering van het bedrijf.

    c) 

    De betalingen mogen geen voorwaarden of bepalingen omvatten inzake gebruik van dergelijk land of andere produktiemiddelen voor de commerciële produktie van landbouwprodukten.

    d) 

    De betalingen mogen niet worden gekoppeld aan het type of de omvang van de produktie en evenmin aan de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor de produkten die worden verkregen met gebruikmaking van het land of de overige produktiemiddelen die voor produktie resteren.

    11.    Steun voor structuuraanpassing in de vorm van investeringssteun

    a) 

    Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in overheidsprogramma's ter ondersteuning van de financiële of materiële herstructurering van de bedrijfsactiviteit van een producent in verband met objectief aangetoonde structuurhandicaps. Het recht op steun in het kader van dergelijke programma's kan ook worden gebaseerd op een duidelijk overheidsprogramma voor privatisering van landbouwgrond.

    b) 

    De hoogte van dergelike betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de produktie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent, afgezien van bepalingen als bedoeld onder e), in een jaar na de basisperiode.

    c) 

    De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een produkt in een jaar na de basisperiode.

    d) 

    De betalingen worden slechts gedaan voor de periode die nodig is voor de uitvoering van de investeringen waarvoor ze worden gegeven.

    e) 

    De betalingen mogen voor de ontvangers geen verplichtingen inhouden, noch anderszins aanwijzingen omvatten wat betreft de te produceren landbouwprodukten, behalve de eis om een bepaald produkt niet te produceren.

    f) 

    De betalingen mogen niet hoger zijn dan nodig is om de structuurhandicap te compenseren.

    12.    Betalingen in het kader van milieubeschermingsprogramma's

    a) 

    Het recht op dergelijke betalingen dient een onderdeel te zijn van een duidelijk overheidsprogramma voor milieubescherming of natuurbehoud en afhankelijk te worden gesteld van de naleving van specifieke voorwaarden in het kader van dat overheidsprogramma, waaronder voorwaarden wat betreft de produktiemethoden of de produktiebenodigdheden.

    b) 

    De betaling mag niet hoger zijn dan de extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van naleving van het overheidsprogramma.

    13.    Betalingen in het kader van programma's voor regionale bijstand

    a) 

    Het recht op dergelijke betalingen dient beperkt te blijven tot producenten in probleemgebieden. Dergelijke gebieden dienen duidelijk omschreven aaneengesloten geografische gebieden te zijn met een definieerbare economische en administratieve identiteit en moeten als probleemgebieden zijn aangemerkt aan de hand van neutrale en objectieve criteria die duidelijk zijn vastgelegd in wetten of verordeningen en waaruit blijkt dat de problemen van het gebied niet uitsluitend zijn toe te schrijven aan tijdelijke omstandigheden.

    b) 

    De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de produktie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar na de basisperiode, behalve aan de eis om de produktie te verlagen.

    c) 

    De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een produkt in een jaar na de basisperiode.

    d) 

    Het recht op de betalingen geldt alleen voor producenten in de te ondersteunen gebieden, maar in die gebieden voor" alle producenten.

    e) 

    Als de betalingen worden gekoppeld aan de produktiefactoren, zijn de bedragen degressief boven een bepaalde drempel voor de betrokken produktiefactor.

    f) 

    De betalingen mogen niet groter zijn dan de extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van de landbouw in het betrokken gebied.

    BIJLAGE 3

    INTERNE STEUN: BEREKENING VAN DE GEAGGREGEERDE STEUN

    1. Onverminderd de bepalingen van artikel 6 wordt de Geaggregeerde Steun (Aggregate Measurement of Support — AMS) produktgebonden berekend voor ieder referentielandbouwprodukt waarvoor marktprijsondersteuning, niet-vrijgestelde directe betalingen of enige andere niet van de verlagingsverbintenis vrijgestelde subsidie (andere „niet-vrijgestelde beleidsmaatregelen”) wordt toegekend. Voor de niet-produktgebonden steun wordt de niet-produktgebonden AMS berekend in een enkel totaalbedrag.

    2. De in punt 1 bedoelde subsidies omvatten zowel de begrotingsuitgaven als de gederfde inkomsten van de overheid of haar uitvoeringsorganen.

    3. Zowel de steun op nationaal als subnationaal niveau wordt meegerekend.

    4. Door de producenten betaalde specifieke landbouwheffingen of retributies worden in mindering gebracht op de AMS.

    5. De volgens het onderstaande berekende AMS voor de basisperiode vormt het basisniveau voor de uitvoering van de verbintenis tot verlaging van de interne steun.

    6. Voor ieder referentielandbouwprodukt wordt een specifieke AMS bepaald en uitgedrukt in een totaal geldbedrag.

    7. De AMS wordt berekend voor het produkt dat zo kort mogelijk volgt op de eerste verkoop van het betrokken referentielandbouwprodukt. Maatregelen ten gunste van de verwerkers van landbouwprodukten worden meegerekend voor zover zij ten goede komen aan de producenten van de referentieland-bouwprodukten.

    8. Marktprijsondersteuning: de ondersteuning van de marktprijzen wordt berekend door het verschil tussen een vaste externe referentieprijs en de toegepaste regelingsprijs te vermenigvuldigen met de geproduceerde hoeveelheid die in aanmerking komt voor de regelingsprijs. Begrotingsuitgaven om dit verschil te handhaven, zoals de opkoopkosten of de opslagkosten, worden niet meegerekend voor de AMS.

    9. De externe referentieprijs wordt gebaseerd op de jaren 1986 tot en met 1988 en wordt in het algemeen de gemiddelde f.o.b.-prijs per gewichtseenheid voor het betrokken referentielandbouwprodukt in een netto-exporterend land en de gemiddelde c.i.f.-prijs per gewichtseenheid voor het betrokken referentielandbouwprodukt in een netto-importerend land tijdens de basisperiode. De referentieprijs kan, zonodig, worden aangepast in verband met kwaliteitsverschillen.

    10. Niet-vrijgestelde directe betalingen: niet-vrijgestelde directe betalingen die afhankelijk zijn van een prijsverschil, worden berekend door het verschil tussen de referentieprijs en de toegepaste regelingsprijs te vermenigvuldigen met de geproduceerde hoeveelheid die in aanmerking komt voor de regelingsprijs of worden berekend aan de hand van de begrotingsuitgaven.

    11. De referentieprijs wordt gebaseerd op de jaren 1986 tot en met 1988 en is in het algemeen de prijs waarvan wordt uitgegaan voor de bepaling van het niveau van de directe betalingen.

    12. Het bedrag van de niet-vrijgestelde directe betalingen die gebaseerd worden op andere factoren dan de prijs, wordt berekend aan de hand van de begrotingsuitgaven.

    13. Andere niet-vrijgestelde maatregelen, waaronder imputsubsidies en andere maatregelen zoals maatregelen tot verlaging van de afzetkosten: de waarde van dergelijke maatregelen wordt berekend aan de hand van de begrotingsuitgaven van de overheid of, wanneer de volle omvang van de subsidie niet uit de begrotingsuitgaven blijkt, het verschil tussen de prijs van het gesubsidieerde produkt of de gesubsidieerde dienst en een representatieve marktprijs voor een soortgelijk produkt of een soortgelijke dienst, vermenigvuldigd met de hoeveelheid produkten of diensten.

    BIJLAGE 4

    INTERNE STEUN: BEREKENING VAN AMS-EQUIVALENT

    1. Onverminderd de bepalingen van artikel 6 worden AMS-equivalenten berekend voor alle referentielandbouwprodukten waarvoor de in bijlage 3 gedefinieerde marktprijsondersteuning bestaat, maar waarvoor berekening van deze component van de AMS niet uitvoerbaar is. Voor dergelijke produkten omvat het basisniveau waarvan wordt uitgegaan voor de uitvoering van de verbintenissen inzake verlaging van de interne steun, een marktprijsondersteuningscomponent uitgedrukt in AMS-equivalenten als bedoeld in punt 2, alsmede eventuele niet-vrijgestelde directe betalingen en andere niet-vrijgestelde steun, die wordt geraamd overeenkomstig het bepaalde in punt 3. Zowel op nationaal als subnationaal niveau toegekende steun moet worden meegerekend.

    2. De in punt 1 bedoelde AMS-equivalenten worden voor alle referentielandbouwprodukten waarvoor marktprijsondersteuning wordt toegekend en waarvoor de berekening van de marktprijsondersteuningscomponent van de AMS niet uitvoerbaar is, produktgebonden berekend voor het produkt dat zo kort mogelijk volgt op de eerste verkoop. Voor deze referentielandbouwprodukten wordt het equivalent van de marktprijsondersteuning berekend met gebruikmaking van de toegepaste regelingsprijs en de geproduceerde hoeveelheid die in aanmerking komt voor die prijs of, als dit niet uitvoerbaar is, de begrotingsuitgaven voor ondersteuning van de producentenprijs.

    3. Als voor onder punt 1 vallende referentielandbouwprodukten niet-vrijgestelde directe betalingen of andere produktgebonden, niet van de verlagingsverbintenis vrijgestelde subsidies worden toegekend, worden de AMS-equivalenten voor deze maatregelen berekend zoals de overeenkomstige AMS-componenten (zie de punten 10 t/m 13 van bijlage 3).

    4. De AMS-equivalenten worden berekend aan de hand van de subsidie voor het produkt dat zo kort mogelijk volgt op de eerste verkoop van het betrokken referentielandbouwprodukt. Maatregelen ten gunste van de verwerkers van landbouwprodukten worden meegerekend voor zover zij ten goede komen aan de producenten van de referentielandbouwprodukten. Voor specifieke landbouwheffingen of retributies die door de producenten zijn betaald, worden de AMS-equivalenten dienovereenkomstig verlaagd.

    BIJLAGE 5

    BIJZONDERE BEHANDELING OP GROND VAN ARTIKEL 4, LID 2

    Sectie A

    1. De bepalingen van artikel 4, lid 2, zijn niet met ingang van de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van toepassing op primaire landbouwprodukten en verwerkte en/of bereide produkten daarvan („aangeduide produkten”) waarvoor aan de onderstaande voorwaarden is voldaan (deze behandeling wordt hierna „bijzondere behandeling” genoemd):

    a) 

    de invoer van de aangeduide produkten bedroeg in de basisperiode 1986—1988 (hierna „de basisperiode” genoemd) minder dan 3 % van het betrokken interne verbruik;

    b) 

    sinds het begin van de basisperiode zijn voor de aangeduide produkten geen uitvoersubsidies toegekend;

    c) 

    er worden doeltreffende produktiebeperkende maatregelen toegepast voor het primaire landbouwprodukt;

    d) 

    dergelijke produkten worden, in sectie I-B van deel I van de Lijst van een Lid die als bijlage is gehecht aan het Protocol van Marrakesh, aangeduid met de vermelding „ST-Annex 5” als produkten waarvoor een bijzondere behandeling geldt in verband met niet-commerciële overwegingen, zoals waarborging van de continuïteit van de voedselvoorziening en milieubescherming, en

    e) 

    de minimumtoegang voor de aangeduide produkten, zoals gespecificeerd in sectie I-B van deel I van de Lijst van het betrokken Lid, bedraagt vanaf het begin van het eerste jaar van de uitvoeringsperiode 4 % van het interne verbruik van de aangeduide produkten tijdens de basisperiode en wordt vervolgens per resterend jaar van de uitvoeringsperiode verhoogd met 0,8 % van het betrokken interne verbruik in de basisperiode.

    2. Een Lid mag aan het begin van elk jaar van de uitvoeringsperiode door het bepaalde in punt 6 toe te passen een einde maken aan de bijzondere behandeling voor de aangeduide produkten. In dat geval dient het betrokken Lid de op dat tijdstip reeds geldende minimumtoegang te behouden en de minimumtoegang per resterend jaar van de uitvoeringsperiode te verhogen met 0,4 % van het betrokken interne verbruik in de basisperiode. Daarna moet de minimumtoegang die op grond van deze formule geldt voor het laatste jaar van de uitvoeringsperiode, behouden blijven in de Lijst van het betrokken Lid.

    3. Onderhandelingen over de vraag of de in punt 1 vermelde bijzondere behandeling kan blijven gelden na de uitvoeringsperiode, moeten binnen deze uitvoeringsperiode worden afgerond in het kader van de in artikel 20 van deze Overeenkomst bedoelde onderhandelingen, daarbij rekening houdende met niet-commerciële overwegingen.

    4. Indien als resultaat van de in punt 3 bedoelde onderhandelingen wordt overeengekomen dat een Lid de bijzondere behandeling mag blijven toepassen, verleent dat Lid de aanvullende en acceptabele concessies die tijdens die onderhandelingen zijn vastgesteld.

    5. Als de bijzondere behandeling aan het einde van de uitvoeringsperiode niet langer van toepassing blijft, past het betrokken Lid de bepalingen van punt 6 toe. In dat geval moet na de uitvoeringsperiode de minimumtoegang voor de aangeduide produkten 8 % blijven van het betrokken interne verbruik in de basisperiode dat is gespecificeerd in de Lijst van het betrokken Lid.

    6. Op de andere voor de aangeduide produkten toegepaste grensbeschermingsmaatregelen dan gewone douanerechten worden de bepalingen van artikel 4, lid 2, van toepassing vanaf het begin van het jaar waarin de bijzondere behandeling niet meer wordt toegepast. Voor dergelijke produkten worden gewone douanerechten toegepast die worden geconsolideerd in de Lijst van het betrokken Lid en die, vanaf het begin van het jaar waarin de bijzondere behandeling wordt beëindigd en daarna, worden toegepast op het niveau dat van toepassing zou zijn geweest als tijdens de uitvoeringsperiode in gelijke jaarlijkse stappen een verlaging met minstens 15 % zou zijn toegepast. Deze douanerechten worden bepaald aan de hand van tariefequivalenten die worden berekend overeenkomstig de richtlijnen in het aanhangsel bij deze bijlage.

    Sectie B

    7. De bepalingen van artikel 4, lid 2, zijn ook niet met ingang van de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van toepassing op een primair landbouwprodukt dat' traditioneel het belangrijkste voedingsmiddel is in een Lid dat een ontwikkelingsland is en waarvoor, behalve aan de in punt 1, onder a) tot en met d), vermelde voorwaarden, voor zover van toepassing, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    a) 

    de minimumtoegang voor de betrokken produkten, zoals gespecificeerd in sectie I-B van deel I van de Lijst van het betrokken Lid dat een ontwikkelingsland is, bedraagt vanaf het begin van het eerste jaar van de uitvoeringsperiode 1 % van het interne verbruik van de betrokken produkten tijdens de basisperiode en wordt tot het begin van het vijfde jaar van de uitvoeringsperiode in gelijke stappen verhoogd tot 2 % van het betrokken interne verbruik in de basisperiode. Vanaf het begin van het zesde jaar van de uitvoeringsperiode bedraagt de minimumtoegang voor de betrokken produkten 2 % van het betrokken interne verbruik in de basisperiode en wordt deze toegang tot het begin van het tiende jaar in gelijke stappen verhoogd tot 4 % van het betrokken interne verbruik in de basisperiode. Daarna moet de minimumtoegang die op grond van deze formule geldt voor het tiende jaar van de uitvoeringsperiode, behouden blijven in de Lijst van het betrokken Lid dat een ontwikkelingsland is;

    b) 

    er moet adequate markttoegang zijn verleend voor andere produkten die onder deze Overeenkomst vallen.

    8. Onderhandelingen over de vraag of de in, punt 7 vermelde bijzondere behandeling kan blijven gelden na het tiende jaar na het begin van de uitvoeringsperiode, moeten worden begonnen en afgerond binnen dit tiende jaar.

    9. Indien als resultaat van de in punt 8 bedoelde onderhandelingen wordt overeengekomen dat een Lid de bijzondere behandeling mag blijven toepassen, verleent dat Lid de aanvullende en acceptabele concessies die tijdens die onderhandelingen zijn vastgesteld.

    10. Als de bijzondere behandeling op grond van punt 7 aan het einde van het tiende jaar na het begin van de uitvoeringsperiode niet langer van toepassing blijft, worden voor de betrokken produkten gewone douanerechten toegepast die worden vastgesteld aan de hand van tariefequivalenten die worden berekend overeenkomstig de richtlijnen in het aanhangsel bij deze bijlage en die worden geconsolideerd in de Lijst van het betrokken Lid. Voor het overige worden de bepalingen van punt 6 toegepast overeenkomstig de wijzigingen die zijn overeengekomen in het kader van de bijzondere en afwijkende behandeling die op grond van deze Overeenkomst is toegestaan voor Leden die ontwikkelingslanden zijn.

    Aanhangsel bij bijlage 5

    Richtlijnen voor de berekening van tariefequivalenten in verband met het bepaalde in de punten 6 en 10 van deze bijlage

    1. De tariefequivalenten worden, ongeacht of ze worden uitgedrukt in ad valorem-rechten of specifieke rechten, verifieerbaar berekend aan de hand van het verschil tussen de interne en de externe prijzen. Daarbij wordt uitgegaan van gegevens over de jaren 1986 tot en met 1988. De tariefequivalenten

    a) 

    worden in beginsel vastgesteld voor viercijferige tariefposten van het GS;

    b) 

    worden zonodig vastgesteld op zescijferig of nog gedetailleerder niveau van het GS;

    c) 

    worden voor verwerkte en/of bereide produkten in het algemeen vastgesteld door vermenigvuldiging van het (de) specifieke tariefequivalent(en) voor het (de) primaire landbouwprodukt(en) met het aandeel (de aandelen), naargelang van het geval, in waarde of fysiek, van het (de) primaire landbouwprodukt(en) in het verwerkte en/of bereide produkt, daarbij, zonodig, rekening houdende met bestaande additionele elementen ter bescherming van de industrie.

    2. Als externe prijzen worden in het algemeen gemiddelde c.i.f.-prijzen per eenheid genomen voor het invoerende land. Als geen of geen adequate gemiddelde c.i.f.-prijzen beschikbaar zijn, worden als externe prijzen genomen

    a) 

    adequate gemiddelde c.i.f.-prijzen per eenheid van een nabij land, of

    b) 

    worden de externe prijzen geraamd aan de hand van gemiddelde f.o.b.-prijzen per eenheid van een adequaat belangrijk exporterend land of adequate belangrijke exporterende landen, welke prijzen worden aangepast door daarbij een geraamd bedrag voor verzekering, vracht en andere kosten naar het land van invoer op te stellen.

    3. De externe prijzen worden in het algemeen in de nationale valuta omgerekend met gebruikmaking van het jaargemiddelde van de marktwisselkoers voor dezelfde periode als de periode waarover prijsgegevens beschikbaar zijn.

    4. Als interne prijs wordt in het algemeen een prijs genomen die representatief is voor de groothandelsprijs op de interne markt of, als geen adequate gegevens beschikbaar zijn, een raming van die prijs.

    5. De oorspronkelijke tariefequivalenten kunnen, zonodig, met gebruikmaking van een passende coëfficiënt, worden aangepast in verband met verschillen in kwaliteit of soort.

    6. Als een op grond van deze richtlijnen berekend tariefequivalent negatief is of lager is dan het huidige geconsolideerde recht, kan het initiële tariefequivalent worden vastgesteld op het huidige geconsolideerde recht of op grond van een aanbod van het betrokken land voor dat produkt.

    7. Als het tariefequivalent dat volgens bovenstaande richtlijnen zou moeten worden toegepast, wordt aangepast, geeft het betrokken Lid, op verzoek, alle gelegenheid voor overleg om via onderhandelingen tot een passende oplossing te komen.

    OVEREENKOMST INZAKE SANITAIRE EN FYTOSANITAIRE MAATREGELEN



    DE LEDEN,

    Nogmaals verklarend dat ieder Lid de voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant noodzakelijke maatregelen mag vaststellen of toepassen, op voorwaarde dat de toepassing van deze maatregelen niet zo gebeurt dat zij een instrument zijn voor willekeurig of ongerechtvaardigd onderscheid tussen Leden in wier landen de omstandigheden gelijk zijn of een instrument voor een verkapte beperking van de internationale handel;

    Geleid door de wens om de gezondheidssituatie van mens, dier en plant in de landen van alle Leden te verbeteren;

    Vaststellende dat sanitaire en fytosanitaire maatregelen vaak worden toegepast op grond van bilaterale overeenkomsten of protocollen;

    Geleid door de wens om een multilateraal kader van regels en disciplines vast te stellen voor de opstelling, vaststelling en toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen ten einde de negatieve effecten van deze maatregelen op de handel zoveel mogelijk te beperken;

    Erkennend dat internationale normen, richtlijnen en aanbevelingen in dit opzicht een belangrijke bijdrage kunnen leveren;

    Geleid door de wens om te bevorderen dat de Leden geharmoniseerde sanitaire en fytosanitaire maatregelen toepassen die zijn gebaseerd op internationale normen, richtlijnen en aanbevelingen van de relevante internationale organisaties, waaronder de Codex Alimentarius Commissie, het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE), en de relevante internationale en regionale organisaties in het kader van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, zonder daarbij echter van de Leden te eisen om het voor hen adequate niveau van bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant te veranderen;

    Erkennend dat Leden die ontwikkelingslanden zijn bijzondere moeilijkheden kunnen ondervinden om zich te houden aan de sanitaire of fytosanitaire maatregelen van Leden die importlanden zijn en daardoor om toegang te krijgen tot de markten, maar ook om in hun eigen land sanitaire of fytosanitaire maatregelen vast te stellen en toe te passen, en geleid door de wens de Leden die ontwikkelingslanden zijn te helpen bij hun inspanningen in dit opzicht;

    Geleid daarom door de wens om regels op te stellen voor de toepassing van de bepalingen van de GATT 1994 die betrekking hebben op het gebruik van sanitaire of fytosanitaire maatregelen, en met name de bepalingen van artikel XX, onder b) ( 14 ),

    KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:



    Artikel 1

    Algemene bepalingen

    1.  
    Deze Overeenkomst geldt voor alle sanitaire en fytosanitaire maatregelen die, direct of indirect, van invloed kunnen zijn op de internationale handel. Dergelijke maatregelen moeten worden opgesteld en toegepast overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst.
    2.  
    In het kader van deze Overeenkomst gelden de in bijlage A vastgestelde definities.
    3.  
    De bijlagen zijn een integrerend deel van deze Overeenkomst.
    4.  
    Deze Overeenkomst doet geen afbreuk aan de rechten die de Leden kunnen doen gelden op grond van de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, voor zover het gaat om maatregelen die niet binnen de werkingssfeer van deze Overeenkomst vallen.

    Artikel 2

    Fundamentele rechten en verplichtingen

    1.  
    De Leden hebben het recht de sanitaire en fytosanitaire maatregelen te nemen die nodig zijn voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet in strijd zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst.
    2.  
    De Leden zorgen ervoor dat sanitaire of fytosanitaire maatregelen alleen worden toegepast voor zover nodig voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant, dat dergelijke maatregelen worden gebaseerd op wetenschappelijke uitgangspunten en niet van kracht worden gelaten zonder voldoende wetenschappelijk bewijs, tenzij in de gevallen als bedoeld in artikel 5, lid 7.
    3.  
    De Leden zorgen ervoor dat hun sanitaire en fytosanitaire maatregelen niet leiden tot een willekeurig of ongerechtvaardigd onderscheid tussen Leden in wier landen de omstandigheden gelijk of gelijkaardig zijn, en ook niet tussen hun eigen grondgebied en dat van andere Leden. Sanitaire en fytosanitaire maatregelen mogen niet zo worden toegepast dat zij een verkapte beperking van de internationale handel vormen.
    4.  
    Sanitaire of fytosanitaire maatregelen die in overeenstemming zijn met de relevante bepalingen van deze Overeenkomst worden geacht in overeenstemming te zijn met de verplichtingen van de Leden op grond van de bepalingen van de GATT 1994 die betrekking hebben op het gebruik van sanitaire of fytosanitaire maatregelen, en met name de bepalingen van artikel XX, onder b).

    Artikel 3

    Harmonisatie

    1.  
    Om ervoor te zorgen dat de sanitaire en fytosanitaire maatregelen op een zo breed mogelijke grondslag worden geharmoniseerd, baseren de Leden hun sanitaire of fytosanitaire maatregelen op internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen, voor zover die bestaan, tenzij anders is bepaald in deze Overeenkomst en met name in lid 3.
    2.  
    Sanitaire of fytosanitaire maatregelen die in overeenstemming zijn met internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen worden geacht noodzakelijk te zijn voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant, en worden geacht niet in strijd te zijn met de relevante bepalingen van deze Overeenkomst en van de GATT 1994.
    3.  
    De Leden hebben het recht sanitaire of fytosanitaire maatregelen in te voeren of toe te passen die resulteren in een hoger niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming dan maatregelen gebaseerd op de relevante internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen, als dat wetenschappelijk kan worden verantwoord of dat samenhangt met het niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming dat een Lid adequaat acht overeenkomstig de relevante bepalingen van artikel 5, lid 1, tot en met lid 8 ( 15 ). Desalniettemin mogen maatregelen die resulteren in een ander niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming dan het niveau dat zou resulteren uit maatregelen op grond van internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen, niet strijdig zijn met enige andere bepaling van deze Overeenkomst.
    4.  
    De Leden werken in de relevante internationale organisaties en hun ondersteunende organen, in het bijzonder de Codex Alimentarius Commissie, het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE), en de internationale en regionale organisaties in het kader van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, binnen hun mogelijkheden ten volle mee om in deze organisaties te bevorderen dat normen, richtlijnen en aanbevelingen met betrekking tot alle aspecten van sanitaire en fytosanitaire maatregelen worden opgesteld en periodiek opnieuw worden bekeken.
    5.  
    De in artikel 12, leden 1 en 4, bedoelde Commissie voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen (in deze Overeenkomst de „Commissie” genoemd) stelt een procedure op om de internationale harmonisatie te volgen en de inspanningen terzake met de relevante internationale organisaties te coördineren.

    Artikel 4

    Gelijkwaardigheid

    1.  
    De Leden aanvaarden de gelijkwaardigheid van de veterinaire of fytosanitaire maatregelen van andere Leden, zelfs als deze maatregelen verschillen van hun eigen maatregelen of van de maatregelen die worden toegepast door andere Leden die in hetzelfde produkt handelen, als het exporterende Lid het importerende Lid objectief aantoont dat zijn maatregelen resulteren in het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming van het importerende Lid. Daartoe wordt aan het importerende Lid, op diens verzoek, redelijke toegang gegeven wat betreft inspectie, proeven en andere relevante procedures.
    2.  
    De Leden aanvaarden, op verzoek, overleg met het oog op bilaterale en multilaterale overeenkomsten over de erkenning van de gelijkwaardigheid van gespecificeerde sanitaire of fytosanitaire maatregelen.

    Artikel 5

    Risico-evaluatie en bepaling van het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming

    1.  
    De Leden baseren hun sanitaire of fytosanitaire maatregelen op een aan de omstandigheden beantwoordende evaluatie van de risico's voor het leven of de gezondheid van mens, dier of plant, en houden daarbij rekening met de risico-evaluatiemethoden van de relevante internationale organisaties.
    2.  
    Bij de evaluatie van de risico's houden de Leden rekening met wetenschappelijk bewijs, relevante produktieprocessen en produktiemethoden, relevante inspectie-, bemonsterings- en beproevingsmethoden, prevalentie van specifieke ziekten of plagen; bestaan van ziekte- of plagenvrije gebieden, relevante omstandigheden wat betreft de ecologische situatie of het milieu, en quarantaineregelingen of andere behandelingen.
    3.  
    Bij de evaluatie van het risico voor het leven of de gezondheid van dier of plant, en bij de bepaling van de toe te passen maatregel om het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming tegen een dergelijk risico te bereiken, worden door de Leden als relevante economische factoren in aanmerking genomen: de mogelijke schade in de vorm van verliezen aan produktie of verkoop als een plaag of ziekte wordt binnengebracht, gevestigd raakt of zich verspreidt, de kosten van bestrijding of uitroeiing op het grondgebied van het importerende Lid, en de kosten-batenverhouding van andere methoden om de risico's te beperken.
    4.  
    De Leden behoren bij het bepalen van het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming rekening te houden met het doel de negatieve effecten op de handel zo klein mogelijk te houden.
    5.  
    Met het oog op een samenhangende toepassing van het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming tegen risico's voor het leven of de gezondheid van de mens, dier of plant dient ieder Lid willekeurige of ongerechtvaardigde verschillen in de niveaus die hij in verschillende situaties adequaat acht te vermijden, als die verschillen resulteren in discriminatie of in een verkapte beperking van de internationale handel. De Leden werken, overeenkomstig artikel 12, leden 1, 2 en 3, in de Commissie samen voor het opstellen van richtlijnen om de praktische toepassing van deze bepaling te bevorderen. Bij het opstellen van de richtlijnen houdt de Commissie rekening met alle relevante factoren, waaronder het feit dat mensen slechts bij uitzondering opzettelijk risico's nemen ten aanzien van hun gezondheid.
    6.  
    Onverminderd het bepaalde in artikel 3, lid 2, zorgen de Leden ervoor dat sanitaire of fytosanitaire maatregelen die door hen vastgesteld of toegepast worden met het oog op hun adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming, de handel niet meer beperken dan nodig is om dat niveau te bereiken; ze houden daarbij rekening met de technische en economische uitvoerbaarheid ( 16 ).
    7.  
    Wanneer onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar is, mag een Lid voorlopige sanitaire of fytosanitaire maatregelen vaststellen op grond van de beschikbare relevante gegevens, waaronder gegevens van de betrokken internationale organisaties en gegevens in verband met sanitaire of fytosanitaire maatregelen die worden toegepast door andere Leden. In die situatie moeten de Leden ernaar streven om de bijkomende gegevens te verzamelen die nodig zijn voor een objectievere risico-evaluatie en om de betrokken sanitaire of fytosanitaire maatregel binnen een redelijke termijn dienovereenkomstig opnieuw te bekijken.
    8.  
    Wanneer een Lid reden heeft om aan te nemen dat een specifieke sanitaire of fytosanitaire maatregel die door een ander Lid is ingevoerd of wordt toegepast, zijn uitvoer beperkt of kan beperken en de betrokken maatregel niet gebaseerd is op de relevante internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen of dergelijke normen, richtlijnen of aanbevelingen niet bestaan, mag uitleg over de redenen voor deze sanitaire of fytosanitaire maatregel worden gevraagd en moet het Lid dat de maatregel toepast, die uitleg verstrekken.

    Artikel 6

    Aanpassing aan de regionale omstandigheden, waaronder ziekte- of plagenvrije gebieden of gebieden met een lage ziekte- of plagenprevalentie

    1.  
    De Leden zorgen ervoor dat hun sanitaire of fytosanitaire maatregelen aangepast zijn aan de sanitaire of fytosanitaire kenmerken van het gebied, hetzij een land of een gedeelte van een land, hetzij enkele landen of gedeelten van enkele landen, waaruit het produkt afkomstig is en waarvoor het produkt is bestemd. Bij de evaluatie van de sanitaire of fytosanitaire kenmerken van een gebied houden de Leden onder andere rekening met de prevalentie van specifieke ziekten of plagen, eventuele uitroeiings-of bestrijdingsprogramma's en eventuele adequate criteria of richtlijnen van de relevante internationale organisaties.
    2.  
    De Leden aanvaarden met name de concepten ziekte- of plagenvrije gebieden en gebieden met een lage prevalentie van ziekten of plagen. Dergelijke gebieden worden bepaald aan de hand van factoren zoals geografische situatie, ecosystemen, epidemiologische toezicht, en doeltreffendheid van sanitaire of fytosanitaire controles.
    3.  
    Exporterende Leden die stellen dat gebieden binnen hun grondgebied vrij van ziekten of plagen zijn of een lage prevalentie van ziekten of plagen hebben, dienen terzake de nodige bewijzen te leveren om het importerende Lid objectief aan te tonen dat dergelijke gebieden ziekte- of plagenvrije gebieden zijn en waarschijnlijk zullen blijven, respectievelijk gebieden met een lage prevalentie van ziekten of plagen zijn of waarschijnlijk zullen blijven.

    Daartoe wordt aan het importerende Lid, op diens verzoek, redelijke toegang gegeven wat betreft inspectie, proeven en andere relevante procedures.

    Artikel 7

    Openheid

    De Leden zorgen voor kennisgeving van de wijzigingen in hun sanitaire of fytosanitaire maatregelen en verstrekken gegevens over hun sanitaire of fytosanitaire maatregelen overeenkomstig de bepalingen in bijlage B.

    Artikel 8

    Controle-, inspectie- en goedkeuringsprocedures

    De Leden houden zich bij de toepassing van controle-, inspectie- en goedkeuringsprocedures, waaronder nationale regelingen voor de goedkeuring van het gebruik van additieven of voor de vaststelling van toleranties voor contaminanten in voedingsmiddelen, drank of diervoeder, aan de bepalingen in bijlage C, en zorgen er ook overigens voor dat hun procedures niet in strijd zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst.

    Artikel 9

    Technische bijstand

    1.  
    De Leden komen overeen de technische bijstand aan andere Leden, met name Leden die ontwikkelingslanden zijn, te vergemakkelijken hetzij op bilateraal niveau, hetzij via de betrokken internationale organisaties. Dergelijke assistentie kan onder andere worden verleend op het vlak van procestechnologie, onderzoek en infrastructuur, daaronder begrepen de oprichting van nationale regelgevende instanties, en kan worden verleend in de vorm van adviezen, kredieten, schenkingen en subsidies, ook voor het bekostigen van technische deskundigheid, opleidingen en apparatuur om deze landen in staat te stellen zich aan te passen aan het niveau van en uitvoering te geven aan de sanitaire of fytosanitaire maatregelen die nodig zijn om het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming op hun uitvoermarkten te bereiken.
    2.  
    Als aanzienlijke investeringen nodig zijn om een Lid dat een uitvoerend ontwikkelingsland is in staat te stellen om te voldoen aan de sanitaire of fytosanitaire eisen van een importerend Lid, dient laatstgenoemd Lid te overwegen om die technische bijstand te verlenen die het ontwikkelingsland in staat stelt zijn markttoegang voor het betrokken produkt te handhaven of te vergroten.

    Artikel 10

    Bijzondere en afwijkende behandeling

    1.  
    Bij de voorbereiding en de toepassing van sanitaire of fytosanitaire maatregelen houden de Leden rekening met de bijzondere behoeften van de Leden die ontwikkelingslanden zijn en met name van de Leden die minstontwikkelde landen zijn.
    2.  
    Wanneer in het kader van het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming een gefaseerde invoering van nieuwe sanitaire of fytosanitaire maatregelen mogelijk is, behoren langere invoeringstermijnen te worden toegestaan voor produkten die van belang zijn voor Leden die ontwikkelingslanden zijn, ten einde hun uitvoermogelijkheden niet te verminderen.
    3.  
    Om ervoor te zorgen dat Leden die ontwikkelingslanden zijn, in staat zijn om aan de bepalingen van deze Overeenkomst te voldoen, wordt de Commissie gemachtigd deze landen, rekening houdende met de situatie van hun financiën, handel en ontwikkeling, op hun verzoek gespecificeerde en tijdelijke uitzonderingen toe te staan wat betreft alle of een gedeelte van hun verplichtingen op grond van deze Overeenkomst.
    4.  
    De Leden behoren Leden die ontwikkelingslanden zijn aan te moedigen om actief mee te werken in de betrokken internationale organisaties en hun dit ook te vergemakkelijken.

    Artikel 11

    Overleg en beslechting van geschillen

    1.  
    De bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van de GATT 1994, zoals uitgewerkt en toegepast in het Memorandum van Overeenstemming inzake Geschillenbeslechting zijn van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen in het kader van deze Overeenkomst, tenzij hierin uitdrukkelijk anders is bepaald.
    2.  
    Bij een geschil op het gebied van deze Overeenkomst dat handelt over wetenschappelijke of technische kwesties behoort een panel advies te vragen van deskundigen die het kiest in óverleg met de partijen bij het geschil. Daartoe kan het panel, wanneer het dit dienstig acht, een adviesgroep van technische deskundigen vormen of de betrokken internationale organisaties raadplegen, een en ander op verzoek van een van de partijen bij het geschil of op zijn eigen initiatief.
    3.  
    Niets in deze Overeenkomst doet afbreuk aan de rechten van de Leden op grond van andere internationale overeenkomsten, daaronder begrepen het recht om gebruik te maken van de goede diensten of regelingen voor geschillenbeslechting die bestaan in het kader van andere internationale organisaties of als uitvloeisel van een internationale overeenkomst.

    Artikel 12

    Administratie

    1.  
    Hierbij wordt als forum voor regelmatig overleg een Commissie voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen opgericht. De Commissie vervult de functies die nodig zijn om de uitvoering van de bepalingen van deze Overeenkomst en de doelstellingen daarvan, met name op het vlak van de harmonisatie, te bevorderen. De Commissie beslist bij consensus.
    2.  
    De Commissie stimuleert en vergemakkelijkt ad hoc-overleg of ad hoc-onderhandelingen tussen de Leden over specifieke sanitaire of fytosanitaire kwesties. De Commissie stimuleert de toepassing van internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen door de Leden en verstrekt in dit verband financiële bijdragen voor technisch overleg en onderzoek dat gericht is op sterkere coördinatie en integratie van internationale en nationale regelingen en methodes voor de goedkeuring van het gebruik van voedingsmiddelenadditieven of voor de vaststelling van toleranties voor contaminanten in voedingsmiddelen, drank of diervoeder.
    3.  
    De Commissie onderhoudt nauwe contacten met de relevante internationale organisaties op het gebied van sanitaire en fytosanitaire bescherming, met name met de Codex Alimentarius Commissie, het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Dierziekten, en het Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, ten einde zich met het oog op het beheer van deze Overeenkomst te verzekeren van de beste wetenschappelijke en technische adviezen die beschikbaar zijn en ervoor te zorgen dat dubbel werk wordt voorkomen.
    4.  
    De Commissie stelt een procedure op voor het volgen van de internationale harmonisatie en de toepassing van internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen. Daartoe behoort de Commissie in samenwerking met de relevante internationale organisaties een lijst op te stellen van internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen inzake sanitaire of fytosanitaire maatregelen die volgens haar belangrijke consequenties hebben voor de handel. In deze lijst behoort te worden opgenomen een door de Leden verstrekte opgave van de internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen die zij als voorwaarden voor invoer hanteren of op grond waarvan ingevoerde produkten die aan deze normen beantwoorden toegang hebben tot hun markten. Als een Lid een internationale norm, richtlijn of aanbeveling niet als voorwaarde voor invoer toepast, behoort het de reden daarvoor op te geven en met name of het van mening is dat de norm niet streng genoeg is met het oog op het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming. Als een Lid, na te hebben opgegeven dat het een norm, richtlijn of aanbeveling als voorwaarde voor invoer toepast, zijn standpunt herziet, behoort het zijn veranderde houding toe te lichten en het Secretariaat van de WTO en de relevante internationale organisaties daarvan in kennis te stellen, tenzij de kennisgeving en toelichting gebeuren volgens de procedures in bijlage B.
    5.  
    Om dubbel werk te voorkomen, kan de Commissie, zonodig, besluiten de gegevens te gebruiken die beschikbaar komen via de procedures, met name de kennisgevingsprocedures, die worden toegepast bij de relevante internationale organisaties.
    6.  
    De Commissie kan, op initiatief van een van de Leden, via passende kanalen de relevante internationale organisaties of hun ondersteunende organen verzoeken specifieke punten met betrekking tot een bepaalde norm, richtlijn of aanbeveling te onderzoeken, daaronder begrepen de grondslag van de in het kader van lid 4 verstrekte toelichting waarom een specifieke norm, richtlijn of aanbeveling niet wordt gebruikt.
    7.  
    De werking en de uitvoering van deze Overeenkomst worden door de Commissie onderzocht drie jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst en vervolgens steeds als dat nodig is. De Commissie mag, zonodig, aan de Raad voor de handel in goederen voorstellen voor wijziging van deze Overeenkomst voorleggen; zij houdt daarbij onder andere rekening met de bij de uitvoering opgedane ervaring.

    Artikel 13

    Uitvoering

    Op grond van deze Overeenkomst zijn de Leden ten volle verantwoordelijk voor de naleving van alle hierin vastgelegde verplichtingen. De Leden stellen maatregelen en regelingen vast om te bevorderen dat de bepalingen van deze Overeenkomst ook worden nageleefd door andere instanties dan die van de centrale overheid en geven uitvoering aan deze maatregelen en regelingen. Zij nemen alle redelijke in hun vermogen liggende maatregelen om ervoor te zorgen dat andere instanties op hun grondgebied dan overheidsinstanties, evenals de regionale instanties waartoe de relevante instanties op hun grondgebied behoren, de relevante bepalingen van deze Overeenkomst naleven. Voorts nemen de Leden geen maatregelen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, dergelijke regionale instanties of andere instanties dan overheidsinstanties, of plaatselijke overheidsinstanties, verplichten of stimuleren tot handelingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst. De Leden zorgen ervoor dat zij voor de toepassing van sanitaire of fytosanitaire maatregelen alleen andere instanties dan overheidsinstanties inschakelen, als deze instanties de bepalingen van deze Overeenkomst naleven.

    Artikel 14

    Slotbepalingen

    Leden die minstorttwikkelde landen zijn mogen voor hun sanitaire of fytosanitaire maatregelen met betrekking tot invoer of ingevoerde produkten de toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst uitstellen tot het zesde jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst. Leden die ontwikkelingslanden zijn, mogen de toepassing van de andere bepalingen van deze Overeenkomst dan artikel 5, lid 8, en artikel 7 uitstellen tot het derde jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst voor zover het gaat om bestaande sanitaire of fytosanitaire maatregelen met betrekking tot invoer of ingevoerde produkten en voor zover bovenbedoelde bepalingen niet kunnen worden toegepast als gevolg van een tekort aan technische deskundigheid, aan technische infrastructuur of aan middelen.

    BIJLAGE A

    DEFINITIES ( 17 )

    1. 

    Sanitaire of fytosanitaire maatregelen — Iedere maatregel die wordt toegepast

    a) 

    om het leven of de gezondheid van dieren of planten binnen het grondgebied van het Lid te beschermen tegen de risico's als gevolg van het binnenbrengen, gevestigd raken of de verspreiding van plagen, ziekten, vectororganismen of pathogene organismen;

    b) 

    om het leven of de gezondheid van mens of dier binnen het grondgebied van het Lid te beschermen tegen de risico's van additieven, contaminanten, toxines of pathogene organismen in levensmiddelen, drank of diervoeder;

    c) 

    om het leven of de gezondheid van de mens binnen het grondgebied van het Lid te beschermen tegen de risico's als gevolg van ziekten met als vector dieren, planten of produkten daarvan, of als gevolg van het binnenbrengen, gevestigd raken of de verspreiding van plagen, of

    d) 

    om andere schade binnen het grondgebied van het Lid als gevolg van het binnenbrengen, gevestigd raken of de verspreiding van plagen te voorkomen of te beperken.

    Tot de sanitaire of fytosanitaire maatregelen worden gerekend alle relevante wetten, besluiten, regelingen, eisen en procedures, waaronder, inter alia, criteria voor het eindprodukt; produktieprocessen en -methodes; onderzoek-, inspectie-, certificerings- en goedkeuringsprocedures; quarantaineregelingen, waaronder de eisen aangaande het vervoer van dieren of planten, of de stoffen die nodig zijn voor het overleven van deze dieren of planten tijdens het vervoer; bepalingen inzake relevante statistische methodes, bemonsteringsprocedures en methodes voor risico-evaluatie; eisen inzake verpakking en etikettering die rechtstreeks verband houden met de veiligheid van voedingsmiddelen.

    2. 

    Harmonisatie — De vaststelling, erkenning en toepassing van gemeenschappelijke sanitaire en fytosanitaire maatregelen door verschillende Leden.

    3. 

    Internationale normen, richtlijnen en aanbevelingen

    a) 

    wat betreft voedselveiligheid: de normen, richtlijnen en aanbevelingen van de Codex Alimentarius Commissie inzake voedingsmiddelenadditieven, residuen van diergeneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen, contaminanten, analyse- en bemonsteringsmethodes, en gedragscodes en richtlijnen voor hygiënische werkwijzen;

    b) 

    wat betreft diergezondheid en zoönosen: de normen, richtlijnen en aanbevelingen die zijn opgesteld onder auspiciën van het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Dierziekten;

    c) 

    wat betreft de gezondheid van planten: de internationale normen, richtlijnen en aanbevelingen die zijn opgesteld onder auspiciën van het Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten in samenwerking met de regionale organisaties in het kader van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, en

    d) 

    wat betreft aangelegenheden die niet onder bovengenoemde organisaties vallen: adequate door de Commissie voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen opgegeven normen, richtlijnen en aanbevelingen van andere bevoegde internationale organisaties waarvan het lidmaatschap openstaat voor alle Leden.

    4. 

    Risico-evaluatie — Beoordeling van de waarschijnlijkheid, naargelang van de sanitaire of fytosanitaire maatregelen die zouden kunnen worden toegepast, dat een ziekte of plaag op het grondgebied van een invoerend land wordt binnengebracht, gevestigd raakt of zich verspreidt, alsmede van de mogelijke biologische en economische consequenties daarvan; beoordeling van de mogelijke negatieve effecten op de gezondheid van mens of dier als gevolg van additieven, contaminanten, toxines of pathogene organismen in voedingsmiddelen, drank of diervoeder.

    5. 

    Adequaat niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming — Het niveau van bescherming dat door het Lid dat een sanitaire of fytosanitaire maatregel vaststelt adequaat wordt geacht voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier op plant op zijn grondgebied.

    Aantekening: Veel Leden duiden dit begrip aan met de term „aanvaardbaar risiconiveau”.

    6. 

    Ziekte of plagenvrij gebied — Een gebied, hetzij een heel land of een gedeelte van een land, hetzij enkele landen of gedeelten van enkele landen, dat door de bevoegde autoriteiten is gedefinieerd en waarbinnen een bepaalde plaag of ziekte niet voorkomt.

    Aantekening: Een ziekte- of plagenvrij gebied mag zich uitstrekken rond, omgeven zijn door of grenzen aan een gebied, ongeacht of dit een gedeelte van een land is of een geografisch gebied dat gedeelten van of enkele landen in hun totaliteit omvat, waarvan bekend is dat daar een bepaalde ziekte of plaag voorkomt, maar waarvoor regionale bestrijdingsmaatregelen gelden zoals beschermings-, toezicht- en bufferzones waardoor de verspreiding van de betrokken ziekte of plaag beperkt blijft of deze wordt uitgeroeid.

    7. 

    Gebied met een lage prevalentie van ziekten of plagen — Een gebied, hetzij een land of een gedeelte van een land, hetzij een aantal landen of gedeelten van een aantal landen, dat door de bevoegde autoriteiten is gedefinieerd en waar een bepaalde ziekte of plaag in lage mate voorkomt en waar ten aanzien van de betrokken ziekte of plaag efficiënte maatregelen worden toegepast op het vlak van toezicht, bestrijding of uitroeiing.

    BIJLAGE B

    OPENHEID OVER SANITAIRE EN FYTOSANITAIRE REGELINGEN

    Bekendmaking van de regelingen

    1. De Leden zorgen ervoor dat alle sanitaire en fytosanitaire regelingen ( 18 ) die zij vaststellen, onverwijld zo worden bekendgemaakt dat belanghebbenden Leden er kennis van kunnen nemen.

    2. Dringende gevallen uitgezonderd, zorgen de Leden ervoor dat er een redelijke termijn ligt tussen de bekendmaking van een sanitaire of fytosanitaire regeling en de inwerkingtreding daarvan, teneinde de producenten in exporterende Leden, en met name in Leden die ontwikkelingslanden zijn, de tijd te geven om hun produkten en produktiemethoden aan te passen aan de eisen van het importerende Lid.

    Informatiepunten

    3. Ieder Lid zorgt ervoor dat er één informatiepunt is dat verantwoordelijk is voor het beantwoorden van alle redelijke vragen van belanghebbende Leden en voor het verstrekken van relevante documenten met betrekking tot:

    a) 

    alle voor zijn grondgebied vastgestelde of voorgestelde sanitaire of fytosanitaire regelingen;

    b) 

    alle op zijn grondgebied toegepaste controle- en inspectieprocedures; regelingen voor produktie en quarantaine; procedures voor de vaststelling van toleranties voor gewasbeschermingsmiddelen en goedkeuringsprocedures voor voedingsmiddelenadditieven;

    c) 

    risico-evaluatieprocedures, de factoren waarmee daarbij rekening wordt gehouden, alsmede de vaststelling van het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming;

    d) 

    het lidmaatschap en de medewerking, anders gezegd de betrokkenheid van het Lid of van bevoegde instanties op zijn grondgebied bij internationale en regionale sanitaire en fytosanitaire organisaties en systemen, alsmede bij bilaterale en multilaterale overeenkomsten en arrangementen op het vlak van deze Overeenkomst, alsmede de teksten van dergelijke overeenkomsten en arrangementen.

    4. De Leden zorgen ervoor dat, als belanghebbende Leden om exemplaren van documenten vragen, deze documenten, in het geval dat daarvoor een prijs wordt gevraagd, worden geleverd tegen dezelfde prijs, afgezien van de verzendkosten, als die welke wordt gevraagd aan de onderdanen ( 19 ) van het betrokken Lid.

    Kennisgevingsprocedures

    5. Als er geen internationale norm, richtlijn of aanbeveling bestaat of een voorgestelde sanitaire of fytosanitaire regeling qua strekking niet nagenoeg gelijk is aan een internationale norm, richtlijn of aanbeveling, en als een regeling aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de handel van andere Leden, moeten de Leden

    a) 

    in een vroeg stadium op dusdanige wijze een kennisgeving publiceren dat belanghebbende Leden kennis kunnen nemen van het voorstel om een bepaalde regeling in te voeren;

    b) 

    de andere Leden, via het Secretariaat van de WTO, in kennis stellen van de produkten waarop de regeling betrekking zal hebben en daarbij in het kort het doel en de reden van de voorgestelde regeling aangeven. Deze kennisgevingen moeten worden gedaan in een vroeg stadium, wanneer nog wijzigingen kunnen worden aangebracht en nog rekening kan worden gehouden met opmerkingen;

    c) 

    de andere Leden op hun verzoek exemplaren van de voorgestelde regeling verstrekken en, zo mogelijk, de gedeelten aangeven die op essentiële punten verschillen van internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen;

    d) 

    zonder te discrimineren, aan de andere Leden een redelijke termijn geven om schriftelijk opmerkingen te maken, deze opmerkingen, indien daarom wordt verzocht, met hen bespreken en rekening houden met de opmerkingen en de resultaten van de besprekingen.

    6. Als zich voor een Lid dringende problemen op het vlak van gezondheidsbescherming voordoen of dreigen voor te doen, mag dat Lid echter, naar eigen inzicht, een of meer van de in punt 5 Van deze bijlage opgesomde stappen achterwege laten, op voorwaarde dat het

    a) 

    de andere Leden, via het Secretariaat van de WTO, onmiddellijk in kennis stelt van de specifieke regeling en de produkten en daarbij in het kort het doel en de reden van de regeling vermeldt, en ook de aard van het (de) urgente probleem (problemen);

    b) 

    de andere Leden op hun verzoek exemplaren van de regeling verstrekt;

    c) 

    de andere Leden de gelegenheid geeft schriftelijk hun opmerkingen te maken, deze opmerkingen, op hun verzoek, met hen bespreekt en rekening houdt met de opmerkingen en de resultaten van de besprekingen.

    7. De kennisgevingen aan het Secretariaat van de WTO moeten worden opgesteld in het Engels, Frans of Spaans.

    8. Leden die ontwikkelde landen zijn verstrekken, als andere Leden daarom verzoeken, in het Engels, Frans of Spaans, exemplaren of, als het omvangrijke documenten betreft, samenvattingen van de documenten waarover een kennisgeving is gedaan.

    9. Het Secretariaat van de WTO zendt de tekst van de kennisgeving onverwijld aan alle Leden en belanghebbende internationale organisaties en vestigt de aandacht van Leden die ontwikkelingslanden zijn op alle kennisgevingen met betrekking tot produkten die voor hen van bijzonder belang zijn.

    10. De Leden stellen één enkele instantie van de centrale overheid aan die verantwoordelijk is voor de nationale uitvoering van de bepalingen inzake kennisgevingsprocedures overeenkomstig de punten 5, 6, 7 en 8 van deze bijlage.

    Algemene reserves

    11. Niets in deze Overeenkomst mag worden uitgelegd

    a) 

    als een verplichting om details of exemplaren van ontwerpteksten te verstrekken of teksten bekend te maken in een andere taal dan de taal van het Lid, behoudens het bepaalde in punt 8 van deze bijlage, of

    b) 

    als een verplichting voor de Leden om vertrouwelijke informatie bekend te maken die de rechtshandhaving wat betreft de sanitaire of fytosanitaire wetgeving zou bemoeilijk of die de rechtsmatige handelsbelangen van specifieke bedrijven zou schaden.

    BIJLAGE C

    PROCEDURES VOOR CONTROLE, INSPECTIE EN GOEDKEURING ( 20 )

    1. Wat betreft de procedures om de naleving van sanitaire of fytosanitaire maatregelen te controleren en te waarborgen, zorgen de Leden ervoor

    a) 

    dat deze procedures zonder onnodig tijdverlies worden begonnen en uitgevoerd, op een wijze die voor ingevoerde produkten niet ongunstiger is dan voor soortgelijke binnenlandse produkten;

    b) 

    dat de normale duur van iedere procedure wordt bekendgemaakt of dat, op verzoek van de betrokkene, de verwachte duur van de procedure wordt meegedeeld; dat, wanneer de bevoegde instantie een aanvraag ontvangt, onverwijld wordt onderzocht of de verstrekte documentatie compleet is en de betrokkene nauwkeurig en volledig wordt ingelicht over alle fouten en tekortkomingen; dat de bevoegde instantie de uitkomsten van de procedure zo spoedig mogelijk nauwkeurig en volledig aan de betrokkenen meedeelt, zodat, zonodig, voor correcties kan worden gezorgd; dat, zelfs in geval van fouten en tekortkomingen in de aanvraag, de procedure, als de betrokkene dat wenst, door de bevoegde instanties zo ver mogelijk wordt afgewerkt, en dat, op verzoek van de betrokkene, deze wordt ingelicht over het stadium van de procedure en over eventuele oorzaken van vertraging;

    c) 

    dat slechts inlichtingen worden gevraagd voor zover die nodig zijn voor passende controle-, inspectie- en goedkeuringsprocedures, waaronder procedures voor de goedkeuring van het gebruik van additieven in voedingsmiddelen, drank of diervoeder of voor de vaststelling van toleranties voor contaminanten daarin;

    d) 

    dat de vertrouwelijkheid van informatie over ingevoerde produkten die afkomstig is van of verstrekt is in samenhang met controle, inspectie en goedkeuring, niet minder wordt gerespecteerd dan voor binnenlandse produkten en zo dat rechtmatige handelsbelangen worden beschermd;

    e) 

    dat de eisen in verband met controle, inspectie en goedkeuring van individuele exemplaren van een produkt beperkt blijven tot hetgeen redelijk en noodzakelijk is;

    f) 

    dat eventuele rechten voor de procedures voor ingevoerde produkten billijk zijn in verhouding tot eventuele rechten die in rekening worden gebracht voor soortgelijke binnenlandse produkten of produkten van oorsprong uit het land van andere Leden, met dien verstande dat deze rechten niet hoger behoren te zijn dan de feitelijke kosten;

    g) 

    dat voor zover mogelijk dezelfe criteria worden gebruikt voor de bepaling van de plaats van vestiging van diensten of installaties die worden gebruikt bij procedures en het selecteren van monsters van ingevoerde produkten als bij de bepaling van die plaats voor binnenlandse produkten, zodat de hinder voor aanvragers, invoerders, uitvoerders of hun agenten tot een minimum beperkt blijft;

    h) 

    dat als, nadat een produkt in het kader van de toepasselijke regelingen is gecontroleerd en geïnspecteerd, de specificaties van dit produkt worden gewijzigd, de procedure voor het gewijzigde produkt beperkt blijft tot hetgeen noodzakelijk is om te bepalen of de adequate zekerheid bestaat dat het produkt nog steeds voldoet aan de betrokken regelingen, en

    i) 

    dat er een procedure bestaat voor het onderzoek van klachten over de werking van deze procedure en om corrigerende maatregelen te nemen in geval van een gerechtvaardigde klacht.

    Als een Lid dat een land van invoer is een regeling voor de goedkeuring van het gebruik van voedingsmiddelenadditieven of voor de vaststelling van toleranties voor contaminanten in voedingsmiddelen, drank of diervoeder toepast in het kader waarvan de toegang tot zijn interne markt wordt verboden of beperkt voor produkten waarvoor geen goedkeuring is verleend, moet dat Lid overwegen een relevante internationale norm als basis te nemen voor het verlenen van toegang voor produkten totdat een eindbeslissing wordt genomen.

    2. Als een sanitaire of fytosanitaire maatregel voorziet in controle in het produktiestadium, verleent het Lid op wiens grondgebied de produktie plaatsvindt de nodige bijstand om deze controle en het werk van de controlerende instanties te vergemakkelijken.

    3. Niets in deze Overeenkomst belet dat de Leden binnen hun eigen grondgebied redelijke inspecties uitvoeren.

    OVEREENKOMST INZAKE TEXTIEL- EN KLEDINGPRODUKTEN



    DE LEDEN,

    Eraan herinnerende dat de Ministers te Punta del Este zijn overeengekomen dat „de onderhandelingen over de textiel- en kledingsector erop gericht dienen te zijn de voorwaarden te formuleren waarop deze sector uiteindelijk op basis van versterkte GATT-regels en -disciplines in de GATT kan worden geïntegreerd, waardoor tevens het doel van een verdere liberalisering van de handel naderbij zal worden gebracht”;

    Tevens eraan herinnerende dat bij het Besluit van de Commissie Handelsbesprekingen van april 1989 was overeengekomen dat het integratieproces na afsluiting van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde moest beginnen en progressief van aard moest zijn;

    Voorts eraan herinnerende dat werd overeengekomen dat de Leden die minstontwikkelde landen zijn voor een speciale behandeling in aanmerking moesten komen,

    KOMEN ALS VOLGT OVEREEN:



    Artikel 1

    1.  
    Deze Overeenkomst bevat de bepalingen die de Leden tijdens de overgangsperiode voor de integratie van de textiel- en kledingsector in de GATT 1994 dienen toe te passen.
    2.  
    De Leden komen overeen artikel 2, lid 18, en artikel 6, lid 6, onder b), zo toe te passen dat kleine leveranciers duidelijk meer toegangsmogelijkheden en dat nieuwkomers op het gebied van de handel in textiel en kleding commercieel significante mogelijkheden kunnen verkrijgen ( 21 ).
    3.  
    De Leden besteden de nodige aandacht aan de situatie van de Leden die de sinds 1986 gesloten Protocollen tot verlenging van de Internationale Textiel Overeenkomst (in deze Overeenkomst „MVO” genoemd) niet hebben aanvaard en geven deze zoveel mogelijk een speciale behandeling bij de toepassing van het bepaalde in deze Overeenkomst.
    4.  
    De Leden komen overeen, bij de toepassing van het bepaalde in deze Overeenkomst, rekening te houden met de bijzondere belangen van de katoenproducerende, exporterende Leden, zulks in overleg met deze Leden.
    5.  
    Met het oog op de integratie van de textiel- en kledingsector in de GATT 1994 dienen de Leden rekening te houden met het continue, autonome proces van industriële aanpassing en de steeds sterkere concurrentie op hun markten.
    6.  
    Tenzij in deze Overeenkomst anders bepaald, heeft deze geen invloed op de rechten en plichten van Leden op grond van de bepalingen van de WTO-Overeenkomst en de multilaterale handelsovereenkomsten.
    7.  
    In de bijlage is de lijst opgenomen van de textiel- en kledingprodukten waarop deze Overeenkomst van toepassing is.

    Artikel 2

    1.  
    De gegevens over alle kwantitatieve beperkingen krachtens bilaterale overeenkomsten die op grond van artikel 4 worden toegepast of die op grond van artikel 7 of 8 van de MVO zijn medegedeeld en die van kracht zijn op de dag vóór de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, worden door de Leden die deze beperkingen handhaven binnen 60 dagen na deze inwerkingtreding medegedeeld aan het Orgaan Supervisie Textielprodukten (hierna „OST” genoemd) dat bij artikel 8 is ingesteld. Onder meer moeten het niveau van de beperkingen, de groeipercentages en de flexibiliteitsbepalingen worden medegedeeld. De Leden komen overeen dat alle beperkingen tussen de partijen bij de GATT 1947 die van kracht zijn op de dag vóór de inwerkingtreding van deze Overeenkomst, onder het bepaalde in deze Overeenkomst vallen.
    2.  
    Het OST doet deze gegevens, ter informatie, aan alle Leden toekomen die hierover, binnen 60 dagen na toezending, bij het OST alle op- en aanmerkingen kunnen maken die zij nuttig achten. Deze op- of aanmerkingen worden, ter informatie, aan alle Leden medegedeeld. Het OST kan, indien het dit nuttig acht, de betrokken Leden aanbevelingen doen.
    3.  
    Wanneer de twaalfmaandelijkse toepassingsperiode van de beperkingen die op grond van lid 1 worden medegedeeld, niet samenvalt met de periode van twaalf maanden die onmiddellijk aan de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst voorafgaat, dienen de betrokken Leden, met het oog op de toepassing van dit artikel, in onderling overleg regelingen te treffen om de toepassingsperiode van de beperkingen en het toepassingsjaar van de Overeenkomst ( 22 ) met elkaar in overeenstemming te brengen, en om de theoretische basisniveaus voor deze beperkingen vast te stellen. De betrokken Leden komen overeen op verzoek onmiddellijk overleg te plegen ten einde zulke regelingen te treffen. Hierbij dient, onder meer, rekening te worden gehouden met de seizoenstructuur van de leveranties in de laatste jaren. De resultaten van dit overleg worden het OST medegedeeld, die de betrokken Leden de aanbevelingen doet die het dienstig acht.
    4.  
    De op grond van lid 1 meegedeelde beperkingen worden geacht het totaal te zijn van dit soort beperkingen die door de respectieve Leden worden toegepast Op de dag vóór de inwerkingtreding van de WTO-Overeen-komst. Tenzij in deze Overeenkomst of in de GATT 1994 anders bepaald, worden er geen nieuwe beperkingen ten aanzien van produkten of Leden ingevoerd ( 23 ). Beperkingen die binnen 60 dagen na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst niet zijn medegedeeld, komen onmiddellijk te vervallen.
    5.  
    Unilaterale maatregelen die op grond van artikel 3 van de MVO zijn genomen vóór de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst mogen van kracht blijven voor de daarin vermelde duur, die echter niet meer dan 12 maanden mag bedragen, indien deze door het bij de MVO opgerichte Orgaan voor Toezicht op Textielprodukten (in deze overeenkomst „OTT” genoemd) zijn onderzocht. Mocht het OTT niet in de gelegenheid zijn geweest dergelijke unilaterale maatregelen te onderzoeken, dan worden deze door de OST onderzocht overeenkomstig de regels en procedures die gelden voor maatregelen die op grond van artikel 3 van de MVO zijn genomen. Maatregelen die op grond van artikel 4 van de MVO vóór de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst zijn toegepast en waarover een geschil bestaat dat het OTT niet heeft kunnen onderzoeken, worden ook door het OST onderzocht overeenkomstig de daarvoor geldende MVO-regels en -procedures.
    6.  
    Op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst integreert ieder Lid in de GATT 1994 de produkten die ten minste 16 % uitmaakten van de totale hoeveelheid van de in de bijlage genoemde produkten (per GS-post of -categorie) die het in 1990 heeft ingevoerd. De te integreren produkten omvatten produkten uit elk van de volgende vier groepen: tops en garens, weefsels, geconfectionneerde artikelen en kledingartikelen.
    7.  

    Volledige gegevens over de op grond van lid 6 te nemen maatregelen worden door de betrokken Leden als volgt medegedeeld:

    a) 

    Leden die op grond van lid 1 beperkingen handhaven, verbinden zich ertoe, ongeacht de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, deze gegevens het Secretariaat van de GATT uiterlijk mede te delen op de datum vastgesteld bij het Ministeriële Besluit van 15 april 1994. Het Secretariaat van de GATT geeft deze gegevens, ter informatie, aan de andere deelnemers door. Deze gegevens zullen het OST, zodra het is ingesteld, beschikbaar worden gesteld voor de in lid 21 genoemde doeleinden.

    b) 

    Leden die, op grond van artikel 6, lid 1, het recht hebben behouden van artikel 6 gebruik te maken delen deze gegevens aan het OST mede binnen de 60 dagen na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Oereenkomst of, wat de Leden betreft waarop artikel 1, lid 3, van toepassing is, ten laatste aan het einde van de twaalfde maand dat deze Overeenkomst van kracht is. Het OST deelt deze gegevens, ter informatie, aan de andere Leden mede en onderzoekt ze als in lid 21 is aangegeven.

    8.  

    De overige produkten, dat wil zeggen de produkten die niet op grond van lid 6 hierboven in de GATT 1994 zijn geïntegreerd, worden, per GS-post of -categorie, in drie fasen, als volgt, geïntegreerd:

    a) 

    Op de eerste dag van de 37e maand dat de WTO-Overeenkomst van kracht is, de produkten die ten minste 17 % uitmaakten van de totale hoeveelheid van de in de bijlage genoemde produkten dat het Lid in 1990 heeft ingevoerd. De door de Leden te integreren produkten omvatten produkten uit elk van de volgende vier groepen: tops en garens, weefsels, geconfectionneerde artikelen en kledingartikelen.

    b) 

    Op de eerste dag van de 85e maand dat de WTO-Overeenkomst van kracht is, de produkten die ten minste 18 % uitmaakten van de totale hoeveelheid van de in de bijlage genoemde produkten dat het Lid in 1990 heeft ingevoerd. De door de Leden te integreren produkten omvatten produkten uit elk van de volgende vier groepen: tops en garens, weefsels, geconfectionneerde artikelen en kledingartikelen.

    c) 

    Op de eerste dag van de 121e maand dat de WTO-Overeenkomst van kracht is, is de textiel- en kledingsector geheel in de GATT 1994 geïntegreerd, daar alle beperkingen op grond van deze Overeenkomst dan zullen zijn opgeheven.

    9.  
    Leden die, op grond van artikel 6, lid 1, hun voornemen bekend hebben gemaakt af te zien van het recht gebruik te maken van het bepaalde in artikel 6, worden, voor de toepassing van deze Overeenkomst, beschouwd hun textiel- en kledingprodukten in de GATT 1994 te hebben geïntegreerd. Deze Leden zijn vrijgesteld van de verplichting het bepaalde in de leden 6 tot en met 8 en 11 in acht te nemen.
    10.  
    Geen enkele bepaling in deze Overeenkomst vormt een belemmering voor een Lid dat op grond van de leden 6 of 8 een integratieprogramma heeft voorgelegd produkten eerder in de GATT 1994 te integreren dan in een dergelijk programma voorzien. Een dergelijke integratie van produkten wordt van kracht aan het begin van een toepassingsjaar van de Overeenkomst, en bijzonderheden hierover worden ten minste drie maanden van tevoren aan het OST medegedeeld, dat deze aan alle Leden doorgeeft.
    11.  
    Bijzonderheden over de overeenkomstig lid 8 opgestelde integratieprogramma's worden ten minste 12 maanden voor hun inwerkingtreding medegedeeld aan het OST, dat deze aan alle Leden doorgeeft.
    12.  
    De basisniveaus van de beperkingen die op de in lid 8 bedoelde overige produkten van toepassing zijn, zijn de in lid 1 bedoelde beperkingsniveaus.
    13.  
    Gedurende de eerste fase van deze Overeenkomst (vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst tot en met de 36e maand dat deze van kracht is) wordt het niveau van elke beperking die op grond van bilaterale MVO-Overeenkomsten van toepassing was in de periode van twaalf maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst jaarlijks verhoogd met ten minste het groeipercentage dat voor de verschillende beperkingen is vastgesteld, vermeerderd met 16 %.
    14.  

    Tenzij de Raad voor de Handel in Goederen of het Orgaan Geschillenbeslechting op grond van artikel 8, lid 12, anders besluit, wordt het niveau van de overige beperkingen, in de daaropvolgende fasen van deze Overeenkomst elk jaar ten minste als volgt verhoogd:

    a) 

    in de tweede fase (van de 37e tot en met de 84e maand dat de WTO-Overeenkomst van kracht is), het groeipercentage voor de verschillende beperkingen in de eerste fase, vermeerderd met 25 %;

    b) 

    in de derde fase (van de 85e tot en met de 120e maand dat de WTO-Overeenkomst van kracht is), het groeipercentage voor de verschillende beperkingen in de tweede fase, vermeerderd met 27 %.

    15.  
    Geen enkele bepaling in deze Overeenkomst vormt een belemmering voor een Lid, in de overgangsperiode en met ingang van het begin van een toepassingsjaar van de Overeenkomst, beperkingen op te heffen die op grond van dit artikel zijn gehandhaafd, mits het betrokken exporterende Lid en het OST ten minste drie maanden voordat deze opheffing in werking treedt daarvan in kennis worden gesteld. De periode van voorafgaande kennisgeving kan, met de toestemming van het Lid waarop de beperking van toepassing is, tot 30 dagen worden ingekort. Het OST geeft deze kennisgevingen aan alle Leden door. Wordt de opheffing van beperkingen, overeenkomstig dit lid, overwogen, dan houdt het betrokken Lid rekening met de behandeling van soortgelijke export uit andere Leden.
    16.  
    Voor alle beperkingen die op grond van dit artikel van kracht zijn gelden dezelfde flexibiliteitsbepalingen inzake overboeking, overdracht en vervroegde benutting als die welke, op grond van de bilaterale MVO-overeen-komsten, gelden in de periode van twaalf maanden die aan de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst voorafgaat. Op de gecombineerde mogelijkheden van overboeking, overdracht en vervroegde benutting worden geen kwantitatieve beperkingen ingesteld of gehandhaafd.
    17.  
    Administratieve regelingen die met het oog op de uitvoering van enige bepaling in dit artikel noodzakelijk worden geacht, worden tussen de betrokken Leden overeengekomen en aan het OST medegedeeld.
    18.  
    Bij de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst en tijdens de looptijd van deze Overeenkomst krijgen Leden, op de export waarvan, op de dag vóór de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, beperkingen van toepassing zijn die 1,2 % of minder uitmaken van het totale volume van de beperkingen die door een importerend Lid per 31 december 1991 werd toegepast en op grond van dit artikel medegedeeld, duidelijk betere toegangsmogelijkheden voor hun export, door de in de leden 13 en 14 bedoelde groeipercentages met één fase te vervroegen, of door in onderling overleg ten minste gelijkwaardige wijzigingen overeen te komen ten aanzien van een andere samenstelling van basisniveaus, groeipercentages en flexibiliteitsbepalingen. Deze betere toegangsmogelijkheden worden het OST medegedeeld.
    19.  
    Voert een Lid, tijdens de looptijd van deze Overeenkomst, op grond van artikel XIX van de GATT 1994, een vrijwaringsmaatregel in ten aanzien van een bepaald produkt tijdens het jaar dat onmiddellijk volgt op de integratie van dat produkt in de GATT 1994 overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, dan is artikel XIX van toepassing, zoals geïnterpreteerd in de Overeenkomst inzake vrijwaring, behoudens het bepaalde in lid 20.
    20.  
    Wordt een dergelijke maatregel door middel van niet-tarifaire middelen toegepast, dan past het betrokken importerende Lid de maatregel toe op de in lid 2, onder d), van artikel XIII van de GATT 1994 omschreven wijze op verzoek van elk exporterend Lid, op de export waarvan van het betrokken produkt, op grond van deze Overeenkomst, op een bepaald tijdstip tijdens het onmiddellijk aan de invoering van de vrijwaringsmaatregel voorafgaande jaar beperkingen van toepassing waren. Het betrokken exporterende Lid beheert deze maatregel. Het toe te passen niveau doet de betrokken export niet dalen tot onder het niveau van een recente representatieve periode die normalerwijze het gemiddelde is van de export van het betrokken Lid in de laatste drie representatieve jaren waarover statistieken beschikbaar zijn. Wanneer de vrijwaringsmaatregel langer dan een jaar wordt toegepast, wordt het toe te passen niveau in de toepassingsperiode met regelmatige tussenpozen geleidelijk geliberaliseerd. In dergelijke gevallen maakt het betrokken exporterende Lid geen gebruik van zijn recht vrijwel equivalente concessies of andere verplichtingen te schorsen, zoals voorzien in lid 3, onder a), van artikel XIX van de GATT 1994.
    21.  
    Het OST ziet toe op de uitvoering van dit artikel. Op verzoek van een Lid zal het elke kwestie in verband met de toepassing van dit artikel onderzoeken. Het deelt binnen de 30 dagen de nodige aanbevelingen of constateringen aan het betrokken Lid of de betrokken Leden mede, na deze(n) tot deelname aan de werkzaamheden te hebben uitgenodigd.

    Artikel 3

    1.  
    Binnen de 60 dagen na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, doen de Leden die beperkingen ( 24 ) op textiel- en kledingprodukten handhaven (andere dan die welke op grond van de MVO zijn gehandhaafd en die onder het bepaalde in artikel 2 vallen), of deze nu verenigbaar zijn met de GATT 1994 of niet, het volgende: a) ze delen de bijzonderheden hierover aan het OST mede of, b) ze delen het OST mede welke kennisgevingen hierover aan een ander WTO-orgaan zijn gedaan. Indien van toepassing bevatten deze kennisgevingen informatie over de motivering van deze beperkingen in verband met de GATT 1994, met inbegrip van de bepalingen van de GATT 1994 waarop ze zijn gebaseerd.
    2.  

    Leden die op grond van lid 1 beperkingen handhaven, behalve die welke op een bepaling van de GATT 1994 zijn gebaseerd,

    a) 

    brengen deze binnen een jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst in overeenstemming met de GATT 1994, en delen dit aan het OST ter informatie mede; of

    b) 

    schaffen deze geleidelijk af overeenkomstig een programma dat door het Lid dat de beperking handhaaft binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst aan het OST wordt voorgelegd. Volgens dit programma worden alle beperkingen geleidelijk afgeschaft over een periode die de duur van deze Overeenkomst niet overschrijdt. Het OST kan het betrokken Lid aanbevelingen doen over dit programma.

    3.  
    Tijdens de looptijd van deze Overeenkomst doen de Leden het OST, ter informatie, alle kennisgevingen toekomen die zij andere WTO-organen hebben gedaan over nieuwe beperkingen of wijzigingen in de bestaande beperkingen ten aanzien van textiel- en kledingprodukten op grond van een bepaling van de GATT 1994, en dit binnen de 60 dagen na hun inwerkingtreding.
    4.  
    Elk lid heeft het recht, ter informatie, tegengestelde kennisgevingen aan het OST te doen over de motivering van beperkingen op grond van de GATT 1994 of over beperkingen die niet zouden zijn medegedeeld op grond van dit artikel. Elk Lid kan bij het bevoegde WTO-orgaan een actie instellen ten aanzien van deze kennisgevingen, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen of procedures van de GATT 1994.
    5.  
    Het OST geeft de op grond van dit artikel gedane kennisgevingen ter informatie door aan alle leden.

    Artikel 4

    1.  
    De in artikel 2 bedoelde beperkingen en de beperkingen die op grond van artikel 6 worden toegepast, worden door de exporterende Leden beheerd. De importerende Leden zijn niet verplicht leveringen te aanvaarden die de beperkingen overschrijden waarvan op grond van artikel 2 mededeling is gedaan of die op grond van artikel 6 worden toegepast.
    2.  
    De Leden komen overeen dat de uitvoering en het beheer van de beperkingen die op grond van deze overeenkomst zijn medegedeeld of worden toegepast door de invoering van wijzigingen, zoals wijzigingen in de praktijk, regels, procedures of de indeling van textiel- en kledingprodukten, met inbegrip van de wijzigingen die verband houden met het Geharmoniseerd Systeem, het evenwicht tussen rechten en plichten van de betrokken Leden op grond van deze Overeenkomst niet mag verstoren; dat deze wijzigingen evenmin van nadelige invloed mogen zijn op de toegangsmogelijkheden waarover een Lid beschikt en op de volledige benutting van deze toegangsmogelijkheden noch de handel op grond van deze overeenkomst mogen verstoren.
    3.  
    De Leden komen overeen dat wanneer een produkt dat slechts deel uitmaakt van een beperking op grond van artikel 2 voor integratie wordt aangemeld, een eventuele wijziging in het niveau van die beperking het evenwicht tussen de rechten en plichten van de betrokken Leden op grond van deze Overeenkomst niet mag verstoren.
    4.  
    De Leden komen overeen dat, wanneer de in de leden 2 en 3 genoemde wijzigingen noodzakelijk zijn, het Lid dat deze wijzigingen invoert het betrokken Lid of de betrokken Leden daarvan in kennis stelt en vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingen zo mogelijk overleg pleegt met het getroffen Lid of de getroffen Leden, ten einde een voor alle partijen bevredigende oplossing te vinden over passende en billijke aanpassingen. De Leden komen voorts overeen dat wanneer het niet mogelijk is vóór de inwerkingtreding van de wijziging overleg te plegen, het Lid dat deze wijziging invoert, op verzoek van het getroffen Lid, zo mogelijk binnen 60 dagen overleg zal plegen met de betrokken Leden om een voor alle partijen bevredigende oplossing te vinden over passende en billijke aanpassingen. Wordt geen voor alle partijen bevredigende oplossing gevonden, dan kan een betrokken Lid de zaak aan het OST voorleggen dat, overeenkomstig artikel 8, aanbevelingen kan doen. Mocht het OST geen gelegenheid hebben gehad een geschil over dergelijke wijzigingen te onderzoeken die voor de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst zijn ingevoerd, dan wordt de zaak door het OST onderzocht overeenkomstig de desbetreffende MVO-regels en -procedures.

    Artikel 5

    1.  
    De Leden komen overeen dat ontduiking van de regels door middel van overlading, wederverzending, valse verklaringen over het land of de plaats van oorsprong en vervalsing van officiële documenten de uitvoering van deze Overeenkomst tot integratie van de textiel-en kledingsector in de GATT 1994 in de weg staat. De Leden dienen derhalve de nodige wettelijke voorschriften en/of administratieve procedures vast te stellen om ontduiking van de regels te voorkomen en te bestrijden. Voorts komen de leden overeen dat zij overeenkomstig hun nationale wetten en procedures volledig zullen samenwerken om de problemen die uit ontduiking voortvloeien op te lossen.
    2.  
    Is een Lid van oordeel dat de regels van deze Overeenkomst worden ontdoken door overlading, wederverzending, valse verklaringen inzake het land of de plaats van oorsprong of de vervalsing van officiële documenten en dat geen of onvoldoende maatregelen worden genomen om hiertegen op te treden, dan pleegt dat Lid overleg met het betrokken Lid of de betrokken Leden om een voor alle partijen bevredigende oplossing te vinden. Een dergelijk overleg dient terstond plaats te vinden, en indien mogelijk, binnen de 30 dagen. Wordt geen oplossing gevonden die voor alle partijen bevredigend is, dan kan de kwestie door een betrokken Lid aan het OST voor een aanbeveling worden voorgelegd.
    3.  
    De Leden komen overeen, overeenkomstig hun nationale wetten en procedures, de nodige maatregelen te nemen om ontduikingspraktijken op hun grondgebied te voorkomen en te onderzoeken en daartegen, zo nodig, wettelijke en/of administratieve maatregelen te nemen. De Leden komen overeen in gevallen van ontduiking of vermoede ontduiking van de regels van deze Overeenkomst, overeenkomstig hun nationale wetten en procedures, volledig samen te werken om de ter zake dienende feiten op de plaatsen van invoer, uitvoer en, wanneer van toepassing, overlading vast te stellen. Overeengekomen wordt dat deze samenwerking, overeenkomstig nationale wetten en procedures, onder meer het volgende omvat: onderzoek naar de ontduikingspraktijken die de beperkte export naar het Lid dat deze beperkingen handhaaft doen toenemen; uitwisseling van documenten, brieven, verslagen en andere relevante gegevens voor zover beschikbaar; het vergemakkelijken van bezoeken aan fabrieken en van contacten, op verzoek en per geval. De Leden streven ernaar de omstandigheden waarin ontduiking plaatsvindt of wordt vermoed zoveel mogelijk op te helderen, met inbegrip van de rol die de betrokken exporteurs of importeurs hierbij spelen.
    4.  
    De Leden komen overeen dat wanneer na onderzoek genoegzaam bewezen is dat ontduiking heeft plaatsgevonden (bijv. wanneer er bewijsmateriaal is betreffende het land of de plaats van de werkelijke oorsprong, en de omstandigheden waarin de ontduiking plaatsvindt), voor zover noodzakelijk passende maatregelen dienen te worden genomen om het probleem op te lossen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit een verbod op de invoer van de goederen of, wanneer de goederen reeds zijn ingevoerd en gelet op de werkelijke omstandigheden en de betrokkenheid van het land of de plaats van werkelijke oorsprong, een aanpassing van de afboekingen van de beperkingsniveaus van het land of de plaats van werkelijke oorsprong. Voorts, indien gebleken is dat Leden op het grondgebied waarvan de goederen zijn overgeladen ook bij de ontduiking zijn betrokken, kunnen de maatregelen ook de invoering inhouden van beperkingen ten aanzien van die Leden. Deze maatregelen kunnen worden genomen, evenals besluiten over het tijdstip waarop zij worden genomen en de draagwijdte ervan, na overleg tussen de betrokken partijen ten einde een voor beide partijen bevredigende oplossing te vinden en worden met een volledige motivatie aan het OST voorgelegd. De betrokken Leden kunnen in overleg overeenstemming bereiken over andere oplossingen. De overeengekomen oplossing wordt ook aan het OST voorgelegd en het OST kan de betrokken Leden de aanbevelingen doen die het nuttig acht. Wordt geen wederzijds bevredigende oplossing gevonden, dan kan een betrokken Lid de zaak voor een spoedig onderzoek en aanbevelingen aan het OST voorleggen.
    5.  
    De Leden nemen er nota van dat sommige gevallen van ontduiking zendingen kunnen betreffen die via landen of plaatsen worden vervoerd zonder dat er in de plaatsen van doorvoer iets veranderd wordt aan de goederen die zich in deze zendingen bevinden. Ze nemen er nota van dat het in het algemeen niet praktisch uitvoerbaar kan zijn dat in deze doorvoerplaatsen toezicht op dergelijke zendingen wordt uitgeoefend.
    6.  
    De Leden komen overeen dat valse verklaringen inzake vezelsamenstelling, hoeveelheden, aard of indeling van de goederen eveneens een beletsel vormen om de doelstellingen van deze Overeenkomst te bereiken. De Leden komen overeen dat, wanneer blijkt dat dergelijke valse verklaringen zijn opgesteld met het doel de regels te ontduiken, de nodige maatregelen tegen de betrokken exporteurs of importeurs genomen dienen te worden, Overeenkomstig de nationale wetten en procedures. Mocht een Lid van oordeel zijn dat de regels van de Overeenkomst door middel van dergelijke valse verklaringen worden ontdoken en dat geen of onvoldoende maatregelen worden genomen om hiertegen op te treden, dan kan dat Lid terstond overleg plegen met het betrokken Lid om te trachten tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen. Wordt zulk een oplossing niet gevonden, dan kan de zaak door een betrokken Lid aan het OST voor een aanbeveling worden voorgelegd. Deze bepaling heeft niet ten doel te voorkomen dat Leden technische aanpassingen aanbrengen indien per vergissing fouten zijn gemaakt bij het opstellen van verklaringen.

    Artikel 6

    1.  
    De Leden erkennen dat het tijdens de overgangsperiode nodig kan zijn speciale vrijwaringsmaatregelen (in deze Overeenkomst „overgangsvrijwaringsmaatregelen” genoemd) te nemen. De overgangsvrijwaringsmaatregelen kunnen door een Lid worden toegepast op produkten die onder de bijlage vallen, met uitzondering van de produkten die op grond van artikel 2 in de GATT 1994 zijn geïntegreerd. De Leden die geen beperkingen op grond van artikel 2 handhaven, delen het OST binnen 60 dagen na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst mede of zij het recht wensen te behouden de bepalingen van dat artikel toe te passen. De Leden die de Protocollen tot verlenging van de MVO die sinds 1986 tot stand zijn gekomen niet hebben aanvaard, doen een dergelijke mededeling binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst. De overgangs-vrijwaringsmaatregelen dienen zo min mogelijk te worden toegepast, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en de daadwerkelijke integratie op grond van deze Overeenkomst.
    2.  
    Vrijwaringsmaatregelen kunnen op grond van dit artikel worden genomen wanneer een Lid heeft vastgesteld ( 25 ) dat gebleken is dat een bepaald produkt in zulke toegenomen hoeveelheden in zijn gebied wordt ingevoerd dat de bedrijfstak in het binnenland die een soortgelijk en/of rechtstreeks concurrerend produkt vervaardigt daardoor ernstige schade lijdt of dreigt te lijden. Ernstige schade of dreigende ernstige schade moet aantoonbaar worden veroorzaakt door de toegenomen hoeveelheid van de totale invoer van dat produkt en niet door andere factoren zoals technologische veranderingen en veranderingen in consumentenvoorkeur.
    3.  
    Bij de vaststelling van ernstige schade of dreigende ernstige schade als bedoeld in lid 2, onderzoekt het Lid de gevolgen van deze invoer op de situatie van de betrokken bedrijfstak die tot uiting komt in de wijziging van economische variabelen zoals produktie, produktiviteit, benuttingsgraad, voorraden, marktaandeel, export, lonen, werkgelegenheid, prijzen op de binnenlandse markt, winsten en investeringen, waarvan geen enkele, op zich genomen of in combinatie met andere, noodzakelijkerwijs doorslaggevend is.
    4.  
    Maatregelen die op grond van dit artikel worden genomen worden per Lid toegepast. Of een Lid of Leden ernstige schade veroorzaken of dreigen te veroorzaken wordt vastgesteld aan de hand van de plotselinge en sterk stijgende invoer uit dat bepaalde Lid of die bepaalde Leden, welke invoer reeds heeft plaatsgevonden of die in de onmiddellijke toekomst dreigt plaats te vinden ( 26 ), zoals blijkt uit het niveau van de invoer in vergelijking met de invoer uit andere bronnen, marktaandeel, importprijzen en prijzen op de binnenlandse markt op een vergelijkbaar handelsniveau, waarbij geen van deze factoren, op zich of in combinatie met andere, noodzakelijkerwijs doorslaggevend is. Deze vrijwaringsmaatregelen worden niet genomen ten aanzien van de export van een Lid die op grond van deze Overeenkomst reeds aan beperkingen is onderworpen.
    5.  
    De vaststelling van ernstige schade of dreigende ernstige schade met het oog op het nemen van vrijwaringsmaatregelen is niet meer dan 90 dagen geldig vanaf de in lid 7 bedoelde datum van eerste kennisgeving.
    6.  

    Bij de toepassing van overgangsvrijwaringsmaatregelen, wordt met name rekening gehouden met de belangen van exporterende Leden als hieronder aangegeven:

    a) 

    De Leden die minstontwikkelde landen zijn krijgen een aanmerkelijk gunstiger behandeling, bij voorkeur op alle onderdelen maar ten minste in het algemeen, dan de andere in dit punt genoemde groepen.

    b) 

    De Leden waarvan het totale exportvolume van textiel- en kledingprodukten gering is in vergelijking met het totale volume van de export van andere Leden en die slechts een klein percentage van de totale import van dat produkt in het importerende Lid voor hun rekening nemen, krijgen een gedifferentieerde en gunstiger behandeling bij het vaststellen van de economische termen als bedoeld in de leden 8, 13 en 14. Voor deze leveranciers zal met name rekening worden gehouden, gelet op de leden 2 en 3 van artikel 1, met de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van hun handel en de noodzaak hun commercieel betekenisvolle invoerhoeveelheden toe te staan.

    c) 

    Bij het vaststellen van het niveau van de contingenten, van groeipercentages en flexibiliteitsbepalingen wordt speciale aandacht geschonken aan de behoeften aan export van wolprodukten van wolproducerende ontwikkelingslanden die Lid zijn, waarvan de economie en de textiel- en kledinghandel van de wolsector afhankelijk zijn, waarvan de totale textiel- en kleding-export vrijwel uitsluitend uit wolprodukten bestaat en die een relatief klein aandeel van de textiel- en kledingmarkt van de importerende Leden in handen hebben.

    d) 

    Een gunstiger behandeling wordt toegestaan aan de wederinvoer door een Lid van textiel- en kledingprodukten die dat Lid naar een ander Lid heeft uitgevoerd voor bewerking en wederinvoer, in de zin van de wetten en praktijken van het importerende Lid, mits bij deze wederinvoer deugdelijke controle- en certificatieprocedures worden gevolgd, wanneer deze produkten worden geïmporteerd uit een Lid waarvoor dit soort handel een aanmerkelijk aandeel van zijn totale export van textiel- en kledingprodukten vertegenwoordigt.

    7.  
    Het Lid dat voornemens is vrijwaringsmaatregelen te nemen, vraagt overleg aan met het Lid of de Leden die door deze maatregelen getroffen zouden worden. Het verzoek om overleg gaat vergezeld van zo recent mogelijke, specifieke en ter zake dienende feitelijke informatie, met name ten aanzien van: a) de in lid 3 genoemde factoren op grond waarvan het Lid dat maatregelen wenst te nemen het bestaan van ernstige schade of dreigende ernstige schade heeft afgeleid, en b) de in lid 4 genoemde factoren op grond waarvan het voornemens is vrijwaringsmaatregelen te nemen ten aanzien van het betrokken Lid of de betrokken Leden. De informatie in verzoeken om overleg op grond van dit lid heeft zo veel mogelijk betrekking op duidelijk afgebakende produktie-segmenten en de in lid 8 genoemde referentieperiode. Het Lid dat maatregelen voorstelt geeft 90k aan tot welk niveau het voornemens is de invoer van het betrokken produkt uit het betrokken Lid of de betrokken Leden te beperken; dit niveau mag niet lager zijn dan het in lid 8 bedoelde niveau. Het Lid dat om overleg verzoekt deelt dit ook mede aan de Voorzitter van het OST, onder opgave van alle feitelijke gegevens als in de leden 3 en 4 vermeld en het voorgestelde niveau van de beperking. De Voorzitter deelt het verzoek om overleg aan de Leden van het OST mede, onder opgave van het Lid dat het verzoek heeft gedaan, het betrokken produkt en het Lid dat het verzoek heeft ontvangen. Het betrokken Lid of de betrokken Leden beantwoord(t)(en) dit verzoek zo spoedig mogelijk. Het overleg vindt zonder uitstel plaats en wordt normalerwijze binnen 60 dagen na de ontvangst van het verzoek afgesloten.
    8.  
    Indien bij het overleg overeenstemming wordt bereikt over het feit dat de export van het betrokken produkt uit het betrokken Lid of de betrokken Leden moet worden beperkt, wordt de export niet teruggebracht tot een lager niveau dan het niveau van de import uit het betrokken Lid in de periode van 12 maanden die twee maanden voor de indiening van het verzoek om overleg is verstreken.
    9.  
    Gegevens over de overeengekomen beperkingsmaatregel worden het OST binnen 60 dagen na sluiting van de Overeenkomst medegedeeld. Het OST bepaalt of de Overeenkomst met dit artikel verenigbaar is. Het OST beschikt in verband hiermee over de feitelijke gegevens die de Voorzitter overeenkomstig lid 7 werden medegedeeld alsmede over alle andere ter zake dienende informatie die de betrokken Leden hebben verstrekt. Het OST kan de betrokken Leden de aanbevelingen doen die het dienstig acht.
    10.  
    Indien de Leden 60 dagen nadat het verzoek om overleg werd ontvangen geen overeenstemming hebben bereikt, kan het Lid dat de vrijwaringsmaatregelen heeft voorgesteld, binnen de 30 dagen na de periode van 60 dagen die voor het overleg was voorbehouden, de beperking volgens de datum van import of export toepassen, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, en de zaak aan het OST voorleggen. Het staat elk van beide Leden vrij de zaak vóór het verstrijken van bedoelde periode van 60 dagen aan het OST voor te leggen. In beide gevallen onderzoekt het OST de zaak zo spoedig mogelijk, met inbegrip van de vaststelling van ernstige schade of dreigende ernstige schade en de oorzaak daarvan, en doet het de betrokken Leden binnen de 30 dagen passende aanbevelingen. Bij de uitvoering van het onderzoek beschikt het OST over de feitelijke gegevens die de Voorzitter van het OST, overeenkomstig lid 7, werden medegedeeld alsmede over alle andere ter zake dienende informatie die de betrokken Leden hebben verstrekt.
    11.  
    In zeer uitzonderlijke en kritische omstandigheden waarin uitstel moeilijk te herstellen schade zou kunnen veroorzaken, kunnen overeenkomstig lid 10 voorlopige maatregelen worden genomen, voor zover het verzoek om overleg en de kennisgeving aan het OST binnen vijf werkdagen nadat de maatregelen zijn genomen worden ingediend. Wordt bij het overleg geen overeenstemming bereikt, dan wordt het OST daarvan bij afsluiting van het overleg in kennis gesteld, en in elk geval binnen de 60 dagen nadat de maatregelen werden genomen. Het OST onderzoekt de zaak zo spoedig mogelijk en doet de betrokken Leden binnen de 30 dagen passende aanbevelingen. Wordt bij overleg wel overeenstemming bereikt, dan stellen de Leden het OST hiervan bij afsluiting van het overleg in kennis, en in elk geval binnen de 90 dagen nadat de maatregelen werden genomen. Het OST kan de betrokken Leden de aanbevelingen doen die het dienstig acht.
    12.  
    Een Lid kan de maatregelen die op grond van dit artikel zijn genomen handhaven: a) voor ten hoogste drie jaar, zonder verlenging, of b), tot het produkt in de GATT 1994 is geïntegreerd, indien dit eerder is.
    13.  
    Blijft de beperkingsmaatregel meer dan een jaar van kracht, dan is het niveau voor de volgende jaren het niveau van het eerste jaar vermeerderd met een groeipercentage van niet minder dan 6 % per jaar, tenzij het OST kan worden aangetoond dat een ander percentage gerechtvaardigd is. Het beperkingsniveau voor het betrokken produkt mag in een van elke twee daaropvolgende jaren door vervroegde benutting en/of overdracht met 10 % worden overschreden, waarbij de vervroegde benutting niet meer dan 5 % mag bedragen. Op het gecombineerde gebruik van overdracht, vervroegde benutting en van het bepaalde in lid 14 worden geen kwantitatieve beperkingen gesteld.
    14.  
    Wanneer een Lid op meer dan één produkt van een ander Lid, op grond van dit artikel, beperkingen stelt, mag het niveau van de overeengekomen beperking, op grond van het bepaalde in dit artikel, voor elk van deze produkten met 7 % worden overschreden, mits de totale export waarop beperkingen van toepassing zijn niet hoger is dan het totale niveau voor alle produkten waarop op grond van dit artikel beperkingen van toepassing zijn, op basis van overeengekomen gemeenschappelijke eenheden. Wanneer de perioden waarin beperkingen van toepassing zijn niet geheel met elkaar samenvallen, wordt deze bepaling naar evenredigheid op de overlappende perioden toegepast.
    15.  

    Worden op grond van dit artikel vrijwaringsmaatregelen toegepast op een produkt waarop voorheen, in de periode van twaalf maanden vóór de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, op grond van de MVO of op grond van artikel 2 of artikel 6 een beperking van toepassing was, dan is het niveau van de nieuwe beperking het in lid 8 bedoelde niveau, tenzij de nieuwe beperking in werking treedt binnen één jaar na:

    a) 

    de in artikel 2, lid 15, bedoelde datum van kennisgeving van de opheffing van de vroegere beperking; of

    b) 

    de datum van opheffing van de vroegere beperking op grond van het bepaalde in dit artikel of in de MVO,

    in welke gevallen het niveau niet lager is dan het hoogste van de twee hiernagenoemde niveaus: i) het niveau van de beperking in de laatste twaalfmaandelijkse periode waarin het produkt aan een beperking was onderworpen, ii) het in lid 8 bedoelde beperkingsniveau.

    16.  
    Wanneer een Lid dat geen beperkingen handhaaft op grond van artikel 2 besluit op grond van het bepaalde in dit artikel een beperking toe te passen, stelt het passende regelingen vast waarbij a) volledig rekening wordt gehouden met factoren zoals tariefindeling en kwantitatieve eenheden bij normale commerciële importen exportpraktijken, zowel wat vezelsamenstelling betreft als in termen van concurrentie op hetzelfde segment van de binnenlandse markt, en b) een te ver doorgevoerde categorisering wordt vermeden. Het in lid 7 of lid 11 bedoelde verzoek om overleg bevat alle gegevens over dergelijke regelingen.

    Artikel 7

    1.  

    Als onderdeel van het integratieproces en overeenkomstig de specifieke afspraken tussen Leden als resultaat van de Uruguay-Ronde, nemen alle Leden de nodige maatregelen om de regels en disciplines van de GATT 1994 in acht te nemen, zodat:

    a) 

    de markten meer toegankelijk worden voor textiel- en kledingprodukten door maatregelen zoals verlaging en consolidatie van douanerechten, vermindering of opheffing van niet-tarifaire belemmeringen, en vereenvoudiging van douaneformaliteiten, administratieve formaliteiten en de formaliteiten voor de afgifte van vergunningen;

    b) 

    het beleid ten aanzien van billijke handelsvoorwaarden voor textiel- en kledingprodukten op het gebied van bijv. dumping en anti-dumpingregels en -procedures, subsidies en compenserende maatregelen en de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten kan worden uitgevoerd; en

    c) 

    bij de invoer van textiel- en kledingprodukten geen discriminatie plaatsvindt wanneer om algemene handelspolitieke overwegingen maatregelen worden genomen.

    Deze maatregelen doen geen afbreuk aan de rechten en plichten van de Leden op grond van de GATT 1994.

    2.  
    De Leden stellen het OST in kennis van de in lid 1 bedoelde maatregelen die van invloed zijn op de uitvoering van deze Overeenkomst. Indien deze reeds aan andere WTO-organen zijn medegedeeld, is een samenvatting van de oorspronkelijke kennisgeving voldoende om aan de eisen van dit lid te voldoen. Het staat de Leden vrij tegengestelde kennisgevingen aan het OST te doen.
    3.  
    Indien een Lid van oordeel is dat een ander Lid door het niet-nemen van de in lid 1 bedoelde maatregelen het evenwicht tussen rechten en plichten op grond van deze Overeenkomst heeft verstoord, kan eerstgenoemd Lid de zaak aan de desbetreffende WTO-organen voorleggen en het OST daarvan in kennis stellen. De bevindingen en conclusies van de betrokken WTO-organen vormen een onderdeel van het algemene verslag van het OST.

    Artikel 8

    1.  
    Hierbij wordt het Orgaan Supervisie Textielprodukten („OST”) ingesteld dat tot taak heeft toe te zien op de uitvoering van deze Overeenkomst, de maatregelen op grond van deze Overeenkomst en de overeenstemming van deze maatregelen met de Overeenkomst te onderzoeken, en alle taken te vervullen waarmee het op grond van deze Overeenkomst speciaal is belast. Het OST bestaat uit een voorzitter en tien leden. De samenstelling van het OST is evenwichtig, grotendeels representatief voor de Leden en zitting in het OST wordt om toerbeurten waargenomen. De leden van het OST worden benoemd door de Leden die door de Raad voor de Handel in Goederen zijn aangewezen om zitting te hebben in het OST waarin zij hun functies op persoonlijke titel uitoefenen.
    2.  
    Het OST ontwikkelt zijn eigen werkmethoden, met dien verstande dat consensus in het OST niet afhangt van de toestemming of goedkeuring van leden die benoemd zijn door Leden die bij een niet-geregeld geschil zijn betrokken dat door het OST wordt onderzocht.
    3.  
    Het OST wordt als een permanent orgaan beschouwd en komt zo vaak bijeen als nodig is om de taken te vervullen waarmee het op grond van deze vereenkomst is belast. Het baseert zich hierbij op informatie die Leden op grond van de relevante artikelen van deze Overeenkomst verstrekken en alle nadere inlichtingen en noodzakelijke verduidelijkingen die deze Leden kunnen mededelen of die het OST kan opvragen. Het OST kan zich ook baseren op mededelingen en verslagen van andere WTO-organen en andere bronnen indien het dit nuttig acht.
    4.  
    De Leden geven elkaar voldoende gelegenheid voor overleg over alle kwesties die met de uitvoering van deze Overeenkomst verband houden.
    5.  
    Wordt bij bilateraal overleg op grond van deze Overeenkomst geen oplossing gevonden waarmee beide partijen kunnen instemmen, dan doet het OST, op verzoek van een van de Leden, en na een prompt en diepgaand onderzoek van de kwestie, aanbevelingen aan de betrokken Leden.
    6.  
    Op verzoek van een Lid onderzoekt het OST zo spoedig mogelijk een kwestie die dit Lid met zijn belangen op grond van deze Overeenkomst strijdig acht en waarover bij overleg met het betrokken Lid of de betrokken Leden geen wederzijdse bevredigende oplossing kon worden gevonden. Het OST maakt de betrokken Leden in dergelijke zaken alle opmerkingen die het dienstig acht, alsmede met het oog op het in lid 11 bedoelde onderzoek.
    7.  
    Alvorens aanbevelingen te doen of opmerkingen te maken, nodigt het OST de Leden uit die rechtstreeks bij de zaak betrokken kunnen zijn.
    8.  
    Wanneer het OST aanbevelingen of vaststellingen moet doen, doet het dit bij voorkeur binnen een termijn van 30 dagen, tenzij in deze Overeenkomst een andere termijn is bepaald. Deze aanbevelingen en vaststellingen worden aan de rechtstreeks betrokken Leden medegedeeld. Tevens worden deze, ter informatie, aan de Raad voor de Handel in Goederen medegedeeld.
    9.  
    De Leden streven ernaar de aanbevelingen van het OST volledig te aanvaarden. Het OST ziet toe op de uitvoering van deze aanbevelingen.
    10.  
    Indien een Lid van oordeel is dat het de aanbevelingen van het OST niet kan opvolgen, dan deelt dit Lid de redenen hiervan binnen een maand na de ontvangst van deze aanbevelingen mede. Na een grondig onderzoek van de opgegeven redenen, doet het OST de verdere aanbevelingen die het dan dienstig acht. Indien het probleem na mededeling van deze verdere aanbevelingen onopgelost blijft, kan een van beide Leden de zaak voor het Orgaan voor Geschillenbeslechting brengen en zich daarbij beroepen op lid 2 van artikel XXIII van de GATT 1994 en de desbetreffende bepalingen van het Memorandum van Overeenstemming inzake de Beslechting van geschillen.
    11.  
    De Raad voor de Handel in Goederen oefent toezicht uit op de uitvoering van deze Overeenkomst en voert in verband hiermee vóór het einde van elke integratiefase een diepgaand onderzoek uit. Het OST doet de Raad voor de Handel in Goederen met het oog op dit onderzoek, ten minste vijf maanden voor het einde van iedere fase, een algemeen verslag toekomen over de uitvoering van deze Overeenkomst gedurende de te onderzoeken fase, met name wat het verloop van het integratieproces betreft, de toepassing van overgangsvrij-waringsmaatregelen en de toepassing van de regels en disciplines van de GATT 1994 als respectievelijk in de artikelen 2, 3, 6 en 7 omschreven. Het OST kan in het algemeen verslag de aanbevelingen aan de Raad voor de Handel in Goederen opnemen die het dienstig acht.
    12.  
    In het licht van dit onderzoek neemt de Raad voor de Handel in Goederen bij consensus de door hem dienstig geachte besluiten tot handhaving van het evenwicht tussen rechten en plichten zoals in deze Overeenkomst voorzien. Voor de regeling van geschillen over de in artikel 7 bedoelde kwesties, kan het Orgaan Geschillenbeslechting een aanpassing toestaan van artikel 2, lid 14, voor de fase die op het onderzoek volgt, onverminderd de in artikel 9 genoemde einddatum, ten aanzien van alle Leden waarvan wordt vastgesteld dat zij hun verplichtingen op grond van deze Overeenkomst niet nakomen.

    Artikel 9

    Deze Overeenkomst en alle beperkingen op grond van deze Overeenkomst worden beëindigd op de eerste dag van de 121e maand dat de WTO-Overeenkomst van kracht is, op welke dag de textiel- en kledingsector volledig in de GATT 1994 zal zijn geïntegreerd. Deze Overeenkomst kan niet worden verlengd.

    BIJLAGE

    LIJST VAN PRODUKTEN WAAROP DEZE OVEREENKOMST BETREKKING HEEFT

    1. Deze bijlage geeft de lijst van textiel- en kledingprodukten volgens de zescijfercodes van het Geharmoniseerde Systeem voor de Omschrijving en Codering van Goederen (GS).

    2. Maatregelen op grond van de vrijwaringsbepalingen van artikel 6 worden ten aanzien van bepaalde textiel- en kledingprodukten genomen en niet noodzakelijkerwijs ten aanzien van een bepaalde GS-post.

    3. Maatregelen op grond van de vrijwaringsbepalingen van artikel 6 van de Overeenkomst zijn niet van toepassing op:

    a) 

    weefsels uit Leden die ontwikkelingslanden zijn, die in de huisindustrie op manueel bediende getouwen zijn vervaardigd, op produkten die in de huisindustrie uit dergelijke weefsels zijn vervaardigd, en op traditionele, folkloristische, ambachtelijk vervaardigde textiel- en kledingprodukten, mits deze vergezeld gaan van certificaten zoals in overeenkomsten tussen de betrokken Leden bepaald;

    b) 

    traditioneel verhandelde textielprodukten waarvan de internationale handel vóór 1982 van commerciële betekenis was, zoals tassen, zakken, tapijtruggen, touwwerk, bagages, matten en tapijten die kenmerkend van vezels zoals jute, kokos, sisal, abaca, maguey en henequen worden vervaardigd;

    c) 

    produkten van zuivere zijde.

    Voor dergelijke produkten zijn de bepalingen van artikel XIX van de GATT 1994, zoals bij de Overeenkomst inzake Vrijwaringsmaatregelen geïnterpreteerd, van toepassing.



    Produkten die onder afdeling XI (Textielstoffen en textielwaren) van het Geharmoniseerde Systeem voor de Omschrijving en Codering van Goederen (GS-nomenclatuur) vallen

    GS-nr.

    Omschrijving

    Hfdst. 50

    Zijde

    5004 00

    Garens van zijde (andere dan garens van zijdeafval), niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

    5005 00

    Garens van afval van zijde, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

    5006 00

    Garens van zijde en zijdeafval, opgemaakt voor de verkoop in het klein; poil de Messine

    5007 10

    Weefsels van bourrette

    5007 20

    Weefsels van zijde en zijdeafval, andere dan bourrette, >/= 85 % zijde/zijdeafval

    5007 90

    Weefsels van zijde, niet elders genoemd

    Hfdst. 51

    Wol, fijn/grof haar, garens en weefsels van paardehaar

    5105 10

    Gekaarde wol

    5105 21

    Gekamde wol in bulk

    5105 29

    Tops van wol en andere gekamde wol, andere dan gekamde wol in bulk

    5105 30

    Fijn haar, gekaard of gekamd

    5106 10

    Kaardgaren van wol, >/= 85 % gewicht aan wol, niet opg. voor verkoop in het klein

    5106 20

    Kaardgaren van wol, < 85 % gewicht aan wol, niet opg. voor verkoop in het klein

    5107 10

    Kamgaren van wol, >/= 85 % gewicht aan wol, niet opg. voor verkoop in het klein

    5107 20

    Kamgaren van wol, < 85 % gewicht aan wol, niet opg. voor verkoop in het klein

    5108 10

    Garens van gekaard fijn haar, niet opg. voor verkoop in het klein

    5108 20

    Garens van gekamd fijn haar, niet opg. voor verkoop in het klein

    5109 10

    Garens van wol/fijn haar, >/= 85 % gewicht aan zulke vezels, opg. voor verkoop in het klein

    5109 90

    Garens van wol/fijn haar, < 85 % gewicht aan zulke vezels, opg. voor verkoop in het klein

    5110 00

    Garens van grof haar of paardehaar

    5111 11

    Weefsels van gekaarde wol/fijn haar, >/= 85 % aan gewicht, </= 300 g/m2

    5111 19

    Weefsels van gekaarde wol/fijn haar, >/= 85 % aan gewicht, >300 g/m2

    5111 20

    Weefsels van gekaarde wol/fijn haar, >/= 85 % aan gew., met synth. fil. gemengd

    5111 30

    Weefsels van gekaarde wol/fijn haar, >/= 85 % aan gew., met synth. vez. gemengd

    5111 90

    Weefsels van gekaarde wol/fijn haar, >/= 85 % aan gew., niet elders gen.

    5112 11

    Weefsels van gekamde wol/fijn haar, >/= 85 % aan gewicht, </= 200 g/m2

    5112 19

    Weefsels van gekamde wol/fijn haar, >/= 85 % aan gewicht, >200 g/m2

    5112 20

    Weefsels van gekamde wol/fijn haar, < 85 % aan gew., met synth. fil. gemengd

    5112 30

    Weefsels van gekamde wol/fijn haar, < 85 % aan gew., met synth. vez. gemengd

    5112 90

    Weesels van gekamde wol/fijn haar, < 85 % aan gewicht, niet elders gen.

    5113 00

    Weefsels van grof haar of van paardehaar

    Hfdst. 52

    Katoen

    5204 11

    Naaigarens van katoen >/= 85 % gewicht aan katoen, niet opg. voor verkoop in het klein

    5204 19

    Naaigarens van katoen, < 85 % gewicht aan katoen, niet opg. voor verkoop in het klein

    5204 20

    Naaigarens van katoen, opgemaakt voor verkoop in het klein

    5205 11

    Garens van katoen, >/= 85 %, eendraadsgarens, niet-gekamd, >/= 714.29 dtex, niet opg. voor de verkoop in het klein

    5205 12

    Garens van katoen, >/= 85 %, eendraadsgarens, niet-gekamd, 714.29 >dtex>/= 232.56, niet opg. voor de verkoop in het klein

    5205 13

    Garens van katoen, >/= 85 %, eendraadsgarens, niet-gekamd, 232.56 >dtex>/= 192.31, niet opg. voor verkoop in het klein

    5205 14

    Garens van katoen, >/= 85 %, eendraadsgarens, niet-gekamd, 192.31 >dtex>/= 125, niet opg. voor verkoop in het klein

    5205 15

    Garens van katoen, >/= 85 %, eendraadsgarens, niet-gekamd, < 125 dtex, niet opg. voor verkoop in het klein

    5205 21

    Garens van katoen, >/= 85 %, eendraadsgarens, gekamd, >/= 714.29, niet opg. voor verkoop in het klein

    5205 22

    Garens van katoen, >/= 85 %, eendraadsgarens, gekamd, 714.29 >dtex>/= 232.56, niet opg. voor verkoop in het klein

    5205 23

    Garens van katoen, >/= 85 %, eendraadsgarens, gekamd, 232.56 >dtex>/= 192.31, niet opg. voor verkoop in het klein

    5205 24

    Garens van katoen, >/= 85 %, eendraadsgarens, gekamd, 192.31 >dtex>/= 125, niet opg. voor verkoop in het klein

    5205 25

    Garens van katoen, >/= 85 %, eendraadsgarens, gekamd, < 125 dtex, niet opg. voor verkoop in het klein

    5205 31

    Garens van katoen, >/= 85 %, getwijnd, niet-gekamd, >/= 714.29 dtex, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5205 32

    Garens van katoen, >/= 85 %, getwijnd, niet-gekamd, 714.29 >dtex>/= 232.56, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5205 33

    Garens van katoen, >/= 85 %, getwijnd, niet-gekamd, 232.56 >dtex>/= 192.31, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5205 34

    Garens van katoen, >/= 85 %, getwijnd, niet-gekamd, 192.31 >dtex>/= 125, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5205 35

    Garens van katoen, >/= 85 %, getwijnd, niet-gekamd, < 125 dtex, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5205 41

    Garens van katoen, >/= 85 %, getwijnd, gekamd, >/= 714.29 dtex, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5205 42

    Garens van katoen, >/= 85 %, getwijnd, gekamd, 714.29 >dtex>/= 232.56, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5205 43

    Garens van katoen, >/= 85 %, getwijnd, gekamd, 232.56 >dtex>/= 192.31, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5205 44

    Garens van katoen, >7= 85 %, getwijnd, gekamd, 192.31 >dtex>/= 125, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5205 45

    Garens van katoen, >/= 85 %, getwijnd, gekamd, < 125 dtex, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5206 11

    Garens van katoen, < 85 %, eendraadsgarens, niet-gekamd, >/= 714.29, niet opg. voor verkoop in het klein

    5206 12

    Garens van katoen, < 85 %, eendraadsgarens, niet-gekamd, 714.29 > dtex >/= 232.56, niet opg. voor verkoop in het klein

    5206 13

    Garens van katoen, < 85 %, eendraadsgarens, niet-gekamd, 232.56 >dtex>/= 192.31, niet opg. voor verkoop in het klein

    5206 14

    Garens van katoen, < 85 %, eendraadsgarens, niet-gekamd, 192.31 >dtex>/= 125, niet opg. voor verkoop in het klein

    5206 15

    Garens van katoen, < 85 %, eendraadsgarens, niet-gekamd, < 125 dtex, niet opg. voor verkoop in het klein

    5206 21

    Garens van katoen, < 85 %, eendraadsgarens, gekamd, >/= 714.29 dtex, niet opg. voor verkoop in het klein

    5206 22

    Garens van katoen, < 85 %, eendraadsgarens, gekamd, 714.29 > dtex >/= 232.56, niet opg. voor verkoop in het klein

    5206 23

    Garens van katoen, < 85 %, eendraadsgarens, gekamd, 232.56 >dtex>/= 192.31, niet opg. voor verkoop in het klein

    5206 24

    Garens van katoen, < 85 %, eendraadsgarens, gekamd, 192.31 >dtex>/= 125, niet opg. voor verkoop in het klein

    5206 25

    Garens van katoen, < 85 %, eendraadsgarens, gekamd, < 125 dtex, niet opg. voor verkoop in het klein

    5206 31

    Garens van katoen, < 85 %, getwijnd, niet-gekamd, >/= 714.29, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5206 32

    Garens van katoen, < 85 %, getwijnd, niet-gekamd, 714.29 >dtex>/= 232.56, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5206 33

    Garens van katoen, < 85 %, getwijnd, niet-gekamd, 232.56 >dtex>/= 192.31, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5206 34

    Garens van katoen, < 85 %, getwijnd, niet-gekamd, 192.31 >dtex>/= 125, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5206 35

    Garens van katoen, < 85 %, getwijnd, niet-gekamd, < 125 dtex, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5206 41

    Garens van katoen, < 85 %, getwijnd, gekamd, >/= 714.29, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5206 42

    Garens van katoen, < 85 %, getwijnd, gekamd, 714,29 > dtex >/= 232.56, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5206 43

    Garens van katoen, < 85 %, getwijnd, gekamd, 232.56 >dtex>/= 192.31, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5206 44

    Garens van katoen, < 85 %, getwijnd, gekamd, 192.31 >dtex>/= 125, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5206 45

    Garens van katoen, < 85 %, getwijnd, gekamd, < 125 dtex, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5207 10

    Garens van katoen (andere dan naaigarens) >/= 85 % gewicht aan katoen, opg. voor verkoop in het klein

    5207 90

    Garens van katoen (andere dan naaigarens) < 85 % gew. aan katoen, opg. voor de verkoop in het klein

    5208 11

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, niet meer dan 100 g/m2, ongebleekt

    5208 12

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, >100 g/m2 tot 200 g/m2, ongebleekt

    5208 13

    Weefsels van katoen met keperbinding, >/= 85 %, niet meer dan 200 g/m2, ongebleekt

    5208 19

    Weefsels van katoen, >/= 85 %, niet meer dan 200 g/m2, ongebleekt, niet elders gen.

    5208 21

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, niet meer dan 100 g/m2, gebleekt

    5208 22

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, >100 g/m2 tot 200 g/m2, gebleekt

    5208 23

    Weefsels van katoen met keperbinding, >/= 85 %, niet meer dan 200 g/m2, gebleekt

    5208 29

    Weefsels van katoen, >/= 85 %, niet meer dan 200 g/m2, gebleekt, niet elders gen.

    5208 31

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, niet meer dan 100 g/m2, geverfd

    5208 32

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, >100 g/m2 tot 200 g/m2, geverfd

    5208 33

    Weefsels van katoen met keperbinding, >/= 85 %, niet meer dan 200 g/m2, geverfd

    5208 39

    Weefsels van katoen, >/= 85 %, niet meer dan 200 g/m2, niet elders gen.

    5208 41

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, niet meer dan 100 g/m2, gekl. garen

    5208 42

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, >100 g/m2 tot 200 g/m2, gekl. garen

    5208 43

    Weefsels van katoen met keperbinding, >/= 85 %, niet meer dan 200 g/m2, gekl. garen

    5208 49

    Weefsels van katoen, >/= 85 %, niet meer dan 200 g/m2, gekl. garen, niet elders gen.

    5208 51

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, niet meer dan 100 g/m2, bedrukt

    5208 52

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, >100 g/m2 tot 200 g/m2, bedrukt

    5208 53

    Weefsels van katoen met keperbinding, >/= 85 %, niet meer dan 200 g/m2, bedrukt

    5208 59

    Weefsels van katoen, >/= 85 %, niet meer dan 200 g/m2, bedrukt, niet elders gen.

    5209 11

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, ongebleekt

    5209 12

    Weefsels van katoen met keperbinding, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, ongebleekt

    5209 19

    Weefsels van katoen, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, ongebleekt, niet elders gen.

    5209 21

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, gebleekt

    5209 22

    Weefsels van katoen met keperbinding, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, gebleekt

    5209 29

    Weefsels van katoen, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, gebleekt, niet elders gen.

    5209 31

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, geverfd

    5209 32

    Weefsels van katoen met keperbinding, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, geverfd

    5209 39

    Weefsels van katoen, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, geverfd, niet elders gen.

    5209 41

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, gekl. garen

    5209 42

    Denim weefsels van katoen, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2

    5209 43

    Weefsels van katoen met keperbinding, andere dan denim, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, gekl. garen

    5209 49

    Weefsels van katoen, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, gekl. garen, niet elders gen.

    5209 51

    Weefsels van katoen met platbinding, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, bedrukt

    5209 52

    Weefsels van katoen met keperbinding, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, bedrukt

    5209 59

    Weefsels van katoen, >/= 85 %, meer dan 200 g/m2, bedrukt, niet elders gen.

    5210 11

    Weefsels van katoen met keperbinding, < 85 % met kunstvez. gem., niet meer dan 200 g/m2, ongebl.

    5210 12

    Weefsels van katoen met keperbinding, < 85 % met kunstvez. gem., niet meer dan 200 g/m2, ongebl.

    5210 19

    Weefsels van katoen, < 85 % met kunstvez. gem., </= 200 g/m2, ongebl., niet elders gen.

    5210 21

    Weefsels van katoen met platbinding, < 85 % met kunstvez. gem., niet meer dan 200 g/m2, gebl.

    5210 22

    Weefsels van katoen met keperbinding, < 85 % met kunstvez. gem., niet meer dan 200 g/m2, gebl.

    5210 29

    Weefsels van katoen, < 85 % met kunstvez. gem., </= 200 g/m2, gebl., niet elders gen.

    5210 31

    Weefsels van katoen met platbinding, < 85 % met kunstvez. gem., niet meer dan 200 g/m2, geverfd

    5210 32

    Weefsels van katoen met keperbinding, < 85 % met kunstvez. gem., niet meer dan 200 g/m2, geverfd

    5210 39

    Weefsels van katoen, < 85 % met kunstvez. gem., </= 200 g/m2, geverfd, niet elders gen.

    5210 41

    Weefsels van katoen met platbinding, < 85 % met kunstvez. gem., niet meer dan 200 g/m2, versch. gekl. garen

    5210 42

    Weefsels van katoen met keperbinding, < 85 % met kunstvez. gem., niet meer dan 200 g/m2, versch. gekl. garen

    5210 49

    Weefsels van katoen, < 85 % met kunstvez. gem., </= 200 g/m2, versch. gekl. garen, niet elders gen.

    5210 51

    Weefsels van katoen met platbinding, < 85 % met kunstvez. gem., niet meer dan 200 g/m2, bedrukt

    5210 52

    Weefsels van katoen met keperbinding, < 85 % met kunstvez. gem., niet meer dan 200 g/m2, bedrukt

    5210 59

    Weefsels van katoen, < 85 % met kunstvez. gem., </= 200 g/m2, bedrukt, niet elders gen.

    5211 11

    Weefsels van katoen met platbinding, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, ongebl.

    5211 12

    Weefsels van katoen met keperbinding, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, ongebl.

    5211 19

    Weefsels van katoen, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, ongebl., niet elders gen.

    5211 21

    Weefsels van katoen met platbinding, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, gebl.

    5211 22

    Weefsels van katoen met keperbinding, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, gebl.

    5211 29

    Weefsels van katoen, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, gebl., niet elders gen.

    5211 31

    Weefsels van katoen met platbinding, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, geverfd

    5211 32

    Weefsels van katoen met keperbinding, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, geverfd

    5211 39

    Weefsels van katoen < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, geverfd, niet elders gen.

    5211 41

    Weefsels van katoen met platbinding, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, versch. gekl. garens

    5211 42

    Denim weefsels van katoen, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2

    5211 43

    Weefsels van katoen met keperbinding, andere dan denim, < 85 % met kunstvez. gem., >200 g/m2, versch. gekl. garens

    5211 49

    Weefsels van katoen, < 85 % met kunstvez. gem., > 200 g/m2, versch. gekl. garen, niet elders gen.

    5211 51

    Weefsels van katoen met platbinding, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, bedrukt

    5211 52

    Weefsels van katoen met keperbinding, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, bedrukt

    5211 59

    Weefsels van katoen, < 85 % met kunstvez. gem., meer dan 200 g/m2, bedrukt, niet elders gen.

    5212 11

    Weefsels van katoen, niet meer dan 200 g/m2, ongebl., niet elders gen.

    5212 12

    Weefsels van katoen, niet meer dan 200 g/m2, gebl., niet elders gen.

    5212 13

    Weefsels van katoen, niet meer dan 200 g/m2, geverfd, niet elders gen.

    5212 14

    Weefsels van katoen, </= 200 g/m2, versch. gekl. garens, niet elders gen.

    5212 15

    Weefsels van katoen, niet meer dan 200 g/m2, bedrukt, niet elders gen.

    5212 21

    Weefsels van katoen, meer dan 200 g/m2, ongebl., niet elders gen.

    5212 22

    Weefsels van katoen, meer dan 200 g/m2, gebl., niet elders gen.

    5212 23

    Weefsels van katoen, meer dan 200 g/m2, geverfd, niet elders gen.

    5212 24

    Weefsels van katoen, >200 g/m2, versch. gekl. garens, niet elders gen.

    5212 25

    Weefsels van katoen, meer dan 200 g/m2, bedrukt, niet elders gen.

    Hfdst. 53

    Andere plantaardige vezels; papiergarens en weefsels daarvan

    5306 10

    Garens van vlas, eendraadsgarens

    5306 20

    Garens van vlas, getwijnd of gekabeld

    5307 10

    Garens van jute of van andere bastvezels, eendraadsgarens

    5307 20

    Garens van jute of van andere bastvezels, getwijnd of gekabeld

    5308 20

    Garens van hennep

    5308 90

    Garens van andere plantaardige vezels

    5309 11

    Weefsels, bevattende 85 % of meer gewichtsperc. vlas, ongebl. of gebl.

    5309 19

    Weefsels, bevattende 85 % of meer gewichtsperc. vlas, andere dan ongebl. of gebl.

    5309 21

    Weefsels, bevattende < 85 % gewichtsperc. vlas, ongebl. of gebl.

    5309 29

    Weefsels, bevattende < 85 % gewichtsperc. vlas, andere dan ongebl. of gebl.

    5310 10

    Weefsels van jute of van andere bastvezels, ongebl.

    5310 90

    Weefsels van jute of van andere bastvezels, andere dan ongebl.

    5311 00

    Weefsels van andere plantaardige vezels; weefsels van papiergarens

    Hfdst. 54

    Synthetische of kunstmatige filamenten

    5401 10

    Naaigarens van synthetische filamenten

    5401 20

    Naaigarens van kunstmatige filamenten

    5402 10

    Garens met hoge sterktegraad (andere dan naaigarens), van nylon of andere polyamiden, niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 20

    Garens met hoge sterktegraad (andere dan naaigarens), van polyesters, niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 31

    Getext. garens, niet elders gen., van nylon of andere polyamiden, </= 50tex/enkelv. draad, niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 32

    Getext. garens, niet elders gen., van nylon of andere polyamiden, >= 50tex/enkelv. draad, niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 33

    Getext. garens, Wet elders gen., van polyesters, niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 39

    Getext. garens van synthetische filamenten, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 41

    Garens van nylon of andere polyamiden, eendraads, niet-getwist, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 42

    Garens van polyesters, gedeeltelijk versterkt, eendraads, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 43

    Garens van polyesters, eendraads, niet-getwist, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 49

    Garens van synthetische filamenten, eendraads, niet-getwist, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 51

    Garens van nylon of andere polyamiden, eendraads, met een twist van > 50 toeren/m, niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 52

    Garens van polyesters, eendraads, met een twist van >50 toeren/m, niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 59

    Garens van synthetische filamenten, eendraads, met een twist van >50 toeren/m, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 61

    Garens van nylon of andere polyamiden, getwijnd, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 62

    Garens van polyesters, getwijnd, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5402 69

    Garens van synthetische filamenten, getwijnd, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5403 10

    Garens met hoge sterktegraad (andere dan naaigarens), van viscoserayon, niet opg. voor verkoop in het klein

    5403 20

    Getext. garens, niet elders gen., van kunstmatige filamenten, niet opg. voor verkoop in het klein

    5403 31

    Garens van viscoserayon, eendraads, niet-getwist, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5403 32

    Garens van viscoserayon, eendraads, > 120 toeren/m, niet elders gen.,niet opg. voor verkoop in het klein

    5403 33

    Garens van celluloseacetaat, eendraads, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5403 39

    Garens van kunstmatige filamenten, eendraads, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5403 41

    Garens van viscoserayon, getwijnd, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5403 42

    Garens van celluloseacetaat, getwijnd, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5403 49

    Garens van kunstmatige filamenten, getwijnd, niet elders gen., niet opg. voor verkoop in het klein

    5404 10

    Synthetische monofil., >/= 67dtex, grootste dwarsdoorsnede niet meer dan 1 mm

    5404 90

    Strippen e.d. van. synth. mat. met een schijnb. breedte van niet meer dan 5 mm

    5405 00

    Kunstm. monofil., 67dtex, dwarsdoorsn. >/ mm; strippen van kunstmat. </= 5 mm

    5406 10

    Garens van synth. filamenten (andere dan naaigarens), opg. voor verkoop in klein

    5406 20

    Garens van kunstm. filamenten (andere dan naaigarens), opg. voor verkoop in klein

    5407 10

    Weefsels van fil. garens met hoge sterktegraad van nylon of andere polyamiden/polyesters

    5407 20

    Weefsels vervaardigd uit strips e.d. van synth. mat.

    5407 30

    Weefsels bedoeld bij aant. 9 hfdst. XI (parallelle lagen synth. garens)

    5407 41

    Weefsels, >/= 85 % van nylon/andere polyamiden, ongebl. of gebl., niet elders gen.

    5407 42

    Weefsels, >/= 85 % van nylon/andere polyamiden, geverfd, niet elders gen.

    5407 43

    Weefsels, >/= 85 % van nylon/andere polyamiden, gekl. garen, niet elders gen.

    5407 44

    Weefsels, >/= 85 % van nylon/andere polyamiden, bedrukt, niet elders gen.

    5407 51

    Weefsels, >/= 85 % van getext. polyesterfil., ongebl. of gebl., niet elders gen.

    5407 52

    Weefsels, > /= 85 % van getext. polyesterfil., geverfd, niet elders gen.

    5407 53

    Weefsels, >/= 85 % van getext. polyesterfil., gekl. garen, niet elders gen.

    5407 54

    Weefsels, >/= 85 % van getext. polyesterfil., bedrukt, niet elders gen.

    5407 60

    Weefsels, >/= 85 % van niet-getext. polyesterfil., niet elders gen.

    5407 71

    Weefsels, >/= 85 % van synth. filamenten, ongebl. of gebl., niet elders gen.

    5407 72

    Weefsels, >/= 85 % van synth. filamenten, geverfd, niet elders gen.

    5407 73

    Weefsels, >/= 85 % van synth. filamenten, gekl. garen, niet elders gen.

    5407 74

    Weefsels, >/= 85 % van synth. filamenten, bedrukt, niet elders gen.

    5407 81

    Weefsels van synth. fil, < 85 % gem. m. katoen, ongebl. of gebl., niet elders gen.

    5407 82

    Weefsels van synth. fil., < 85 % gem. m. katoen, geverfd, niet elders gen.

    5407 83

    Weefsels van synth. fil., < 85 % gem. m. katoen, garens geverfd, niet elders gen.

    5407 84

    Weefsels van synth. fil., < 85 % gem. m. katoen, bedrukt, niet elders gen.

    5407 91

    Weefsels van synth. fil., ongebl. of gebl., niet elders gen.

    5407 92

    Weefsels van synth. fil., geverfd, niet elders gen.

    5407 93

    Weefsels van synth. fil., gekl. garen, niet elders gen.

    5407 94

    Weefsels van synth. fil,, bedrukt, niet elders gen.

    5408 10

    Weefsels van fil. garens van viscoserayon met hoge sterktegraad

    5408 21

    Weefsels, >/= 85 % van kunstm. fil. of strippen van kunstmat. textielst., ongebl./gebl., niet elders gen.

    5408 22

    Weefsels, >/= 85 % van kunstm. fil. of strippen van kunstmat. textielst., niet elders gen.

    5408 23

    Weefsels, >/= 85 % van kunstm. fil. of strippen van kunstmat. textielst., versch. gekl. garens, niet elders gen.

    5408 24

    Weefsels, >/= 85 % van kunstm. fil. of strippen van kunstmat. textielst., bedrukt, niet elders gen.

    5408 31

    Weefsels van kunstmatige filamenten, ongebl. of gebl., niet elders gen.

    5408 32

    Weefsels van kunstmatige filamenten, geverfd, niet elders gen.

    5408 33

    Weefsels van kunstmatige filamenten, gekl. garen, niet elders gen.

    5408 34

    Weefsels van kunstmatige filamenten, bedrukt, niet elders gen.

    Hfdst. 55

    Synthetische of kunstmatige vezels

    5501 10

    Kabel van nylon- of andere polyamidefil.

    5501 20

    Kabel van polyesterfil.

    5501 30

    Kabel van acryl- of modacrylfil.

    5501 90

    Kabel van synth. filamenten, niet elders gen.

    5502 00

    Kabel van kunstm. filamenten

    5503 10

    Stapelvezels van nylon of andere polyamiden, niet gekaard of gekamd

    5503 20

    Stapelvezels van polyesters, niet gekaard of gekamd

    5503 30

    Stapelvezels van acryl of modacryl, niet gekaard of gekamd

    5503 40

    Stapelvezels of polypropyleen, niet gekaard of gekamd

    5503 90

    Synth. stapelvezels, niet gekaard of gekamd, niet elders gen.

    5504 10

    Stapelvezels van viscose, niet gekaard of gekamd

    5504 90

    Kunstmat. stapelvezels, andere dan viscose, niet gekaard of gekamd

    5505 10

    Afval van synth. fibres

    5505 20

    Afval van kunstmat. fibres

    5506 10

    Stapelvezels van nylon of andere polyamiden, gekaard of gekamd

    5506 20

    Stapelvezels van polyesters, gekaard of gekamd

    5506 30

    Stapelvezels van acryl of modacryl, gekaard of gekamd

    5506 90

    Synth. stapelvezels, gekaard of gekamd', niet elders gen.

    5507 00

    Kunstmat. stapelvezels, geklaard of gekamd

    5508 10

    Naaigarens van synth. stapelvezels

    5508 20

    Naaigarens van kunstmat. stapelvezels

    5509 11

    Garens, >/= 85 % stapelvezels van nylon of andere polyamiden, eendraads, niet opg. voor verkoop in het klein

    5509 12

    Garens, >/= 85 % stapelvezels van nylon of andere polyamiden, getwijnd, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 21

    Garens, >/= 85 % van polyester stapelvezels, eendraads, niet opg. voor verkoop in het klein

    5509 22

    Garens, >/= 85 % van polyester stapelvezels, getwijnd, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 31

    Garens, >/= 85 % stapelvezels van acryl of modacryl, eendraads, niet opg. voor verkoop in het klein

    5509 32

    Garens, >/= 85 % acryl/modacryl stapelvezels, getwijnd, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 41

    Garens, >/= 85 % van andere synth. stapelvezels, eendraads, niet opg. voor verkoop in het klein

    5509 42

    Garens, >/= 85 % van andere synth. stapelvezels, getwijnd", niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 51

    Garens van polyester stapelvezels gem.m/ kunstm. stapelvez., niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 52

    Garens van polyester stapelvez. gem. m. wol/fijn haar, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 53

    Garens van polyester stapelvezels gem. m. katoen, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 59

    Garens van polyester stapelvezels, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 61

    Garens van acryl stapelvez. gem. m. wol/fijn haar, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 62

    Garens van acryl stapelvezels gem. m. katoen, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 69

    Garens van acryl stapelvezels, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 91

    Garens van andere synth. stapelvezels gem. m. wol/fijn haar, niet elders gen.

    5509 92

    Garens van andere synth. stapelvezels gem. m. katoen, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5509 99

    Garens van andere synth. stapelvezels, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5510 11

    Garens, >/= 85 % of kunstmat. stapelvezels, eendraads, niet opg. voor verkoop in het klein

    5510 12

    Garens, >/= 85 % of kunstmat. stapelvezels, getwijnd, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5510 20

    Garens van kunstmat. stapelvez. gem. met wol/fijn haar, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5510 30

    Garens van kunstmat. stapelvezels gem. m. katoen, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5510 90

    Garens van kunstmat. stapelvezels, niet opg. voor verkoop in het klein, niet elders gen.

    5511 10

    Garens, >/= 85 % van synth. stapelvezels, andere dan naaigarens, opg. verkoop klein

    5511 20

    Garens, < 85 %, van synth. stapelvezels, opg. verkoop klein, niet elders gen.

    5511 30

    Garens van kunstmat. fibres (andere dan naaigarens), opg. verkoop klein

    5512 11

    Weefsels, bevattende >/= 85 % van polyester stapelvezels, ongebl. of gebl.

    5512 19

    Weefsels, bevattende >/= 85 % van polyester stapelvezels, andere dan ongebl. of gebl.

    5512 21

    Weefsels, bevattende < / = 85 % van acryl stapelvezels, ongebl. of gebl.

    5512 29

    Weefsels, bevattende >/= 85 % van acryl stapelvezels, andere dan ongebl. of gebl.

    5512 91

    Weefsels, bevattende >/= 85 % van andere synth. stapelvezels, ongebl./gebl.

    5512 99

    Weefsels, bevattende >/= 85 % van andere synth. stapelvez., andere dan ongebl./gebl.

    5513 11

    Weefsels met platbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, </= 170 g/m2 ongebl./gebl.

    5513 12

    Weefsels met keperbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, </= 170 g/ m2, ongebl./gebl.

    5513 13

    Weefsels van polyester stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, </= 170 g/m2, ongebl./gebl., niet elders gen.

    5513 19

    Weefsels van andere synth. stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, </= 170 g/m2, ongebl./ gebl.

    5513 21

    Weefsels met platbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, </= 170 g/m2, geverfd

    5513 22

    Weefsels met keperbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, </= 170 g/ m2, geverfd

    5513 23

    Weefsels van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, </= 170 g/m2, geverfd, niet elders gen.

    5513 29

    Weefsels van andere synth. stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, </= 170 g/m2, geverfd

    5513 31

    Weefsels met platbinding van polyester stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, </= 170 g/m2, versch. gekl. garens

    5513 32

    Weefsels met keperbinding van polyester stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, </= 170 g/m2, versch. gekl. garens

    5513 33

    Weefsels van polyester stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, </= 170 g/m2, geverfd, niet elders gen.

    5513 39

    Weefsels van andere synth. stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, </= 170 g/m2, versch. gekl. garens

    5513 41

    Weefsels met platbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, </= 170 g/m2, bedrukt

    5513 42

    Weefsels met keperbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, </= 170 g/ m2, bedrukt

    5513 43

    Weefsels van polyster stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, </= 170 g/m2, bedrukt, niet elders gen.

    5513 49

    Weefsels van andere synth. stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, </= 170 g/m2, bedrukt

    5514 11

    Weefsels met platbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, >/= 170 g/m2, ongebl./gebl.

    5514 12

    Weefsels met keperbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, >/= 170 g/ m2, ongebl./gebl.

    5514 13

    Weefsels van polyester stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, > 170 g/m2, ongebl./gebl., niet elders gen.

    5514 19

    Weefsels van andere synth. stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, > 170 g/m2, ongebl./gebl.

    5514 21

    Weefsels met platbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, > 170 g/m2, geverfd

    5514 22

    Weefsels met keperbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, > 170 g/m2, geverfd

    5514 23

    Weefsels van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, > 170 g/m2, geverfd

    5514 29

    Weefsels van andere synth. stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, > 170 g/m2, geverfd

    5514 31

    Weefsels met platbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, > 170 g/m2, versch. gekl. garens

    5514 32

    Weefsels met keperbinding van polyester stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, > 170 g/m2, versch. gekl. garens

    5514 33

    Weefsels van polyester stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, > 170 g/m2, versch. gekl. garens, niet elders gen.

    5514 39

    Weefsels van andere synth. stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, > 170 g/m2, versch. gekl. garens

    5514 41

    Weefsels met platbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, > 170 g/m2, bedrukt

    5514 42

    Weefsels met keperbinding van polyester stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, > 170 g/m2, bedrukt

    5514 43

    Weefsels van polyester stapelvezels < 85 %, gem. m. katoen > 170 g/m2, bedrukt, niet elders gen.

    5514 49

    Weefsels van andere synth. stapelvez., < 85 %, gem. m. katoen, > 170 g/m2, bedrukt

    5515 11

    Weefsels van polyester stapelvez. gem. m. viscoserayon stapelvez., niet elders gen.

    5515 12

    Weefsels van polyester stapelvezels gem. m. kunstm. fil., niet elders gen.

    5515 13

    Weefsels van polyester stapelvezels gem. m. wol/fijn haar, niet elders gen.

    5515 19

    Weefsels van polyester stapelvezels, niet elders gen.

    5515 21

    Weefsels van acryl stapelvez., gem. m. kunstm. fil., niet elders gen.

    5515 22

    Weefsels van acryl stapelvezels, gem. m. wol/fijn haar, niet elders gen.

    5515 29

    Weefsels van acryl of modacryl stapelvezels, niet elders gen.

    5515 91

    Weefsels van andere synth. stapelvez., gem. met kunstm. fil., niet elders gen.

    5515 92

    Weefsels van andere synth. stapelvez., gem. m. wol of fijn haar, niet elders gen.

    5515 99

    Weefsels van synth. stapelvezels, niet elders gen.

    5516 11

    Weefsels, bevattende >/= 85 % of kunstmat. stapelvezels, ongebl./gebl.

    5516 12

    Weefsels, bevattende >/= 85 % of kunstmat. stapelvezels, geverfd

    5516 13

    Weefsels, bevattende >/= 85 % of kunstmat. stapelvez., versch. gekl. garens

    5516 14

    Weefsels, bevattende >/= 85 % of kunstmat. stapelvezels, bedrukt

    5516 21

    Weefsels van kunstmat. stapelvez., < 85 %, gem. m. kunstm. fil., ongebl./gebl.

    5516 22

    Weefsels van kunstmat. stapelvez., < 85 %, gem. m. kunstm. fil., geverfd

    5516 23

    Weefsels van kunstmat. stapelvez., < 85 %, gem. m. kunstm. fil., versch. gekl. garens

    5516 24

    Weefels van kunstmat. stapelvez., < 85 %, gem. m. kunstm. fil., bedrukt

    5516 31

    Weefsels van kunstmat. stapelvez., < 85 % gem. m. wol/fijn haar, ongebl./gebl.

    5516 32

    Weefsels van kunstmat. stapelvez., < 85 % gem. m. wol/fijn haar, geverfd

    5516 33

    Weefsels van kunstmat. stapelvez., < 85 % gem. m. wol/fijn haar, versch. gekl. garens

    5516 34

    Weefsels van kunstmat. stapelvez., < 85 % gem. m. wol/fijn haar, bedrukt

    5516 41

    Weefsels van kunstmat. stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, ongebl. of gebl.

    5516 42

    Weefsels van kunstmat. stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, geverfd

    5516 43

    Weefsels van kunstmat. stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, versch. gekl. garens

    5516 44

    Weefsels van kunstmat. stapelvez., < 85 % gem. m. katoen, bedrukt

    5516 91

    Weefsels van kunstmat. stapelvezels, ongebl. of gebl., niet elders gen.

    5516 92

    Weefsels van kunstmat. stapelvezels, geverfd, niet elders gen.

    5516 93

    Weefsels van kunstmat. stapelvezels, versch. gekl. garens, niet elders gen.

    5516 94

    Weefsels van kunstmat. stapelvezels, bedrukt, niet elders gen.

    Hfdst. 56

    Watten, vilt en gebonden textielvlies; speciale garens; bindgaren, touw enz.

    5601 10

    Hyg. art. van watten van textielstof, m.n. maandverband, tampons

    5601 21

    Watten van katoen; andere art. daarvan, andere dan hyg. art.

    5601 22

    Watten van synth. of kunstm. vez. en art. daarvan, andere dan hyg. art.

    5601 29

    Watten van andere text. stof en art. daarvan, andere dan hyg. art.

    5601 30

    Scheerhaar en noppen van textielstof

    5602 10

    Naaldgetouwvilt en prod. doorstikt met naaibreisteek

    5602 21

    Ander dan naaldgetouwvilt, van wol of fijn haar, niet geïmpregn., bekleed, bedekt enz.

    5602 29

    Ander dan naaldgetouwvilt, van andere textielstof, niet geïmpregn., bekleed, bedekt enz

    5602 90

    Vilt van text. stoffen, niet elders gen.

    5603 00

    Geb. textielvlies, ook indien geïmpregn., bekleed, bedekt of met inlagen

    5604 10

    Draad en koord van rubber, met textiel bedekt

    5604 20

    Garens met hoge sterktegraad van polyester, nylon, andere polyamiden, viscoserayon, bekl. enz.

    5604 90

    Textielgarens, -strippen e.d., geïmpregn., bekl./bed. met rubber of plast., niet elders gen.

    5605 00

    Metaalgarens, best. uit textielgarens verbonden m. metaaldraad, -strippen/-poeder

    5606 00

    Omwoeld garen niet elders gen.; chenillegaren; kettingsteekgaren

    5607 10

    Bindgaren, touw, kabel, van jute of ander bastvezels

    5607 21

    Bindtouw van sisal of andere textielvez. van agaven

    5607 29

    Bindgaren niet elders gen., touw, kabel, van sisal textielvez.

    5607 30

    Bindgaren, touw, kabel, van abaca of andere harde vezels

    5607 41

    Bindtouw, van polyethyleen of polypropyleen

    5607 49

    Bindgaren niet elders gen., touw, kabel, van polyethyleen of polypropyleen

    5607 50

    Bindgaren, touw, kabel, van andere synth. vezels

    5607 90

    Bindgaren, touw, kabel, van andere stoffen

    5608 11

    Geconfect. visnetten van synth. of kunstm. textielstoffen

    5608 19

    Geknoopte netten van bindgaren/touw/kabel en andere geconf. netten van kunstmat.

    5608 90

    Geknoopte netten van bindgaren/touw/kabel, niet elders gen., en geconf. netten van andere text. stoffen

    5609 00

    Artikelen van garen, strippen, bindgaren, touw, kabel, niet elders gen.

    Hfdst. 57

    Tapijten

    5701 10

    Tapijten van wol of fijn haar, geknoopt

    5701 90

    Tapijten van andere textielst., geknoopt

    5702 10

    Kelim, Sumak, Karamanie en derg. handgewev. tapijten

    5702 20

    Tapijten van kokosvezel

    5702 31

    Tapijten van wol/fijn haar, met pool, niet geconf., niet elders gen.

    5702 32

    Tapijten van synth. of kunstm. text. St., met pool, niet geconf., niet elders gen.

    5702 39

    Tapijten van andere text. st., met pool, niet geconf., niet elders gen.

    5702 41

    Tapijten van wol/fijn haar, met pool, geconf., niet elders gen.

    5702 42

    Tapijten van kunstm. of synth. mat., met pool, geconf., niet elders gen.

    5702 49

    Tapijten van andere textielstoffen, met pool, geconf., niet elders gen.

    5702 51

    Tapijten van wol of fijn haar, geweven, niet geconf., niet elders gen.

    5702 52

    Tapijten van kunstm. of synth. mat., geweven, niet geconf., niet elders gen.

    5702 59

    Tapijten van andere textielstoffen, geweven, niet geconf., niet elders gen.

    5702 91

    Tapijten van wol of fijn haar, geweven, geconf., niet elders gen.

    5702 92

    Tapijten van kunstm. of synth. mat., geweven, geconf., niet elders gen.

    5702 99

    Tapijten van andere textielstoffen, geweven, geconf., niet elders gen.

    5703 10

    Tapijten van wol of fijn haar, getuft

    5703 20

    Tapijten van nylon of andere polyamiden, getuft

    5703 30

    Tapijten van andre kunstm. of synth. textielst., getuft

    5703 90

    Tapijten van andere textielstoffen, getuft

    5704 10

    Tegels van vilt, met een oppervlakte van niet meer dan 0,3 m2

    5704 90

    Tapijten van vilt, niet elders gen.

    5705 00

    Andere tapijten, niet elders gen.

    Hfdst. 58

    Speciale weefsels; getufte textielstof; kant'; tapisserieën enz.

    5801 10

    Fluweel, pluche en chenilleweefsel van wol/fijn haar, andere dan lussenweefsel en lint

    5801 21

    Ongesneden inslagfluweel en -pluche van katoen, andere dan lussenweefsel en lint

    5801 22

    Gesneden inslagfluweel en -pluche, andere dan lint

    5801 23

    Inslagfluweel en -pluche van katoen, niet elders gen.

    5801 24

    Kettingfluweel en pluche van katoen, épinglé, andere dan lussenweefsel en lint

    5801 25

    Gesneden kettingfluweel en -pluche van katoen, andere dan lussenweefsel en lint

    5801 26

    Chenilleweefsel van katoen, andere dan lint

    5801 31

    Ongesneden inslagfluweel van kunstm. of synth. vezels, andere dan lussenweefsel en lint

    5801 32

    Gesneden inslagfluweel en -pluche, geribd (corduroy), van kunstm. of synth. vezels, andere dan lint

    5801 33

    Inslagfluweel en -pluche van kunstm. of synth. vezels, niet elders gen.

    5801 34

    Kettingfluweel en -pluche van kunstm. of synth. vezels, épinglé (ongesn.), andere dan lussenw. en lint

    5801 35

    Gesneden kettingfluweel en -pluche van kunstm. of synth. vezels, andere dan lussenw. en lint

    5801 36

    Chenilleweefsel van kunstm. of synth. vezels, andere dan lint

    5801 90

    Fluweel, pluche en chenilleweefs. van andere text.st., andere dan lussenw. en lint

    5802 11

    Lussenweefs. (bad- of frott.st) van katoen, andere dan lint, ongebl.

    5802 19

    Lussenweefs. (bad- of frott.st) van katoen, andere dan ongebl. en andere dan lint

    5802 20

    Lussenweefs. (bad- of frott.st) van andere text.st., andere dan lint

    5802 30

    Getufte textielstoffen, andere dan produkt van post nr. 57 03

    5803 10

    Weefs. met gaasbinding van katoen, andere dan lint

    5803 90

    Weefs. met gaasbinding van andere textielstoffen, andere dan lint

    5804 10

    Tule, bobinettule en filetweefsel

    5804 21

    Mechanisch verv. kant van kunstm. of synth. vezels, aan het stuk, in banden/motieven

    5804 29

    Mechanisch verv. kant van andere text.st., aan het stuk, in banden/motieven

    5804 30

    Met de hand verv. kant, aan het stuk, in banden/motieven

    5805 00

    Met de hand gew. of met de naald verv. tapisserieën, ook indien geconf.

    5806 10

    Lint van fluweel, pluche, van chenille- en lussenweefsel

    5806 20

    Lint bevattende aan gew. >/= 5 % elastomeergarens/rubberdraden, niet elders gen.

    5806 31

    Lint van katoen, niet elders gen.

    5806 32

    Lint van kunstm. of synth. vezels, niet elders gen.

    5806 39

    Lint van andere textielstoffen, niet elders gen.

    5806 40

    Bolduclint

    5807 10

    Etiketten, insignes en dergelijke geweven artikelen van text.st.

    5807 90

    Etiketten, insignes en dergelijke art., niet geweven, van textielst., niet elders gen.

    5808 10

    Vlechten aan het stuk

    5808 90

    Versieringsart. aan het stuk, andere dan gebreid; eikels, kwasten, pompons e.d. art.

    5809 00

    Weefsels van metaaldraad/metaalgarens, voor kleding enz., niet elders gen.

    5810 10

    Borduurwerk zonder zichtb. grondweefsel, aan het stuk, in strippen/motieven

    5810 91

    Borduurwerk van katoen, aan het stuk, in strippen/motieven, niet elders gen.

    5810 92

    Borduurwerk van kunstm. of synth. vezels, aan het stuk, in strippen/motieven, niet elders gen.

    5810 99

    Borduurwerk van andere textielst., aan het stuk, in strippen/motieven, niet elders gen.

    5811 00

    Text. prod. bestaande uit lagen textielmat. samengev. met watten of ander opvulmat., aan het stuk

    Hfdst. 59

    Weefsels, geïmpregneerd, bekleed, bedekt of met inlagen enz.

    5901 10

    Weefsels bedekt met lijm, van de soort gebr. voor boekbinden

    5901 90

    Calqueerlinnen, schilderdoek; stijflinnen (buckram), voor hoeden enz.

    5902 10

    Tire cord fabric van nylon- of andere polyamidegarens met hoge sterktegr.

    5902 20

    Tire cord fabric van polyestergarens met hoge sterktegr.

    5902 90

    Tire cord fabric viscoserayongarens met hoge sterktegr.

    5903 10

    Textielweefs. geïmpregn., bekleed, bedekt of met inlagen van polyvinylchloride, niet elders gen.

    5903 20

    Textielweefs. geïmpregn., bekleed, bedekt of met inlagen van polyurethaan, niet elders gen.

    5903 90

    Textielweefs. geïmpregn., bekleed, bedekt of met inlagen van kunststof, niet elders gen.

    5904 10

    Linoleum, ook indien in bepaalde vorm gesneden

    5904 91

    Vloerbedekking, andere dan linoleum, met een drager van naaldgetouwvilt/geb. textielvlies

    5904 92

    Vloerbedekking, andere dan linoleum, met een drager van ander textiel

    5905 00

    Wandbekleding van textielstof

    5906 10

    Gegummeerde textielplakband met een breedte van niet meer dan 20 cm

    5906 91

    Gegummeerd brei- of haakwerk, niet elders gen.

    5906 99

    Gegummeerde weefsels, niet elders gen.

    5907 00

    Weefsels, geïmpregn., bekl., bedekt, niet elders gen.; beschilderd doek (bijv. theatercoulissen)

    5908 00

    Kousen, pitten en wieken voor lampen, komforen enz.; gloeikousjes en rondgebr. buisjes voor gloeikousjes

    5909 00

    Brandslangen en derg. slangen van textielst.

    5910 00

    Drijfriemen, drijfsnaren en transportbanden van textielst.

    5911 10

    Weefsels gebr. voor kaardbeslag en ander technisch gebruik

    5911 20

    Builgaas, ook indien geconf.

    5911 31

    Weefsels van de soort gebr. voor papiermach. en derg. mach., < 650 g/m2

    5911 32

    Weefsels van de soort gebr. voor papiermach. en derg. mach., >/= 650 g/m2

    5911 40

    Persdoeken gebr. in oliepersen of derg., waaronder die van mensenhaar

    5911 90

    Weefsels en textielart. voor technisch gebruik, niet elders gen.

    Hfdst. 60

    Brei- en haakwerk aan het stuk

    6001 10

    Hoogpolig brei- en haakwerk aan het stuk

    6001 21

    Poolbrei- en haakwerk van lussenstof, aan het stuk, van katoen

    6001 22

    Poolbrei- en haakwerk v. lussenstof, aan het stuk, van kunstm. of synth. vez.

    6001 29

    Poolbrei- en haakwerk v. lussenstof, aan het stuk, van andere textielstoffen

    6001 91

    Poolbrei- en haakwerk aan het stuk, van katoen, niet elders gen.

    6001 92

    Poolbrei- en haakwerk aan het stuk, van kunstm. of synth. vezels, niet elders gen.

    6001 99

    Poolbrei- en haakwerk aan het stuk, van andere textielstoffen, niet elders gen.

    6002 10

    Brei- en haakw. aan het stuk, br. </= 30 cm, >/= 5 % elastomeer/rubber, niet elders gen.

    6002 20

    Brei- en haakw. aan het stuk, br. niet meer dan 30 cm, niet elders gen.

    6002 30

    Brei- of haakw. aan het stuk, br. > 30 cm, >/= 5 % elastomeer/rubber, niet elders gen.

    6002 41

    Kettingbreiwerk, van wol of fijn haar, niet elders gen.

    6002 42

    Kettingbreiwerk, van katoen, niet elders gen.

    6002 43

    Kettingbreiwerk, van kunstm. of synth. vezels, niet elders gen.

    6002 49

    Kettingbreiwerk, van ander materiaal, niet elders gen.

    6002 91

    Brei- en haakwerk aan het stuk, van wol of fijn haar, niet elders gen.

    6002 92

    Brei- en haakwerk aan het stuk, van katoen, niet elders gen.

    6002 93

    Brei- en haakwerk aan het stuk, van kunstm. of synth. vez., niet elders gen.

    6002 99

    Brei- en haakwerk aan het stuk, van andere mat., niet elders gen.

    Hfdst. 61

    Kleding en kledingtoebehoren van brei- of haakwerk

    6101 10

    Jassen, anoraks, enz. v. heren/jongens, van wol of fijn haar, gebreid

    6101 20

    Jassen, anoraks, enz. v. heren/jongens, van katoen, gebreid

    6101 30

    Jassen, anoraks, enz. v. heren/jongens, van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6101 90

    Jassen, anoraks, enz. v. heren/jongens, van andere textielstoffen, gebreid

    6102 10

    Jassen, anoraks, enz. v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, gebreid

    6102 20

    Jassen, anoraks, enz. v. dames/meisjes, van katoen, gebreid

    6102 30

    Jassen, anoraks, enz. v. dames/meisjes, van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6102 90

    Jassen, anoraks, enz. v. dames/meisjes, van andere textielstoffen, gebreid

    6103 11

    Kostuums v. heren/jongens, van wol of fijn haar, gebreid

    6103 12

    Kostuums v. heren/jongens, van synth. vezels, gebreid

    6103 19

    Kostuums v. heren/jongens, van andere textielstoffen, gebreid

    6103 21

    Ensembles v. heren/jongens, van wol of fijn haar, gebreid

    6103 22

    Ensembles v. heren/jongens, van katoen, gebreid

    6103 23

    Ensembles v. heren/jongens, van synth. vezels, gebreid

    6103 29

    Ensembles v. heren/jongens, van andere textielstoffen, gebreid

    6103 31

    Colbertjasjes en blazers v. heren/jongens, van wol of fijn haar, gebreid

    6103 32

    Colbertjasjes en blazers v. heren/jongens, van katoen, gebreid

    6103 33

    Colbertjasjes en blazers v. heren/jongens, van synth. vezels, gebreid

    6103 39

    Colbertjasjes en blazers v. heren/jongens, van andere textielst., gebreid

    6103 41

    Lange en korte broeken v. heren/jongens, van wol of fijn haar, gebreid

    6103 42

    Lange en korte broeken v. heren/jongens, van katoen, gebreid

    6103 43

    Korte en lange broeken v. heren/jongens, van synth. vezels, gebreid

    6103 49

    Korte en lange broeken v, heren/jongens, van andere textielstoffen, gebreid

    6104 11

    Mantel-, broekpakken v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, gebreid

    6104 12

    Mantel-, broekpakken v. dames/meisjes, van katoen, gebreid

    6104 13

    Mantel-, broekpakken v. dames/meisjes, van synth. vezels, gebreid

    6104 19

    Mantel-, broekpakken v. dames/meisjes, van andere textielstoffen, gebreid

    6104 21

    Ensembles v. dames of meisjes, van wol of fijn haar, gebreid

    6104 22

    Ensembles v. dames of meisjes, van katoen, gebreid

    6104 23

    Ensembles v. dames of meisjes, van synth. vezels, gebreid

    6104 29

    Ensembles v. dames of meisjes, van andere textielstoffen, gebreid

    6104 31

    Blazers, jasjes v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, gebreid

    6104 32

    Blazers, jasjes v. dames/meisjes, van katoen, gebreid

    6104 33

    Blazers, jasjes v. dames/meisjes, van synth. vezels, gebreid

    6104 39

    Blazers, jasjes v. dames/meisjes, van andere textielstoffen, gebreid

    6104 41

    Japonnen v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, gebreid

    6104 42

    Japonnen v. dames/meisjes, van katoen, gebreid

    6104 43

    Japonnen v. dames/meisjes, van synth. vezels, gebreid

    6104 44

    Japonnen v. dames/meisjes, van kunstmat. vezels, gebreid

    6104 49

    Japonnen v. dames/meisjes, van andere textielstoffen, gebreid

    6104 51

    Rokken v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, gebreid

    6104 52

    Rokken v. dames/meisjes, van katoen, gebreid

    6104 53

    Rokken v. dames/meisjes, van synth. vezels, gebreid

    6104 59

    Rokken v. dames/meisjes, van andere textielstoffen, gebreid

    6104 61

    Korte en lange broeken v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, gebreid

    6104 62

    Korte en lange broeken v. dames/meisjes, van katoen, gebreid

    6104 63

    Korte en lange broeken v. dames/meisjes, van synth. vezels, gebreid

    6104 69

    Korte en lange broeken v. dames/meisjes, van andere textielstoffen, gebreid

    6105 10

    Overhemden v. heren/jongens, van katoen, gebreid

    6105 20

    Overhemden v. heren/jongens, van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6105 90

    Overhemden v. heren/jongens, van andere textielstoffen, gebreid

    6106 10

    Blouses en hemdblouses v. dames/meisjes, van katoen, gebreid

    6106 20

    Blouses en hemdblouses v. dames/meisjes, van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6106 90

    Blouses en hemdblouses v. dames/meisjes, van andere textielst., gebreid

    6107 11

    Slips en onderbroeken v. heren/jongens, van katoen, gebreid

    6107 12

    Slips en onderbroeken v. heren/jongens, van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6107 19

    Slips en onderbroeken v. heren/jongens, van andere textielstoffen, gebreid

    6107 21

    Nachthemden en pyjama's v. heren/jongens, van katoen, gebreid

    6107 22

    Nachthemden en pyjama's v. heren/jongens, van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6107 29

    Nachthemden en pyjama's v. heren/jongens, van andere textielstoffen, gebreid

    6107 91

    Badjassen, kamerjassen enz. v. heren/jongens, van katoen, gebreid

    6107 92

    Badjassen, kamerjassen enz. v. heren/jongens, van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6107 99

    Badjassen, kamerjassen enz. v. heren/jongens, van andere textielst., gebreid

    6108 11

    Onderjurken en -rokken v. dames/meisjes, van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6108 19

    Onderjurken en -rokken v. dames/meisjes, van andere textielstoffen, gebreid

    6108 21

    Slips en onderbroeken v. dames/meisjes, van katoen, gebreid

    6108 22

    Slips en onderbroeken v. dames/meisjes, van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6108 29

    Slips en onderbroeken v. dames/meisjes, van andere textielstoffen, gebreid

    6108 31

    Nachthemden en pyjama's v. dames/meisjes, van katoen, gebreid

    6108 32

    Nachthemden en pyjama's v. dames/meisjes, van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6108 39

    Nachthemden en pyjama's v. dames/meisjes, van andere textielst., gebreid

    6108 91

    Badjassen, kamerjassen enz. v. dames/meisjes, van katoen, gebreid

    6108 92

    Badjassen, kamerjassen enz. v. dames/meisjes, van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6108 99

    Badjassen, kamerjassen enz. v. dames of meisjes, van andere textielst., gebreid

    6109 10

    T-shirts, onderhemden enz., van katoen, gebreid

    6109 90

    T-shirts, onderhemden enz., van andere textielstoffen, gebreid

    6110 10

    Truien, vesten en derg. art., van wol of fijn haar, gebreid

    6110 20

    Truien, vesten en derg. art., van katoen, gebreid

    6110 30

    Truien, vesten en derg. art., van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6110 90

    Truien, vesten en derg. art., van andere textielstoffen, gebreid

    6111 10

    Kleding en kledingtoeb. v. baby's, van wol of fijn haar, gebreid

    6111 20

    Kleding en kledingtoeb. v. baby's, van katoen, gebreid

    6111 30

    Kleding en kledingtoeb. v. baby's, van synth. vezels, gebreid

    6111 90

    Kleding en kledingtoeb. v. baby's, van andere textielstoffen, gebreid

    6112 11

    Trainingspakken, van katoen, gebreid

    6112 12

    Trainingspakken, van synth. vezels, gebreid

    6112 19

    Trainingspakken, van andere textielstoffen, gebreid

    6112 20

    Skipakken, van textielstoffen, gebreid

    6112 31

    Badpakken en zwembroeken v. heren of jongens, van synth. vezels, gebreid

    6112 39

    Badpakken en zwembroeken v. heren of jongens, van andere textielst., gebreid

    6112 41

    Badpakken en zwembroeken v. dames of meisjes, van synth. vezels, gebreid

    6112 49

    Badpakken en zwembroeken v. dames of meisjes, van andere textielst., gebreid

    6113 00

    Kleding van breiwerk aan het stuk, geïmpregn., bekleed, bedekt of met inlagen

    6114 10

    Kleding, niet elders gen., van wol of fijn haar, gebreid

    6114 20

    Kleding, niet elders gen., van katoen, gebreid

    6114 30

    Kleding, niet elders gen., van kunstm. of synth. vezels, gebreid

    6114 90

    Kléding, niet elders gen., van andere textielstoffen, gebreid

    6115 11

    Kousenbroeken, van synth. garens < 67 dtex/eendraadsgarens, gebreid

    6115 12

    Kousenbroeken, van synth. garens >/= 67 dtex/eendraadsgarens, gebreid

    6115 19

    Kousenbroeken, van andere textielstoffen, gebreid

    6115 20

    Damenkousen en -kniekousen, van textielgarens < 67 dtex/eendraadsgarens, gebreid

    6115 91

    Kousen, sokken e.d., niet elders gen., van wol of fijn haar, gebreid

    6115 92

    Kousen, sokken e.d., niet elders gen., van katoen, gebreid

    6115 93

    Kousen, sokken e.d., niet elders gen., van synth. vezels, gebreid

    6115 99

    Kousen, sokken e.d., niet elders gen., van andere textielstoffen, gebreid

    6116 10

    Handschoenen, geïmpregn., bekleed of bedekt met kunststof of rubber, gebreid

    6116 91

    Handschoenen, wanten e.d., niet elders gen., van wol of fijn haar, gebreid

    6116 92

    Handschoenen, wanten e.d., niet elders gen., van katoen, gebreid

    6116 93

    Handschoenen, wanten e.d., niet elders gen., van synth. vezels, gebreid

    6116 99

    Handschoenen, wanten e.d., niet elders gen., van andere textielst., gebreid

    6117 10

    Sjaals, hoofddoeken, sluiers e.d., van textielstoffen, gebreid

    6117 20

    Dassen, strikjes en sjaaldassen, van textielstoffen, gebreid

    6117 80

    Kledingtoebehoren, niet elders gen., van textielstoffen, gebreid

    6117 90

    Delen van kleding/kledingtoebehoren, van textielstoffen, gebreid

    Hfdst. 62

    Kleding en kledingtoebehoren, andere dan van brei- of haakwerk

    6201 11

    Overjassen e.d. v. heren/jongens, van wol/fijn haar, niet gebreid

    6201 12

    Overjassen e.d. v. heren/jongens, van katoen, niet gebreid

    6201 13

    Overjassen e.d. v. heren/jongens, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6201 19

    Overjassen e.d. v. heren/jongens, van andere textielst., niet gebreid

    6201 91

    Anoraks e.d. v. heren/jongens, van wol/fijn haar, niet gebreid

    6201 92

    Anoraks e.d. v. heren/jongens, van katoen, niet gebreid

    6201 93

    Anoraks e.d. v. heren/jongens, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6201 99

    Anoraks e.d. v. heren/jongens, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6202 11

    Mantels e.d. v. dames of meisjes, van wol/fijn haar, niet gebreid

    6202 12

    Mantels e.d. v. dames of meisjes, van katoen, niet gebreid

    6202 13

    Mantels e.d. v. dames of meisjes, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6202 19

    Mantels e.d. v. dames of meisjes, van andere textielst., niet gebreid

    6202 91

    Anoraks e.d. v. dames of meisjes, van wol/fijn haar, niet gebreid

    6202 92

    Anoraks e.d. v. dames of meisjes, van katoen, niet gebreid

    6202 93

    Anoraks e.d. v. dames of meisjes, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6202 99

    Anoraks e.d. v. dames of meisjes, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6203 11

    Kostuums v. heren/jongens, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6203 12

    Kostuums v. heren/jongens, van synth. vezels, niet gebreid

    6203 19

    Kostuums v. heren/jongens, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6203 21

    Ensembles v. heren/jongens, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6203 22

    Ensembles v. heren/jongens, van katoen, niet gebreid

    6203 23

    Ensembles v. heren/jongens, van synth. vezels, niet gebreid

    6203 29

    Ensembles v. heren/jongens, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6203 31

    Colbertjasjes en blazers v. heren/jongens, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6203 32

    Colbertjasjes en blazers v. heren/jongens, van katoen, niet gebreid

    6203 33

    Colbertjasjes en blazers v. heren/jongens, van synth. vezels, niet gebreid

    6203 39

    Colbertjasjes en blazers v. heren/jongens, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6203 41

    Korte en lange broeken v. heren/jongens, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6203 42

    Korte en lange broeken v. heren/jongens, van katoen, niet gebreid

    6203 43

    Korte en lange broeken v. heren/jongens, van synth. vezels, niet gebreid

    6203 49

    Korte en lange broeken v. heren/jongens, van andere textielst., niet gebreid

    6204 11

    Mantel- en broekpakken v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6204 12

    Mantel- en broekpakken v. dames/meisjes, van katoen, niet gebreid

    6204 13

    Mantel- en broekpakken v. dames/meisjes, van synth. vezels, niet gebreid

    6204 19

    Mantel- en broekpakken v. dames/meisjes, van andere textielst., niet gebreid

    6204 21

    Ensembles v. dames of meisjes, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6204 22

    Ensembles v. dames of meisjes, van katoen, niet gebreid

    6204 23

    Ensembles v. dames of meisjes, van synth. vezels, niet gebreid

    6204 29

    Ensembles v. dames of meisjes, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6204 31

    Blazers/jasjes v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6204 32

    Blazers/jasjes v. dames/meisjes, van katoen, niet gebreid

    6204 33

    Blazers/jasjes v. dames/meisjes, van synth. vezels, niet gebreid

    6204 39

    Blazers/jasjes v. dames/meisjes, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6204 41

    Japonnen v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6204 42

    Japonnen v. dames/meisjes, van katoen, niet gebreid

    6204 43

    Japonnen v. dames/meisjes, van synth. vezels, niet gebreid

    6204 44

    Japonnen v. dames/meisjes, van kunstm. vezels, niet gebreid

    6204 49

    Japonnen v. dames/meisjes, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6204 51

    Rokken v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6204 52

    Rokken v. dames/meisjes, van katoen, niet gebreid

    6204 53

    Rokken v. dames/meisjes, van synth. vezels, niet gebreid

    6204 59

    Rokken v. dames/meisjes, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6204 61

    Korte en lange broeken v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6204 62

    Korte en lange broeken v. dames/meisjes, van katoen, niet gebreid

    6204 63

    Korte en lange broeken v. dames/meisjes, van synth. vezels, niet gebreid

    6204 69

    Korte en lange broeken v. dames/meisjes, van andere textielst., niet gebreid

    6205 10

    Overhemden v. heren/jongens, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6205 20

    Overhemden v. heren/jongens, van katoen, niet gebreid

    6205 30

    Overhemden v. heren/jongens, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6205 90

    Overhemden v. heren/jongens, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6206 10

    Blouses en hemdblouses v. dames/meisjes, van zijde of zijdeafval, niet gebreid

    6206 20

    Blouses en hemdblouses v. dames/meisjes, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6206 30

    Blouses en hemdblouses v. dames/meisjes, van katoen, niet gebreid

    6206 40

    Blouses en hemdblouses v. dames/meisjes, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6206 90

    Blouses en hemdblouses v. dames/meisjes, van andere textielst., niet gebreid

    6207 11

    Slips en onderbroeken v. heren/jongens, van katoen, niet gebreid

    6207 19

    Slips en onderbroeken v. heren/jongens, van andere textielst., niet gebreid

    6207 21

    Nachthemden en pyjama's v. heren/jongens, van katoen, niet gebreid

    6207 22

    Nachthemden en pyjama's v. heren/jongens, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6207 29

    Nachthemden en pyjama's v. heren/jongens, van andere textielst., niet gebreid

    6207 91

    Badjassen, kamerjassen enz. v. heren/jongens, van katoen, niet gebreid

    6207 92

    Badjassen, kamerjassen enz. v. heren/jongens, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6207 99

    Badjassen, kamerjassen enz. v. heren/jongens, van andere textielst., niet gebreid

    6208 11

    Onderjurken en rokken v. dames/meisjes, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6208 19

    Onderjurken en -rokken v. dames/meisjes, van andere textielst., niet gebreid

    6208 21

    Nachthemden en pyjama's v. dames/meisjes, van katoen, niet gebreid

    6208 22

    Nachthemden en pyjama's v. dames/meisjes, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6208 29

    Nachthemden en pyjama's v. dames/meisjes, van andere textielst., niet gebreid

    6208 91

    Slips, badjassen e.d. v. dames/meisjes, van katoen, niet gebreid

    6208 92

    Slips, badjassen e.d. v. dames/meisjes, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6208 99

    Slips, badjassen e.d. v. dames/meisjes, van andere textielst., niet gebreid

    6209 10

    Kleding en kledingtoeb. v. baby's, van wol of fijn haar, niet gebreid

    6209 20

    Kleding en kledingtoeb. v. baby's, van katoen, niet gebreid

    6209 30

    Kleding en kledingtoeb. v. baby's, van synth. vezels, niet gebreid

    6209 90

    Kleding en kledingtoeb. v. baby's, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6210 10

    Geconfect. kleding, van vilt of gebonden textielvlies

    6210 20

    Overjassen e.d. v. heren/jongens van geïmpregn., beklede, bedekte enz. weefsels

    6210 30

    Mantels e.d. v. dames/meisjes van geïmpregn., beklede, bedekte weefsels

    6210 40

    Kleding v. heren/jongens, niet elders gen., geconf. van geïmpregn., beklede, bedekte enz. textiele weefsels

    6210 50

    Kleding v. dames/meisjes, niet elders gen., van geïmpregn., beklede, bedekte enz. weefsels

    6211 11

    Badpakken en zwembroeken, v. heren/jongens, van textielstoffen, niet gebreid

    6211 12

    Badpakken en zwembroeken v. dames/meisjes, van textielstoffen, niet gebreid

    6211 20

    Skipakken, van textielstoffen, niet gebreid

    6211 31

    Kleding v. heren/jongens, niet elders gen., van wol of fijn haar, niet gebreid

    6211 32

    Kleding v. heren/jongens, niet elders gen., van katoen, niet gebreid

    6211 33

    Kleding v. heren/jongens, niet elders gen., van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6211 39

    Kleding v. heren/jongens, niet elders gen., van andere textielst., niet gebreid

    6211 41

    Kleding v. dames/meisjes, niet elders gen., van wol of fijn haar, niet gebreid

    6211 42

    Kleding v. dames/meisjes, niet elders gen., van katoen, niet gebreid

    6211 43

    Kleding v. dames/meisjes, niet elders gen., van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6211 49

    Kleding v. dames/meisjes, niet elders gen., van andere textielst., niet gebreid

    6212 10

    Bustehouders en delen daarvan, van textielstoffen

    6212 20

    Gaines en gainebroeken en delen daarvan, van textielstoffen

    6212 30

    Corseletten en delen daarvan, van textielstoffen

    6212 90

    Korsetten, bretels e.d. en delen daarvan, van textielstoffen

    6213 10

    Zakdoeken, van zijde of zijdeafval, niet gebreid

    6213 20

    Zakdoeken, van katoen, niet gebreid

    6213 90

    Zakdoeken, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6214 10

    Sjaals, hoofddoeken, sluiers, e.d., van zijde of zijdeafval, niet gebreid

    6214 20

    Sjaals, hoofddoeken, sluiers, e.d., van wol of fijn haar, niet gebreid

    6214 30

    Sjaals, hoofddoeken, sluiers, e.d., van synth. vezels, niet gebreid

    6214 40

    Sjaals, hoofddoeken, sluiers, e.d., van kunstmat. vezels, niet gebreid

    6214 90

    Sjaals, hoofddoeken, sluiers, e.d., van andere textielstoffen, niet gebreid

    6215 10

    Dassen, strikjes en sjaaldassen, van zijde of zijdeafval, niet gebreid

    6215 20

    Dassen, strikjes en sjaaldassen, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6215 90

    Dassen, strikjes en sjaaldassen, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6216 00

    Handschoenen, wanten e.d., van textielstoffen, niet gebreid

    6217 10

    Kledingtoebehoren, niet elders gen., van textielstoffen, niet gebreid

    6217 90

    Delen van kleding of kledingtoebehoren, niet elders gen., van textielst., niet gebreid

    Hfdst. 63

    Andere geconfectioneerde artikelen van textiel; stellen of assortimenten, oude kleren e.d.

    6301 10

    Elektrische dekens, van textielstoffen

    6301 20

    Dekens (andere dan elektrische), van wol of fijn haar

    6301 30

    Dekens (andere dan elektrische), van katoen

    6301 40

    Dekens (andere dan elektrische), Van synth. vezels

    6301 90

    Dekens (andere dan elektrische), van andere textielstoffen

    6302 10

    Bedlinnen, van brei- of haakwerk

    6302 21

    Bedlinnen, van katoen, bedrukt, niet gebreid

    6302 22

    Bedlinnen, van kunstm. of synth. vezels, bedrukt, niet gebreid

    6302 29

    Bedlinnen, van andere textielstoffen, bedrukt, niet gebreid

    6302 31

    Bedlinnen, van katoen, niet elders gen.

    6302 32

    Bedlinnen, van kunstm. of synth. vezels, niet elders gen.

    6302 39

    Bedlinnen, van andere textielstoffen, niet elders gen.

    6302 40

    Tafellinnen, van brei- of haakwerk

    6302 51

    Tafellinnen, van katoen, niet gebreid

    6302 52

    Tafellinnen, van vlas, niet gebreid

    6302 53

    Tafellinnen, van kunstm. of synth. vezels, niet gebreid

    6302 59

    Tafellinnen, van andere textielstoffen, niet gebreid

    6302 60

    Huishoudlinnen, van lussenstof, van katoen

    6302 91

    Huishoudlinnen, van katoen, niet elders gen.

    6302 92

    Huishoudlinnen, van vlas

    6302 93

    Huishoudlinnen, van kunstm. of synth. vezels

    6302 99

    Huishoudlinnen, van andere textielstoffen

    6303 11

    Vitrage, gordijnen, rolgordijn, bed- en gordijnvalletjes, van katoen, gebreid

    6303 12

    Vitrage, gordijnen, rolgordijn, bed- en gordijnvalletjes, van synth. vezels, gebreid

    6303 19

    Vitrage, gordijnen, rolgordijn, bed- en gordijnvalletjes, van andere textielst., gebreid

    6303 91

    Vitrage, gordijnen, rolgordijn, bed- en gordijnvalletjes, van katoen, niet gebreid

    6303 92

    Vitrage, gordijnen, rolgordijn, bed- en gordijnvalletjes, van synth. vezels, niet gebreid

    6303 99

    Vitrage, gordijnen, rolgordijn, bed- en gordijnvalletjes, van andere textielst., niet gebreid

    6304 11

    Bedspreien van textielstoffen, niet elders gen., van brei- of haakwerk

    6304 19

    Bedspreien van textielstoffen, niet elders gen., niet van brei- of haakwerk

    6304 91

    Artikelen voor stoffering, niet elders gen., van textielstoffen, van brei- of haakwerk

    6304 92

    Artikelen voor stoffering, niet elders gen., van katoen, niet van brei- of haakwerk

    6304 93

    Artikelen voor stoffering, niet elders gen., van synth. vezels, niet van brei- of haakwerk

    6304 99

    Artikelen voor stoffering, niet elders gen., van andere textielst., niet van brei- of haakwerk

    6305 10

    Zakken voor verpakkingsdoeleinden, van jute of andere bastvezels

    6305 20

    Zakken voor verpakkingsdoeleinden, van katoen

    6305 31

    Zakken voor verpakkingsdoeleinden, van polyethyleen- of polypropyleenstrippen

    6305 39

    Zakken voor verpakkingsdoeleinden, van andere synth. of kunstm. textielst.

    6305 90

    Zakken voor verpakkingsdoeleinden, van andere textielstoffen

    6306 11

    Dekkleden en zonneschermen, van katoen

    6306 12

    Dekkleden en zonneschermen, van synth. vezels

    6306 19

    Dekkleden en zonneschermen, van andere textielstoffen

    6306 21

    Tenten, van katoen

    6306 22

    Tenten, van synth. vezels

    6306 29

    Tenten, van andere textielstoffen

    6306 31

    Zeilen voor schepen, van synth. vezels

    6306 39

    Zeilen voor schepen, van andere textielstoffen

    6306 41

    Luchtbedden, van katoen

    6306 49

    Luchtbedden, van andere textielstoffen

    6306 91

    Kampeerartikelen, niet elders gen., van katoen

    6306 99

    Kampeerartikelen, niet elders gen., van andere textielstoffen

    6307 10

    Dweilen, vaat-, stof-, poetsdoeken e.d., van textielstoffen

    6307 20

    Zwemgordels en zwemvesten, van textielstoffen

    6307 90

    Geconf. artikelen, van textielstof, niet elders gen., waaronder kledingpatronen

    6308 00

    Stellen of assortimenten, van weefsels en garen, voor de vervaardiging van tapijten, tapisserieën enz.

    6309 00

    Oude kleren en dergelijke



    Textielprodukten en kleding van de hoofdstukken 30 tot 49 en 64 tot 96

    GS-nr.

    Omschrijving

    3005 90

    Watten, gaas, verband en dergelijke artikelen

    ex 3921 12

    ex 3921 13

    ex 3921 90

    right accolade Geweven stoffen, stoffen van brei- of haakwerk of niet-geweven stoffen bekleed of bedekt met kunststof of gestratifieerd met dezelfde stof

    ex 4202 12

    ex 4202 22

    ex 4202 32

    ex 4202 92

    right accolade Reisartikelen, handtassen en platte artikelen, met een buitenzijde hoofdzakelijk van textiel

    ex 6405 20

    Schoeisel met buitenzooi en bovendeel van viltstof

    ex 6406 10

    Bovendelen van schoeisel waarvan de buitenzijde voor 50 % of meer bestaat uit textiel

    ex 6406 99

    Slobkousen en beenkappen van textiel

    6501 00

    Hoedvormen (cloches), plateaux, manchons van vilt, voor hoeden

    6502 00

    Hoedvormen (cloches) of vormen voor hoeden, gevlochten of vervaardigd door het aaneenzetten van stroken, ongeacht de stof waarvan die stroken zijn vervaardigd

    6503 00

    Hoeden en andere hoofddeksels, gevlochten uit één stuk, van vilt

    6504 00

    Hoeden en andere hoofddeksels, gevlochten uit één stuk of vervaardigd door het aaneenzetten van stroken, ongeacht de stof waarvan de stroken zijn vervaardigd

    6505 90

    Hoeden en andere hoofddeksels, van brei- of haakwerk, of vervaardigd van kant of van andere textielprodukten

    6601 10

    Paraplu's en parasols

    6601 91

    Andere soorten paraplu's met telescopische stok of naald

    6601 99

    Andere paraplu's

    ex 7019 10

    Glasvezels

    ex 7019 20

    Glasweefsels

    8708 21

    Veiligheidsgordels voor motorvoertuigen

    8804 00

    Valschermen, delen en toebehoren daarvan

    9113 90

    Horlogebanden van textiel

    ex 9404 90

    Kussens en peluws van katoen; dekbedden; gewatteerde dekens en soortgelijke artikelen van textiel

    9502 91

    Kleding voor poppen

    ex 9612 10

    Linten van synthetische of kunstmatige vezels andere dan linten met een breedte van minder dan 30 mm en in cassettes

    OVEREENKOMST INZAKE TECHNISCHE HANDELSBELEMMERINGEN



    DE LEDEN,

    Gelet op de Uruguay-Ronde van de multilaterale handelsbesprekingen,

    Geleid door de wens de doelstellingen van de GATT 1994 te bevorderen;

    Zich bewust van de belangrijke bijdrage die internationale normen en conformiteitsbeoordelingssystemen in dit verband kunnen leveren doordat zij de doelmatigheid van de produktie verbeteren en het internationale handelsverkeer vereenvoudigen;

    Verlangende bijgevolg de ontwikkeling van dergelijke internationale normen en conformiteitsbeoordelingssystemen te bevorderen;

    Verlangende evenwel ervoor te zorgen dat technische voorschriften en normen, onder meer wat het verpakken, merken en etiketteren van goederen en de procedures voor het beoordelen van de conformiteit met technische voorschriften en normen betreft, geen onnodige belemmeringen voor de internationale handel vormen;

    Erkennende dat geen enkel land mag worden verhinderd, op het niveau dat het passend acht, maatregelen te nemen ter bescherming van de kwaliteit van zijn uitvoer, van het milieu en van het leven en de gezondheid van mensen, dieren en planten of ter voorkoming van misleidende praktijken, op voorwaarde dat deze maatregelen niet op zodanige wijze worden toegepast dat zij een willekeurige of onverantwoorde discriminatie vormen tussen landen waar dezelfde omstandigheden heersen, zij geen verholen beperking van de internationale handel inhouden en zij anderszins in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst;

    Erkennende dat geen enkel land mag worden verhinderd de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de bescherming van zijn essentiële veiligheidsbelangen;

    Zich bewust van de bijdrage die de internationale normalisatie kan leveren tot de overdracht van technologie van ontwikkelde landen naar ontwikkelingslanden;

    Erkennende dat de ontwikkelingslanden bijzondere moeilijkheden kunnen ondervinden bij het opstellen en toepassen van technische voorschriften en normen en van procedures voor het beoordelen van de conformiteit met die technische voorschriften en normen, en geleid door de wens deze landen bijstand te verlenen op dit gebied,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:



    Artikel 1

    Algemeen

    1.1.  
    De algemene termen in verband met de normalisatie en de conformiteitsbeoordelingsprocedures hebben normaliter de betekenis die daaraan is gegeven in de definities die in het kader van het systeem van de Verenigde Naties en door de internationale normalisatieinstellingen zijn aangenomen, met inachtneming van het verband waarin zij voorkomen en met het doel van deze Overeenkomst.
    1.2.  
    Voor de toepassing van de onderhavige Overeenkomst hebben deze termen evenwel de betekenis die hieraan in bijlage 1 wordt gegeven.
    1.3.  
    Alle produkten, met inbegrip van industrie- en landbouwprodukten, vallen onder de bepalingen van deze Overeenkomst.
    1.4.  
    De door overheidsorganen opgestelde aankoopspecificaties ter voorziening in de produktie- of verbruiks-behoeften van die organen, vallen niet onder de bepalingen van deze Overeenkomst, maar onder die van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, gezien het toepassingsgebied daarvan.
    1.5.  
    De bepalingen van deze Overeenkomst zijn niet van toepassing op sanitaire en fytosanitaire maatregelen als omschreven in bijlage A bij de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen.
    1.6.  
    Alle verwijzingen in deze Overeenkomst naar technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures worden geacht eveneens betrekking te hebben op alle daarin aangebrachte wijzigingen en op alle aanvullingen op de bepalingen daarvan, alsmede op alle wijzigingen in verband met de produkten waarop deze Overeenkomst van toepassing is, met uitzondering van onbelangrijke wijzigingen of aanvullingen.



    TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN EN NORMEN

    Artikel 2

    Opstellen, aannemen en toepassen van technische voorschriften door centrale overheidsorganen

    Wat hun centrale overheidsorganen betreft:

    2.1. 

    Zien de Leden erop toe dat produkten die uit het grondgebied van een ander Lid worden ingevoerd, bij de toepassing van technische voorschriften geen minder gunstige behandeling krijgen dan die welke geldt voor soortgelijke produkten van binnenlandse oorsprong of soortgelijke produkten van oorsprong uit een ander land.

    2.2. 

    Zien de Leden erop toe dat technische voorschriften niet worden opgesteld, aangenomen of toegepast met het doel onnodige belemmeringen voor de internationale handel te creëren en dat zij niet leiden tot het ontstaan van dergelijke belemmeringen. Daartoe mogen de technische voorschriften niet meer beperkingen voor het handelsverkeer inhouden dan nodig is om een legitiem doel te bereiken, rekening houdend met de risico's die aan het niet bereiken van dat doel verbonden zouden zijn. Zulke legitieme doelstellingen zijn, onder meer, de nationale veiligheid, het voorkomen van misleidende praktijken, de bescherming van de gezondheid of de veiligheid van mensen en van het leven of de gezondheid van dieren of planten of van het milieu. Bij het beoordelen van dergelijke risico's wordt onder meer rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke en technische informatie, de aanverwante verwerkingstechnieken of het voorgenomen eindgebruik van produkten.

    2.3. 

    Technische voorschriften worden niet gehandhaafd wanneer de omstandigheden of doelstellingen op grond waarvan zij zijn aangenomen niet langer aanwezig zijn of wanneer de door de gewijzigde omstandigheden of doelstellingen ontstane problemen kunnen worden opgelost door middel van maatregelen die het handelsverkeer minder sterk belemmeren.

    2.4. 

    Wanneer technische voorschriften vereist zijn en op het betrokken gebied internationale normen bestaan of op het punt staan te worden voltooid, nemen de Leden die normen of althans de relevante elementen daarvan tot grondslag van hun technische voorschriften, behalve wanneer die internationale normen of onderdelen ondoeltreffend of ongeschikt zouden zijn om de legitieme doelstellingen te bereiken, bij voorbeeld wegens fundamentele klimatologische of geografische factoren of fundamentele technologische problemen.

    2.5. 

    Een Lid dat een technisch voorschrift opstelt, aanneemt of toepast dat ernstige gevolgen kan hebben voor het handelsverkeer van andere Leden motiveert op verzoek van een ander Lid dat technisch voorschrift overeenkomstig de bepalingen van de leden 2, 3 en 4. Wanneer op grond van een uitdrukkelijk in lid 2 genoemde legitieme doelstelling een technisch voorschrift wordt opgesteld, aangenomen of toegepast dat in overeenstemming is met de desbetreffende internationale normen, wordt dat voorschrift geacht, tot het bewijs van het tegendeel is geleverd, geen onnodige belemmering voor het internationale handelsverkeer te vormen.

    2.6. 

    Met het oog op een zo ruim mogelijke harmonisatie van de technische voorschriften en normen nemen de Leden, binnen de grenzen van hun mogelijkheden, volledig deel aan het opstellen door de bevoegde internationale normalisatie-instellingen van internationale normen voor produkten waarvoor zij technische voorschriften of normen hebben aangenomen of voornemens zijn dit te doen.

    2.7. 

    De Leden verbinden zich ertoe de aanvaarding als equivalente maatregel van de in andere landen vastgestelde technische voorschriften in welwillende overweging te nemen, ook indien deze voorschriften van hun eigen voorschriften afwijken, mits zij de overtuiging zijn toegedaan dat de genoemde voorschriften in voldoende mate aan de doelstellingen van hun eigen voorschriften beantwoorden.

    2.8. 

    In alle gevallen waarin zulks wenselijk is, nemen de Leden bij het formuleren van op de produktvereisten gebaseerde technische voorschriften de werking van het produkt als uitgangspunt, veeleer dan het ontwerp of de beschrijving daarvan.

    2.9 

    De Leden komen overeen, wanneer op een bepaald gebied geen internationale norm bestaat of de technische inhoud van een voorgesteld technisch voorschrift niet in overeenstemming is met de technische inhoud van de desbetreffende internationale normen en het technisch voorschrift aanzienlijke consequenties kan hebben voor het handelsverkeer van andere Leden:

    2.9.1. 

    tijdig en op zodanige wijze dat belanghebbenden in andere Leden daarvan kennis kunnen nemen, een bericht te publiceren waarin zij mededelen dat zij voornemens zijn een bepaald technisch voorschrift in te voeren.

    2.9.2. 

    de andere Leden via het Secretariaat mede te delen op welke produkten het voorgestelde technisch voorschrift betrekking heeft, met een beknopte omschrijving van het doel en de reden daarvan. Dergelijke kennisgevingen vinden voldoende tijdig plaats, zodat nog wijzigingen kunnen worden ingediend en rekening kan worden gehouden met commentaar;

    2.9.3. 

    de andere Leden op hun verzoek bijzonderheden of de tekst van het voorgestelde technisch voorschrift te doen toekomen en, indien mogelijk, aan te geven op welke punten dit wezenlijk van de desbetreffende internationale normen afwijkt;

    2.9.4. 

    de andere Leden, zonder onderscheid, een redelijke termijn toe te staan voor het geven van schriftelijke commentaar, op verzoek van gedachten te wisselen over deze commentaar en rekening te houden met deze commentaar en met het resultaat van de vorengenoemde gedachtenwisseling;

    2.10. 

    Behoudens het bepaalde in de aanhef van lid 9 kan een Lid dat met dringende problemen inzake veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid geconfronteerd wordt of dreigt te worden geconfronteerd, bepaalde van de in lid 9 bedoelde maatregelen voor zover het dit noodzakelijk oordeelt achterwege laten, op voorwaarde dat dit Lid bij het aannemen van een technisch voorschrift:

    2.10.1. 

    de andere Leden via het Secretariaat onmiddellijk kennis geeft van dit technisch voorschrift en van de produkten waarop het betrekking heeft, met een beknopte omschrijving van het doel en de reden van het technisch voorschrift, met inbegrip van de aard van de dringende problemen;

    2.10.2. 

    op daartoe strekkend verzoek de andere Leden de tekst van dit technisch voorschrift doet toekomen;

    2.10.3. 

    de andere Leden, zonder discriminatie, in de gelegenheid stelt schriftelijk commentaar naar voren te brengen, desgevraagd van gedachten wisselt over deze commentaar en rekening houdt met het resultaat van deze gedachtenwisseling.

    2.11. 

    De Leden dragen zorg dat alle technische voorschriften die worden aangenomen onverwijld worden gepubliceerd of op zodanige wijze worden bekendgemaakt dat belanghebbenden in de andere Leden daarvan kennis kunnen nemen.

    2.12. 

    Behalve in de spoedeisende omstandigheden bedoeld in artikel 10 nemen de Leden een redelijke termijn in acht tussen de bekendmaking van een technisch voorschrift en de inwerkingtreding daarvan, ten einde de producenten in de exporterende Leden, in het bijzonder de Leden die ontwikkelingslanden zijn, voldoende gelegenheid te geven hun produkten of produktiemethoden aan de eisen van het importerende Lid aan te passen.

    Artikel 3

    Opstellen, aannemen en toepassing van technische voorschriften door lokale overheidsorganen en met-gouvernementele organen

    Wat de lokale overheidsorganen en de niet-gouvernementele organen op hun grondgebied betreft:

    3.1. 

    Nemen de Leden alle hun ter beschikking staande redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de bepalingen van artikel 2, met uitzondering van de in artikel 2, leden 9.2 en 10.1, bedoelde verplichting tot kennisgeving, door deze organen worden nageleefd.

    3.2. 

    Dragen de Leden zorg dat de technische voorschriften van de rechtstreeks onder de centrale overheid ressorterende lokale overheden van de Leden overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, leden 9.2 en 10.1, worden bekendgemaakt, met dien verstande dat deze kennisgeving niet vereist is voor technische voorschriften waarvan de technische inhoud in wezen dezelfde is als die van eerder bekendgemaakt technische voorschriften van centrale overheidsorganen van het betrokken Lid.

    3.3. 

    Kunnen de Leden bepalen dat de contacten met andere Leden, met inbegrip van kennisgevingen, het verstrekken van informatie, het naar voren brengen van commentaar en de gedachtenwisselingen bedoeld in artikel 2, leden 9 en 10, via de centrale overheid plaatsvinden.

    3.4. 

    Onthouden de Leden zich van maatregelen die lokale overheidsorganen of niet-gouvernementele organen op hun grondgebied ertoe verplichten of bewegen te handelen op een wijze die onverenigbaar is met de bepalingen van artikel 2.

    3.5. 

    Dragen de Leden uit hoofde van deze Overeenkomst de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van alle bepalingen van artikel 2. De Leden verbinden zich ertoe positieve maatregelen en mechanismen ter bevordering van de naleving van artikel 2 door andere dan centrale overheidsorganen vast te stellen en ten uitvoer te leggen.

    Artikel 4

    Opstellen, aannemen en toepassing van normen

    4.1.  
    De Leden dragen zorg dat de onder hun centrale overheid ressorterende normalisatie-instellingen de in bijlage 3 bij deze Overeenkomst opgenomen praktijkrichtlijn voor het opstellen, het aannemen en de toepassing van normen (hierna „praktijkrichtlijn” genoemd) aanvaarden en naleven. Zij nemen alle hun ter beschikking staande redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat onder de lokale autoriteiten ressorterende normalisatie-instellingen en niet-gouvernementele normalisatie-instellingen op hun grondgebied alsmede de regionale normalisatie-instellingen waarvan zij of één of meer organen op hun grondgebied lid zijn, deze praktijkrichtlijn aanvaarden en naleven. Voorts nemen de Leden geen maatregelen die dergelijke normalisatie-instellingen direct of indirect ertoe verplichten of bewegen te handelen op een wijze die onverenigbaar is met de praktijkrichtlijn. De verplichtingen van de Leden met betrekking tot de naleving van de praktijkrichtlijn door normalisatie-instellingen zijn van toepassing ongeacht of een normalisatie-instelling de praktijkrichtlijn heeft aanvaard of niet.
    4.2.  
    Normalisatie-instellingen die de praktijkrichtlijn hebben aanvaard en deze naleven worden door de Leden erkend als instellingen die de beginselen van deze Overeenkomst naleven.



    OVEREENSTEMMING MET TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN EN NORMEN

    Artikel 5

    Procedures voor het beoordelen van de conformiteit door centrale overheidsorganen

    5.1.  

    De Leden dragen zorg dat wanneer een uitdrukkelijke bevestiging van de overeenstemming met technische voorschriften of normen vereist is, hun centrale overheidsorganen ten aanzien van produkten van oorsprong uit het grondgebied van andere Leden de hiernavolgende bepalingen toepassen:

    5.1.1. 

    conformiteitsbeoordelingsprocedures worden opgesteld, aangenomen en toegepast met het doel leveranciers van soortgelijke produkten van oorsprong uit het grondgebied van andere Leden toegang tot de markt te verschaffen onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke onder vergelijkbare omstandigheden voor leveranciers van soortgelijke produkten van nationale oorsprong of van oorsprong uit enig ander land gelden. Deze toegang houdt voor de leverancier het recht in op conformiteitsbeoordeling overeenkomstig de procedurevoorschriften, met inbegrip van, wanneer deze procedure daarin voorziet, de mogelijkheid de conformiteit in zijn bedrijfsruimten te doen beoordelen en zijn produkten het conformiteitsmerk te doen verlenen.

    5.1.2. 

    het opstellen, het aannemen en de toepassing van conformiteitsbeoordelingsprocedures mag niet ten doel noch ten gevolge hebben dat onnodige belemmeringen voor het internationale handelsverkeer worden gecreëerd. Dit betekent onder meer dat conformiteitsbeoordelingsprocedures niet strikter mogen zijn, noch strikter mogen worden toegepast dan noodzakelijk is om het importerende Lid in staat te stellen zich ervan te overtuigen dat de betrokken produkten aan de technische voorschriften of normen beantwoorden, rekening houdend met de aan de niet-conformiteit van deze produkten verbonden risico's.

    5.2.  

    Bij de tenuitvoerlegging van het bepaalde in lid 1 dragen de Leden zorg dat:

    5.2.1. 

    de conformiteitsbeoordelingsprocedures zo snel mogelijk worden uitgevoerd en voltooid, zowel voor produkten van oorsprong uit het grondgebied van andere Leden als voor soortgelijke binnenlandse produkten;

    5.2.2. 

    de normale duur van elke conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt bekendgemaakt of de geraamde duur van de procedure de aanvrager op verzoek wordt medegedeeld. Bij ontvangst van een aanvraag gaat de bevoegde instantie onmiddellijk na of deze vergezeld gaat van alle noodzakelijke bescheiden en stelt zij de aanvrager nauwkeurig en volledig in kennis van alle onvolkomenheden. De bevoegde instantie deelt de aanvrager zo spoedig mogelijk de nauwkeurige en volledige resultaten van de conformiteitsbeoordeling mede, zodat, indien nodig, corrigerende maatregelen kunnen worden genomen. Zelfs wanneer de aanvraag leemten vertoont, legt de bevoegde instantie de beoordelingsprocedure op verzoek van de aanvrager in zoverre mogelijk ten uitvoer en wordt de aanvrager, indien hij daarom verzoekt, medegedeeld in welk stadium de procedure zich bevindt en worden alle vertragingen toegelicht.

    5.2.3. 

    verzoeken om inlichtingen beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is om de conformiteit te beoordelen en de omvang van de vergoedingen te bepalen;

    5.2.4. 

    het vertrouwelijke karakter van de informatie betreffende produkten van oorsprong uit het grondgebied van andere Leden die bij deze conformiteitsbeoordeling wordt verkregen of in verband daarmee wordt verstrekt op dezelfde wijze wordt gerespecteerd als het geval is voor binnenlandse produkten en op zodanige wijze dat de legitieme handelsbelangen van de betrokkenen worden beschermd;

    5.2.5. 

    alle voor de conformiteitsbeoordeling van produkten van oorsprong uit het grondgebied van de andere Leden gevraagde vergoedingen billijk zijn in vergelijking met de vergoedingen die voor de conformiteitsbeoordeling van soortgelijke produkten van oorsprong uit het eigen land of van oorsprong uit enig ander land worden gevraagd, met inachtneming van de kosten van communicatie en vervoer en andere kosten die het gevolg zijn van het feit dat de bedrijfsruimten van de aanvrager en die van de met de conformiteitsbeoordeling belaste instantie op verschillende plaatsen gevestigd zijn.

    5.2.6. 

    de vestigingsplaatsen van de voor de conformiteitsbeoordeling gebruikte installaties en de monsterneming de aanvragers of hun vertegenwoordigers geen onnodige moeilijkheden bezorgen;

    5.2.7. 

    wanneer de specificaties van een produkt worden gewijzigd nadat de conformiteit daarvan met technische voorschriften of normen werd vastgesteld, de conformiteitsbeoordelingsprocedure voor het gewijzigde produkt beperkt blijft tot hetgeen noodzakelijk is om met voldoende zekerheid te bepalen dat het produkt nog steeds aan de betrokken technische voorschriften of normen voldoet;

    5.2.8. 

    er een procedure is voor het onderzoek van klachten in verband met de werking van een conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor het nemen van corrigerende maatregelen wanneer een klacht gegrond wordt bevonden.

    5.3.  
    Geen enkele bepaling van de leden 1 en 2 vormt voor de Leden een beletsel om, binnen redelijke grenzen, op hun grondgebied steekproefcontroles uit te voeren.
    5.4.  
    In gevallen waarin uitdrukkelijk moet worden bevestigd dat produkten in overeenstemming zijn met de technische voorschriften of normen en hieromtrent leidraden of aanbevelingen van internationale normalisatieinstellingen bestaan of dergelijke leidraden of aanbevelingen over korte tijd beschikbaar zullen zijn, dragen de Leden zorg dat de centrale overheidsorganen deze leidraden of aanbevelingen, of althans de relevante delen daarvan, als grondslag voor hun conformiteitsbeoordelingsprocedures gebruiken, tenzij dergelijke leidraden of aanbevelingen, zoals op verzoek uitvoerig wordt toegelicht, voor de betrokken Leden ongeschikt zijn om redenen in verband met, onder meer: de nationale veiligheid, de voorkoming van misleidende praktijken, de bescherming van de gezondheid of de veiligheid van mensen en van het leven of de gezondheid van dieren of planten of van het milieu; fundamentele klimatologische of andere geografische factoren en fundamentele technologische of infrastructurele problemen.
    5.5.  
    Met het oog op een zo ruim mogelijke harmonisatie van de conformiteitsbeoordelingsprocedures nemen de Leden, binnen de grenzen van hun mogelijkheden, volledig deel aan het opstellen van leidraden of aanbevelingen voor deze procedures door de bevoegde internationale normalisatie-instellingen.
    5.6.  

    De Leden verbinden zich ertoe, wanneer geen toepasselijke leidraad of aanbeveling van een internationale normalisatie-instelling voorhanden is of de technische inhoud van een voorgestelde conformiteitsbeoordelingsprocedure niet in overeenstemming is met de desbetreffende leidraden of aanbevelingen van internationale normalisatie-instellingen en de conformiteitsbeoordelingsprocedure aanzienlijke consequenties kan hebben voor het handelsverkeer van andere Leden:

    5.6.1. 

    tijdig en op zodanige wijze dat belanghebbenden in andere Leden daarvan kennis kunnen nemen, een bericht te publiceren waarin zij het voornemen te kennen geven een bepaalde conformiteits-beoordelingsprocedure in te voeren;

    5.6.2. 

    de andere Leden via het Secretariaat mede te delen op welke produkten de voorgestelde procedure betrekking heeft, met een beknopte omschrijving van het doel en van de redenen welke eraan ten grondslag liggen. Dergelijke kennisgevingen vinden in een voldoende vroeg stadium plaats, zodat nog wijzigingen kunnen worden aangebracht en rekening kan worden gehouden met commentaar;

    5.6.3. 

    de andere Leden op hun verzoek bijzonderheden of de tekst van de voorgestelde procedure te doen toekomen en, indien mogelijk, aan te geven op welke punten deze wezenlijk van de leidraden of aanbevelingen van de internationale normalisatieinstellingen afwijkt;

    5.6.4. 

    de andere Leden, zonder discriminatie, de gelegenheid te geven schriftelijke commentaar naar voren te brengen, op hun verzoek van gedachten te wisselen over deze commentaar en rekening te houden met deze schriftelijke commentaar en met het resultaat van de gedachtenwisselingen.

    5.7.  

    Onverminderd het bepaalde in de aanhef van lid 6 kan een Lid dat met dringende problemen inzake veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid geconfronteerd wordt of dreigt te worden geconfronteerd, indien het dit noodzakelijk acht bepaalde van de in lid 6 bedoelde maatregelen achterwege laten, op voorwaarde dat dit Lid bij het aannemen van de procedure:

    5.7.1. 

    de andere Leden via het Secretariaat onverwijld in kennis stelt van de betrokken procedure en van de produkten waarop deze betrekking heeft, met een beknopte opgave van het nagestreefde doel en van de redenen welke aan de procedure ten grondslag liggen, met inbegrip van de aard van de dringende problemen;

    5.7.2. 

    de andere Leden op hun verzoek de tekst van de procedure doet toekomen;

    5.7.3. 

    de andere Leden, zonder discriminatie, de gelegenheid geeft schriftelijke commentaar naar voren te brengen, op hun verzoek van gedachten wisselt over deze commentaar en rekening houdt met deze schriftelijke commentaar en met het resultaat van de gedachtenwisseling.

    5.8.  
    De Leden dragen zorg dat alle conformiteitsbeoordelingsprocedures die worden aangenomen onverwijld worden bekendgemaakt of op een zodanige andere wijze toegankelijk worden gemaakt dat belanghebbenden en andere Leden daarvan kennis kunnen nemen.
    5.9.  
    Behalve in de in lid 7 bedoelde dringende gevallen nemen de Leden een redelijke termijn in acht tussen het bekendmaken van de vereisten in verband met de conformiteitsbeoordelingsprocedure en de inwerkingtreding daarvan ten einde de producenten in de exporterende Leden, in het bijzonder de Leden die ontwikkelingslanden zijn, voldoende tijd te geven om hun produkten of produktiemethoden aan de eisen van het importerende Lid aan te passen.

    Artikel 6

    Erkenning van de conformiteitsbeoordeling door organen van de centrale overheid

    Wat de organen van hun centrale overheid betreft:

    6.1. 

    Zal het streven van de Leden zoveel mogelijk erop gericht zijn, onverminderd het bepaalde in de leden 3 en 4, de resultaten van de conformiteitsbeoordelingsprocedures in andere Leden te doen aanvaarden, zelfs wanneer deze procedures verschillend zijn van hun eigen procedures, indien zij ervan overtuigd zijn dat deze procedures eenzelfde mate van conformiteit met de technische voorschriften en normen garanderen als hun eigen procedures. De Leden zijn het erover eens dat voorafgaand overleg noodzakelijk kan zijn teneinde een voor alle belanghebbenden aanvaardbaar akkoord te bereiken, meer bepaald wat betreft:

    6.1.1. 

    de toereikende en duurzame technische deskundigheid van de organen die in het exporterende Lid bevoegd zijn voor het beoordelen van de conformiteit, zodat er geen twijfel over bestaat dat de resultaen van hun conformiteitsbeoordeling ook in de toekomst betrouwbaar zullen zijn. Indien, bijvoorbeeld door accreditering, wordt aangetoond dat de vorengenoemde organen de desbetreffende leidraden en aanbevelingen van de internationale normalisatie-instellingen opvolgen, kan dit als een aanwijzing worden beschouwd dat deze organen over een toereikende technische deskundigheid beschikken.

    6.1.2. 

    het feit dat uitsluitend de resultaten van de door de bevoegde instanties in het exporterende Lid uitgevoerde conformiteitsbeoordelingen worden aanvaard.

    6.2. 

    De Leden dragen zorg dat hun conformiteitsbeoordelingsprocedures in zoverre mogelijk de tenuitvoerlegging van het bepaalde in lid 1 toelaten.

    6.3. 

    De Leden worden ertoe aangemoedigd de door andere Leden ingediende verzoeken om onderhandelingen over de sluiting van Overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van de resultaten van elkaars conformiteitsbeoordelingsprocedures in welwillende overweging te nemen. De Leden kunnen verlangen dat dergelijke Overeenkomsten aan de criteria van lid 1 voldoen en voor beide partijen aanvaardbaar zijn wat de mogelijkheid tot vereenvoudiging van de handel in de betrokken produkten betreft.

    6.4. 

    De Leden worden ertoe aangemoedigd de op het grondgebied van andere Leden gevestigde organen die bevoegd zijn voor het beoordelen van de conformiteit, aan hun conformiteitsbeoordelingsprocedures te laten deelnemen onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke aan de op hun grondgebied of op het grondgebied van enig ander land gevestigde organen worden toegekend.

    Artikel 7

    Procedures voor het beoordelen van de conformiteit door lokale overheidsorganen

    Ten aanzien van de op hun grondgebied gevestigde lokale overheidsorganen:

    7.1. 

    Nemen de Leden alle hun ter beschikking staande redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de genoemde organen de bepalingen van de artikelen 5 en 6 naleven, met uitzondering van de verplichting tot kennisgeving bedoeld in artikel 5, leden 6.2 en 7.1.

    7.2. 

    Dragen de Leden zorg dat de conformiteitsbeoordelingsprocedures die worden toegepast door rechtstreeks onder de centrale overheid ressorterende lokale overheidsorganen in de Leden overeenkomstig artikel 56, leden 6.2 en 7.1, worden medegedeeld, met dien verstande dat deze kennisgevingen niet vereist zijn voor conformiteitsbeoordelingsprocedures waarvan de technische inhoud in wezen gelijk is aan die van eerder medegedeelde conformiteitsbeoordelingsprocedures van de centrale overheidsorganen van de betrokken Leden.

    7.3. 

    De Leden kunnen eisen dat de contacten met andere Leden, inclusief de kennisgevingen, het verstrekken van informatie, het naar voren brengen van commentaar en de gedachtenwisselingen bedoeld in artikel 5, leden 6 en 7, via de centrale overheid plaatsvinden.

    7.4. 

    De Leden nemen geen maatregelen die lokale overheidsorganen op hun grondgebied ertoe verplichten of bewegen te handelen op een wijze die onverenigbaar is met de bepalingen van de artikelen 5 en 6.

    7.5. 

    De Leden dragen bij de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van alle bepalingen van de artikelen 5 en 6. De Leden zullen positieve maatregelen en mechanismen tot stand brengen en ten uitvoer leggen ten einde de naleving van het bepaalde in de artikelen 5 en 6 door andere dan centrale overheidsorganen te bevorderen.

    Artikel 8

    Door niet-gouvernementele organen toegepaste procedures voor het beoordelen van de conformiteit

    8.1.  
    De Leden nemen alle hun ter beschikking staande redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat niet-gouvernementele organen op hun grondgebied die conformiteitsbeoordelingsprocedures toepassen de artikelen 5 en 6 naleven, met uitzondering van de verplichting tot kennisgeving van voorgestelde conformiteitsbeoordelingsprocedures. Bovendien nemen de Leden geen maatregelen die dergelijke organen direct of indirect ertoe verplichten of bewegen te handelen op een wijze die onverenigbaar is met de bepalingen van de artikelen 5 en 6.
    8.2.  
    De Leden zien er op toe dat hun centrale overheidsorganen de door niet-gouvernementele organen toegepaste conformiteitsbeoordelingsprocedures enkel gebruiken indien laatstgenoemde organen de bepalingen van de artikelen 5 en 6 naleven, met uitzondering van de verplichting tot kennisgeving van voorgestelde conformiteitsbeoordelingsprocedures.

    Artikel 9

    Internationale en regionale systemen

    9.1.  
    Wanneer een uitdrukkelijke bevestiging van conformiteit met een technisch voorschrift of een norm vereist is, dienen de Leden, voor zover dit in de praktijk uitvoerbaar is, internationale systemen voor conformiteitsbeoordeling tot stand te brengen en te aanvaarden, waarvan zij lid worden of waaraan zij deelnemen.
    9.2.  
    De Leden nemen alle hun ter beschikking staande redelijke maatregelen opdat de internationale en regionale conformiteitsbeoordelingssystemen waarvan de bevoegde organen op hun grondgebied lid zijn of waaraan deze deelnemen, voldoen aan de bepalingen van de artikelen 5 en 6. Voorts nemen de Leden geen maatregelen die direct of indirect ertoe leiden of bevorderen dat dergelijke systemen functioneren op een wijze die onverenigbaar is met de bepalingen van de artikelen 5 en 6.
    9.3.  
    De Leden zien er op toe dat hun centrale overheidsorganen de internationale of regionale conformiteits-beoordelingssystemen slechts gebruiken voor zover deze systemen in overeenstemming zijn met de bepalingen van, al naar gelang van het geval, de artikelen 5 en 6.



    INFORMATIE EN BIJSTAND

    Artikel 10

    Informatie betreffende technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures

    10.1.  

    Ieder Lid zorgt voor een informatiepunt dat alle redelijke verzoeken om inlichtingen van andere Leden en belanghebbenden. in andere Leden kan beantwoorden en dat relevante documenten kan verschaffen met betrekking tot:

    10.1.1. 

    alle technische voorschriften die op zijn grondgebied zijn aangenomen of voorgesteld door organen van de centrale of de lokale overheid, niet-gouvernementele organen die wettelijk bevoegd zijn de naleving van een technisch voorschrift te handhaven of regionale normalisatie-instellingen waarvan deze organen lid zijn of waaraan zij deelnemen;

    10.1.2. 

    alle normen die op zijn grondgebied zijn aangenomen of voorgesteld door centrale of lokale overheidsorganen of door regionale normalisatieinstellingen waarvan deze organen lid zijn of waaraan zij deelnemen;

    10.1.3. 

    alle conformiteitsbeoordelingsprocedures of voorgestelde conformiteitsbeoordelingsprocedures die op zijn grondgebied worden toegepast door centrale of lokale overheidsorganen of door niet-gouvernementele organen die wettelijk bevoegd zijn de naleving van een technisch voorschrift te handhaven of door regionale organen waarvan dergelijke organen lid zijn of waaraan zij deelnemen;

    10.1.4. 

    het lidmaatschap van en de deelneming aan internationale of regionale normalisatie-instellingen, conformiteitsbeoordelingssystemen en bilaterale en multilaterale regelingen, van het Lid of van de bevoegde centrale of lokale overheidsorganen op zijn grondgebied, in het kader van deze Overeenkomst; voorts dient ieder Lid in staat te zijn redelijke informatie te verschaffen over de inhoud van dergelijke systemen en regelingen;

    10.1.5. 

    de vindplaats van de krachtens deze Overeenkomst gepubliceerde berichten of het verstrekken van informatie omtrent de plaats waar dergelijke inlichtingen kunnen worden verkregen; en

    10.1.6. 

    de plaats waar de in lid 3 bedoelde informatiepunten zich bevinden.

    10.2.  
    Indien een Lid, om wettelijke of administratieve redenen, meer dan één informatiepunt opricht, verschaft dit Lid de andere Leden volledige en duidelijke informatie omtrent de taken en de verantwoordelijkheid van elk informatiepunt. Voorts ziet dit Lid er op toe dat alle verzoeken om inlichtingen die aan een verkeerd informatiepunt worden gericht onmiddellijk naar het juiste informatiepunt worden doorverwezen.
    10.3.  

    Elk Lid treft alle hem ter beschikking staande redelijke maatregelen opdat één of meer informatiepunten alle redelijke verzoeken om inlichtingen van andere Leden en belanghebbenden in andere Leden kunnen beantwoorden en, bovendien, relevante documenten of informatie over de vindplaats daarvan kunnen verschaffen, meer bepaald met betrekking tot:

    10.3.1. 

    alle normen die op zijn grondgebied zijn aanvaard of voorgesteld door niet-gouvernementele normalisatie-instellingen of regionale normalisatie-instellingen waarvan dergelijke instellingen lid zijn of waaraan zij deelnemen; en

    10.3.2. 

    alle conformiteitsbeoordelingsprocedures of voorgestelde conformiteitsbeoordelingsprocedures die op zijn grondgebied worden toegepast door niet-gouvernementele organen of regionale organen waarvan dergelijke organen Lid zijn of waaraan zij deelnemen;

    10.3.3. 

    het lidmaatschap van en de deelneming aan internationale en regionale normalisatie-instellingen, conformiteitsbeoordelingssystemen en bilaterale en multilaterale regelingen, van de bevoegde niet-gouvernementele organen op zijn grondgebied, in het kader van deze Overeenkomst; voorts dient elk Lid in staat te zijn redelijke informatie te verschaffen over de inhoud van dergelijke systemen en regelingen;

    10.4.  
    De Leden nemen alle hun ter beschikking staande redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer andere Leden of belanghebbenden in andere Leden overeenkomstig het bepaalde in deze Overeenkomst om afschriften van documenten verzoeken, deze ter beschikking worden gesteld tegen een redelijke prijs (voor zover zij niet gratis worden verstrekt) die, afgezien van de werkelijke portokosten, dezelfde is voor onderdanen ( 27 ) van het betrokken Lid als voor onderdanen van andere Leden.
    10.5.  
    Leden die ontwikkelde landen zijn zorgen op verzoek van andere Leden voor vertalingen in het Engels, het Frans of het Spaans van de documenten waarop een bepaald bericht betrekking heeft. Wanneer het omvangrijke documenten betreft, stellen zij samenvattingen van deze documenten ter beschikking.
    10.6.  
    Wanneer het Secretariaat kennisgevingen ontvangt uit hoofde van deze Overeenkomst, doet het de tekst van deze kennisgevingen toekomen aan alle Leden en belanghebbende internationale normalisatie-instellingen en conformiteitsbeoordelingsorganen en vestigt het de aandacht van de Leden die ontwikkelingslanden zijn op alle kennisgevingen die betrekking hebben op produkten die voor deze Leden van bijzonder belang zijn.
    10.7.  
    Wanneer een Lid met een ander land of andere landen een overeenkomst heeft gesloten over onderwerpen die verband houden met technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures die aanzienlijke consequenties kunnen hebben voor het handelsverkeer, geeft tenminste één Lid dat partij is bij de overeenkomst de andere Leden via het Secretariaat kennis van de produkten waarop de overeenkomst betrekking heeft, met een korte beschrijving van de overeenkomst. De betrokken Leden worden ertoe aangemoedigd, indien zij daarom worden verzocht, in overleg te treden met andere Leden met het oog op de sluiting van soortgelijke overeenkomsten of ten einde de toetreding van deze Leden tot dergelijke overeenkomsten mogelijk te maken.
    10.8.  

    Geen enkele bepaling van deze Overeenkomst wordt uitgelegd als een verplichting tot:

    10.8.1. 

    het publiceren van teksten in andere talen dan die van het betrokken Lid;

    10.8.2. 

    het verstrekken van bijzonderheden of de tekst van ontwerpen in andere talen dan die van het betrokken Lid, behoudens het bepaalde in lid 5; of

    10.8.3. 

    het verstrekken door de Leden van informatie waarvan de bekendmaking huns inziens strijdig is met hun fundamentele veiligheidsbelangen.

    10.9.  
    Kennisgevingen aan het Secretariaat zijn in het Engels, het Frans of het Spaans gesteld.
    10.10.  
    De Leden wijzen één enkele centrale overheidsinstantie aan die verantwoordelijk is voor de toepassing op nationaal niveau van de bepalingen betreffende de kennisgevingsprocedures uit hoofde van deze Overeenkomst, met uitzondering van die bedoeld in bijlage 3.
    10.11.  
    Indien evenwel om wettelijke of administratieve redenen de verantwoordelijkheid voor kennisgevingsprocedures door twee of meer centrale overheidsinstanties gedeeld wordt, verschaft het betrokken Lid de andere Leden volledige en duidelijke informatie over het gebied waarvoor elk van deze instanties verantwoordelijk is.

    Artikel 11

    Technische bijstand aan andere Leden

    11.1.  
    De Leden verstrekken de andere Leden, in het bijzonder de Leden die ontwikkelingslanden zijn, op verzoek advies omtrent het opstellen van technische voorschriften.
    11.2.  
    De Leden verstrekken de andere Leden, in het bijzonder de Leden die ontwikkelingslanden zijn, op verzoek advies en verlenen deze Leden, op onderling overeengekomen -voorwaarden, technische bijstand bij de oprichting van nationale normalisatie-instellingen en de deelneming aan internationale normalisatie-instellingen en moedigen hun nationale normalisatie-instellingen aan op dezelfde wijze te handelen.
    11.3.  

    De Leden treffen, indien zij daarom worden verzocht, alle hun ter beschikking staande redelijke maatregelen om te bewerkstelligen dat de op hun grondgebied gevestigde regelgevende organen de andere Leden, in het bijzonder de Leden die ontwikkelingslanden zijn, advies geven en deze Leden op onderling overeengekomen voorwaarden technische bijstand verlenen met betrekking tot:

    11.3.1. 

    de oprichting van regelgevende organen of organen die bevoegd zijn de conformiteit met technische voorschriften te beoordelen; en

    11.3.2. 

    de methoden waarmee het best aan hun technische voorschriften kan worden voldaan.

    11.4.  
    De Leden treffen op verzoek alle hun ter beschikking staande redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat advies wordt verstrekt aan andere Leden, in het bijzonder aan Leden die ontwikkelingslanden zijn, en verlenen deze Leden op onderling overeengekomen voorwaarden technische bijstand bij de oprichting van organen die bevoegd zijn voor het beoordelen van de conformiteit met op het grondgebied van het verzoekende Lid aangenomen normen.
    11.5.  
    De Leden verstrekken de andere Leden, in het bijzonder de Leden die ontwikkelingslanden zijn, op verzoek advies en verlenen deze Leden op onderling overeengekomen voorwaarden technische bijstand met betrekking tot de maatregelen die de producenten in deze landen zouden moeten nemen om toegang te verkrijgen tot de conformiteitsbeoordelingssystemen die worden toegepast door overheidsorganen of niet-gouvernementele organen op het grondgebied van het Lid dat het verzoek ontvangt.
    11.6.  
    Leden die lid zijn van of deelnemen aan internationale of regionale conformiteitsbeoordelingssystemen verstrekken andere Leden, in het bijzonder Leden die ontwikkelingslanden zijn, op verzoek advies en verlenen deze Leden op onderling overeengekomen voorwaarden technische bijstand bij de oprichting van de instellingen en de totstandbrenging van de juridische structuur die hen in staat stellen de uit het lidmaatschap van of de deelneming aan dergelijke systemen voortvloeiende verplichtingen na te komen.
    11.7.  
    De Leden die daarom worden verzocht moedigen de organen op hun grondgebied die lid zijn van of deelnemen aan internationale of regionale conformiteits-beoordelingssystemen ertoe aan de andere Leden, in het bijzonder de Leden die ontwikkelingslanden zijn, advies te verstrekken en nemen verzoeken om technische bijstand van deze landen met het oog op de oprichting van instellingen die de ter zake bevoegde organen op hun grondgebied in staat stellen de uit het lidmaatschap of de deelneming voortvloeiende verplichtingen na te komen in welwillende overweging.
    11.8.  
    Bij het verstrekken van advies en technische bijstand aan andere Leden, overeenkomstig het bepaalde in de leden 1 tot en met 7, geven de Leden voorrang aan de behoeften van Leden die minstontwikkelde landen zijn.

    Artikel 12

    Bijzondere en gedifferentieerde behandeling van Leden die ontwikkelingslanden zijn

    12.1.  
    De Leden verlenen de Leden die ontwikkelingslanden zijn een gedifferentieerde en gunstiger behandeling door de toepassing van de hiernavolgende bepalingen en van de relevante bepalingen van andere artikelen van deze Overeenkomst.
    12.2.  
    De Leden schenken bijzondere aandacht aan de bepalingen van deze Overeenkomst die betrekking hebben op de rechten en verplichtingen van Leden die ontwikkelingslanden zijn en houden rekening met de bijzondere behoeften op het gebied van ontwikkeling, financiën en handel van laatstgenoemde Leden bij de toepassing van deze Overeenkomst, zowel op nationaal niveau als bij de toepassing van de institutionele regelingen van deze Overeenkomst.
    12.3.  
    Bij het opstellen en de toepassing van technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures houden de Leden rekening met de bijzondere behoeften van de Leden die ontwikkelingslanden zijn, met name op het gebied van de ontwikkeling, de financiering en de handel, ten einde te voorkomen dat deze technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures onnodige belemmeringen doen ontstaan voor de uitvoer van de Leden die ontwikkelingslanden zijn.
    12.4.  
    De Leden aanvaarden dat de Leden die ontwikkelingslanden zijn, ondanks het bestaan van internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen, gezien de bijzondere technologische en socio-economische omstandigheden waarin zij verkeren, bepaalde technische voorschriften, normen of conformiteitsbeoordelingsprocedures vaststellen met het doel de aan hun ontwikkelingsbehoeften beantwoordende inheemse technologie en produktie-methoden en processen in stand te houden. De Leden erkennen derhalve dat van de Leden die ontwikkelingslanden zijn niet kan worden verlangd dat zij als grondslag voor hun technische voorschriften of normen, met inbegrip van de beproevingsmethoden, internationale normen hanteren die niet aan hun behoeften inzake ontwikkeling, financiën en handel beantwoorden.
    12.5.  
    De Leden treffen alle hun ter beschikking staande redelijke maatregelen om te bewerkstelligen dat de internationale normalisatie-instellingen en de internationale conformiteitsbeoordelingssystemen worden georganiseerd en functioneren op een wijze die bevorderlijk is voor een actieve en representatieve deelname van de betrokken organen van alle Leden, rekening houdend met de specifieke problemen van de Leden die ontwikkelingslanden zijn.
    12.6.  
    De Leden treffen alle hun ter beschikking staande redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de internationale normalisatie-instellingen op verzoek van Leden die ontwikkelingslanden zijn nagaan of het mogelijk is internationale normen vast te stellen en, indien zulks in de praktijk uitvoerbaar is, dergelijke normen vaststellen voor produkten die voor de laatstgenoemde Leden van bijzonder belang zijn.
    12.7.  
    Overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 verlenen de Leden technische bijstand aan de Leden die ontwikkelingslanden zijn ten einde ervoor te zorgen dat het opstellen en de toepassing van technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures geen onnodige belemmeringen vormen voor de uitbreiding en de diversificatie van de uitvoer van de Leden die ontwikkelingslanden zijn. Bij het vaststellen van de voorwaarden voor deze technische bijstand wordt rekening gehouden met het ontwikkelingsstadium waarin de verzoekende Leden, in het bijzonder de Leden die minstontwikkelde landen zijn, zich bevinden.
    12.8.  
    Erkend wordt dat de Leden die ontwikkelingslanden zijn bijzondere moeilijkheden, met name van institutionele en infrastructurele aard, kunnen ondervinden bij het opstellen en toepassen van technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures. Voorts wordt erkend dat de bijzondere behoeften op het gebied van ontwikkeling en handel van de Leden die ontwikkelingslanden zijn alsmede het stadium van hun technologische ontwikkeling, voor deze landen een belemmering kunnen vormen voor de volledige nakoming van de uit de Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. De Leden houden hiermee derhalve volledig rekening. Ten einde de Leden die ontwikkelingslanden zijn in staat te stellen aan het bepaalde in deze Overeenkomst te voldoen, wordt de Commissie technische handelsbelemmeringen bedoeld in artikel 13 (in deze Overeenkomst „de Commissie” genoemd) derhalve gemachtigd, indien zij daarom wordt verzocht, op specifieke punten gehele of gedeeltelijke tijdelijke ontheffing van de uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te verlenen. Bij de behandeling van deze verzoeken houdt de Commissie rekening met de bijzondere problemen die de Leden die ontwikkelingslanden zijn ontmoeten bij het opstellen en de toepassing van technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures en met de bijzondere behoeften van deze landen op het gebied van handel en ontwikkeling. Voorts houdt de Commissie rekening met het ontwikkelingsstadium van deze landen, dat een belemmering kan vormen voor de volledige nakoming van de uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. De Commissie houdt in het bijzonder rekening met de specifieke problemen van de Leden die minstontwikkelde landen zijn.
    12.9.  
    Tijdens het overleg schenken de Leden die ontwikkelde landen zijn aandacht aan de bijzondere moeilijkheden die de Leden die ontwikkelingslanden zijn ondervinden bij het opstellen en de toepassing van normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures. In hun streven de Leden die ontwikkelingslanden zijn hierin bij te staan, houden de Leden die ontwikkelde landen zijn rekening met de bijzondere behoeften van de eerstgenoemde landen op het gebied van financiering, handel en ontwikkeling.
    12.10.  
    De Commissie onderzoekt op gezette tijden de bij deze Overeenkomst vastgestelde bijzondere en gedifferentieerde behandeling die op nationaal en internationaal niveau wordt toegekend aan de Leden die ontwikkelingslanden zijn.



    INSTELLINGEN, OVERLEG EN GESCHILLENBESLECHTING

    Artikel 13

    De Commissie technische handelsbelemmeringen

    13.1.  
    Er wordt een Commissie technische handelsbelemmeringen ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van elk der Leden. De Commissie kiest haar Voorzitter en komt zo dikwijls bijeen als nodig is, doch ten minste éénmaal per jaar, ten einde de Leden de gelegenheid te geven met elkaar van gedachten te wisselen over alle zaken die verband houden met de werking van deze Overeenkomst of het bevorderen van de doelstellingen daarvan en vervult de taken waarmee zij ingevolge deze Overeenkomst of door de Leden wordt belast.
    13.2.  
    De Commissie richt, al naar gelang van het geval, werkgroepen of andere organen op die de taken vervullen waarmee zij door de Commissie worden belast overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen van deze Overeenkomst.
    13.3.  
    Er bestaat overeenstemming over de noodzaak alle onnodige doublures tussen de uit deze Overeenkomst voortvloeiende werkzaamheden en die welke door de overheidsdiensten in andere technische organen worden uitgevoerd te vermijden. De Commissie onderzoekt dit probleem ten einde dergelijke doublures tot een minimum te beperken.

    Artikel 14

    Overleg en geschillenbeslechting

    14.1.  
    Het overleg en de geschillenbeslechting met betrekking tot alle zaken die verband houden met de werking van deze Overeenkomst vinden onder auspiciën van het Orgaan voor geschillenbeslechting plaats overeenkomstig, mutatis mutandis, de bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van de GATT 1994, zoals deze zijn uitgelegd in en worden uitgevoerd door het Memorandum van Overeenstemming inzake de regels en procedures voor geschillenbeslechting.
    14.2.  
    Op verzoek van een partij bij een geschil of eigener beweging kan een panel een groep van technische deskundigen oprichten om bijstand te verlenen bij de behandeling van vraagstukken van technische aard waarvoor bijzondere deskundigheid vereist is.
    14.3.  
    De groepen van technische deskundigen verrichten hun werkzaamheden volgens de procedures van bijlage 2.
    14.4.  
    De bovenstaande bepalingen inzake geschillenbeslechting kunnen worden toegepast in gevallen waarin een Lid van mening is dat een ander Lid geen bevredigende resultaten heeft bereikt bij de toepassing van de artikelen 3, 4, 7, 8 en 9 en zijn handelsbelangen ernstig worden geschaad. Dergelijke resultaten zijn wat dit betreft gelijkwaardig aan die welke zouden zijn bereikt indien het betrokken orgaan een Lid was.



    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 15

    Slotbepalingen

    Voorbehouden

    15.1.  
    Zonder toestemming van de andere Leden mag geen voorbehoud worden gemaakt ten aanzien van de bepalingen van deze Overeenkomst.

    Herziening

    15.2.  
    Onmiddellijk na de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor een Lid in werking treedt, stelt dit Lid de Commissie in kennis van de bestaande maatregelen en van de maatregelen die het heeft genomen voor de toepassing en het beheer van deze Overeenkomst. Alle latere wijzigingen van dergelijke maatregelen worden de Commissie eveneens ter kennis gebracht.
    15.3.  
    De Commissie stelt jaarlijks, rekening houdend met de doelstellingen van de Overeenkomst, een onderzoek in naar de toepassing en de werking daarvan.
    15.4.  
    Uiterlijk aan het einde van het derde jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, en vervolgens aan het einde van elke periode van drie jaar, stelt de Commissie een onderzoek in naar de werking en de toepassing van deze Overeenkomst, met inbegrip van de bepalingen betreffende de doorzichtigheid, ten einde, indien nodig, een aanpassing van de uit deze Overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen aan te bevelen, met het doel, onverminderd de bepalingen van artikel 12, het wederzijds economisch voordeel en het evenwicht van rechten en verplichtingen te bewerkstelligen. Rekening houdend met, onder meer, de bij de toepassing van de Overeenkomst opgedane ervaring zal de Commissie de Raad voor de handel in goederen waar nodig voorstellen tot wijziging van de tekst van de Overeenkomst voorleggen.

    Bijlagen

    15.5.  
    De bijlagen bij deze Overeenkomst maken daarvan integrerend deel uit.

    BIJLAGE 1

    TERMEN EN DEFINITIES VOOR DE TOEPASSING VAN DEZE OVEREENKOMST

    De termen die zijn opgenomen in de zesde editie van ISO/IEC Leidraad 2 1991 „Algemene termen en hun definities met betrekking tot normalisatie en aanverwante activiteiten”, hebben in deze Overeenkomst de betekenis die daaraan in de genoemde leidraad wordt toegekend, met dien verstande dat deze Overeenkomst niet van toepassing is op de handel in diensten.

    Voor de toepassing van deze Overeenkomst gelden evenwel de volgende definities:

    1.    Technisch voorschrift

    Document waarin de produktkenmerken of de daarmee verband houdende procédés en produktiemethoden, met inbegrip van de desbetreffende administratieve bepalingen, zijn omschreven waarvan de naleving verplicht is. Het kan ook geheel of ten dele betrekking hebben op terminologische elementen, symbolen, voorschriften betreffende verpakking, merktekens of etikettering en procédés of produktiemethoden.

    Toelichting

    De in ISO/IEC Leidraad 2 opgenomen definitie staat niet op zichzelf doch is op het zogenaamde „bouwsteen”-systeem gebaseerd.

    2.    Norm

    Door een erkend orgaan goedgekeurd document dat bepaalde voor algemeen en herhaald gebruik bestemde regels, richtlijnen of produktkenmerken of daarmee verband houdende procédés en produktiemethoden bevat waarvan de naleving niet verplicht is. Het kan ook geheel of ten dele betrekking hebben op terminologische elementen, symbolen, voorschriften betreffende verpakking, merktekens of etikettering en procédés of produktiemethoden.

    Toelichting

    De in ISO/IEC Leidraad 2 gedefinieerde termen hebben betrekking op produkten, procédés en diensten. Deze Overeenkomst is uitsluitend van toepassing op technische voorschriften, normen en conformiteitsbe-oordelingsprocedures die verband houden met produkten of procédés en produktiemethoden. De in ISO/IEC Leidraad 2 gedefinieerde normen kunnen verplicht of facultatief zijn. Voor de toepassing van deze Overeenkomst worden normen als facultatieve en technische voorschriften als verplichte documenten gedefinieerd. De door de internationale normalisatiegemeenschap opgestelde normen zijn het resultaat van een consensus. Deze Overeenkomst heeft eveneens betrekking op documenten die niet op een consensus gebaseerd zijn.

    3.    Conformiteitsbeoordelingsprocedures

    Alle procedures die direct of indirect worden toegepast om na te gaan of aan bepaalde technische voorschriften of normen is voldaan.

    Toelichting

    Conformiteitsbeoordelingsprocedures omvatten, onder meer, procedures voor monsterneming, beproeving en inspectie; evaluatie, verificatie en controle van de conformiteit; registratie, erkenning en goedkeuring alsmede combinaties van deze handelingen.

    4.    Internationaal orgaan of systeem

    Orgaan of systeem waarvan de bevoegde organen van ten minste alle Leden lid kunnen worden.

    5.    Regionaal orgaan of systeem

    Orgaan of systeem waarvan de bevoegde organen van bepaalde Leden lid kunnen worden.

    6.    Centraal overheidsorgaan

    De centrale overheid en de ministeries en departementen daarvan of elk orgaan dat voor de betrokken activiteit onder toezicht staat van de centrale overheid.

    Toelichting

    Voor de Europese Gemeenschappen gelden de bepalingen betreffende de centrale overheidsorganen. Niettemin kunnen binnen de Europese Gemeenschappen regionale organen of conformiteitsbeoordelingssy-stemen worden ingesteld die in dergelijke gevallen onderworpen zijn aan de bepalingen van deze Overeenkomst die betrekking hebben op de régionale organen of de conformiteitsbeoordelingssystemen.

    7.    Lokaal overheidsorgaan

    Overheid andere dan een centrale overheid (bijvoorbeeld Staten, provincies, Lander, kantons, gemeenten enz.), alsmede ministeries of departementen daarvan dan wel elk orgaan dat voor de betrokken activiteit onder toezicht staat van een dergelijk overheidsorgaan.

    8.    Niet-gouveraementeel orgaan

    Orgaan ander dan een centraal overheidsorgaan of een lokaal overheidsorgaan, met inbegrip van niet-gouvernementele organen die wettelijk bevoegd zijn de naleving van een technisch voorschrift te handhaven.

    BIJLAGE 2

    GROEPEN VAN TECHNISCHE DESKUNDIGEN

    De volgende procedures zijn van toepassing op de overeenkomstig artikel 14 ingestelde groepen van technische deskundigen.

    1. 

    De groepen van technische deskundigen staan onder toezicht van het panel. Hun taakomschrijving en gedetailleerde procedures worden door het panel vastgesteld en de groep brengt verslag uit bij het panel.

    2. 

    Uitsluitend personen die over de vereiste deskundigheid en ervaring op het betrokken gebied beschikken kunnen aan de werkzaamheden van een groep van technische deskundigen deelnemen.

    3. 

    Onderdanen van partijen bij een geschil kunnen zonder de gezamenlijke toestemming van de bij het geschil betrokken partijen niet aan de werkzaamheden van een groep van technische deskundigen deelnemen, behoudens uitzonderlijke omstandigheden waarbij het panel van mening is dat op geen enkele andere wijze aan de behoefte aan specialistische wetenschappelijke kennis kan worden voldaan. Overheidsfunctionarissen van partijen bij het geschil mogen niet aan de werkzaamheden van een groep van technische deskundigen deelnemen. Leden van groepen van technische deskundigen handelen op persoonlijke titel en niet als vertegenwoordigers van de overheid, noch als vertegenwoordigers van een organisatie. Overheidsinstanties of organisaties geven deze personen derhalve geen instructies met betrekking tot de vraagstukken die door een groep van technische deskundigen worden onderzocht.

    4. 

    Een groep van technische deskundigen mag elke bron raadplegen die bij dienstig acht en daarvan informatie en technisch advies inwinnen. Voor een groep van technische deskundigen dergelijke inlichtingen of advies inwint bij een bron die zich binnen de jurisdictie van een Lid bevindt, stelt hij de overheidsinstellingen van dat Lid daarvan in kennis. Elk Lid geeft onmiddellijk en volledig gevolg aan alle door een groep van technische deskundigen ingediende verzoeken om informatie die de groep noodzakelijk en passend acht.

    5. 

    De partijen bij een geschil hebben toegang tot alle relevante informatie die aan een groep van technische deskundigen wordt verstrekt, tenzij deze informatie een vertrouwelijk karakter heeft. Aan een groep van technische deskundigen verstrekte vertrouwelijke informatie wordt niet vrijgegeven zonder de formele toestemming van de overheidsinstanties, organisatie of persoon die deze informatie heeft verstrekt. Wanneer de groep van technische deskundigen om dergelijke informatie wordt verzocht, doch de openbaarmaking daarvan door de groep van technische deskundigen niet is toegestaan, dan stelt de overheidsinstantie, organisatie of persoon die de informatie heeft verstrekt een niet vertrouwelijke samenvatting daarvan ter beschikking.

    6. 

    De groep van technische deskundigen legt de betrokken Leden een ontwerpverslag voor waarop deze commentaar kunnen geven. De groep houdt met deze commentaar op passende wijze rekening in zijn eindverslag dat, wanneer het aan het panel wordt voorgelegd, eveneens aan de Leden wordt toegezonden.

    BIJLAGE 3

    PRAKTIJKRICHTLIJN VOOR HET OPSTELLEN, HET AANNEMEN EN DE TOEPASSING VAN NORMEN

    Algemene bepalingen

    A. Voor de toepassing van deze praktijkrichtlijn gelden de in bijlage 1 bij deze Overeenkomst opgenomen definities.

    B. Deze praktijkrichtlijn kan worden aanvaard door alle op het grondgebied van een Lid van de WTO gevestigde normalisatie-instellingen, zowel organen van de centrale als van de lokale overheid en niet-gouvernementele organen, door alle regionale normalisatie-instellingen van de overheid waarvan een of meer leden Lid zijn van de WTO en door alle niet-gouvernementele regionale normalisatie-instellingen waarvan een of meer leden op het grondgebied van een Lid van de WTO gevestigd zijn (in deze praktijkrichtlijn collectief als „normalisatie-instellingen” en individueel als de „normalisatie-instelling” aangeduid).

    C. Normalisatie-instellingen die deze praktijkrichtlijn aanvaarden of zich daarvan distantiëren geven hiervan kennis aan het ISO/IEC Informatiecentrum te Genève. Deze kennisgeving omvat de naam en het adres van de betrokken instelling en de reikwijdte van haar huidige en voorgenomen normalisatieactiviteiten. De kennisgeving wordt, al naar gelang van het geval, rechtstreeks aan het ISO/IEC Informatiecentrum toegezonden dan wel via de nationale instelling die lid is van de ISO/IEC of, bij voorkeur, via de bevoegde nationale instelling die lid is van Isonet of via de bevoegde internationale instelling die lid is van Isonet.

    Materiële bepalingen

    D. Wat de normen betreft, verleent de normalisatie-instelling voor produkten van oorsprong uit het grondgebied van een ander Lid van de WTO geen minder gunstige behandeling dan die welke wordt toegekend aan soortgelijke produkten van nationale oorsprong en soortgelijke produkten van oorsprong uit andere landen.

    E. De normalisatie-instelling ziet er op toe dat het opstellen, het aannemen of de toepassing van normen niet ten doel noch ten gevolge hebben dat onnodige belemmeringen voor het internationale handelsverkeer ontstaan.

    F. Wanneer internationale normen bestaan of op zeer korte termijn tot stand zullen worden gebracht, gebruikt de normalisatie-instelling deze normen, of althans de relevante delen daarvan, als grondslag voor de normen die zij opstelt, behalve wanneer dergelijke internationale normen of de relevante delen daarvan ondoeltreffend of ongeschikt zouden zijn, bijvoorbeeld omdat zij onvoldoende bescherming bieden wegens fundamentele klimatologische of geografische omstandigheden of fundamentele technologische problemen.

    G. Ten einde de normen op een zo ruim mogelijke grondslag te harmoniseren neemt de normalisatieinstelling op passende wijze en binnen de grenzen van haar mogelijkheden volledig deel aan het opstellen, door de ter zake bevoegde internationale normalisatie-instellingen, van internationele normen met betrekking tot de materie waarvoor zij normen heeft goedgekeurd of voornemens is dit te doen. De deelneming van de op het grondgebied van een Lid gevestigde normalisatie-instellingen aan een specifieke internationale normalisatie-activiteit geschiedt zoveel mogelijk via een enkele delegatie die alle op dat grondgebied gevestigde normalisatie-instellingen vertegenwoordigt die normen hebben aanvaard voor de materie waarop de internationale normalisatie-activiteit betrekking heeft of die voornemens zijn dit te doen.

    H. Een op het grondgebied van een Lid gevestigde normalisatie-instelling doet al het mogelijke om doublures of overlappingen met de werkzaamheden van andere normalisatie-instellingen op het nationale grondgebied of met de werkzaamheden van bevoegde internationale of regionale normalisatie-instellingen te vermijden. Voorts stellen zij alles in het werk om een nationale consensus te bereiken over de normen die zij opstellen.

    De regionale normalisatie-instelling doet eveneens al het mogelijke om doublures of overlappingen met de werkzaamheden van bevoegde internationale normalisatie-instellingen te vermijden.

    I. In alle daarvoor in aanmerking komende gevallen neemt de normalisatie-instelling bij het formuleren van op de produktvereisten gebaseerde normen de werking van het produkt als uitgangspunt, veeleer dan het ontwerp of de beschrijving daarvan.

    J. Ten minste éénmaal per halfjaar publiceert de normalisatie-instelling een werkprogramma waarin haar naam en adres zijn vermeld, evenals de normen die op dat ogenblik in voorbereiding zijn en de normen die zij in de voorafgaande periode heeft aangenomen. Een norm wordt geacht in voorbereiding te zijn vanaf het ogenblik waarop het besluit tot vaststelling daarvan is genomen tot het ogenblik waarop hij wordt aangenomen. De titels van specifieke ontwerpnormen worden op verzoek in het Engels, het Frans of het Spaans bekendgemaakt. Het bestaan van het werkprogramma wordt in een nationale of, in voorkomend geval, regionale publikatie inzake normalisatie-activiteiten bekendgemaakt.

    Het werkprogramma vermeldt voor elke norm, overeenkomstig de Isonet-voorschriften, de classificatie van de betrokken materie, het stadium waarin de norm zich bevindt en een verwijzing naar alle internationale normen die aan de betrokken norm ten grondslag liggen. Uiterlijk op het tijdstip van publikatie van haar werkprogramma geeft de normalisatie-instelling daarvan kennis aan het ISO/IEC Informatiecentrum te Genève.

    In deze kennisgeving worden de naam en het adres van de normalisatie-instelling vermeld evenals de naam en het nummer van de publikatie waarin het werkprogramma is bekendgemaakt, de periode waarop dit betrekking heeft, de prijs van deze publikatie (indien niet gratis beschikbaar) alsmede de wijze waarop en de plaats waar zij kan worden verkregen. De kennisgeving kan rechtstreeks aan het ISO/IEC Informatiecentrum worden toegezonden, dan wel, bij voorkeur, via het bevoegde nationale orgaan dat lid is van Isonet of het bevoegde internationale orgaan dat bij Isonet is aangesloten, al naar gelang van het geval.

    K. De nationale instelling die lid is van de ISO/IEC stelt alles in het werk om lid te worden van Isonet of om een andere instelling als lid aan te wijzen en, wat dit lidmaatschap betreft, de voor het Isonet-lid hoogst mogelijke status te bereiken. Andere normalisatie-instellingen doen al het mogelijke om zich met het Isonet-lid te associëren.

    L. Voor zij een norm goedkeuren nemen de normalisatie-instellingen een termijn van ten minste 60 dagen in acht waarbinnen de op het grondgebied van een Lid van de WTO gevestigde belanghebbenden commentaar kunnen geven op de ontwerp-norm. Deze termijn kan evenwel worden bekort indien zich dringende problemen voordoen of dreigen voor te doen in verband met de veiligheid, de gezondheid of het milieu. Uiterlijk op de datum waarop de termijn voor het leveren van commentaar ingaat, neemt de normalisatie-instelling in de in lid J bedoelde publikatie een bericht op waarin zij deze termijn aankondigt. In dit bericht wordt, indien mogelijk, aangegeven of de ontwerp-norm van de overeenkomstige internationale normen afwijkt.

    M. Op verzoek van een op het grondgebied van een Lid van de WTO gevestigde belanghebbende doet de normalisatie-instelling deze onmiddellijk een exemplaar van de voor commentaar voorgelegde ontwerp-norm toekomen of zorgt zij ervoor dat de belanghebbende een dergelijk exemplaar ontvangt. Voor deze dienst wordt van buitenlandse en binnenlandse belanghebbenden, afgezien van de werkelijke verzendingskosten, dezelfde vergoeding gevraagd.

    N. Bij de verdere uitwerking van de norm houdt de normalisatie-instelling rekening met de commentaar die zij gedurende de daarvoor vastgestelde termijn ontvangt. Commentaar die wordt ontvangen via normalisatie-instellingen die deze praktijkrichtlijn hebben aanvaard, wordt desgevraagd zo spoedig mogelijk beantwoord. In het antwoord dient te worden aangegeven om welke redenen een afwijking van de desbetreffende internationale normen noodzakelijk is.

    O. Zodra de norm is aangenomen, wordt deze gepubliceerd.

    P. Op verzoek van een op het grondgebied van een Lid van de WTO gevestigde belanghebbende doet de normalisatie-instelling deze ten spoedigste een exemplaar van haar meest recente werkprogramma of van een door haar opgestelde norm toekomen of zorgt zij ervoor dat de betrokken belanghebbende een dergelijk exemplaar ontvangt.

    Buitenlandse en binnenlandse belanghebbenden betalen voor deze dienst, afgezien van de werkelijke verzendingskosten, dezelfde vergoeding.

    Q. De normalisatie-instelling neemt alle commentaar ten aanzien van de toepassing van deze praktijkrichtlijn die naar voren wordt gebracht door normalisatie-instellingen die deze praktijkrichtlijn hebben aanvaard welwillend in overweging en biedt voldoende gelegenheid voor overleg daaromtrent. Zij behandelt alle klachten op objectieve wijze.

    OVEREENKOMST INZAKE DE MET DE HANDEL VERBAND HOUDENDE INVESTERINGSMAATREGELEN



    DE LEDEN,

    Overwegende dat de Ministers in de Verklaring van Punta del Este zijn overeengekomen dat „na onderzoek van de werking van de GATT-artikelen met betrekking tot het handelsbeperkende en -verstorende effect van investeringsmaatregelen, tijdens de onderhandelingen waar nodig aanvullende bepalingen ter voorkoming van dergelijke negatieve gevolgen voor het handelsverkeer dienen te worden uitgewerkt”;

    Wensende de ontwikkeling en de geleidelijke liberalisatie van de wereldhandel te bevorderen en de grensoverschrijdende investeringen te vereenvoudigen ten einde de economische ontwikkeling van alle handelspartners, in het bijzonder van de Leden die ontwikkelingslanden zijn, te intensiveren, met inachtneming van de regels inzake de vrije mededinging;

    Rekening houdende met de bijzondere behoeften op het gebied van handel, ontwikkeling en financiering van de Leden die ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder van de Leden die minstontwikkelde landen zijn;

    Erkennende dat bepaalde investeringsmaatregelen een handelsbeperkend en -verstorend effect kunnen sorteren,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:



    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    Deze Overeenkomst is uitsluitend van toepassing op investeringsmaatregelen die betrekking hebben op de handel in goederen (in deze Overeenkomst „TRIMs” genoemd).

    Artikel 2

    Nationale behandeling en kwantitatieve beperkingen

    1.  
    Onverminderd de andere uit de GATT 1994 voortvloeiende rechten en verplichtingen passen de Leden geen TRIMs toe die onverenigbaar zijn met de bepalingen van artikel III of artikel XI van de GATT 1994.
    2.  
    In de bijlage bij deze Overeenkomst is een enuntiatieve lijst opgenomen van de TRIMs die onverenigbaar zijn met de verplichting tot nationale behandeling bedoeld in artikel III, lid 4, van GATT 1994 en de verplichting tot algemene afschaffing van kwantitatieve beperkingen bedoeld in artikel XI, lid 1, van GATT 1994.

    Artikel 3

    Uitzonderingen

    Alle in de GATT 1994 vastgestelde uitzonderingen zijn, al naar gelang van het geval, van toepassing op de bepalingen van deze Overeenkomst.

    Artikel 4

    Leden die ontwikkelingslanden zijn

    Een Lid dat een ontwikkelingsland tijdelijk van de bepalingen van artikel 2 afwijken in de mate en op de wijze als bedoeld in artikel XVIII van GATT 1994, het Memorandum van Overeenstemming betreffende de betalingsbalansbepalingen van de GATT 1994 en de Verklaring inzake maatregelen ter bescherming van de betalingsbalans van 28 november 1979 (BISD 26S/205—209), waarbij een Lid wordt gemachtigd van de bepalingen van de artikelen III en XI van de GATT 1994 af te wijken.

    Artikel 5

    Kennisgeving en overgangsregelingen

    1.  
    Binnen 90 dagen, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, geven de Leden de Raad voor de handel in goederen kennis van alle door hen toegepaste TRIMs die niet verenigbaar zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst. Dergelijke TRIMs, hetzij van algemene, hetzij van specifieke aard, worden bekendgemaakt, evenals de belangrijkste kenmerken daarvan ( 28 ).
    2.  
    Elk Lid beëindigt alle overeenkomstig lid 1 bekendgemaakte TRIMs binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst wanneer het betrokken Lid een ontwikkeld land is, binnen vijf jaar wanneer dit Lid een ontwikkelingsland is en binnen zeven jaar wanneer dit Lid een minstontwikkeld land is.
    3.  
    Op daartoe strekkend verzoek kan de Raad voor de handel in goederen de overgangsperiode voor de beëindiging van overeenkomstig lid 1 bekendgemaakte TRIMs voor Leden die ontwikkelingslanden zijn en voor Leden die minstontwikkelde landen zijn, verlengen, indien deze Leden kunnen aantonen dat zij bijzondere moeilijkheden ondervinden bij de uitvoering van deze Overeenkomst. Bij de behandeling van dergelijke verzoeken houdt de Raad voor de handel in goederen rekening met de specifieke behoeften op het gebied van ontwikkeling, financiering en handel van het betrokken Lid.
    4.  
    Gedurende de overgangsperiode brengt een Lid in de bepalingen van de TRIMs die het overeenkomstig lid 1 heeft bekendgemaakt geen wijzigingen aan ten opzichte van de bepalingen die op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van toepassing waren, indien deze wijzigingen de mate van onverenigbaarheid met de bepalingen van artikel 2 zouden verhogen. TRIMs die minder dan 180 dagen voor de datum voor inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst werden vastgesteld komen niet in aanmerking voor de in lid 2 bedoelde overgangsregelingen.
    5.  
    Onverminderd het bepaalde in artikel 2 mag een Lid, ten einde gevestigde ondernemingen waarop een overeenkomstig lid 1 bekendgemaakte TRIM van toepassing is niet te benadelen, gedurende de overgangsperiode dezelfde TRIM op een nieuwe investering toepassen i) indien de produkten die het resultaat zijn van deze investering vergelijkbaar zijn met die van de gevestigde ondernemingen, en ii) wanneer zulks noodzakelijk is om te voorkomen dat de mededingingsverhoudingen tussen de nieuwe investering en de gevestigde ondernemingen worden vestoord. TRIMs die aldus op een nieuwe investering worden toegepast, worden de Raad voor de handel in goederen ter kennis gebracht. Dergelijke TRIMs hebben dezelfde gevolgen voor de concurrentieverhoudingen als die welke op de gevestigde ondernemingen van toepassing zijn en worden op hetzelfde tijdstip beëndigd.

    Artikel 6

    Doorzichtigheid

    1.  
    De Leden bevestigen, wat de TRIMs betreft, dat zij de verplichtingen inzake doorzichtigheid en kennisgeving zullen naleven die voortvloeien uit artikel X van de GATT 1994, de verbintenis inzake kennisgeving die in het op 28 november 1979 aangenomen Memorandum van Overeenstemming inzake Kennisgeving, Overleg, Geschillenbeslechting en Toezicht is opgenomen en de Ministeriële beschikking van 15 april 1994 inzake de kennisgevingsprocedures.
    2.  
    Elk Lid geeft het Secretariaat kennis van de publikaties waarin TRIMs zijn bekendgemaakt, met inbegrip van die welke door regionale en lokale overheden en autoriteiten op hun grondgebied worden toegepast.
    3.  
    Elk Lid neemt verzoeken om informatie in welwillende overweging en geeft voldoende gelegenheid tot overleg over alle uit deze Overeenkomst voortvloeiende problemen die door een ander Lid aan de orde worden gesteld. Ingevolge artikel X van de GATT 1994 is een Lid niet verplicht gegevens bekend te maken die de rechtshandhaving zouden belemmeren of anderszins strijdig zouden zijn met het algemeen belang of die de legitieme handelsbelangen van bepaalde ondernemingen, zowel overheidsondernemingen als particuliere ondernemingen, zouden schaden.

    Artikel 7

    Commissie voor met de handel verband houdende investeringsmaatregelen

    1.  
    Er wordt een Commissie voor met de handel verband houdende investeringsmaatregelen (in deze Overeenkomst „Commissie” genoemd) ingesteld waarin alle Leden zitting kunnen nemen. De Commissie kiest haar Voorzitter en Vicevoorzitter en komt ten minste éénmaal per jaar bijeen, evenals op verzoek van een Lid.
    2.  
    De Commissie voert de haar door de Raad voor de handel in goederen opgedragen taken uit en geeft de Leden gelegenheid tot overleg over alle zaken die verband houden met de werking en de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst.
    3.  
    De Commissie houdt toezicht op de werking en de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst en doet daarvan jaarlijks verslag aan de Raad voor de handel in goederen.

    Artikel 8

    Overleg en geschillenbeslechting

    De bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van GATT 1994, zoals deze zijn uitgelegd in en worden toegepast door het Memorandum van Overeenstemming inzake de regels en procedures voor geschillenbeslechting, zijn van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen in het kader van deze Overeenkomst.

    Artikel 9

    Onderzoek door de Raad voor de handel in goederen

    Uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst stelt de Raad voor de handel in goederen een onderzoek in naar de werking van deze Overeenkomst en stelt hij de ministerconferentie indien nodig wijzigingen voor. Bij dit onderzoek gaat de Raad voor de handel in goederen na of de Overeenkomst dient te worden aangevuld met bepalingen betreffende het investeringsbeleid en het mededingingsbeleid.

    BIJLAGE

    ENUNTIATIEVE LIJST

    1. Onder TRIMs die onverenigbaar zijn met de verplichting tot het verlenen van de nationale behandeling als bedoeld in artikel III, lid 4, van de GATT 1994 worden onder meer verstaan die welke verplicht zijn of waarvan de toepassing kan worden afgedwongen krachtens de nationale wetgeving of administratieve voorschriften of die ter verkrijging van een voordeel dienen te worden nageleefd en die voorschrijven:

    a) 

    dat een onderneming produkten van binnenlandse oorsprong of herkomst koopt of gebruikt, waarbij wordt aangegeven, hetzij om welke specifieke produkten of hoeveelheid of waarde het gaat, hetzij een verband wordt gelegd met de omvang of de waarde van de lokale produktie;

    b) 

    dat de aankoop en het gebruik van ingevoerde produkten door een onderneming beperkt blijven tot een hoeveelheid die aan de omvang of de waarde van de door deze onderneming uitgevoerde lokale produkten gerelateerd is.

    2. Onder TRIMs die onverenigbaar zijn mét de verplichting tot algemene afschaffing van de kwantitatieve beperkingen als bedoeld in artikel XI, lid 1, van de GATT 1994 worden onder meer verstaan die welke verplicht zijn of waarvan de toepassing kan worden afgedwongen krachtens de nationale wetgeving of administratieve voorschriften of die ter verkrijging van een voordeel dienen te worden nageleefd en die beperkingen opleggen aan:

    a) 

    de invoer, door een onderneming, van produkten die bij of in verband met haar lokale produktie worden gebruikt, hetzij in algemene zin, hetzij voor een hoeveelheid die aan de omvang of de waarde van de uitgevoerde lokale produktie gerelateerd is;

    b) 

    de invoer, door een onderneming, van produkten die bij of in verband met haar lokale produktie worden gebruikt, doordat zij de toegang van deze onderneming tot buitenlandse valuta's beperken tot een hoeveelheid die gerelateerd is aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen die aan deze ondernemingen kan worden toegerekend;

    c) 

    de uitvoer of de verkoop voor uitvoer van een onderneming, hetzij voor bepaalde produkten, hetzij voor een bepaalde hoeveelheid of waarde, hetzij voor een aan de lokale produktie gerelateerde hoeveelheid of waarde.

    OVEREENKOMST INZAKE DE TOEPASSING VAN ARTIKEL VI VAN DE ALGEMENE OVEREENKOMST BETREFFENDE TARIEVEN EN HANDEL 1994

    DE LEDEN ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

    DEEL I

    Artikel 1

    Beginselen

    Anti-dumpingmaatregelen worden uitsluitend genomen in de omstandigheden bedoeld in artikel VI van de GATT 1994 nadat overeenkomstig het bepaalde in deze Overeenkomst een onderzoek is geopend ( 29 ) en uitgevoerd. Wanneer maatregelen worden getroffen uit hoofde van de anti-dumpingwetgeving of -voorschriften geven de hiernavolgende bepalingen uitvoering aan artikel VI van de GATT 1994.

    Artikel 2

    Vaststelling van dumping

    2.1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een produkt geacht met dumping te zijn ingevoerd, met andere woorden in een ander land op de markt te zijn gebracht tegen een prijs die lager is dan zijn normale waarde, indien de prijs van dit produkt bij uitvoer naar een ander land lager is dan de vergelijkbare prijs, in het kader van normale handelstransacties, van het soortgelijke produkt dat voor verbruik in het land van uitvoer is bestemd.

    2.2. Wanneer het soortgelijke produkt op de binnenlandse markt van het land van uitvoer niet in het kader van normale handelstransacties is verkocht, of indien het soortgelijke produkt daar wel is verkocht, maar indien het, vanwege de bijzondere marktsituatie of de geringe omvang van de verkoop op de binnenlandse markt van het land van uitvoer ( 30 ), niet mogelijk is aan de hand daarvan een deugdelijke vergelijking te maken, wordt de dumpingmarge bepaald door vergelijking met, hetzij een vergelijkbare prijs van het soortgelijke produkt bij uitvoer naar een passend derde land, mits deze prijs representatief is, hetzij de produktiekosten in het land van oorsprong, vermeerderd met een redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten, algemene kosten en winst.

    2.2.1. 

    De verkoop van het soortgelijke produkt op de binnenlandse markt van het land van uitvoer of de verkoop aan een derde land tegen prijzen die lager zijn dan de produktiekosten (vaste en variabele) per eenheid, vermeerderd met verkoopkosten, administratiekosten en algemene kosten mag uitsluitend worden behandeld als verkoop die, gezien de prijs, niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden en mag bij de vaststelling van de normale waarde buiten beschouwing worden gelaten, indien de autoriteiten ( 31 ) vaststellen dat een dergelijke verkoop over een lange periode ( 32 ) en in aanzienlijke hoeveelheden ( 33 ) plaatsvindt tegen prijzen die het niet mogelijke maken binnen een redelijke termijn alle kosten terug te verdienen. Prijzen die op het tijdstip van de verkoop beneden de kostprijs liggen, doch die hoger zijn dan de gewogen gemiddelde kostprijs in het onderzoektijdvak, worden geacht toereikend te zijn om de betrokken producenten in staat te stellen hun kosten binnen een redelijke termijn terug te verdienen.

    2.2.1.1. 

    Voor de toepassing van lid 2 worden de kosten normaliter berekend aan de hand van de administratie van de bij het onderzoek betrokken exporteur of producent, mits deze wordt gevoerd overeenkomstig methoden die in het land van uitvoer algemeen aanvaard zijn en een redelijk beeld geeft van de kosten die aan de vervaardiging en de verkoop van het betrokken produkt zijn verbonden. De autoriteiten houden rekening met al het beschikbare bewijsmateriaal betreffende de correcte kostenallocatie, met inbegrip van het bewijsmateriaal dat tijdens het onderzoek door de exporteur of de producent wordt verschaft, op voorwaarde dat dit betrekking heeft op de kostenallocatiemethode die de betrokken exporteur of producent in het verleden heeft gebruikt, meer bepaald bij het vaststellen van passende amortisatie- en afschrijvingstermijnen en correcties voor kapitaaluitgaven en andere ontwikkelingskosten. Tenzij bij de in deze alinea bedoelde kostenallocatie hiermede reeds rekening is gehouden, worden de kosten op passende wijze gecorrigeerd voor eenmalige kostenelementen die aan de toekomstige en/of de huidige produktie worden toegerekend, of voor omstandigheden waarin ze gedurende het onder-zoektijdvak door het opstarten van produktieprocessen ( 34 ) werden beïnvloed.

    2.2.2. 

    Voor de toepassing van het bepaalde in lid 2 worden de bedragen voor administratiekosten, verkoopkosten, algemene kosten en winst gebaseerd op de feitelijke gegevens in verband met de produktie en de verkoop van het soortgelijke produkt in het kader van normale handelstransacties van de exporteur of producent waarop het onderzoek betrekking heeft. Wanneer deze bedragen niet op de bovenomschreven grondslag kunnen worden vastgesteld, mogen zij worden vastgesteld op basis van:

    i) 

    de werkelijke kosten en de winst van de betrokken exporteur of producent bij de vervaardiging en de verkoop van dezelfde algemene categorie produkten op de binnenlandse markt van het land van oorsprong;

    ii) 

    het gewogen gemiddelde van de werkelijke kosten en de winst van andere bij het onderzoek betrokken exporteurs en producenten bij de vervaardiging en de verkoop van het soortgelijke produkt op de binnenlandse markt van het land van oorsprong;

    iii) 

    elke andere redelijke methode, mits het aldus vastgestelde bedrag voor winst niet hoger is dan de winst die andere exporteurs en producenten bij de verkoop van produkten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt van het land van oorsprong gewoonlijk maken.

    2.3. Wanneer geen exportprijs beschikbaar is of de betrokken autoriteiten van oordeel zijn dat deze prijs onbetrouwbaar is wegens het bestaan van een associatie of een compensatieregeling tussen de exporteur en de importeur of een derde partij, kan de exportprijs worden geconstrueerd aan de hand van de prijs waartegen de ingevoerde produkten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer worden verkocht of — indien de produkten niet aan een onafhankelijke afnemer worden wederverkocht of niet worden wederverkocht in de staat waarin zij werden ingevoerd — op een door de autoriteiten vastgestelde redelijke grondslag.

    2.4. De exportprijs wordt op billijke wijze met de normale waarde vergeleken. Deze vergelijking geschiedt op hetzelfde handelsniveau, gewoonlijk het stadium af fabriek, en voor zo dicht mogelijk bij elkaar liggende verkoopdata. Voor elk geval wordt, naar gelang de bijzondere kenmerken van de zaak, rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, waaronder verschillen op het gebied van verkoopvoorwaarden en -omstandigheden, belastingen en heffingen, handelsniveau, hoeveelheden, fysieke kenmerken en alle andere verschillen waarvan wordt aangetoond dat zij eveneens van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen ( 35 ). In de in lid 4 bedoelde gevallen worden correcties toegepast voor de kosten tussen invoer en wederverkoop, met inbegrip van de rechten, heffingen en winst. Indien in deze gevallen de prijzen niet geheel vergelijkbaar zijn, stellen de autoriteiten de normale waarde vast in een handelsstadium dat gelijkwaardig is aan het handelsstadium waarin de exportprijs werd geconstrueerd of passen zij de krachtens dit lid toegestane correctie toe. De autoriteiten delen de belanghebbenden mede welke gegevens zij voor een billijke vergelijking nodig hebben en leggen deze belanghebbenden geen onredelijke bewijslast op.

    2.4.1. 

    Wanneer de in lid 4 bedoelde vergelijking een omreking van valuta noodzakelijk maakt, dient deze omrekening te geschieden tegen de omrekeningskoers die op de verkoopdatum ( 36 ) van toepassing was, met dien verstande dat wanneer de verkoop van vreemde valuta op de termijnmarkt rechtstreeks aan de betrokken verkoop voor uitvoer gekoppeld is, de bij de termijnverkoop toegepaste omrekeningskoers dient te worden gebruikt. Wisselkoersschommelingen worden buiten beschouwing gelaten en wanneer een onderzoek wordt ingesteld staan de autoriteiten de exporteurs een termijn van ten minste 60 dagen toe om hun exportprijzen aan te passen teneinde rekening te houden met wisselkoerswijzigingen in het onderzoektijdvak die een relatief permanent karakter hebben.

    2.4.2. 

    Onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4 betreffende de billijke vergelijking, wordt het bestaan van dumpingmarges in de onderzoekfase normaliter vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde van de prijzen van alle vergelijkbare uitvoertransacties of door vergelijking van de normale waarde en de exportprijs van afzonderlijke transacties. Een op een gewogen gemiddelde gebaseerde normale waarde mag met de prijzen van individuele exporttransacties vergeleken worden indien de autoriteiten constateren dat de exportprijzen voor de verschillende afnemers, regio's en tijdvakken sterk uiteenlopen en op voorwaarde dat verklaard wordt waarom met dergelijke verschillen niet naar behoren rekening kan worden gehouden door het vergelijken van gewogen gemiddelden of van transacties.

    2.5. Wanneer produkten niet rechtstreeks uit het land van oorsprong worden ingevoerd doch via een ander land naar het importerende Lid worden uitgevoerd, dan wordt de prijs waartegen de produkten uit het land van uitvoer naar het importerende Lid worden verkocht normaliter met de vergelijkbare prijs in het land van uitvoer vergeleken. Een vergelijking met de prijs in het land van oorsprong is evenwel toegestaan indien, bijvoorbeeld, de produkten slechts via het land van uitvoer worden doorgevoerd, dergelijke produkten niet in het land van uitvoer worden vervaardigd of in het land van uitvoer geen vergelijkbare prijs voor deze produkten voorhanden is.

    2.6. Voor de toepassing van de Overeenkomst wordt onder soortgelijk produkt verstaan een produkt dat identiek is, dat wil zeggen in ieder opzicht gelijk aan het betrokken produkt, of, bij gebreke van een dergelijk produkt, een ander produkt dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken produkt.

    2.7. Dit artikel doet geen afbreuk aan de tweede aanvullende bepaling bij artikel VI, lid 1, in bijlage I bij de GATT 1994.

    Artikel 3

    Vaststelling van schade ( 37 )

    3.1. Voor de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 wordt de vaststelling van schade gebaseerd op positief bewijsmateriaal en houdt deze vaststelling een objectief onderzoek in van a) de omvang van de invoer met dumping en de gevolgen daarvan voor de prijzen van het soortgelijke produkt op de binnenlandse markt, en b) de gevolgen van deze invoer voor de binnenlandse producenten van deze produkten.

    3.2. Wat de omvang van de invoer met dumping betreft, gaan de met het onderzoek belaste autoriteiten na of deze, in absolute cijfers dan wel in verhouding tot de produktie of het verbruik in het importerende Lid, aanzienlijk is toegenomen. Wat de weerslag van de invoer met dumping op de prijzen betreft, gaan de met het onderzoek belaste autorititeiten na of er sprake is van een aanmerkelijke prijsonderbieding door het met dumping ingevoerde produkt ten opzichte van de prijzen van een soortgelijk produkt van het importerende Lid, of dat deze invoer op andere wijze de prijzen aanzienlijk drukt of prijsverhogingen die anders hadden plaatsgevonden belet, waarbij geen enkele noch meerdere van deze factoren noodzakelijkerwijs doorslaggevend is.

    3.3. Wanneer de invoer van een produkt uit meer dan een land terzelfder tijd het voorwerp van een antidumpingonderzoek is, mogen de met het onderzoek belaste autoriteiten de gevolgen van deze invoer uitsluitend cumulatief beoordelen indien zij vaststellen dat a) de dumpingmarge voor het produkt uit elk land meer dan minimaal is als in artikel 5, lid 8, omschreven en de hoeveelheid die uit elk land wordt ingevoerd niet te verwaarlozen is, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gepast is gezien de concurrentieverhoudingen tussen de importprodukten onderling en tussen de importprodukten en het soortgelijke binnenlandse produkt.

    3.4. Het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de binnenlandse bedrijfstak omvat een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van invloed zijn, zoals de werkelijke en potentiële daling van produktie, omzet, marktaandeel, winst, produktiviteit, rendement op investeringen, bezettingsgraad; factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen; werkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor cash flow, voorraden, werkgelegenheid, lonen, groei, mogelijkheden om kapitaal aan te trekken of investeringen. Deze lijst is niet limitatief, noch zijn een of meer van deze factoren noodzakelijkerwijs doorslaggevend.

    3.5. Aangetoond moet worden dat de invoer met dumping, door de gevolgen van dumping als in de leden 2 en 4 omschreven, schade in de zin van deze Overeenkomst veroorzaakt. Het oorzakelijke verband tusssen de invoer met dumping en de schade die de binnenlandse bedrijfstak lijdt, wordt aangetoond door middel van een onderzoek van alle relevante bewijsstukken waarover de autoriteiten beschikken. De autoriteiten onderzoeken ook alle andere gekende factoren dan de invoer met dumping die de binnenlandse bedrijfstak tegelijkertijd schade toebrengen en de schade die door deze andere factoren wordt veroorzaakt mag niet aan de invoer met dumping worden toegeschreven. Relevant in dit verband zijn, onder andere, de hoeveelheden en de prijzen van importprodukten die niet tegen dumpprijzen worden verkocht, een inkrimping van de vraag of wijzigingen in het consumentengedrag, handelsbeperkende maatregelen van en concurrentie tussen buitenlandse en binnenlandse producenten, technologische ontwikkelingen en de exportprestaties en produktiviteit van de binnenlandse bedrijfstak.

    3.6. De gevolgen van de invoer met dumping worden beoordeeld in verhouding tot de binnenlandse produktie van het soortgelijke produkt wanneer het aan de hand van de beschikbare gegevens mogelijk is die produktie aan de hand van criteria zoals produktieproces, omzet en winst van de producenten duidelijk te onderscheiden. Indien het niet mogelijk is deze produktie te onderscheiden, worden de gevolgen van de invoer met dumping beoordeeld door de produktie te onderzoeken van de kleinste groep of serie produkten waartoe het soortgelijke produkt behoort en waarover de nodige gegevens kunnen worden verkregen.

    3.7. De vaststelling dat er sprake is van dreigende aanmerkelijke schade is op feiten gebaseerd en niet op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin dumping schade veroorzaakt moet voor een nabije toekomst duidelijk zijn te voorzien ( 38 ). Om vast te stellen of er sprake is van dreigende aanmerkelijke schade, nemen de met het onderzoek belaste autoriteiten onder meer de volgende factoren in aanmerking:

    i) 

    de snelle groei van het aandeel van de met dumping ingevoerde produkten op de binnenlandse markt, wat erop wijst dat de invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen;

    ii) 

    voldoende vrij beschikbare produktiecapaciteit van de exporteur, of een aanmerkelijke toename daarvan in de nabije toekomst, waardoor het waarschijnlijk is dat de uitvoer met dumping naar de markt van het importerende Lid nog aanzienlijk zal toenemen waarbij rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van andere exportmarkten die de bijkomende voor uitvoer beschikbare hoeveelheden kunnen absorberen;

    iii) 

    of de produkten worden ingevoerd tegen prijzen die een aanmerkelijke druk op de binnenlandse prijzen zullen uitoefenen of die een stijging van deze prijzen duidelijk zullen verhinderen, en waardoor de vraag naar importprodukten nog zal toenemen;

    iv) 

    de bestaande voorraden van het onderzochte produkt.

    Geen enkele van deze factoren is noodzakelijkerwijs doorslaggevend, maar de in overweging genomen factoren tezamen moeten tot de conclusie leiden dat de invoer met dumping op korte termijn nog zal toenemen en dat deze invoer, tenzij beschermingsmaatregelen worden genomen, aanmerkelijke schade zal veroorzaken.

    3.8. In de gevallen waarin invoer met dumping schade dreigt te veroorzaken, wordt het besluit om anti-dumpingmaatregelen te nemen zorgvuldig overwogen.

    Artikel 4

    Omschrijving van het begrip „binnenlandse bedrijfstak”

    4.1. In de zin van deze Overeenkomst wordt onder „binnenlandse bedrijfstak” verstaan de gezamenlijke binnenlandse producenten van de soortgelijke produkten of dat deel van de binnenlandse producenten wier gezamenlijke produktie van de betrokken produkten een groot deel van de totale binnenlandse produktie van die produkten uitmaakt. Indien het echter gaat om

    i) 

    producenten die met exporteurs of importeurs gelieerd ( 39 ) zijn of die zelf importeur zijn van het produkt dat met dumping zou worden ingevoerd, kan onder „binnenlandse bedrijfstak” de overige producenten worden verstaan;

    ii) 

    buitengewone omstandigheden kan het grondgebied van een Lid, wat de betrokken produktie betreft, in twee of meer concurrerende markten worden verdeeld en kunnen de producenten binnen elke markt als een afzonderlijke bedrijfstak worden beschouwd indien a) de producenten binnen die markt hun gehele of vrijwel gehele produktie van het betrokken produkt op die markt verkopen, en b) aan de vraag op die markt niet in belangrijke mate wordt voldaan door elders op dat grondgebied gevestigde producenten van het betrokken produkt. In deze omstandigheden kan tot het bestaan van schade worden geconcludeerd zelfs indien een groot deel van de totale binnenlandse bedrijfstak geen schade lijdt, mits de invoer met dumping op deze afzonderlijke markt geconcentreerd is en de producenten van alle of vrijwel alle produkten op die markt door de invoer met dumping schade lijden.

    4.2. Wanneer onder „binnenlandse bedrijfstak” de producenten in een bepaald gebied, namelijk de in lid 1, onder ii), omschreven markt, wordt verstaan, worden de anti-dumpingrechten slechts geheven ( 40 ) op produkten die voor eindverbruik in dat gebied zijn bestemd. Staat de grondwet van het importerende Lid niet toe dat antidumpingrechten op die basis worden geheven, dan mag het importerende Lid de anti-dumpingrechten uitsluitend zonder beperking heffen indien a) de exporteurs de gelegenheid hebben gehad de export tegen dumpingprijzen naar het betrokken gebied stop te zetten of op grond van artikel 8 verbintenissen aan te bieden, maar zij deze bevredigende verbintenissen niet terstond hebben aangeboden, en b) deze rechten niet uitsluitend kunnen worden geheven op produkten van specifieke producenten die aan het betrokken gebied leveren.

    4.3. Wanneer twee of meer landen overeenkomstig het bepaalde in artikel XXIV, lid 8, onder a), van de GATT 1994 zulk een niveau van integratie hebben bereikt dat zij de kenmerken van een enkele, eengemaakte markt hebben, wordt de bedrijfstak in het gehele geïntegreerde gebied beschouwd als de in lid 1 bedoelde binnenlandse bedrijfstak.

    4.4. Het bepaalde in artikel 3, lid 6, is van toepassing op dit artikel.

    Artikel 5

    Opening en uitvoering van het onderzoek

    5.1. Behoudens het bepaalde in lid 6, wordt een onderzoek naar het bestaan, de mate en de gevolgen van dumping geopend naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van of namens de binnenlandse bedrijfstak.

    5.2. Een op grond van lid 1 ingediend verzoek dient voldoende bewijsmateriaal te bevatten over het bestaan van a) dumping en b) schade in de zin van artikel VI van de GATT 1994 zoals bij deze Overeenkomst geïnterpreteerd, en c) een oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade die zou zijn geleden. Loutere beweringen die niet door bewijsmateriaal worden gesteund kunnen niet als toereikend in de zin van dit lid worden beschouwd. Het verzoek bevat de gegevens die de aanvrager redelijkerwijs bekend zijn, zoals:

    i) 

    de identiteit van de aanvrager en de hoeveelheid en de waarde van het soortgelijke produkt dat hij in het binnenland vervaardigt. Wordt een schriftelijk verzoek namens de binnenlandse bedrijfstak ingediend, dan wordt de bedrijfstak namens welke het verzoek wordt ingediend daarin omschreven door middel van een lijst van alle gekende binnenlandse producenten van het soortgelijke produkt (of verenigingen van producenten van het soortgelijke produkt) en bevat het, voor zover mogelijk, een opgave van de hoeveelheid en de waarde van de binnenlandse produktie van het door deze producenten vervaardigde soortgelijke produkt;

    ii) 

    een volledige beschrijving van het produkt dat met dumping zou worden ingevoerd, de naam van het betrokken land of de betrokken landen van oorsprong of uitvoer, de identiteit van elke gekende exporteur of buitenlandse producent en een lijst van gekende importeurs van het betrokken produkt;

    iii) 

    gegevens over de prijzen waartegen het betrokken produkt voor verbruik op de binnenlandse markt van het land of de landen van oorsprong of uitvoer wordt verkocht (of, indien van toepassing, gegevens over de prijzen waartegen het produkt vanuit het land of de landen van oorsprong of uitvoer aan een derde land of derde landen wordt verkocht, of over de geconstrueerde waarde van het produkt) alsmede gegevens over exportprijzen of, indien van toepassing, over de prijzen waartegen het produkt voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer op het grondgebied van het importerende Lid wordt verkocht;

    iv) 

    gegevens over de ontwikkelingen met betrekking tot de omvang van de invoer met dumping, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het soortgelijke produkt op de binnenlandse markt en de weerslag van de invoer op de binnenlandse bedrijfstak, zoals uit factoren en indicatoren betreffende de situatie van de binnenlandse bedrijfstak blijkt, waaronder die welke in artikel 3, leden 2 en 4, zijn genoemd.

    5.3. De autoriteiten controleren de juistheid en toereikendheid van het in het verzoek vervatte bewijsmateriaal ten einde vast te stellen of dit voldoende is om tot de opening van een onderzoek over te gaan.

    5.4. Een onderzoek op grond van lid 1 wordt eerst geopend nadat de autoriteiten, aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin het verzoek door de binnenlandse producenten van het soortgelijke produkt wordt gesteund ( 41 ), hebben vastgesteld dat het verzoek door of namens de binnenlandse bedrijfstak is ingediend ( 42 ). Het verzoek wordt geacht „door of namens de binnenlandse bedrijfstak” te zijn gedaan indien het gesteund wordt door de binnenlandse producenten wier gezamenlijke produktie meer dan 50 % bedragt van de totale produktie van het soortgelijke produkt dat vervaardigd wordt door dat deel van de binnenlandse bedrijfstak dat zich voor of tegen het verzoek heeft uitgesproken. Er wordt geen onderzoek geopend wanneer de binnenlandse producenten die het verzoek uitdrukkelijk steunen minder dan 25 % van de totale produktie van het soortgelijke produkt door de binnenlandse bedrijfstak vertegenwoordigen.

    5.5. De autoriteiten geven geen bekendheid aan het verzoek tot opening van een onderzoek voordat het besluit tot opening van het onderzoek is genomen. Na ontvangst van een verzoek dat van het nodige bewijsmateriaal vergezeld gaat en voor de opening van het onderzoek brengen de autoriteiten de overheid van het betrokken exporterende Lid evenwel op de hoogte.

    5.6. Indien, in bijzondere omstandigheden, de betrokken autoriteiten besluiten een onderzoek te openen zonder daartoe een schriftelijk verzoek van of namens de binnenlandse bedrijfstak te hebben ontvangen, zetten zij de procedure slechts voort indien zij voldoende bewijs hebben over het bestaan van dumping, schade en oorzakelijk verband, als in lid 2 omschreven, om tot de opening van een onderzoek over te gaan.

    5.7. Het bewijsmateriaal ten aanzien van dumping en schade wordt terzelfder tijd in overweging genomen a) bij het besluit al dan niet tot een onderzoek over te gaan en b) daarna, tijdens het onderzoek, dat niet later begint dan op het vroegste tijdstip waarop volgens de bepalingen van deze Overeenkomst voorlopige maatregelen mogen worden genomen.

    5.8. Een verzoek op grond van lid 1 wordt afgewezen en een onderzoek beëindigd zodra de betrokken autoriteiten ervan overtuigd zijn dat het bewijsmateriaal inzake dumping of schade niet voldoende is om de procedure voort te zetten. De procedure wordt onmiddellijk beëindigd indien de dumpingmarge minimaal is of de werkelijke of potentiële omvang van de invoer met dumping, of de schade, te verwaarlozen is. De dumpingmarge wordt geacht minimaal te zijn indien ze minder dan 2 % van de exportprijs bedraagt. De omvang van de invoer met dumping wordt normalerwijze als te verwaarlozen beschouwd indien de invoer met dumping uit een bepaald land minder dan 3 % van de totale invoer van het soortgelijke produkt in het importerende Lid bedraagt, tenzij landen die afzonderlijk minder dan 3 % van het soortgelijke produkt in het importerende Lid invoeren tezamen goed zijn voor meer dan 7 % van de invoer van het soortgelijke produkt in het importerende Lid.

    5.9. Een anti-dumpingprocedure mag de inklaringsprocedures van de douane niet hinderen.

    5.10. Een onderzoek wordt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, binnen een jaar na de opening afgesloten en mag in geen geval langer dan 18 maanden duren.

    Artikel 6

    Bewijs

    6.1. Belanghebbenden bij een anti-dumpingonderzoek worden in kennis gesteld van de informatie die de autoriteiten wensen te ontvangen en krijgen ruimschoots gelegenheid om het bewijsmateriaal dat zij voor het betrokken onderzoek van belang achten schriftelijk voor te leggen.

    6.1.1. 

    Exporteurs of buitenlandse producenten die een bij een anti-dumpingonderzoek gebruikte vragenlijst ontvangen beschikken over ten minste 30 dagen om deze te beantwoorden ( 43 ).Met redenen omklede verzoeken tot verlenging van de termijn van 30 dagen dienen in welwillende overweging te worden genomen, en dienen, voor zover dit praktisch mogelijk is, te worden ingewilligd.

    6.1.2. 

    Onder voorbehoud van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, wordt bewijsmateriaal dat een belanghebbende schriftelijk heeft voorgelegd zo spoedig mogelijk ter beschikking gesteld van de andere belanghebbenden die aan het onderzoek deelnemen.

    6.1.3. 

    Zodra een onderzoek is geopend, doen de autoriteiten de volledige tekst van het ingevolge artikel 5, lid 1, ontvangen schriftelijke verzoek aan de gekende exporteurs ( 44 ) en de autoriteiten van het exporterende Lid toekomen en stellen deze, op verzoek, ter beschikking van de andere belanghebbenden, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, zoals in lid 5 bedoeld.

    6.2. Terwijl het anti-dumpingonderzoek aan de gang is, dienen alle belanghebbenden steeds in de gelegenheid te zijn hun belangen te behartigen. Te dien einde stellen de autoriteiten alle belanghebbenden op hun verzoek in de gelegenheid andere partijen met tegenstrijdige belangen te ontmoeten zodat afwijkende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht. Bij het regelen van deze contacten dient rekening te worden gehouden met het vereiste inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie en met de wensen van de belanghebbenden. Geen enkele belanghebbende is verplicht aan een vergadering deel te nemen, noch mag de afwezigheid van een partij op een bijeenkomst haar belangen schaden. Bovendien hebben de belanghebbenden het recht, op een met redenen omkleed verzoek, mondeling nadere informatie te verschaffen.

    6.3. Met de overeenkomstig het bepaalde in lid 2 medegedeelde mondelinge informatie wordt door de autoriteiten slechts rekening gehouden voor zover deze achteraf ook schriftelijk wordt verstrekt en overeenkomstig het bepaalde in lid 1.2 ter beschikking wordt gesteld van andere belanghebbenden.

    6.4. De autoriteiten geven, voor zover praktisch mogelijk, alle belanghebbenden voldoende gelegenheid tot inzage in alle voor de presentatie van hun zaak relevante stukken die niet vertrouwelijk zijn in de zin van lid 5 en die de autoriteiten bij een anti-dumpingonderzoek gebruiken; zij geven deze belanghebbenden gelegenheid hun argumenten op grond van deze gegevens voor te bereiden.

    6.5. Inlichtingen die vanwege hun aard vertrouwelijk zijn (bijvoorbeeld omdat bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijk zou bevoordelen of omdat bekendmaking ervan ernstige nadelige gevolgen zou hebben voor de persoon die de informatie heeft verstrekt of voor de persoon van wie deze informatie is verkregen) of die door partijen bij een onderzoek als vertrouwelijk wordt verstrekt, worden, indien daarvoor geldige redenen worden opgegeven, als dusdanig door de autoriteiten behandeld. Dergelijke informatie kan niet worden bekendgemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt ( 45 ).

    6.5.1. 

    De autoriteiten vragen dat belanghebbenden die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken daarvan een niet-vertrouwelijke samenvatting toezenden. Deze samenvattingen moeten gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de essentie van de als vertrouwelijk medegedeelde gegevens. In buitengewone omstandigheden kunnen belanghebbenden aangeven dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke buitengewone omstandigheden moet worden aangegeven waarom het niet mogelijk is een samenvatting te verstrekken.

    6.5.2. 

    Indien de autoriteiten van oordeel zijn dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen heeft verstrekt niet bereid is deze bekend te maken of de bekendmaking ervan in algemene bewoordigen of in samengevatte vorm toe te staan, kunnen de autoriteiten deze informatie buiten beschouwing laten tenzij te hunnen genoegen uit goede bronnen blijkt dat de inlichtingen juist zijn ( 46 ).

    6.6. Behoudens in de in lid 8 bedoelde omstandigheden, controleren de autoriteiten in de loop van het onderzoek of de inlichtingen die belanghebbenden hebben verstrekt en waarop zij hun bevindingen baseren, juist zijn.

    6.7. Ten einde de ontvangen inlichtingen te verifiëren of nadere inlichtingen in te winnen kunnen de autoriteiten zo nodig een onderzoek instellen op het grondgebied van andere Leden, mits de betrokken ondernemingen hiermee instemmen en de vertegenwoordigers van de overheid van het betrokken Lid van dit onderzoek in kennis worden gesteld en zij hiertegen geen bezwaar maken. De in bijlage I omschreven procedures zijn van toepassing op onderzoeken die op het grondgebied van andere Leden worden verricht. Onder voorbehoud van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, stellen de autoriteiten de resultaten van het onderzoek ter beschikking van de ondernemingen waarop ze betrekking hebben, of zorgen zij ervoor dat de resultaten aan de betrokken ondernemingen ter beschikking worden gesteld, overeenkomstig lid 9. Zij kunnen deze resultaten ook de indieners van het verzoek ter beschikking stellen.

    6.8. Indien een belanghebbende binnen een redelijke termijn geen toegang verleent tot de noodzakelijke informatie of deze anderszins niet verstrekt, of het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige en definitieve conclusies worden getrokken, zowel in positieve als in negatieve zin. Bij de toepassing van dit lid worden de bepalingen van bijlage II in acht genomen.

    6.9. Voordat definitieve conclusies worden getrokken stellen de autoriteiten alle belanghebbenden in kennis van de voornaamste onderzochte feiten die aan het besluit tot het al dan niet nemen van definitieve maatregelen ten grondslag liggen. Deze kennisgeving moet tijdig genoeg gebeuren om alle partijen de gelegenheid te geven hun belangen te verdedigen.

    6.10. De autoriteiten stellen in het algemeen een individuele dumpingmarge vast voor elke gekende betrokken exporteur of producent van het onderzochte produkt. Indien het aantal exporteurs, producenten en importeurs van de betrokken produktsoorten zo groot is dat een dergelijke vaststelling niet praktisch mogelijk is, mogen de autoriteiten hun onderzoek beperken tot, hetzij een redelijk aantal belanghebbenden of produkten door, op grond van de informatie waarover zij op het tijdstip van de selectie beschikken, gebruik te maken van statistisch significante steekproeven, hetzij het hoogste percentagé van het exportvolume uit het betrokken land dat redelijkerwijs onderzocht kan worden.

    6.10.1. 

    De selectie van exporteurs, producenten, importeurs of soorten produkten ingevolge dit lid geschiedt bij voorkeur in overleg en met de toestemming van de betrokken exporteurs, producenten of importeurs.

    6.10.2. 

    Indien de autoriteiten, overeenkomstig het bepaalde in dit lid, hun onderzoek hebben beperkt, stellen zij niettemin een individuele dumpingmarge vast voor elke exporteur of producent die niet in de oorspronkelijke selectie was opgenomen, maar die tijdig genoeg de nodige informatie verstrekt om tijdens het onderzoek in aanmerking te kunnen worden genomen, tenzij het aantal exporteurs of producenten zo groot is dat individuele onderzoeken voor de autoriteiten te belastend zouden zijn en een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg staan. Het verstrekken van vrijwillige antwoorden zal niet worden ontmoedigd.

    6.11. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder „belanghebbende” verstaan:

    i) 

    een exporteur of buitenlandse producent of de importeur van een produkt dat wordt onderzocht, of een vereniging van producenten of handelaars waarvan de meeste leden producenten, exporteurs of importeurs van dit produkt zijn; en

    ii) 

    de overheid van het exporterende Lid, en

    iii) 

    een producent van het soortgelijke produkt in het importerende Lid of een vereniging van producenten of handelaars waarvan de meeste leden het soortgelijke produkt in het gebied van het importerende Lid produceren.

    Deze lijst belet niet dat Leden andere binnen- of buitenlandse partijen dan bovengenoemde als belanghebbenden kunnen beschouwen.

    6.12. Industriële gebruikers van het onderzochte produkt en representatieve consumentenorganisaties (wanneer het om produkten gaat die courant in de detailhandel worden verkocht) worden door de autoriteiten in de gelegenheid gesteld inlichtingen te verstrekken in verband met het onderzoek inzake dumping, schade en oorzakelijk verband.

    6.13. De autoriteiten houden rekening met de moeilijkheden die belanghebbenden, en met name kleine bedrijven, kunnen hebben om de gevraagde informatie te verstrekken en verlenen deze, voor zover praktisch mogelijk, hulp.

    6.14. De hierboven omschreven procedures hebben niet ten doel de autoriteiten van een Lid te beletten zo snel mogelijk te handelen bij het openen van een onderzoek, het trekken van voorlopige of definitieve conclusies in zowel positieve als negatieve zin, of het nemen van voorlopige of definitieve maatregelen, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst.

    Artikel 7

    Voorlopige maatregelen

    7.1. Voorlopige maatregelen mogen uitsluitend worden toegepast indien:

    i) 

    een onderzoek is geopend overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, hierover een bericht is gepubliceerd en belanghebbenden voldoende gelegenheid hebben gehad inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken;

    ii) 

    een voorlopige vaststelling is gedaan inzake dumping en schade voor een binnenlandse bedrijfstak; en

    iii) 

    de betrokken autoriteiten deze maatregelen noodzakelijk achten om te verhinderen dat tijdens de duur van het onderzoek schade wordt geleden.

    7.2. Voorlopige maatregelen kunnen de vorm aannemen van voorlopige rechten of, bij voorkeur, zekerheidstelling — door het storten van een geldsom of borgstelling — voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van het voorlopige geraamde anti-dumpingrecht dat niet hoger is dan de voorlopige geraamde dumpingmarge. De opschorting van de procedure tot vaststelling van de douanewaarde is een passende voorlopige maatregel, mits het normale recht en het geraamde bedrag van het anti-dumpingrecht worden opgegeven en zolang voor het niet-vaststellen van de douanewaarde dezelfde voorwaarden gelden als voor andere voorlopige maatregelen.

    7.3. Voorlopige maatregelen worden niet eerder genomen dan 60 dagen na de opening van het onderzoek.

    7.4. De toepassing van voorlopige maatregelen wordt beperkt tot een zo kort mogelijke periode die ten hoogste vier maanden bedraagt of, op verzoek van exporteurs die een belangrijk percentage van de betrokken handel vertegenwoordigen, ten hoogste zes maanden. Indien de autoriteiten, tijdens een onderzoek, nagaan of een lager recht dan de dumpingmarge voldoende zou zijn om een einde te maken aan de schade, kunnen deze termijnen respectievelijk op zes en negen maanden worden gebracht.

    7.5. Wanneer voorlopige maatregelen worden genomen zijn de desbetreffende bepalingen van artikel 9 van toepassing.

    Artikel 8

    Prijsverbintenissen

    8.1. Een procedure kan ( 47 ) worden geschorst of beëindigd zonder dat voorlopige maatregelen worden genomen of anti-dumpingrechten ingesteld, indien een exporteur op vrijwillige basis bevredigende verbintenissen aanbiedt om zijn prijzen te herzien of de export tegen dumpprijzen naar het betrokken gebied stop te zetten, die de autoriteiten ervan overtuigen dat hierdoor een einde zal komen aan de schadelijke gevolgen van dumping. De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet meer verhoogd dan nodig is om de dumpingmarge te elimineren. Het is wenselijk dat de prijsverhogingen lager zijn dan de dumpingmarge indien deze voldoende zijn om een einde te maken aan de schade die de binnenlandse bedrijfstak lijdt.

    8.2. Prijsverbintenissen van exporteurs worden niet gevraagd noch aanvaard tenzij de autoriteiten van het importerende Lid een voorlopige positieve vaststelling hebben gedaan over het bestaan van dumping en de daardoor veroorzaakte schade.

    8.3. Aangeboden verbintenissen behoeven niet te worden aanvaard indien de autoriteiten van oordeel zijn dat dit niet praktisch mogelijk is, bijvoorbeeld indien het aantal bestaande en potentiële exporteurs te groot is of om andere redenen, met inbegrip van redenen van algemeen beleid. Indien dit het geval is en voor zover dit praktisch mogelijk is, delen de autoriteiten de exporteur mede waarom zij het niet passend hebben geacht de verbintenis te aanvaarden en geven zij de exporteur, voor zover mogelijk, gelegenheid hierover opmerkingen te maken.

    8.4. Indien een verbintenis wordt aanvaard, wordt het onderzoek naar dumping en schade toch voltooid indien de exporteur dit wenst of de autoriteiten daartoe besluiten. Wordt in dit geval vastgesteld dat er geen sprake is van dumping of schade, dan vervalt de verbintenis automatisch, tenzij een dergelijke vaststelling grotendeels het gevolg is van het bestaan van een prijsverbintenis. In die gevallen kunnen de autoriteiten eisen dat de verbintenis gedurende een redelijke termijn wordt gehandhaafd overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst. Wordt vastgesteld dat er wel sprake is van dumping en schade, dan blijft de verbintenis van kracht overeenkomstig de voorwaarden en bepalingen van deze Overeenkomst.

    8.5. Voorstellen voor prijsverbintenissen mogen uitgaan van de autoriteiten van het importerende Lid, maar geen exporteur kan gedwongen worden hierop in te gaan. Het feit dat exporteurs geen verbintenissen aanbieden of niet op een voorstel daartoe ingaan, doet op generlei wijze afbreuk aan het onderzoek van de zaak. De autoriteiten zijn echter vrij te bepalen dat het bij voortzetting van de invoer met dumping waarschijnlijker is dat schade zal ontstaan.

    8.6. De autoriteiten van een importerend Lid kunnen eisen dat een exporteur van wie een verbintenis is aanvaard regelmatig inlichtingen verstrekt in verband met de naleving van deze verbintenis en dat de betreffende gegevens gecontroleerd mogen worden. Bij niet-naleving van een verbintenis kunnen de autoriteiten van het importerende Lid, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, op korte termijn maatregelen nemen die kunnen bestaan uit de onmiddellijke toepassing van voorlopige maatregelen op grond van de meest betrouwbare gegevens die beschikbaar zijn. In dergelijke gevallen kunnen, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, definitieve rechten worden geheven op produkten die ten verbruike zijn aangegeven tot ten hoogste 90 dagen vóór de toepassing van deze voorlopige maatregelen, met dien verstande dat een dergelijke heffing achteraf niet mag worden toegepast op produkten die zijn aangegeven voordat de verbintenis werd verbroken.

    Artikel 9

    Instelling en heffing van anti-dumpingrechten

    9.1. Het is aan de autoriteiten van het importerende Lid te besluiten of een anti-dumpingrecht al dan niet wordt ingesteld wanneer aan alle eisen voor het instellen van dit recht is voldaan, en of dit recht gelijk is aan de dumpingmarge of lager. Het is wenselijk dat de instelling van het recht facultatief is op het grondgebied van alle Leden en dat het recht lager is dan de dumpingmarge indien dit lagere recht voldoende is om een einde te maken aan de schade die de binnenlandse bedrijfstak lijdt.

    9.2. Wordt op een produkt een anti-dumpingrecht ingesteld, dan wordt dit recht, op niet-discriminerende basis, per geval geheven op de invoer van dat produkt uit alle dumping- en schadeveroorzakende bronnen, met uitzondering van die bronnen waarvan prijsverbintenissen in de zin van deze Overeenkomst zijn aanvaard. De autoriteiten maken de naam van de leverancier of leveranciers van het betrokken produkt bekend. Indien het om verschillende leveranciers uit hetzelfde land gaat en het niet praktisch mogelijk is ai deze leveranciers te noemen, mogen de autoriteiten het betrokken leveranciersland noemen. Indien het om verschillende leveranciers uit meer dan een land gaat, mogen de autoriteiten alle betrokken leveranciers noemen of, indien dit niet praktisch mogelijk is, alle betrokken leverancierslanden.

    9.3. Het anti-dumpingrecht mag de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden.

    9.3.1. 

    Wanneer de hoogte van het anti-dumpingrecht op retrospectieve basis wordt vastgesteld, wordt de definitieve verschuldigdheid voor de betaling van anti-dumpingrechten zo spoedig mogelijk, normaliter binnen 12 maanden, vastgesteld doch in geen geval meer dan 18 maanden na de datum waarop het verzoek tot definitieve vaststelling van het anti-dumpingrecht werd ingediend ( 48 ). Terugbetalingen vinden onmiddellijk plaats, normaliter binnen 90 dagen na de vaststelling van definitieve verschuldigdheid op grond van deze alinea. Wanneer de terugbetaling niet binnen 90 dagen geschiedt, geven de autoriteiten desgevraagd de redenen daarvoor op.

    9.3.2. 

    Wanneer de hoogte van het anti-dumpingrecht op prospectieve basis wordt vastgesteld, worden de nodige voorzieningen getroffen voor een snelle terugbetaling — indien erom wordt verzocht — van alle betaalde bedragen aan rechten die de dumpingmarge overschrijden. De terugbetaling van alle bedragen aan rechten die de werkelijke dumpingmarge overschrijden geschiedt normaliter binnen 12 maanden, en in ieder geval binnen 18 maanden, na de datum waarop door een importeur van het aan het anti-dumpingrecht onderworpen produkt een naar behoren met bewijsmate-rieel gestaafd verzoek om terugbetaling werd ingediend. De toegestane terugbetaling geschiedt normaliter binnen 90 dagen na de datum waarop het vorengenoemde besluit werd genomen.

    9.3.3. 

    Bij het beantwoorden van de vraag of en voor welk bedrag terugbetaling dient plaats te vinden wanneer de exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 3, is geconstrueerd, dienen de autoriteiten rekening te houden met alle wijzigingen van de normale waarde, alle wijzigingen van de kosten tussen invoer en wederverkoop en alle wijzigingen van de wederverkoöpprijs die hun weerslag vinden in de latere verkoopprijzen en dienen zij de exportprijs te berekenen zonder daarop het bedrag van de betaalde anti-dumpingrechten in mindering te brengen indien van het bovenstaande afdoende bewijs wordt geleverd.

    9.4. Wanneer de autoriteiten hun onderzoek hebben beperkt overeenkomstig de tweede zin van artikel 6, lid 10, mag het anti-dumpingrecht op de invoer van produkten van niet bij het onderzoek betrokken exporteurs of producenten niet hoger zijn dan:

    i) 

    de gewogen gemiddelde dumpingmarge die voor de geselecteerde exporteurs of producenten is vastgesteld of,

    ii) 

    wanneer het te betalen bedrag aan anti-dumpingrechten op basis van een prospectieve normale waarde wordt berekend, het verschil tussen de gewogen gemiddelde normale waarde voor de geselecteerde exporteurs of producenten en de exportprijzen van de niet-individueel onderzochte exporteurs of producenten, met dien verstande dat de autoriteiten voor de

    toepassing van dit lid geen rekening houden met nihilmarges en minimale marges die onder de in artikel 6, lid 8, bedoelde omstandigheden zijn vastgesteld. De autoriteiten passen individuele rechten of normale waarden toe op de invoer van elke niet bij het onderzoek betrokken exporteur of producent die tijdens het onderzoek de nodige informatie als bedoeld in artikel 6, lid 10.2, heeft verstrekt.

    9.5. Wanneer een importerend Lid op een produkt anti-dumpingrechten heeft ingesteld, stellen de autoriteiten onverwijld een nieuw onderzoek in om de individuele dumpingmarges te bepalen voor alle exporteurs of producenten in het betrokken land van uitvoer die dit produkt gedurende het onderzoektijdvak niet naar het importerende Lid hebben uitgevoerd, mits deze exporteurs of producenten kunnen aantonen dat zij niet gelieerd zijn met een van de exporteurs of producenten in het land van uitvoer waarvoor de op het produkt ingestelde antidumpingrechten gelden. Dit nieuwe onderzoek wordt sneller geopend en uitgevoerd dan de normale procedures voor de vaststelling van rechten en de herzieningsprocedures in het importerende Lid. Terwijl het nieuwe onderzoek aan de gang is worden bij invoer van de produkten van deze exporteurs of producenten geen anti-dumpingrechten geheven. De autoriteiten kunnen evenwel de vaststelling van de douanewaarde opschorten en/of verlangen dat zekerheid wordt gesteld om ervoor te zorgen dat, indien een dergelijk nieuw onderzoek tot de conclusie leidt dat de produkten van deze producenten of exporteurs met dumping worden ingevoerd, antidumpingrechten kunnen worden geheven met terugwerking tot de datum waarop het nieuwe onderzoek werd geopend.

    Artikel 10

    Terugwerkende kracht

    10.1. Voorlopige maatregelen en anti-dumpingrechten worden slechts toegepast op produkten die ten verbruik worden aangegeven, nadat het besluit op grond van artikel 7, lid 1, respectievelijk artikel 9, lid 1, in werking is getreden, behalve in de in dit artikel vermelde uitzonderingsgevallen.

    10.2. Wanneer een definitieve vaststelling van schade (maar niet van dreigende schade of de aanzienlijke vertraging van de vestiging van een bedrijfstak) is gedaan of, in het geval van een definitieve vaststelling van dreigende schade, wanneer de invoer met dumping, in afwezigheid van voorlopige maatregelen, tot een vaststelling van schade zou hebben geleid, kunnen met terugwerkende kracht anti-dumpingrechten worden geheven voor de periode waarin eventueel voorlopige maatregelen van toepassing waren.

    10.3. Is het definitieve anti-dumpingrecht hoger dan het betaalde of te betalen voorlopige recht, of het met het oog op zekerheidstelling geraamde bedrag, dan wordt het verschil niet geïnd. Is het definitieve recht lager dan het betaalde of te betalen voorlopige recht of het met het oog op zekerheidstelling geraamde bedrag, dan wordt het verschil terugbetaald of het recht opnieuw berekend, al naar gelang van het geval.

    10.4. Behoudens het bepaalde in lid 2 kan, wanneer dreigende schade of de aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een bedrijfstak is vastgesteld (maar wanneer zich nog geen schade heeft voorgedaan), een definitief anti-dumpingrecht slechts worden ingesteld vanaf de datum waarop de dreigende schade of aanzienlijke vertraging zijn vastgesteld. Geldsommen die tijdens de toepassing van de voorlopige maatregelen zijn gestort worden zo spoedig mogelijk terugbetaald en gestelde zekerheden zo spoedig mogelijk vrijgegeven.

    10.5. Wanneer een definitieve vaststelling negatief is, worden geldsommen die tijdens de toepassing van de voorlopige maatregelen zijn gestort zo spoedig mogelijk terugbetaald en gestelde zekerheden zo spoedig mogelijk vrijgegeven.

    10.6. Een definitief anti-dumpingrecht kan worden geheven van produkten die ten hoogste 90 dagen voor de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen ten verbruike zijn aangegeven, indien de autoriteiten ten aanzien van het met dumping ingevoerde produkt vaststellen dat:

    i) 

    in het verleden dumping met daaruit voortvloeiende schade werd geconstateerd of de importeur ervan op de hoogte was of had moeten zijn, dat de exporteur zich aan invoer met dumping schuldig maakt en dat deze dumping schade zou veroorzaken, en

    ii) 

    dat de schade wordt veroorzaakt door de massale invoer met dumping van een bepaald produkt binnen een relatief korte termijn waardoor, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin de invoer met dumping plaatsvindt en andere omstandigheden (zoals een snelle voorraadvorming van het ingevoerde produkt), het corrigerende effect van het toe te passen definitieve anti-dumpingrecht dreigt te worden ondermijnd, op voorwaarde dat de betrokken importeurs in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken.

    10.7. Nadat zij een onderzoek hebben geopend, kunnen de autoriteiten de in lid 6 bedoelde maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de anti-dumpingrechten met terugwerkende kracht in te vorderen, zoals het niet-vaststellen van de douanewaarde of van het recht, zodra zij over voldoende bewijzen beschikken dat de in dit lid gestelde voorwaarden vervuld zijn.

    10.8. Er worden geen rechten met terugwerkende kracht geheven overeenkomstig artikel 6 op produkten die voor de opening van het onderzoek ten verbruike werden aangegeven.

    Artikel 11

    Duur en herziening van de anti-dumpingrechten en prijs-verbintenissen

    11.1. Een anti-dumpingrecht blijft van toepassing zolang en voor zover dit nodig is om de schadeveroorzakende dumping tegen te gaan.

    11.2. De autoriteiten onderzoeken, zo nodig, of een ingesteld recht moet worden gehandhaafd, hetzij op eigen initiatief, hetzij, mits sinds het instellen van het definitieve anti-dumpingrecht een redelijke periode is verstreken, op verzoek van een belanghebbende die positieve gegevens verstrekt waaruit de noodzaak van een herziening blijkt ( 49 ). Belanghebbenden hebben het recht de autoriteiten te verzoeken na te gaan of het nodig is de rechten ter compensatie van dumping te handhaven en of het waarschijnlijk is dat weer schade zou ontstaan indien het recht werd opgeheven of gewijzigd. Indien de autoriteiten bij het in dit lid bedoelde onderzoek vaststellen dat er geen redenen zijn het anti-dumpingrecht te handhaven, wordt het onmiddellijk opgeheven.

    11.3. In afwijking van de leden 1 en 2 vervalt een definitief anti-dumpingrecht uiterlijk vijf jaar nadat het werd ingesteld (of uiterlijk vijf jaar na de datum van het meest recente onderzoek op grond van lid 2, indien dit onderzoek zowel op dumping als op schade betrekking had, of op grond van dit lid), tenzij de autoriteiten, tijdens een onderzoek dat vóór die datum op hun eigen initiatief werd geopend of op een met redenen omkleed verzoek van of namens de binnenlandse bedrijfstak binnen een redelijke termijn vóór die datum, vaststellen dat het vervallen van het recht waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van dumping en schade zou leiden ( 50 ). Het recht kan in afwachting van de resultaten van dit onderzoek gehandhaafd blijven.

    11.4. Het bepaalde in artikel 6 ten aanzien van bewijsmateriaal en procedures is van toepassing op een herzieningsonderzoek dat op grond van dit artikel wordt uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek wordt onverwijld uitgevoerd en binnen 12 maanden na de opening afgesloten.

    11.5. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op verbintenissen die overeenkomstig artikel 8 zijn aanvaard.

    Artikel 12

    Openbaarmaking en motivering van de vaststellingen

    12.1. Indien de autoriteiten ervan overtuigd zijn dat er voldoende bewijsmateriaal is om, overeenkomstig artikel 5, een onderzoek te openen, wordt dit medegedeeld aan het Lid of de Leden waarvan de produkten onderzocht zullen worden en aan andere partijen waarvan de met het onderzoek belaste autoriteiten weten dat zij belang hebben bij het onderzoek. Tevens wordt een bericht gepubliceerd.

    12.1.1. 

    Het bericht over de opening van het onderzoek bevat voldoende gegevens over de volgende punten of vermeldt dat deze in een afzonderlijk verslag ( 51 ) beschikbaar zijn;

    i) 

    de naam van het land of de landen van uitvoer en de omschrijving van het betrokken produkt;

    ii) 

    de datum van opening van het onderzoek;

    iii) 

    waarom er volgens het verzoek sprake is van dumping;

    iv) 

    een samenvatting van de factoren waarop de schadeklacht is gebaseerd;

    v) 

    het adres waaraan belanghebbenden opmerkingen kunnen toezenden; en

    vi) 

    de termijnen waarbinnen belanghebbenden hun standpunt bekend moeten maken.

    12.2. Er wordt een bericht gepubliceerd over de voorlopige of definitieve vaststellingen, ongeacht of deze positief of negatief zijn, over besluiten tot aanvaarding van een verbintenis overeenkomstig artikel 8, over de beëindiging van een verbintenis en de beëindiging van een definitief anti-dumpingrecht. Elk bericht bevat voldoende gedetailleerde gegevens, of vermeldt dat deze in een afzonderlijk verslag beschikbaar zijn, over de bevindingen en conclusies inzake alle feitelijke en juridische gegevens die door de met het onderzoek belaste autoriteiten van belang werden geacht. Deze berichten en verslagen worden toegezonden aan het Lid of de Leden op wier produkten deze vaststellingen of verbintenissen betrekking waarvan hebben en aan andere partijen van wie bekend is dat zij daarbij belang hebben.

    12.2.1. 

    Het bericht dat voorlopige maatregelen woren genomen bevat een voldoende gedetailleerde uitleg, of vermeldt dat deze in een afzonderlijk verslag beschikbaar is, over de voorlopige vaststellingen inzake het bestaan van dumping en schade en vermeldt de feitelijke en juridische elementen op grond waarvan argumenten zijn aanvaard of afgewezen. Dit bericht of verslag bevat, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, met name het volgende:

    i) 

    de namen van de betrokken leveranciers of, wanneer dit niet praktisch mogelijk is, van de betrokken leverancierslanden;

    ii) 

    een voor douanedoeleinden voldoende nauwkeurige omschrijving van het produkt;

    iii) 

    de vastgestelde dumpingmarge en een volledige uitleg over de redenen voor de keuze van de methoden die voor de vaststelling van de exportprijs en de normale waarden en de vergelijking daartussen werden gebruikt, overeenkomstig artikel 2;

    iv) 

    de in artikel 3 genoemde overwegingen betreffende de vaststelling van schade;

    v) 

    de voornaamste redenen die tot de vaststelling hebben geleid.

    12.2.2. 

    Bij een positieve vaststelling die tot de instelling van een definitief recht of de aanvaarding van een prijsverbintenis leidt, bevat het bericht over de beëindiging of de opschorting van het onderzoek of het afzonderlijke verslag waarnaar het bericht verwijst alle relevante gegevens betreffende de feitelijke en juridische elementen die aan het instellen van de definitieve maatregelen of de aanvaarding van de prijsverbintenis ten grondslag liggen, met inachtneming van de verplichting inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie. Dit bericht of verslag bevat met name de in lid 2, onder a), bedoelde informatie evenals de redenen waarom argumenten of eisen van exporteurs of importeurs zijn aanvaard of afgewezen en de grondslag voor besluiten overeenkomstig artikel 6, lid 10.2.

    12.2.3. 

    Het bericht over de beëindiging of de opschorting van een onderzoek na de aanvaarding, ingevolge artikel 8, van een verbintenis, bevat het niet-vertrouwelijke deel van deze verbintenis of vermeldt dat dit in een afzonderlijk verslag beschikbaar is.

    12.3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de opening en voltooiing van herzieningsonderzoeken op grond van artikel 11 en op besluiten tot toepassing van rechten met terugwerkende kracht op grond van artikel 10.

    Artikel 13

    Rechterlijk toezicht

    Een Lid waarvan de nationale wetgeving bepalingen over anti-dumpingrechten bevat, handhaaft de rechtbanken, scheidsgerechten of administratieve rechtbanken of procedures die onder andere ten doel hebben de administratieve maatregelen ten aanzien van definitieve vaststellingen en herzieningsonderzoeken in de zin van artikel 11 terstond te onderzoeken. Deze rechtbanken, gerechten en procedures zijn onafhankelijk van de autoriteiten die voor de betrokken vaststelling of het betrokken herzieningsonderzoek verantwoordelijk zijn.

    Artikel 14

    Anti-dumpingmaatregelen namens een derde land

    14.1. Een verzoek tot het nemen van anti-dumpingmaatregelen namens een derde land moet worden ingediend door de autoriteiten van het derde land dat om de maatregelen verzoekt.

    14.2. Bij dit verzoek dient informatie over prijzen te worden gevoegd waaruit blijkt dat invoer met dumping plaatsvindt en nauwkeurige gegevens waaruit blijkt dat deze invoer de betrokken bedrijfstak in het derde land schade toebrengt. De autoriteiten van het derde land verlenen de autoriteiten van het land van invoer alle nodige bijstand bij het verzamelen van aanvullende informatie die het laatstgenoemde land nodig kan hebben.

    14.3. Bij het onderzoek van een dergelijk verzoek houden de autoriteiten van het land van invoer rekening met de gevolgen van de invoer die met dumping zou plaatsvinden voor de gehele bedrijfstak in het derde land. Bij het beoordelen van de schade dient derhalve niet alleen rekening te worden gehouden met de gevolgen van bedoelde invoer voor de uitvoer van de betrokken bedrijfstak naar het land van invoer en zelfs niet alleen met de totale uitvoer van de bedrijfstak.

    14.4. Het besluit een procedure al dan niet voort te zetten wordt door het land van invoer genomen. Indien het land van invoer bereid is maatregelen te nemen, wordt het initiatief om de zaak ter goedkeuring aan de Raad voor de handel in goederen voor te leggen door het land van invoer genomen.

    Artikel 15

    Leden die ontwikkelingslanden zijn

    De partijen zijn het erover eens dat de Leden die ontwikkelde landen zijn bij het onderzoek van verzoeken om anti-dumpingmaatregelen overeenkomstig het bepaalde in deze Overeenkomst bijzondere aandacht dienen te besteden aan de bijzondere situatie van de Leden die ontwikkelingslanden zijn. Vóór anti-dumpingrechten worden ingesteld die de wezenlijke belangen van de Leden die ontwikkelingslanden zijn zouden schaden, dient te worden nagegaan of de zaak kan worden geregeld door middel van de constructieve oplossingen waarin deze Overeenkomst voorziet.

    DEEL II

    Artikel 16

    Commissie Anti-dumpingpraktijken

    16.1. Er wordt een Commissie Anti-dumpingpraktijken ingesteld (hierna „Commissie” genoemd) waarin vertegenwoordigers van elk Lid zitting hebben. De Commissie kiest haar voorzitter en komt ten minste twee maal per jaar bijeen en, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, op verzoek van een Lid. De Commissie voert de taken uit waarmee zij krachtens deze Overeen komst of door de Leden is belast en stelt de Leden in de gelegenheid overleg te plegen over alle vraagstukken betreffende de toepassing van de Overeenkomst of het bevorderen van de doelstellingen ervan. Het WTO-Secretariaat treedt op als secretariaat van de Commissie.

    16.2. De Commissie kan zo nodig suborganen instellen.

    16.3. Bij het vervullen van hun taken kunnen de Commissie en haar eventuele suborganen overleg plegen met of inlichtingen inwinnen bij elke bron die daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komt. Alvorens echter inlichtingen in te winnen bij een bron die onder de rechtsmacht van een Lid valt, dienen de Commissie of het suborgaan dit Lid hiervan in kennis te stellen. Zij dienen de toestemming te verkrijgen van het Lid en van alle ondernemingen waarbij inlichtingen worden ingewonnen.

    16.4. De Leden doen de Commissie onverwijld verslag van alle door hen genomen voorlopige of definitieve anti-dumpingmaatregelen. Deze rapporten liggen op het Secretariaat ter inzage van de andere Leden. Voorts leggen de Leden halfjaarlijkse rapporten voor over alle anti-dumpingmaatregelen die zij de voorgaande zes maanden hebben genomen. Deze halfjaarlijkse rapporten worden op een overeengekomen standaardformulier gesteld.

    16.5. Elk Lid deelt de Commissie mede a) welke van zijn autoriteiten bevoegd zijn het in artikel 5 bedoelde onderzoek te openen en uit te voeren, en b) zijn interne procedures voor de opening en uitvoering van een dergelijk onderzoek.

    Artikel 17

    Overleg en geschillenbeslechting

    17.1. Behoudens andersluidende bepalingen in deze Overeenkomst is het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen (DSU) van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen in het kader van deze Overeenkomst.

    17.2. Elk Lid neemt de door andere Leden naar voren gebrachte opmerkingen in welwillende overweging en biedt voldoende gelegenheid tot overleg over alle onderwerpen die verband houden met de werking van deze Overeenkomst.

    17.3. Indien een Lid van de oordeel is dat een direct of indirect voor hem uit deze Overeenkomst voortvloeiend voordeel door een ander Lid of andere Leden wordt tenietgedaan of uitgehold of dat het bereiken van een doelstelling door een ander Lid of andere Leden wordt belemmerd, kan het, om tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen, schriftelijk om overleg met het betrokken Lid of de betrokken Leden verzoeken. Elk Lid neemt een dergelijk verzoek om overleg van een ander Lid in welwillende overweging.

    17.4. Indien het Lid dat om overleg heeft verzocht van oordeel is dat het overeenkomstig lid 3 gevoerde overleg niet tot een voor beide partijen bevredigende oplossing heeft geleid en de bevoegde autoriteiten van het importerende Lid het definitieve besluit tot heffing van antidumpingrechten of aanvaarding van prijsverbintenissen hebben genomen, kan het eerstgenoemde Lid de kwestie aan het Orgaan voor geschillenbeslechting (DSB) voorleggen. Wanneer een voorlopige maatregel belangrijke consequenties heeft en het Lid dat om het overleg heeft verzocht van oordeel is dat de maatregel strijdig is met artikel 7, lid 1, kan dit Lid de zaak eveneens aan het DSB voorleggen.

    17.5. Het DSB richt op verzoek van de klagende partij een panel op dat een onderzoek instelt op basis van:

    i) 

    een schriftelijke verklaring waarin het Lid dat het verzoek indient uiteenzet op welke wijze een direct of indirect voor hem uit deze Overeenkomst voortvloeiend voordeel teniet wordt gedaan of uitgehold of het bereiken van de doelstellingen van de Overeenkomst wordt belemmerd, en

    ii) 

    de gegevens die de autoriteiten van het importerende Lid overeenkomstig zijn interne procedures heeft verkregen.

    17.6. Bij het onderzoek van het in lid 5 bedoelde probleem:

    i) 

    bepaalt het panel, bij het beoordelen van de feitelijke situatie, of autoriteiten de feiten correct hebben vastgesteld en of hun evaluatie van deze feiten onbevooroordeeld en objectief was. Indien de feiten correct werden vastgesteld en de evaluatie onbevooroordeeld en objectief was, wordt deze evaluatie niet teniet gedaan, zelfs indien het panel tot een andere conclusie komt;

    ii) 

    interpreteert het panel de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst volgens de gebruikelijke regels voor de interpretatie van het internationale publiekrecht. Indien het panel constateert dat een desbetreffende bepaling van de Overeenkomst voor meer dan één aanvaardbare interpretatie vatbaar is, gaat het ervan uit dat de conclusie van de autoriteiten in overeenstemming is met de Overeenkomst indien deze op een van deze aanvaardbare interpretaties gebaseerd is.

    17.7. Aan het panel medegedeelde vertrouwelijke informatie wordt niet openbaar gemaakt zonder de formele toestemming van de persoon, instantie of autoriteit die deze informatie heeft verstrekt. Indien dergelijke informatie van het panel wordt gevraagd doch de openbaarmaking daarvan door het panel niet is toegestaan, wordt een niet-vertrouwelijke samenvatting verschaft van de informatie die is goedgekeurd door de persoon, het orgaan of de autoriteit die de informatie heeft verstrekt.

    DEEL III

    Artikel 18

    Slotbepalingen

    18.1. Specifieke maatregelen tegen invoer met dumping uit een ander Lid kunnen uitsluitend worden genomen overeenkomstig de bepalingen van de GATT 1994 zoals bij deze Overeenkomst geïnterpreteerd ( 52 ).

    18.2. Voorbehouden ten aanzien van het bepaalde in deze Overeenkomst kunnen uitsluitend met toestemming van de andere Leden worden gemaakt.

    18.3. Onverminderd de leden 3.1 en 3.2 zijn de bepalingen van deze Overeenkomst van toepassing op onderzoeken en herzieningsonderzoeken van bestaande maatregelen die worden geopend naar aanleiding van verzoeken die worden ingediend op of na de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor een Lid in werking treedt.

    18.3.1. 

    Voor de berekening van de dumpingmarges in terugbetalingsprocedures uit hoofde van artikel 9, lid 3, zijn de bij de meest recente vaststelling of herziening van dumping gehanteerde regels van toepassing.

    18.3.2. 

    Voor de toepassing van artikel 11, lid 3, worden bestaande anti-dumpingmaatregelen geacht uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst voor een lid-Staat te zijn ingesteld, behalve wanneer de op die datum geldende interne wetgeving van een Lid reeds een clausule van het in dit Lid bedoelde type bevatten.

    18.4. Elk Lid neemt noodzakelijke maatregelen, van algemene of van bijzondere aard, om ervoor te zorgen dat uiterlijk op de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor hem in werking treedt, zijn wetgeving, voorschriften en administratieve procedures in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst zoals deze voor het betrokken Lid van toepassing zijn.

    18.5. Elk Lid stelt de Commissie in kennis van alle wijzigingen in zijn wetgeving en voorschriften die van belang zijn voor de toepassing van deze Overeenkomst evenals van wijzigingen met betrekking tot de toepassing van deze wetgeving en voorschriften.

    18.6. De Commissie stelt elk jaar een onderzoek in naar de uitvoering en de werking van deze Overeenkomst, gelet op de doelstellingen ervan. De Commissie stelt de Raad voor de Handel in Goederen éénmaal per jaar in kennis van de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in de periode waarop dit onderzoek betrekking had.

    18.7. De bijlagen bij deze Overeenkomst maken daarvan integrerend deel uit.

    BIJLAGE I

    PROCEDURES VOOR HET ONDERZOEK TER PLAATSE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 6, LID 7

    1. Wanneer een onderzoek wordt geopend dienen de autoriteiten van het exporterende Lid en de ondernemingen waarvan bekend is dat zij bij de zaak betrokken zijn ervan in kennis te worden gesteld dat het voornemen bestaat een onderzoek ter plaatse in te stellen.

    2. Indien in uitzonderlijke omstandigheden het voornemen bestaat deskundigen die niet in overheidsdienst zijn in het onderzoeksteam op te nemen, dienen de ondernemingen en autoriteiten van het exporterende Lid daarvan in kennis te worden gesteld. Tegen dergelijke deskundigen moeten daadwerkelijke sancties kunnen worden getroffen indien zij het vertrouwelijke karakter van de informatie niet respecteren.

    3. De normale handelwijze dient erin te bestaan dat, vóór de definitieve datum van het bezoek wordt vastgesteld, de uitdrukkelijke toestemming van de betrokken ondernemingen in het exporterende Lid wordt verkregen.

    4. Zodra de toestemming van de betrokken ondernemingen is verkregen, stellen de met het onderzoek belaste autoriteiten de autoriteiten van het exporterende Lid in kennis van de namen en adressen van de te bezoeken ondernemingen en overeengekomen data.

    5. De ondernemingen dienen ruim van tevoren in kennis te worden gesteld van het bezoek.

    6. Bezoeken die ten doel hebben de vragenlijst toe te lichten vinden uitsluitend plaats op verzoek van de exporterende onderneming. Een dergelijk bezoek vindt uitsluitend plaats indien a) de autoriteiten van het importerende Lid de vertegenwoordigers van het betrokken Lid daarvan in kennis stellen en b) laatstgenoemden geen bezwaar hebben tegen het bezoek.

    7. Aangezien het onderzoek ter plaatse voornamelijk ten doel heeft de verstrekte gegevens te verifiëren of. aanvullende informatie te verzamelen, dient het plaats te vinden nadat het antwoord op de vragenlijst is ontvangen, tenzij de betrokken onderneming een andere regeling aanvaardt en de overheid van het exporterende Lid door de met het onderzoek belaste autoriteiten in kennis wordt gesteld van het eerdere bezoek en daartegen geen bezwaar heeft. Voorts dient de normale handelwijze erin te bestaan dat de betrokken ondernemingen voorafgaand aan het bezoek in kennis worden gesteld van het algemene karakter van de te verifiëren informatie en van alle verdere inlichtingen die dienen te worden verstrekt, hetgeen echter niet belet dat ter plaatse nadere bijzonderheden kunnen worden gevraagd ter aanvulling van de verkregen informatie.

    8. Vragen van de autoriteiten of ondernemingen van de exporterende Leden die van wezenlijk belang zijn voor het welslagen van het onderzoek ter plaatse dienen, voor zover mogelijk, voor het bezoek te worden beantwoord.

    BIJLAGE II

    MEEST BETROUWBARE INFORMATIE DIE BESCHIKBAAR IS IN DE ZIN VAN ARTIKEL 6, LID 8

    1. Zo spoedig mogelijk na de opening van het onderzoek geven de met het onderzoek belaste autoriteiten nauwkeurig aan welke gegevens zij van belanghebbenden wensen te ontvangen, evenals de wijze waarop belanghebbenden hun antwoorden dienen te structureren. De autoriteiten zien er bovendien op toe dat belanghebbenden ervan op de hoogte zijn dat, indien de informatie niet binnen een redelijke termijn wordt verstrekt, zij hun vaststellingen kunnen doen op basis van de beschikbare gegevens, met inbegrip van die welke door de binnenlandse bedrijfstak in het verzoek tot opening van het onderzoek zijn verstrekt.

    2. De autoriteiten kunnen bovendien verlangen dat een belanghebbende zijn antwoord op een bepaalde drager (bijvoorbeeld magneetband) of in een bepaalde computertaal verstrekt. Wanneer een dergelijk verzoek wordt gedaan, gaan de autoriteiten na of de belanghebbende redelijkerwijze in staat is zijn antwoorden op de gevraagde drager of in de gevraagde computertaal te verstrekken en zij verlangen niet dat deze voor het verstrekken van zijn antwoord een ander dan zijn eigen computersysteem gebruikt. De autoriteiten eisen niet dat het antwoord via de computer wordt verstrekt indien de belanghebbende niet over een geautomatiseerde administratie beschikt en deze wijze van beantwoording van de gestelde vragen een onredelijke extra belasting voor hem zou inhouden, met andere woorden, indien dit onredelijke bijkomende kosten en moeilijkheden zou veroorzaken.

    3. Alle controleerbare informatie die zo wordt verstrekt dat zij zonder grote moeilijkheden bij het onderzoek kan worden gebruikt, tijdig ter beschikking wordt gesteld en, in voorkomend geval, op een door de autoriteiten gevraagde drager of in een door de autoriteiten gevraagde computertaal wordt verstrekt, dient bij de vaststellingen in aanmerking te worden genomen. Indien een partij haar antwoord niet op de gewenste drager of in de gewenste computertaal verstrekt, maar de autoriteiten constateren dat aan de in punt 2 gestelde voorwaarden is voldaan, mag dit niet worden beschouwd het onderzoek aanmerkelijk te belemmeren.

    4. Wanneer de autoriteiten de op een bepaalde drager (bijvoorbeeld magneetband) verstrekte informatie niet kunnen verwerken, dient deze schriftelijk of in een andere voor de autoriteiten aanvaardbare vorm te worden toegezonden.

    5. Het feit dat de verstrekte informatie niet in alle opzichten ideaal is, mag voor de autoriteiten geen reden zijn deze buiten beschouwing te laten, indien de belanghebbende al het nodige heeft gedaan om de best mogelijke informatie te verstrekken.

    6. Indien bewijsmateriaal of inlichtingen niet worden aanvaard, dient de partij die deze heeft verstrekt onverwijld in kennis te worden gesteld van de redenen die aan deze afwijzing ten grondslag liggen en dient zij in de gelegenheid te worden gesteld binnen een redelijke termijn nadere inlichtingen te verstrekken, waarbij rekening dient te worden gehouden met de termijnen van het onderzoek. Indien de nadere inlichtingen door de autoriteiten ontoereikend worden geacht, dienen de redenen voor de afwijzing van dergelijk bewijsmateriaal of dergelijke informatie te worden vermeld in alle vaststellingen die openbaar worden gemaakt.

    7. Indien de autoriteiten hun bevindingen, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de normale waarde, dienen te baseren op informatie die zij uit secundaire bron hebben verkregen, met inbegrip van informatie die in het verzoek tot opening van een onderzoek was opgenomen, dienen zij de nodige voorzorgsmaatregelen in acht te nemen. In dergelijke gevallen dienen de autoriteiten de verkregen informatie, indien mogelijk, te toetsen aan informatie uit andere onafhankelijke bronnen waarover zij beschikken, zoals gepubliceerde prijslijsten, officiële invoerstatistieken of douanestatistieken alsmede aan de informatie die in de loop van het onderzoek van andere belanghebbenden werd verkregen. Het spreekt echter vanzelf dat indien een belanghebbende geen medewerking verleent en de autoriteiten derhalve bepaalde relevante informatie wordt onthouden, dit ten gevolge kan hebben dat de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij zijn medewerking had verleend.

    OVEREENKOMST INZAKE DE TOEPASSING VAN ARTIKEL VII VAN DE ALGEMENE OVEREENKOMST BETREFFENDE TARIEVEN EN HANDEL 1994

    ALGEMENE INLEIDING

    1. De grondslag van de douanewaarde voor de toepassing van deze Overeenkomst is de „transactiewaarde” als omschreven in artikel 1. Artikel 1 dient te worden gelezen in samenhang met artikel 8, dat, onder meer, in een aanpassing van de werkelijk betaalde of te betalen prijs voorziet in het geval dat bepaalde specifieke elementen die worden geacht deel uit te maken van de douanewaarde ten laste van de koper komen, maar niet in de werkelijk voor de in te voeren goederen betaalde of te betalen prijs zijn begrepen. In artikel 8 is tevens bepaald dat sommige prestaties van de koper ten gunste van de verkoper die veeleer in de vorm van bepaalde goederen of diensten dan in de vorm van geld worden verstrekt tot de transactiewaarde behoren. De artikelen 2 tot en met 7 hebben betrekking op de methoden voor het bepalen van de douanewaarde in gevallen waarin deze waarde niet met toepassing van artikel 1 kan worden vastgesteld.

    2. Wanneer de douanewaarde niet overeenkomstig artikel 1 kan worden bepaald, plegen de douanediensten en de importeur normaliter overleg om de grondslag van de waarde overeenkomstig artikel 2 of artikel 3 vast te stellen. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat de importeur over gegevens betreffende de douanewaarde van ingevoerde identieke of soortgelijke goederen beschikt waarover de douanediensten van de invoerhaven niet direct beschikken. Het is echter ook mogelijk dat de douanediensten over inlichtingen betreffende de douanewaarde van ingevoerde identieke of soortgelijke goederen beschikken die voor de importeur niet zonder meer toegankelijk zijn. Door overleg tussen de partijen kunnen met inachtneming van het handelsgeheim inlichtingen worden uitgewisseld teneinde een passende grondslag voor de douanewaarde vast te stellen.

    3. De artikelen 5 en 6 verschaffen twee grondslagen voor het bepalen van de douanewaarde in gevallen waarin deze niet op grond van de transactiewaarde van de ingevoerde goederen of van ingevoerde identieke of soortgelijke goederen kan worden vastgesteld. Krachtens artikel 5, lid 1, wordt de douanewaarde bepaald op grond van de prijs waartegen de goederen in de staat waarin zij worden ingevoerd aan een niet verbonden koper in het land van invoer worden verkocht. Voorts heeft de importeur op zijn verzoek het recht de douanewaarde van goederen die na de invoer aan een bewerking of verwerking worden onderworpen met toepassing van artikel 5 te doen bepalen. Krachtens artikel 6 wordt de douanewaarde op grond van de berekende waarde bepaald. Beide methoden doen evenwel bepaalde moeilijkheden rijzen en om die reden geeft artikel 4 de importeur het recht de volgorde te kiezen waarin beide methoden worden toegepast.

    4. In artikel 7 is aangegeven hoe de douanewaarde wordt bepaald in gevallen waarin dit niet op basis van een van de voorafgaande artikelen kan geschieden.



    DE LEDEN,

    Gelet op de multilaterale handelsbesprekingen;

    Verlangende de doelstellingen van GATT 1994 te bevorderen en de internationale handel van de ontwikkelingslanden een extra stimulans te geven;

    Erkennende het belang van artikel VII van GATT 1994 en verlangende regels vast te stellen ter bevordering van een grotere eenvormigheid en rechtszekerheid bij de toepassing van deze bepalingen;

    Erkennende de noodzaak van een rechtvaardig, eenvormig en neutraal systeem voor het bepalen van de douanewaarde van goederen dat het gebruik van willekeurig vastgestelde of fictieve douanewaarden uitsluit;

    Erkennende dat de grondslag voor de berekening van de douanewaarde van goederen zoveel mogelijk de transactiewaarde dient te zijn van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald;

    Erkennende dat de douanewaarde op eenvoudige en billijke, met de handelspraktijk verenigbare grondslagen dient te berusten en dat de methoden voor het bepalen van de waarde van algemene toepassing moeten zijn, ongeacht de herkomst van de goederen;

    Erkennende dat de procedures voor het bepalen van de douanewaarde niet voor het bestrijden van dumping mogen worden gebruikt,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:



    DEEL I

    REGELS VOOR HET BEPALEN VAN DE DOUANEWAARDE

    Artikel 1

    1.  

    De douanewaarde van ingevoerde goederen is de transactiewaarde, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs wanneer deze voor uitvoer naar het land van invoer worden verkocht, aangepast overeenkomstig artikel 8, op voorwaarde dat:

    a) 

    er geen beperkingen zijn ten aanzien van de overdracht of het gebruik van de goederen door de koper, met uitzondering van beperkingen die:

    i) 

    worden opgelegd of voorgeschreven door de wet of de autoriteiten in het land van invoer;

    ii) 

    het geografische gebied beperken waarbinnen de goederen mogen worden doorverkocht; of

    iii) 

    de waarde van de goederen niet aanmerkelijk beïnvloeden;

    b) 

    de verkoop of de prijs niet zijn beïnvloed door enige voorwaarde of prestatie waarvan de waarde, voor zover deze betrekking heeft op de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, niet kan worden vastgesteld;

    c) 

    geen enkel deel van de opbrengst van de latere wederverkoop, overdracht of het latere gebruik van de goederen door de koper direct of indirect ten goede zal komen aan de verkoper, tenzij een passende correctie kan worden toegepast overeenkomstig artikel 8; en

    d) 

    de koper en de verkoper niet verbonden zijn of, indien de koper en de verkoper verbonden zijn, de transactiewaarde voor douanedoeleinden aanvaardbaar is ingevolge het bepaalde in lid 2.

    2.  
    a) 

    Voor het beantwoorden van de vraag of de transactiewaarde aanvaardbaar is voor de toepassing van lid 1, is het feit dat de koper en de verkoper verbonden zijn in de zin van artikel 15 op zich geen reden de transactiewaarde als niet aanvaardbaar aan te merken. In een dergelijk geval worden de omstandigheden van de verkoop onderzocht en wordt de transactiewaarde aanvaard op voorwaarde dat de verbondenheid de prijs niet heeft beïnvloed. Indien de douane, op grond van de informatie die zij van de importeur of anderszins heeft verkregen, redenen heeft om aan te nemen dat de verbondenheid de prijs heeft beïnvloed, deelt zij die redenen mede aan de importeur aan wie voldoende gelegenheid moet worden gegeven om te reageren. Indien de importeur dit verlangt, worden de redenen hem schriftelijk ter kennis gebracht.

    b) 

    Bij een verkoop tussen verbonden personen wordt de transactiewaarde aanvaard en de waarde van de goederen vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van lid 1, indien de importeur aantoont dat op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip die waarde een van de volgende waarden zeer dicht benadert:

    i) 

    de transactiewaarde van identieke of soortgelijke goederen bij verkopen voor uitvoer naar hetzelfde land van invoer aan niet verbonden kopers;

    ii) 

    de douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 5;

    iii) 

    de douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 6;

    Bij de toepassing van de vorengenoemde criteria wordt naar behoren rekening gehouden met aangetoonde verschillen in handelsniveau en hoeveelheid, evenals met de in artikel 8 genoemde elementen en met de kosten die de verkoper maakt bij verkopen aan niet met hem verbonden kopers en die hij niet maakt bij verkopen aan kopers die wel met hem zijn verbonden.

    c) 

    De in lid 2, onder b), genoemde criteria worden op verzoek van de importeur toegepast en dienen alleen ter vergelijking. Vervangende waarden kunnen niet met toepassing van lid 2, onder b), worden vastgesteld.

    Artikel 2

    1.  
    a) 

    Indien de douanewaarde van de ingevoerde goederen niet met toepassing van artikel 1 kan worden vastgesteld, is de douanewaarde de transactiewaarde van identieke goederen die voor uitvoer naar hetzelfde land van invoer zijn verkocht en waarvan de uitvoer op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip heeft plaatsgevonden als die van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald.

    b) 

    Bij toepassing van dit artikel wordt de douanewaarde vastgesteld aan de hand van de transactiewaarde van identieke goederen die op hetzelfde handelsniveau en in nagenoeg dezelfde hoeveelheid zijn verkocht als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald. Bij ontstentenis van een dergelijke verkoop wordt gebruik gemaakt van de transactiewaarde van identieke goederen die op een verschillend handelsniveau en/of in verschillende hoeveelheden zijn verkocht, aangepast ten einde rekening te houden met deze verschillen in handelsniveau en/of hoeveelheid, mits aan dergelijke aanpassingen bewijsmateriaal ten grondslag ligt waaruit duidelijk blijkt dat zij redelijk en exact zijn en ongeacht of de aanpassingen een verhoging dan wel een verlaging van de waarde ten gevolge hebben.

    2.  
    Indien de in artikel 8, lid 2, bedoelde kosten in de transactiewaarde begrepen zijn, wordt deze waarde aangepast ten einde rekening te houden met aanmerkelijke verschillen, wat deze kosten betreft, tussen de ingevoerde goederen en de in aanmerking genomen identieke goederen die het gevolg zijn van verschillen in afstanden en wijzen van vervoer.
    3.  
    Indien bij de toepassing van dit artikel meer dan een transactiewaarde van identieke goederen wordt gevonden, wordt de douanewaarde van de ingevoerde goederen op basis van de laagste van die waarden vastgesteld.

    Artikel 3

    1.  
    a) 

    Indien de douanewaarde van de ingevoerde goederen niet met toepassing van het bepaalde in de artikelen 1 en 2 kan worden vastgesteld, is de douanewaarde de transactiewaarde van soortgelijke goederen die voor uitvoer naar hetzelfde land van invoer zijn verkocht en die op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip zijn uitgevoerd als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald.

    b) 

    Bij toepassing van dit artikel wordt de douanewaarde vastgesteld aan de hand van de transactiewaarde van soortgelijke goederen die op hetzelfde handelsniveau en in nagenoeg dezelfde hoeveelheid zijn verkocht als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald. Bij ontstentenis van een dergelijke verkoop wordt gebruik gemaakt van de transactiewaarde van soortgelijke goederen die op een verschillend handelsniveau en/of in verschillende hoeveelheden zijn verkocht, aangepast ten einde rekening te houden met verschillen in handelsniveau en/of hoeveelheid, mits dergelijke correcties gegrond zijn op bewijsmateriaal waaruit duidelijk blijkt dat zij redelijk en exact zijn en ongeacht of zij een verhoging dan wel een verlaging van de waarde ten gevolge hebben.

    2.  
    Indien de in artikel 8, lid 2, bedoelde kosten in de transactiewaarde begrepen zijn, wordt deze waarde aangepast ten einde rekening te houden met aanmerkelijke verschillen, wat deze kosten betreft, tussen de ingevoerde en de in aanmerking genomen soortgelijke goederen die het gevolg zijn van verschillen in afstanden en wijzen van vervoer.
    3.  
    Indien bij toepassing van dit artikel meer dan een transactiewaarde van soortgelijke goederen wordt gevonden, wordt de douanewaarde van de ingevoerde goederen op basis van de laagste van die waarden vastgesteld.

    Artikel 4

    Indien de douanewaarde van de ingevoerde goederen niet met toepassing van het bepaalde in de artikelen 1, 2 en 3 kan worden vastgesteld, wordt zij overeenkomstig artikel 5 vastgesteld of, indien de douanewaarde niet met toepassing van dat artikel kan worden vastgesteld, met toepassing van de bepalingen van artikel 6, met dien verstande dat de toepassingsvolgorde van de artikelen 5 en 6 op verzoek van de importeur wordt omgekeerd.

    Artikel 5

    1.  
    a) 

    Indien de ingevoerde goederen of ingevoerde identieke of soortgelijke goederen in het land van invoer worden verkocht in de staat waarin zij zijn ingevoerd, wordt de met toepassing van dit artikel vastgestelde douanewaarde van de ingevoerde goederen gebaseerd op de prijs per eenheid waartegen de ingevoerde goederen of ingevoerde identieke of soortgelijke goederen, op of omstreeks het tijdstip van invoer van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, aldus in de grootste totale hoeveelheid worden verkocht aan personen die niet zijn verbonden met de personen van wie zij deze goederen kopen, minus de volgende elementen:

    i) 

    hetzij de commissies die gewoonlijk worden betaald of overeengekomen, hetzij de gebruikelijke marges voor winst en algemene kosten bij verkopen in het land van invoer van ingevoerde goederen van dezelfde aard of soort;

    ii) 

    de gebruikelijke kosten van vervoer en verzekering en aanverwante kosten, gemaakt in het land van invoer;

    iii) 

    in voorkomend geval de in artikel 8, lid 2, bedoelde kosten; en

    iv) 

    de douanerechten en andere nationale belastingen die in het land van invoer in verband met de invoer of de verkoop van de goederen verschuldigd zijn.

    b) 

    Indien noch de ingevoerde goederen, noch ingevoerde identieke of soortgelijke goederen worden verkocht op of omstreeks het tijdstip van invoer van de goederen waarvan de waarde wordt vastgesteld, wordt de douanewaarde, behoudens het bepaalde in lid 1, onder a), vastgesteld op basis van de prijs per eenheid waartegen de ingevoerde goederen of ingevoerde identieke of soortgelijke goederen in de staat waarin zij zijn ingevoerd in het land van invoer worden verkocht op de vroegste datum na de datum van invoer van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, doch niet later dan 90 dagen na die invoer.

    2.  
    Indien noch de ingevoerde goederen, noch identieke of soortgelijke ingevoerde goederen in het land van invoer worden verkocht in de staat waarin zij zijn ingevoerd, wordt op verzoek van de importeur de douanewaarde gebaseerd op de prijs per eenheid waartegen de ingevoerde goederen na bewerking of verwerking in de grootste totale hoeveelheid zijn verkocht aan personen in het land van invoer die niet zijn verbonden met de personen van wie zij deze goederen kopen, met inachtneming van de door de bewerking of verwerking toegevoegde waarde en de in lid 1, onder a), bedoelde in mindering te brengen elementen.

    Artikel 6

    1.  

    De op grond van dit artikel bepaalde douanewaarde van ingevoerde goederen is gebaseerd op een berekende waarde. Deze berekende waarde bestaat uit de som van:

    a) 

    de kosten of de waarde van de materialen en de vervaardiging of van andere bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen verrichte handelingen;

    b) 

    een bedrag voor winst en algemene kosten dat overeenkomt met het bedrag dat producenten in het land van uitvoer gewoonlijk incalculeren bij de verkoop voor uitvoer naar het land van invoer van goederen van dezelfde aard of soort als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald;

    c) 

    de kosten of de waarde van alle andere uitgaven waarmee rekening moet worden gehouden bij de toepassing van de door een Lid krachtens artikel 8, lid 2, gekozen methode van waardebepaling.

    2.  
    Geen van de Leden kan, ten behoeve van de vaststelling van een berekende waarde, een niet op haar grondgebied gevestigde persoon dwingen tot het overleggen voor onderzoek van, of het geven van inzage in enige boekhoudkundige rekening of ander document. Niettemin kunnen de autoriteiten van het land van invoer, met toestemming van de producent van de goederen, de inlichtingen die deze met het oog op de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig het bepaalde in dit artikel heeft verstrekt in een ander land controleren, op voorwaarde dat genoemde autoriteiten de overheidsinstanties van het betrokken land tijdig inlichten en deze laatsten geen bezwaar maken tegen het onderzoek.

    Artikel 7

    1.  
    Indien de douanewaarde van de ingevoerde goederen niet met toepassing van de artikelen 1 tot en met 6 kan worden vastgesteld, wordt deze waarde vastgesteld met redelijke middelen die verenigbaar zijn met de beginselen en algemene bepalingen van de onderhavige Overeenkomst en van artikel VII van GATT 1994 en op basis van de in het land van invoer beschikbare gegevens.
    2.  

    De uit hoofde van dit artikel vastgestelde douanewaarde is niet gebaseerd op:

    a) 

    de verkoopprijs in het land van invoer van in dat land voortgebrachte goederen;

    b) 

    een systeem dat voorziet in de aanvaarding voor douanedoeleinden van de hoogste van twee alternatieve waarden;

    c) 

    de prijs van goederen op de binnenlandse markt van het land van uitvoer;

    d) 

    de produktiekosten, andere dan berekende waarden die met toepassing van artikel 6 voor identieke of soortgelijke goederen zijn vastgesteld;

    e) 

    de prijs van de voor uitvoer naar een ander land dan het land van invoer bestemde goederen;

    f) 

    minimum douanewaarden; of

    g) 

    willekeurig vastgestelde of fictieve waarden.

    3.  
    De importeur wordt op zijn verzoek schriftelijk in kennis gesteld van de overeenkomstig het bepaalde in dit artikel vastgestelde waarde en de daarbij gehanteerde methode.

    Artikel 8

    1.  

    Wanneer de douanewaarde met toepassing van artikel 1 wordt vastgesteld, wordt de werkelijk voor de ingevoerde goederen betaalde of te betalen prijs verhoogd met:

    a) 

    de volgende elementen, voor zover deze ten laste komen van de koper en zij niet in de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs begrepen zijn:

    i) 

    commissies en courtage, met uitzondering van inkoopcommissies;

    ii) 

    de kosten van verpakkingsmiddelen die voor douanedoeleinden worden geacht een geheel te vormen met de goederen;

    iii) 

    de kosten van het verpakken, zowel arbeidsloon als materiaal;

    b) 

    de waarde, naar verhouding toegedeeld, van de onderstaande goederen en diensten indien deze gratis of tegen verlaagde prijs rechtstreeks of onrechtstreeks door de koper worden geleverd ten behoeve van de voortbrenging en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen, voor zover deze waarde niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs is begrepen:

    i) 

    in de ingevoerde goederen verwerkte materialen, delen, onderdelen en dergelijke;

    ii) 

    werktuigen, matrijzen, gietvormen en dergelijke bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen gebruikte voorwerpen;

    iii) 

    bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen verbruikte materialen;

    iv) 

    „engineering”, ontwikkeling, werken van kunst, ontwerpen, tekeningen en schetsen, verricht of gemaakt elders dan in het land van invoer en noodzakelijk voor de voortbrenging van de ingevoerde goederen;

    c) 

    royalties en licentierechten in verband met de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, die de koper overeenkomstig de verkoopvoorwaarden direct of indirect moet betalen, voor zover deze royalties en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen;

    d) 

    de waarde van elk deel van de opbrengst van een latere wederverkoop, overdracht of gebruik van de ingevoerde goederen dat de verkoper rechtstreeks of onrechtstreeks toekomt.

    2.  

    Elk Lid neemt in zijn nationale wetgeving bepalingen op die erin voorzien dat de hiernavolgende elementen geheel of ten dele, hetzij van de douanewaarde worden uitgesloten, hetzij daarin worden begrepen:

    a) 

    de kosten van het vervoer van de ingevoerde goederen tot de haven of plaats van invoer;

    b) 

    de kosten van laden, lossen en behandeling van de ingevoerde goederen in verband met het vervoer daarvan tot de haven of plaats van invoer; en

    c) 

    de verzekeringskosten.

    3.  
    Wanneer met toepassing van dit artikel elementen aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd geschiedt zulks enkel op basis van objectieve en kwantificeerbare gegevens.
    4.  
    Aan de werkelijke betaalde of te betalen prijs worden geen andere elementen toegevoegd dan die waarin dit artikel voorziet.

    Artikel 9

    1.  
    Indien voor de vaststelling van de douanewaarde een munteenheid moet worden omgerekend, wordt daar voor de door de bevoegde autoriteiten van het betrokken land van invoer bekendgemaakte wisselkoers gebruikt die, voor de periode waarop elk publicatiedocument betrekking heeft, zo getrouw mogelijk de gangbare waarde van die munteenheid bij handelstransacties in de munteenheid van het land van invoer weergeeft;
    2.  
    De te gebruiken omrekeningskoers is die welke van kracht is op het tijdstip van uitvoer of van invoer, al naar gelang door elk Lid wordt bepaald.

    Artikel 10

    Elke voor het vaststellen van de douanewaarde verstrekte inlichting die een vertrouwelijk karakter heeft of die op vertrouwelijke grondslag wordt medegedeeld, wordt door de betrokken autoriteiten als strikt vertrouwelijk behandeld en wordt door hen niet bekendgemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van de persoon of overheidsinstantie die ze heeft verstrekt, tenzij deze bekendmaking in het kader van gerechtelijke procedures gevorderd wordt.

    Artikel 11

    1.  
    De wetgeving van elk Lid voorziet in verband met de vaststelling van de douanewaarde in een recht op beroep, zonder sanctie, ten behoeve van de importeur of enige andere tot betaling van het invoerrecht gehouden persoon.
    2.  
    Een eerste beroep zonder sanctie kan bij een douane-instantie of bij een onafhankelijk lichaam worden ingesteld, hoewel de wetgeving van ieder Lid in een recht op beroep zonder sanctie bij een rechterlijke instantie voorziet.
    3.  
    De uitspraak op het beroep wordt de appellant ter kennis gebracht en de motivering van de uitspraak wordt hem schriftelijk medegedeeld. Tevens wordt hij ingelicht omtrent zijn recht op verder beroep.

    Artikel 12

    De algemeen toepasselijke wetten, verordeningen en rechterlijke en administratieve besluiten ter uitvoering van deze Overeenkomst worden door het betrokken land van invoer bekendgemaakt overeenkomstig artikel X van GATT 1994.

    Artikel 13

    Indien bij de vaststelling van de douanewaarde van ingevoerde goederen blijkt dat het noodzakelijk is de definitieve vaststelling van deze douanewaarde uit te stellen, kan de importeur zijn goederen niettemin aan het douaneverband onttrekken, mits hij, indien vereist, een toereikende zekerheid stelt — in de vorm van een borgstelling of waarborgsom of op enige andere passende wijze — voor de definitieve betaling van de invoerrechten die voor de goederen verschuldigd kunnen zijn. In de wetgeving van elk Lid worden daartoe strekkende bepalingen opgenomen.

    Artikel 14

    De aantekeningen in bijlage I bij deze Overeenkomst vormen een integrerend deel van deze Overeenkomst en de artikelen van deze Overeenkomst moeten in samenhang met hun respectieve aantekeningen worden gelezen en toegepast. Bijlage II en bijlage III vormen eveneens een integrerend deel van deze Overeenkomst.

    Artikel 15

    1.  

    In deze Overeenkomst wordt verstaan onder:

    a) 

    „douanewaarde van ingevoerde goederen”, de waarde van de goederen zoals deze is vastgesteld met het oog op de heffing van ad valorem douanerechten van ingevoerde goederen;

    b) 

    „land van invoer”, land of douanegebied van invoer; en

    c) 

    „voortgebracht”, onder meer geteeld, gefabriceerd en gedolven.

    2.  

    In deze Overeenkomst:

    a) 

    worden onder „identieke goederen” verstaan goederen die in alle opzichten gelijk zijn, onder meer wat hun fysieke kenmerken, kwaliteit en reputatie betreft. Geringe verschillen in uiterlijk voorkomen zijn geen beletsel om goederen die voor het overige aan de definitie voldoen, als identiek aan te merken;

    b) 

    worden onder „soortgelijke goederen” verstaan goederen die, hoewel zij niet in alle opzichten gelijk zijn, dezelfde kenmerken vertonen en dezelfde bestanddelen bevatten, waardoor zij dezelfde functies kunnen vervullen en in de handel onderling uitwisselbaar zijn. De kwaliteit van de goederen, hun reputatie en de aanwezigheid van een handelsmerk behoren tot de factoren die in aanmerking moeten worden genomen bij het beantwoorden van de vraag of goederen soortgelijk zijn;

    c) 

    worden onder „identieke goederen” en „soortgelijke goederen”, al naar gelang van het geval, niet verstaan goederen waarin engineering, ontwikkeling, werken van kunst, ontwerpen, tekeningen en schetsen zijn verwerkt of tot uitdrukking gebracht, waarvoor, wegens het feit dat zij in het land van invoer werden verricht of gemaakt, geen correctie in de zin van artikel 8, lid 1, onder b), punt iv), heeft plaatsgevonden;

    d) 

    worden goederen slechts als „identieke goederen” of „soortgelijke goederen” aangemerkt indien zij in hetzelfde land zijn voortgebracht als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald;

    e) 

    worden door een andere persoon voortgebrachte goederen slechts in aanmerking genomen indien er, al naar gelang van het geval, geen identieke of soortgelijke goederen voorhanden zijn die door dezelfde persoon zijn voortgebracht als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald.

    3.  
    In deze overeenkomst worden onder „goederen van dezelfde aard of soort” verstaan, goederen behorende tot een groep of assortiment van goederen, identieke of soortgelijke goederen daaronder begrepen, die door een bepaalde industrie of bedrijfstak worden voortgebracht.
    4.  

    Voor de toepassing van deze Overeenkomst worden personen enkel geacht te zijn verbonden indien:

    a) 

    zij functionaris of directeur zijn in eikaars ondernemingen;

    b) 

    zij van rechtswege in zaken verbonden zijn;

    c) 

    de een de werkgever is van de ander;

    d) 

    enig persoon, direct of indirect, 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beide in zijn bezit heeft, daarover zeggenschap heeft of daarvan houder is;

    e) 

    een van hen direct of indirect zeggenschap heeft over de ander;

    f) 

    een derde persoon, direct of indirect, zeggenschap heeft over beiden;

    g) 

    zij te zamen, direct of indirect, zeggenschap hebben over een derde persoon; of

    h) 

    zij leden zijn van dezelfde familie.

    5.  
    Personen die in zaken verbonden zijn doordat de een exclusief agent, exclusief distributeur of exclusief concessiehouder, ongeacht de gebruikte omschrijving, van de ander is, worden voor de toepassing van deze Overeenkomst geacht te zijn verbonden indien zij aan een van de in lid 4 opgenomen criteria beantwoorden.

    Artikel 16

    De importeur heeft op door hem ingediend schriftelijk verzoek recht op een schriftelijke toelichting van de douane van het land van invoer waarin deze uiteenzet op welke wijze de douanewaarde van de door hem ingevoerde goederen werd vastgesteld.

    Artikel 17

    Niets in deze Overeenkomst mag worden uitgelegd als een beperking of betwisting van de rechten van de douanediensten zich te vergewissen van de echtheid of de juistheid van elke verklaring, eik document of elke aangifte die met het oog op de vaststelling van de douanewaarde worden overgelegd.



    DEEL II

    BEHEER VAN DE OVEREENKOMST, OVERLEG EN GESCHILLENBESLECHTING

    Artikel 18

    Instellingen

    1.  
    Er wordt een Commissie douanewaarde (hierna te noemen „de Commissie”) ingesteld, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van elk der partijen. De Commissie kiest haar voorzitter en vergadert normaliter éénmaal per jaar of zo dikwijls als de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst voorschrijven. Doel van de vergaderingen is de Leden de gelegenheid te geven tot overleg over zaken die verband houden met het beheer van het systeem voor het vaststellen van de douanewaarde door elk van de Leden voor zover dit de werking van deze Overeenkomst kan beïnvloeden of haar doelstellingen kan bevorderen, alsmede het uitvoeren van de overige taken die de Leden de Commissie kunnen opdragen. Het secretariaat van de Commissie wordt door het Secretariaat van de WTO waargenomen.
    2.  
    Er wordt, onder auspiciën van de Internationale Douaneraad (in deze Overeenkomst „de IDR” genoemd), een technische commissie douanewaarde (hierna te noemen „Technische commissie”) ingesteld die de in bijlage II bij deze-Overeenkomst omschreven taken uitvoert overeenkomstig het reglement van orde dat in deze bijlage is opgenomen.

    Artikel 19

    Overleg en geschillenbeslechting

    1.  
    Behoudens andersluidende bepalingen in deze Overeenkomst is het „Memorandum van Overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen” van toepassing op het overleg en de regeling van geschillen in het kader van deze Overeenkomst.
    2.  
    Indien een Lid van mening is dat een voordeel dat hem ingevolge deze Overeenkomst rechtstreeks of onrechtstreeks toekomt, wordt tenietgedaan of in het gedrang wordt gebracht, dan wel dat de verwezenlijking van enige doelstelling van deze Overeenkomst door de handelingen van een ander Lid of andere Leden wordt belemmerd, kan het eerstgenoemde Lid, ten einde een wederzijds bevredigende oplossing te vinden voor het probleem, om overleg met het betrokken Lid of de betrokken Leden verzoeken. Ieder Lid neemt alle verzoeken om overleg van een ander Lid in welwillende overweging.
    3.  
    De Technische commissie verleent desgevraagd advies en bijstand aan de bij het overleg betrokken Leden.
    4.  
    Op verzoek van een partij bij het geschil of eigener beweging kan een voor het onderzoek van een geschil in verband met de bepalingen van deze Overeenkomst opgericht panel de Technische commissie verzoeken alle technische kwesties aan een onderzoek te onderwerpen. Het panel stelt de taakomschrijving van de Technische commissie voor het betreffende geschil vast evenals de termijn waarbinnen de Technische commissie verslag moet doen van haar bevindingen. Het panel houdt rekening met het verslag van de Technische commissie. Indien de Technische commissie geen consensus kan bereiken over een vraagstuk dat haar overeenkomstig het bepaalde in dit lid werd voorgelegd, verdient het aanbeveling dat het panel de partijen bij het geschil in de gelegenheid stelt hun zienswijze daaromtrent aan het panel uiteen te zetten.
    5.  
    Aan het panel verstrekte vertrouwelijke informatie wordt niet openbaar gemaakt zonder de formele toestemming van de persoon, instantie of autoriteit die deze informatie heeft verstrekt. Wanneer het panel om dergelijke informatie wordt verzocht, doch de bekendmaking daarvan door het panel niet is toegestaan, wordt met toestemming van de persoon, instantie of autoriteit die de informatie heeft verstrekt een niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan vrijgegeven.



    DEEL III

    BIJZONDERE EN GEDIFFERENTIEERDE BEHANDELING

    Artikel 20

    1.  
    De Leden die ontwikkelingslanden zijn en die geen partij zijn bij de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 12 april 1979 kunnen de toepassing van het bepaalde in dé onderhavige Overeenkomst opschorten voor een periode van ten hoogste vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor deze Leden in werking treedt. Leden die ontwikkelingslanden zijn en die de toepassing van deze Overeenkomst wensen op te schorten, stellen de Directeur-generaal van de WTO daarvan in kennis.
    2.  
    Naast het bepaalde in lid 1 kunnen Leden die ontwikkelingslanden zijn en die geen partij zijn bij de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 12 april 1979, de toepassing van artikel 1, lid 2, onder b), punt iii), en van artikel 6 opschorten voor een periode van ten hoogste drie jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop zij alle andere bepalingen van deze Overeenkomst ten uitvoer hebben gelegd. Leden die ontwikkelingslanden zijn en die besluiten de toepassing van de in dit lid genoemde bepalingen op te schorten, stellen de Directeur-generaal van de WTO daarvan in kennis.
    3.  
    De Leden die ontwikkelde landen zijn verlenen op onderling overeengekomen voorwaarden technische bijstand aan de Leden die ontwikkelingslanden zijn en die daarom verzoeken. De Leden die ontwikkelde landen zijn stellen op deze basis programma's inzake technische bijstand op die voorzien in, onder meer, opleiding van personeel, hulp bij het uitwerken van toepassingsmaatregelen, toegang tot informatiebronnen inzake de methoden voor het vaststellen van de douanewaarde en advies betreffende de toepassing van deze Overeenkomst.



    DEEL IV

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 21

    Voorbehouden

    Voorbehouden ten aanzien van de bepalingen van deze Overeenkomst kunnen uitsluitend met instemming van de andere Leden worden gemaakt.

    Artikel 22

    Nationale wetgeving

    1.  
    Elk Lid draagt zorg dat, uiterlijk op de datum waarop de bepalingen van deze Overeenkomst voor hem van toepassing worden, zijn wetten, voorschriften en administratieve procedures in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst.
    2.  
    Elk Lid stelt de Commissie in kennis van alle wijzigingen in zijn wetten en voorschriften die betrekking hebben op deze Overeenkomst en van alle wijzigingen in verband met het beheer van deze wetten en voorschriften.

    Artikel 23

    Herziening

    De Commissie stelt met inachtneming van de doelstellingen van de Overeenkomst jaarlijks een onderzoek in naar de toepassing en de werking daarvan. De Commissie doet de Raad voor de handel in goederen jaarlijks verslag van de ontwikkelingen welke zich hebben voorgedaan in de periode waarop het onderzoek betrekking had.

    Artikel 24

    Secretariaat

    Het secretariaat van deze Overeenkomst wordt door het Secretariaat van de WTO waargenomen, behalve wat de specifiek aan de Technische commissie opgedragen taken betreft, waarvoor het secretariaat door het Secretariaat van de IDR wordt waargenomen.

    BIJLAGE I

    TOELICHTING

    Algemene aantekening

    Volgorde waarin de diverse methoden voor het bepalen van de douanewaarde worden toegepast:

    1. In de artikelen 1 tot en met 7 is bepaald op welke wijze in het kader van deze Overeenkomst de douanewaarde van ingevoerde goederen moet worden vastgesteld. De methoden van waardebepaling zijn vermeld in de volgorde waarin zij moeten worden toegepast. De eerste methode voor het bepalen van de douanewaarde is omschreven in artikel 1 en wanneer de daarin gestelde voorwaarden zijn vervuld, dient de waarde van de ingevoerde goederen overeenkomstig dit artikel te worden bepaald.

    2. Indien de douanewaarde niet met toepassing van artikel 1 kan worden bepaald, worden achtereenvolgens de navolgende artikelen in beschouwing genomen tot het eerste artikel op basis waarvan de douanewaarde kan worden vastgesteld. Behoudens het bepaalde in artikel 4 kunnen de bepalingen van een navolgend artikel slechts toepassing vinden indien de douanewaarde niet overeenkomstig het onmiddellijk daaraan voorafgaande artikel kan worden vastgesteld.

    3. Indien de importeur geen verzoek tot omkering van de volgorde van de artikelen 5 en 6 indient, wordt de normale volgorde aangehouden. Indien de importeur een dergelijk verzoek indient, doch de douanewaarde onmogelijk op grond van artikel 6 kan worden bepaald, dient zij overeenkomstig artikel 5 te worden vastgesteld, indien dit wel mogelijk is.

    4. Wanneer de douanewaarde niet met toepassing van de artikelen 1 tot en met 6 kan worden vastgesteld, dient zij overeenkomstig artikel 7 te worden vastgesteld.

    Toepassing van algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen

    1. Onder „algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen” worden verstaan de boekhoudkundige beginselen waarvoor in een land op een bepaald tijdstip een algemene consensus of ruime gezaghebbende steun bestaat en die bepalen welke economische middelen en verplichtingen als activa en passiva moeten worden geboekt, welke wijzigingen in de activa en passiva dienen te worden geregistreerd, hoe de activa en passiva en de wijzigingen daarvan moeten worden gemeten, welke gegevens openbaar moeten worden gemaakt en hoe deze openbaarmaking dient te geschieden, alsmede welke financiële staten moeten worden opgemaakt. Deze normen kunnen zowel globale richtlijnen van algemene toepassing als gedetailleerde handelwijzen en procedures zijn.

    2. Voor de toepassing van deze Overeenkomst maken de douanediensten van elk Lid gebruik van gegevens die zijn opgemaakt met inachtneming van de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het land dat volgens het betrokken artikel hiervoor in aanmerking komt. Zo zouden bijvoorbeeld voor het bepalen van de normale winstmarge en de algemene kosten overeenkomstig artikel 5 gegevens worden gebruikt die aan de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het land van invoer beantwoorden. Voor het vaststellen van de gebruikelijke winstmarge en de algemene kosten overeenkomstig artikel 6 zou daarentegen informatie worden gebruikt die beantwoordt aan de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het land waar de goederen zijn voortgebracht. Verder zal bijvoorbeeld voor de vaststelling van een in artikel 8, lid 1, onder b), punt i), bedoeld element in het land van invoer informatie worden gebruikt die aan de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van dat land beantwoordt.

    Aantekening bij artikel 1

    Werkelijk betaalde of te betalen prijs

    1. De werkelijk betaalde of te betalen prijs is de totale betaling die door de koper aan de verkoper of ten gunste van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan. De betaling behoeft niet noodzakelijkerwijze in een overdracht van geld te bestaan. Zij kan eveneens door middel van kredietbrieven of verhandelbare stukken geschieden. De betaling kan rechtstreeks of onrechtstreeks geschieden. Een vorm van indirecte betaling zou bijvoorbeeld zijn het voldoen door de koper, geheel of ten dele, van een schuld van de verkoper.

    2. Activiteiten die door de koper voor eigen rekening worden verricht, andere dan die waarvoor artikel 8 in een correctie voorziet, worden niet als een indirecte betaling aan de verkoper aangemerkt, zelfs niet indien deze activiteiten als een voordeel voor de koper kunnen worden aangemerkt. Voor het vaststellen van de douanewaarde worden de kosten van dergelijke activiteiten derhalve niet aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs toegevoegd.

    3. De hiernavolgende kosten worden niet tot de douanewaarde gerekend, mits zij niet in de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen:

    a) 

    kosten van constructiewerkzaamheden, installaties, montage, onderhoud of technische bijstand met betrekking tot de ingevoerde goederen die na de invoer zijn verricht, zoals fabrieken, machines of uitrusting;

    b) 

    de kosten van het vervoer na de invoer;

    c) 

    rechten en heffingen van het land van invoer.

    4. De werkelijke betaalde of te betalen prijs is de prijs van de ingevoerde goederen. De overdracht van dividenden of andere betalingen van de koper aan de verkoper die geen verband houden met de ingevoerde goederen, behoren derhalve niet tot de douanewaarde.

    Lid 1, onder a), punt iii)

    Beperkingen die een werkelijke betaalde of te betalen prijs niet onaanvaardbaar maken, zijn onder meer beperkingen die de waarde van de goederen niet aanmerkelijk beïnvloeden. Bijvoorbeeld wanneer een verkoper van een koper van motorvoertuigen verlangt dat hij deze niet verkoopt of tentoonstelt voor een bepaalde datum die het begin is van een modeljaar.

    Lid 1, onder b)

    1. Indien de verkoop of de prijs afhankelijk is gesteld van enige voorwaarde of prestatie waarvoor met betrekking tot de goederen waarvan de douanewaarde wordt bepaald geen waarde kan worden vastgesteld, is de transactiewaarde niet aanvaardbaar voor douanedoeleinden. Voorbeelden hiervan zijn:

    a) 

    de verkoper verbindt aan de voor de ingevoerde goederen gevraagde prijs de voorwaarde dat de koper bovendien een bepaalde hoeveelheid andere goederen koopt;

    b) 

    de prijs van de ingevoerde goederen is afhankelijk gesteld van de prijs of prijzen waartegen de koper van de ingevoerde goederen andere goederen verkoopt aan de verkoper van de ingevoerde goederen;

    c) 

    de prijs wordt vastgesteld op basis van een wijze van betaling die geen verband houdt met de ingevoerde goederen. Bijvoorbeeld wanneer de ingevoerde goederen halffabrikaten zijn die door de verkoper worden geleverd onder de voorwaarde dat hij een bepaalde hoeveelheid van de eindprodukten ontvangt.

    2. Voorwaarden of prestaties die verband houden met de vervaardiging of de verkoop van de ingevoerde goederen vormen evenwel geen grond voor afwijzing van de transactiewaarde. Zo is bijvoorbeeld het feit dat de koper aan de verkoper „engineering of blauwdrukken” levert die in het land van invoer zijn verricht of gemaakt geen reden tot afwijzing van de transactiewaarde uit hoofde van artikel 1. Indien de koper voor eigen rekening activiteiten verricht die verband houden met de verkoop van de ingevoerde goederen, zelfs indien dit ingevolge een overeenkomst met de verkoper geschiedt, dan maakt de waarde van deze activiteiten evenmin deel uit van de douanewaarde en vormen deze activiteiten evenmin een reden tot afwijzing van de douanewaarde.

    Lid 2

    1. In lid 2, onder a), en lid 2, onder b), worden diverse criteria ter beoordeling van de aanvaardbaarheid van de transactiewaarde aangereikt.

    2. In lid 2, onder a), is bepaald dat indien de koper en de verkoper verbonden zijn, de omstandigheden van de verkoop moeten worden onderzocht en de transactiewaarde als douanewaarde wordt aanvaard indien de verbondenheid de prijs niet heeft beïnvloed. Het is niet de bedoeling dat de omstandigheden worden onderzocht in alle gevallen waarin de koper en de verkoper verbonden zijn. Een dergelijk onderzoek is enkel vereist wanneer er twijfel bestaat over de aanvaardbaarheid van de prijs. Indien de douane geen twijfels heeft omtrent de aanvaardbaarheid van de prijs, wordt deze aanvaard zonder dat de importeur om aanvullende gegevens wordt verzocht. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de douane de verbondenheid eerder heeft onderzocht of over gedetailleerde gegevens betreffende de koper en verkoper beschikt en zij uit dit onderzoek of deze gegevens reeds heeft geconcludeerd dat de verbondenheid de prijs niet heeft beïnvloed.

    3. Indien de douane de transactiewaarde niet zonder verder onderzoek kan aanvaarden, geeft zij de importeur de gelegenheid aanvullende gegevens te verstrekken, die zij nodig kan hebben om de omstandigheden van de verkoop te onderzoeken. In dit verband moet de douane, om te kunnen beoordelen of de verbondenheid de prijs heeft beïnvloed, bereid zijn de relevante aspecten van de transactie te onderzoeken, met inbegrip van de wijze waarop de koper en de verkoper hun handelsbetrekkingen organiseren en de wijze waarop de desbetreffende prijs tot stand is gekomen. Indien kan worden aangetoond dat de koper en de verkoper, hoewel verbonden in de zin van artikel 15, van elkaar kopen en aan elkaar verkopen alsof zij niet verbonden waren, dan mag worden aangenomen dat de verbondenheid de prijs niet heeft beïnvloed. Indien bijvoorbeeld de prijs volgens de normale prijsstellingsmethoden van de betrokken bedrijfstak tot stand is gekomen of volgens de methode die de verkoper voor het vaststellen van zijn prijzen ten aanzien van niet met hen verbonden verkopers hanteert, dan mag worden aangenomen dat de verbondenheid de prijs niet heeft beïnvloed indien wordt aangetoond dat deze kostendekkend is en een winstmarge omvat die representatief is voor de globale winstmarge van de betrokken onderneming over een representatieve periode (bijvoorbeeld op jaarbasis) bij de verkoop van goederen van dezelfde categorie of soort.

    4. Lid 2, onder b), biedt de importeur de mogelijkheid aan te tonen dat de transactiewaarde een eerder door de douane aanvaarde referentiewaarde zeer dicht benadert en dat de prijs derhalve aanvaardbaar is voor de toepassing van artikel 1. Wanneer aan een van de in lid 2, Onder b), genoemde criteria is voldaan, behoeft de beïnvloeding van de prijs als bedoeld onder a) van dit lid niet meer te worden onderzocht. Indien de douane reeds over gegevens beschikt die voor haar voldoende zijn om zonder nader onderzoek te kunnen beoordelen of aan een van de in lid 2, onder b), bedoelde criteria is voldaan, heeft zij geen reden om van de importeur te eisen dat deze aantoont dat aan de criteria kan worden voldaan. Onder „niet verbonden kopers” worden in lid 2, onder b), verstaan kopers die in geen enkel geval met de verkoper verbonden zijn.

    Lid 2, onder b)

    Bij het beantwoorden van de vraag of een waarde een andere waarde zeer dicht benadert, moet een aantal factoren in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de ingevoerde goederen en van de betrokken bedrijfstak, het seizoen waarin de goederen worden ingevoerd en de vraag of het verschil tussen de onderscheidene waarden uit commercieel oogpunt significant is. Aangezien deze factoren van geval tot geval kunnen verschillen, is het onmogelijk in alle gevallen een eenvormige norm, zoals bijvoorbeeld een vast percentage, te hanteren. Zo kan bijvoorbeeld voor het beantwoorden van de vraag of de transactiewaarde de in artikel 1, lid 1, onder b), bedoelde referentiewaarden zeer dicht benadert een gering verschil in waarde voor een bepaald type goederen onaanvaardbaar zijn, terwijl bij een ander type goederen een groot verschil wel aanvaardbaar kan zijn.

    Aantekening bij artikel 2

    1. Voor de toepassing van artikel 2 baseert de douane zich zoveel mogelijk op een verkoop van identieke goederen die op hetzelfde handelsniveau en in wezenlijk dezelfde hoeveelheid heeft plaatsgevonden als die van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald. Bij ontstentenis van een dergelijke verkoop kan de douane zich baseren op een verkoop van identieke goederen die plaatsvindt onder een van de volgende drie omstandigheden:

    a) 

    verkoop op hetzelfde handelsniveau maar in een andere hoeveelheid;

    b) 

    verkoop op een ander handelsniveau maar in wezenlijk dezelfde hoeveelheid; of

    c) 

    verkoop op een ander handelsniveau en in een andere hoeveelheid.

    2. Indien een verkoop wordt gevonden die onder een van deze drie omstandigheden tot stand is gekomen, worden, al naar gelang van het geval, correcties toegepast voor:

    a) 

    uitsluitend de hoeveelheid;

    b) 

    uitsluitend het handelsniveau; of

    c) 

    zowel het handelsniveau als de hoeveelheid.

    3. De woorden „en/of” bieden de mogelijkheid tot gebruikmaking, met de noodzakelijke correcties, van verkopen die in elk van de drie vorengenoemde omstandigheden hebben plaatsgevonden.

    4. Voor de toepassing van artikel 2 wordt onder de transactiewaarde van ingevoerde identieke goederen verstaan een krachtens lid 1, onder b), en lid 2 van dit artikel aangepaste douanewaarde die reeds overeenkomstig artikel 1 is aanvaard.

    5. Aanpassingen voor verschillen in handelsniveau of hoeveelheid, ongeacht of zij een verhoging dan wel een verlaging van de waarde ten gevolge hebben, worden afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat zij uitsluitend gebaseerd zijn op bewijsmateriaal waaruit duidelijk blijkt dat de aanpassingen redelijk en exact zijn, bijvoorbeeld actuele prijslijsten van de voor de verschillende niveaus of hoeveelheden geldende prijzen. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat de ingevoerde goederen waarvan de waarde wordt bepaald een zending van 10 eenheden vormen en de enige ingevoerde identieke goederen waarvoor een transactiewaarde bestaat in een partij van 500 eenheden zijn verkocht. Indien in een dergelijk geval bekend is dat de verkoper hoeveelheidskortingen geeft, kunnen op basis van de prijslijst van de verkoper de noodzakelijke aanpassingen worden verricht door de daarin vermelde prijs op een hoeveelheid van 10 eenheden toe te passen. Dit betekent niet dat reeds een verkoop in een hoeveelheid van 10 eenheden moet hebben plaatsgevonden, mits bij verkopen in andere hoeveelheden gebleken is dat de prijslijst bona fide was. Indien een dergelijke bona fide maatstaf niet voorhanden is, kan de douanewaarde niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 worden vastgesteld.

    Aantekening bij artikel 3

    1. Voor de toepassing van artikel 3 baseert de douane zich zoveel mogelijk op een verkoop van soortgelijke goederen op hetzelfde handelsniveau en in vergelijkbare hoeveelheden als die van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald. Bij ontstentenis van een dergelijke verkoop kan de douane zich baseren op een verkoop van soortgelijke goederen die plaatsvindt onder een van de volgende drie omstandigheden:

    a) 

    verkoop op hetzelfde handelsniveau maar in verschillende hoeveelheden;

    b) 

    verkoop op een verschillend handelsniveau maar in een vergelijkbare hoeveelheid;

    c) 

    verkoop op een verschillend handelsniveau en in verschillende hoeveelheden.

    2. Indien een verkoop wordt gevonden die onder een van deze drie omstandigheden tot stand is gekomen, dan worden, al naar gelang van het geval, de volgende correcties toegepast:

    a) 

    uitsluitend voor hoeveelheid;

    b) 

    uitsluitend voor handelsniveau;

    c) 

    zowel voor hoeveelheid als voor handelsniveau.

    3. De worden „en/of” bieden de mogelijkheid, onder voorbehoud van de noodzakelijke aanpassingen, gebruik te maken van verkopen die in elk van de drie vorengenoemde omstandigheden hebben plaatsgevonden.

    4. Voor de toepassing van artikel 3 wordt onder transactiewaarde van ingevoerde soortgelijke goederen verstaan een overeenkomstig lid 1, onder b), en lid 1 gecorrigeerde douanewaarde die reeds is aanvaard uit hoofde van artikel 1.

    5. Aan correcties voor verschillen in handelsniveau of hoeveelheid wordt, ongeacht of zij een verhoging dan wel een verlaging van de waarde ten gevolge hebben, de voorwaarde verbonden dat zij gebaseerd zijn op bewijsmateriaal waaruit blijkt dat zij redelijk en exact zijn, bijvoorbeeld actuele prijslijsten waarin de prijzen voor verschillende niveaus of hoeveelheden vermeld zijn. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat de ingevoerde goederen waarvan de waarde wordt bepaald een zending van 10 eenheden vormen en de enige ingevoerde identieke goederen waarvoor een transactiewaarde bestaat, in een zending van 500 eenheden zijn verkocht. Indien dan bekend is dat de verkoper hoeveelheidskortingen geeft kunnen op basis van de prijslijst van de verkoper de noodzakelijke aanpassingen worden verricht door de daarin vermelde prijs op een verkoop van 10 eenheden toe te passen. Dit betekent niet dat de betrokken goederen reeds in een hoeveelheid van 10 eenheden moeten zijn verkocht, mits bij verkopen in andere hoeveelheden is vastgesteld dat de prijslijst bona fide is. Bij gebreke van een dergelijke objectieve maatstaf kan de douanewaarde niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 worden vastgesteld.

    Aantekening bij artikel 5

    1. Onder „prijs per eenheid waartegen... goederen in de grootste totale hoeveelheid worden verkocht” wordt verstaan de prijs waartegen het grootste aantal eenheden, op het eerste handelsniveau na de invoer waarop dergelijke verkopen plaatsvinden, wordt verkocht aan personen die niet zijn verbonden met de personen van wie zij de goederen kopen.

    2. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de prijslijst in lagere prijzen per eenheid voor aankopen in grotere hoeveelheden voorziet.



    Verkochte hoeveelheid

    Prijs per eenheid

    Aantal verkopen

    Totale hoeveelheid die tegen een bepaalde prijs wordt verkocht

    1—10 eenheden

    100

    10 verkopen van 5 eenheden

    5 verkopen van 3 eenheden

    65

    11—25 eenheden

    95

    5 verkopen van 11 ennheden

    55

    meer dan 25 eenheden

    90

    1 verkoop van 30 eenheden

    1 verkoop van 50 eenheden

    80

    Het grootste aantal eenheden dat tegen een bepaalde prijs werd verkocht, is 80. Bijgevolg bedraagt de prijs per eenheid in de grootste totale hoeveelheid 90.

    3. In het tweede voorbeeld gaat het om twee verkopen. Bij de eerste verkoop worden 500 eenheden verkocht tegen een prijs van 95 rekeneenheden per stuk. Bij de tweede verkoop worden 400 eenheden verkocht tegen een prijs van 90 rekeneenheden per stuk. In dit voorbeeld is het grootste aantal eenheden dat tegen een bepaalde prijs wordt verkocht 500. Bijgevolg bedraagt de prijs per eenheid in de grootste totale hoeveelheid 95.

    4. In het derde voorbeeld worden uiteenlopende hoeveelheden verkocht tegen verschillende prijzen.

    a) 

    Verkopen



    Verkochte hoeveelheid

    Prijs per eenheid

    40 eenheden

    100

    30 eenheden

    90

    15 eenheden

    100

    50 eenheden

    95

    25 eenheden

    105

    35 eenheden

    90

    5 eenheden

    100

    b) 

    Totalen



    Totale verkochte hoeveelheid

    Prijs per eenheid

    65

    90

    50

    95

    60

    100

    25

    105

    In dit voorbeeld bedraagt het grootste aantal eenheden dat tegen een bepaalde prijs is verkocht 65. De prijs per eenheid in de grootste totale hoeveelheid is derhalve 90.

    5. Alle verkopen in het land van invoer, als omschreven onder punt 1, aan personen die kosteloos of tegen verlaagde prijs direct een of meer van de in artikel 8, lid 1, onder b), bedoelde elementen leveren ten behoeve van de vervaardiging en de verkoop voor uitvoer van ingevoerde goederen, worden voor de toepassing van artikel 5 niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van de prijs per eenheid.

    6. Opgemerkt zij dat de in artikel 5, lid 1, bedoelde „winst en algemene kosten” als één geheel moeten worden aangemerkt. Het uit dien hoofde in mindering te brengen bedrag wordt vastgesteld aan de hand van gegevens die door of namens de importeur zijn verstrekt, tenzij de cijfers van de importeur niet overeenstemmen met de gegevens die werden verkregen in verband met verkopen van ingevoerde goederen van dezelfde aard of hetzelfde karakter in het land van invoer. Indien de cijfers van de importeur niet met laatstbedoelde cijfers overeenstemmen kan het bedrag voor winst en algemene kosten worden vastgesteld aan de hand van andere relevante gegevens dan die welke door of namens de importeur zijn verstrekt.

    7. De „algemene kosten” omvatten de directe en indirecte kosten van het op de markt brengen van de desbetreffende goederen.

    8. De voor de verkoop van de goederen verschuldigde plaatselijke belastingen waarvoor geen aftrek ingevolge artikel 5, lid 1, onder a), punt iv), plaatsvindt, worden uit hoofde van artikel 5, lid 1, onder a), punt i), in mindering gebracht.

    9. Bij de vaststelling, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 1, van, hetzij de commissies, hetzij de gebruikelijke winst en algemene kosten, dient de vraag of het goederen van dezelfde aard of soort als andere goederen betreft, voor ieder geval afzonderlijk en met inachtneming van de omstandigheden te worden beantwoord. Er wordt een onderzoek ingesteld naar de verkopen in het land van invoer van een zo beperkt mogelijke groep of een zo beperkt mogelijk assortiment goederen van dezelfde categorie of soort als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald en waarvoor de noodzakelijk informatie kan worden verstrekt. Voor de toepassing van artikel 5 worden onder goederen van „dezelfde aard of soort” verstaan goederen die uit hetzelfde land worden ingevoerd als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, evenals goederen die uit andere landen worden ingevoerd.

    10. Voor de toepassing van artikel 5, lid 1, onder b), wordt onder „vroegste datum” verstaan de datum waarop de ingevoerde goederen dan wel ingevoerde identieke of soortgelijke goederen worden verkocht in een hoeveelheid die toereikend is om de prijs per eenheid vast te stellen.

    11. Bij toepassing van de in artikel 5, lid 2, bedoelde methode wordt de aftrek voor de door de bewerking of verwerking toegevoegde waarde berekend aan de hand van objectieve en kwantificeerbare gegevens met betrekking tot de kosten van die werkzaamheden. De berekeningen worden uitgevoerd met behulp van erkende industriële formules, recepten, constructiemethoden en andere in de betrokken bedrijfstak gebruikelijke werkwijzen.

    12. Aangenomen wordt dat de in artikel 5, lid 2, bedoelde methode van waardebepaling normaliter geen toepassing kan vinden wanneer de ingevoerde goederen ten gevolge van de bewerking of verwerking niet meer identificeerbaar zijn. Er kunnen zich evenwel gevallen voordoen waarin, hoewel de goederen niet meer identificeerbaar zijn, de door de bewerking of verwerking toegevoegde waarde op vrij eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Het is evenwel ook mogelijk dat de ingevoerde goederen weliswaar identificeerbaar blijven, doch een dermate onbelangrijk deel uitmaken van de in het land van invoer verkochte goederen dat het gebruik van deze methode van waardebepaling niet gerechtvaardigd zou zijn. In de bovenomschreven omstandigheden dient elk geval derhalve op zijn eigen merites te worden beoordeeld.

    Aantekening bij artikel 6

    1. In de regel wordt de douanewaarde in het kader van deze Overeenkomst vastgesteld op basis van gegevens die in het land van invoer direct beschikbaar zijn. Voor het vaststellen van een berekende waarde kan het evenwel noodzakelijk zijn zowel de produktiekosten van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald als andere buiten het land van invoer in te winnen inlichtingen aan een onderzoek te onderwerpen. Daar komt nog bij dat de producent van de goederen meestal niet onder de jurisdictie van de autoriteiten van het land van invoer valt. De methode van de berekende waarde zal doorgaans enkel worden gebruikt in gevallen waarin de koper en de verkoper verbonden zijn en de producent van de goederen bereid is de autoriteiten van het land van invoer de nodige gegevens voor de kostprijsberekening mede te delen en een eventueel noodzakelijk nader onderzoek mogelijk te maken.

    2. De in artikel 6, lid 1, onder a), bedoelde „kosten of waarde” dienen te worden vastgesteld op basis van door of namens de producent verstrekte gegevens in verband met de produktie van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald. Deze gegevens zijn afkomstig uit de bedrijfsboekhouding van de producent, mits deze boekhouding in overeenstemming is met de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het land waar de goederen zijn voortgebracht.

    3. In de „kosten of waarde” zijn de kosten van de in artikel 8, lid 1, onder a), punten ii) en iii), bedoelde elementen begrepen. Zij omvatten eveneens de waarde, toegedeeld overeenkomstig het bepaalde in de desbetreffende aantekening bij artikel 8, van elk in artikel 8, lid 1, onder b), omschreven element dat door de koper rechtstreeks of onrechtstreeks is geleverd voor gebruik bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen. De waarde van de in artikel 8, lid 1, onder b), punt iv), bedoelde werkzaamheden die in het land van invoer worden verricht, wordt slechts in de kosten of de waarde begrepen voor zover zij de producent van de goederen in rekening wordt gebracht. De kosten of de waarde van de in dit lid bedoelde elementen mogen geen tweemaal in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de berekende waarde.

    4. Het in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde „bedrag voor winst en algemene kosten” dient op basis van door of namens de producent verstrekte cijfers te worden vastgesteld, tenzij deze niet in overeenstemming zijn met die welke door de producenten in het land van uitvoer normaliter worden ingecalculeerd bij de verkoop van voor uitvoer naar het land van invoer bestemde goederen van dezelfde aard of soort als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald.

    5. Wat dit betreft zij opgemerkt dat het „bedrag voor winst en algemene kosten” als één geheel moet worden beschouwd. Hieruit volgt dat, indien in een bepaald geval de winst van een producent laag is en zijn algemene kosten hoog, de winst en de algemene kosten van deze producent, tezamen genomen, niettemin in overeenstemming kunnen zijn met die welke gewoonlijk worden ingecalculeerd bij de verkoop van goederen van dezelfde aard of soort. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer een produkt voor het eerst in het land van invoer op de markt wordt gebracht en de producent bereid is zonder winst te verkopen of genoegen neemt met een lage winstmarge als tegenwicht voor de aan de introductie van het produkt verbonden algemene kosten. Indien de producent kan aantonen dat hij als gevolg van bijzondere handelsomstandigheden een lage winst maakt bij de verkoop van de ingevoerde goederen, dient het bedrag van zijn werkelijke winst in aanmerking te worden genomen mits hij dit met redelijke commerciële argumenten kan onderbouwen en zijn prijsstellingsmethode de gebruikelijke wijze van prijsstelling in de desbetreffende tak van industrie weerspiegelt. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer producenten gedwongen worden hun prijzen tijdelijk te verlagen wegens een niet te voorspellen inkrimping van de vraag of wanneer zij goederen verkopen ter aanvulling van een in het land van invoer vervaardigd assortiment en zij ter handhaving van hun concurrentiepositie genoegen nemen met een lagere winst. Indien de door de producent zelf verstrekte cijfers voor winst en algemene kosten niet in overeenstemming zijn met die welke normaliter door de producenten in het land van uitvoer worden ingecalculeerd bij de verkoop van voor uitvoer naar het land van invoer bestemde goederen van dezelfde aard of soort als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, dan kan het bedrag voor winst en algemene kosten worden vastgesteld aan de hand van andere relevante informatie dan die welke door of namens de producent van de goederen is verstrekt.

    6. Indien voor de vaststelling van een berekende waarde andere dan de door of namens de producent van de goederen verstrekte inlichtingen worden gebruikt, doen de autoriteiten van het land van invoer de importeur op diens verzoek mededeling van de herkomst van deze inlichtingen en van de gebruikte gegevens en de daarop gebaseerde berekeningen, onverminderd het bepaalde in artikel 10.

    7. De in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde „algemene kosten” omvatten de directe en de indirecte kosten van de voortbrenging en de verkoop voor uitvoer van de goederen die niet zijn inbegrepen uit hoofde van artikel 6, lid 1, onder a).

    8. De vraag of bepaalde goederen van „dezelfde aard of soort” zijn als andere goederen dient geval per geval en met inachtneming van de omstandigheden te worden beantwoord. Voor het vaststellen van de gebruikelijke winst en algemene kosten ingevolge de bepalingen van artikel 6 worden de verkopen onderzocht van een zo beperkt mogelijke groep of assortiment van voor uitvoer naar het land van invoer bestemde goederen waarvoor de noodzakelijke inlichtingen kunnen worden verstrekt en waartoe de goederen behoren waarvan de waarde wordt bepaald. Voor de toepassing van artikel 6 dienen de goederen van dezelfde aard of soort uit hetzelfde land herkomstig te zijn als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald.

    Aantekening bij artikel 7

    1. Douanewaarden die krachtens het bepaalde in artikel 7 worden vastgesteld, dienen zoveel mogelijk op vooraf vastgestelde douanewaarden te worden gebaseerd.

    2. De krachtens artikel 7 toe te passen methoden voor het bepalen van de waarde zijn die van de artikelen 1 tot en met 6, hoewel het met het oog op de doelstellingen en bepalingen van artikel 7 aanbeveling verdient een redelijke soepelheid in acht te nemen bij de toepassing van deze methoden.

    3. Hierna volgen enige voorbeelden van hetgeen onder „redelijke soepelheid” dient te worden verstaan:

    a) 

    Identieke goederen: de eis dat identieke goederen op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip worden uitgevoerd als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, kan ruim worden geïnterpreteerd; de douanewaarde kan worden vastgesteld aan de hand van ingevoerde identieke goederen waarvan de waarde wordt bepaald; er kan gebruik worden gemaakt van de douanewaarde van ingevoerde identieke goederen die reeds krachtens het bepaalde in de artikelen 5 en 6 is vastgesteld.

    b) 

    Soortgelijke goederen: de eis dat de soortgelijke goederen op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip worden uitgevoerd als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, kan flexibel worden uitgelegd; de douanewaarde kan worden vastgesteld aan de hand van ingevoerde soortgelijke goederen die zijn voortgebracht in een ander land dan het land van uitvoer van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald; er zou gebruik kunnen worden gemaakt van de douanewaarde van ingevoerde soortgelijke goederen die reeds krachtens het bepaalde in de artikelen 5 en 6 is vastgesteld.

    c) 

    Deductieve methode: de in artikel 5, lid 1, onder a), geformuleerde eis dat de goederen zijn verkocht „in de staat waarin zij zijn ingevoerd” kan soepel worden geïnterpreteerd en de eis van de 90 dagen kan op flexibele wijze worden toegepast.

    Aantekening bij artikel 8

    Lid 1, onder a), punt i)

    Onder „inkoopcommissies” worden verstaan de vergoedingen die een importeur aan zijn agent betaalt om hem in het buitenland te vertegenwoordigen bij de aankoop van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald.

    Lid 1, onder b), punt ii)

    1. Bij het omslaan van de in artikel 8, lid 1, onder b), punt ii), bedoelde elementen over de ingevoerde goederen dient rekening te worden gehouden met twee factoren, namelijk de waarde van het element zelf en de wijze waarop deze waarde over de ingevoerde goederen moet worden omgeslagen. De omslag van deze elementen geschiedt op een redelijke, aan de omstandigheden aangepaste wijze en met inachtneming van de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen.

    2. Wat de waarde van het element betreft, zij opgemerkt dat indien de importeur het element tegen een bepaalde kostprijs verkrijgt van een verkoper die niet met hem is verbonden, deze kostprijs de waarde van het element vormt.

    Indien dit element door de importeur of een met hem verbonden persoon werd geproduceerd is de waarde ervan gelijk aan de produktiekosten. Indien het element eerder door de importeur werd gebruikt, ongeacht of het door hem werd verkregen of vervaardigd, dienen de oorspronkelijke kosten van de verwerving of de produktie ervan naar beneden te worden aangepast om dit gebruik tot uitdrukking te brengen en aldus de waarde van dit element te bepalen.

    3. Eenmaal de waarde van de elementen vastgesteld dient deze over de ingevoerde goederen te worden omgeslagen. Hiervoor bestaan verschillende methoden. De waarde kan bijvoorbeeld aan de eerste zending worden toegerekend indien de importeur het invoerrecht over de totale waarde in een keer wenst te betalen. Ook is het mogelijk dat de importeur de wens te kennen geeft dat de waarde wordt omgeslagen over het aantal eenheden dat tot het tijdstip van de eerste zending is vervaardigd. Hij kan ook vragen dat de waarde over de gehele geraamde produktie wordt omgeslagen, indien voor die produktie contracten of definitieve verbintenissen bestaan. De wijze van toerekening wordt met inachtneming van de door de importeur verstrekte gegevens vastgesteld.

    4. Het hiernavolgende voorbeeld illustreert de bovenomschreven situatie: een importeur levert aan de producent van de goederen een matrijs die bij de vervaardiging van de in te voeren goederen zal worden gebruikt. Hij verbindt zich ertoe 10 000 eenheden van het produkt te kopen. Bij aankomst van de eerste zending van 1 000 eenheden heeft de producent reeds 4 000 eenheden vervaardigd. De importeur kan de douane dan verzoeken de waarde van de matrijs over 1 000 ,4 000 of 10 000 eenheden om te slaan.

    Lid 1, onder b), punt iv)

    1. De voor de in artikel 8, lid 1, onder b), punt iv), genoemde elementen toe te voegen waarden moeten op objectieve en meetbare gegevens gebaseerd zijn. Ten einde de taak, wat de vaststelling van de toe te voegen waarden betreft, van zowel de importeur als de douane tot een minimum te beperken, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van gegevens uit de handelsboekhouding van de koper.

    2. Voor de door de koper ter beschikking gestelde elementen die hij zelf gekocht of gehuurd heeft, worden de kosten van aankoop of huur bijgevoegd. Behalve wat de kosten van het kopiëren betreft, wordt voor elementen die tot het publieke domein behoren geen waarde toegevoegd.

    3. De toe te voegen waarden zijn eenvoudiger of minder eenvoudig te berekenen al naar gelang van de structuur van de betrokken onderneming, haar managementcultuur en boekhoudmethoden.

    4. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een onderneming die verschillende soorten produkten uit diverse landen invoert, voor haar buiten het land van invoer gelegen ontwerpcentrum een boekhouding voert die de aan een bepaald produkt toe te rekenen kosten nauwkeurig aangeeft. In dergelijke gevallen is een directe aanpassing in de zin van artikel 8 verantwoord.

    5. Een onderneming kan de kosten van het buiten het land van invoer gelegen ontwerpcentrum echter ook boeken als algemene kosten die niet over bepaalde produkten worden omgeslagen. In een dergelijk geval zou ten aanzien van de ingevoerde goederen een passende correctie in de zin van artikel 8 kunnen plaatsvinden door de totale kosten van het designcentrum om te slaan over de totale produktie waarop de diensten van het centrum betrekking hebben en dé aldus omgeslagen kosten toe te voegen aan de waarde per eenheid van de ingevoerde goederen.

    6. Ingeval van wijzigingen in de vorengenoemde omstandigheden zullen voor het vaststellen van de juiste omslagmethode uiteraard andere criteria moeten worden gehanteerd.

    7. Wanneer bij de vervaardiging van het betrokken element diverse landen betrokken zijn en deze fabricage een bepaalde tijdsduur in beslag neemt, blijft de correctie beperkt tot de waarde die buiten het land van invoer daadwerkelijk aan dit element is toegevoegd.

    Lid 1, onder c)

    1. De in artikel 8, lid 1, onder c), bedoelde royalties en licentierechten omvatten, onder meer, betalingen uit hoofde van octrooien, fabrieks- of handelsmerken en auteursrechten. Bij de vaststelling van de douanewaarde worden de voor het recht tot reproduktie van de ingevoerde goederen in het land van invoer betaalde bedragen evenwel niet aan de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs toegevoegd.

    2. Betalingen door de koper voor het recht tot distributie of wederverkoop van de ingevoerde goederen worden niet aan de werkelijk voor de ingevoerde goederen betaalde of te betalen prijs toegevoegd indien dergelijke betalingen geen deel uitmaken van de voorwaarden voor de verkoop voor uitvoer naar het land van invoer van de ingevoerde goederen.

    Lid 3

    De transactiewaarde kan niet met toepassing van artikel 1 worden vastgesteld indien voor de toevoegingen uit hoofde van artikel 8 geen objectieve en kwantificeerbare gegevens beschikbaar zijn. Ter illustratie hiervan het volgende voorbeeld: er wordt een royalty betaald op basis van de prijs bij verkoop in het land van invoer van één liter van een bepaald produkt dat per kg werd ingevoerd en dat na de invoer aan een oplossing wordt toegevoegd. Indien de royalty ten dele gebaseerd is op de ingevoerde goederen en ten dele op andere factoren die geen enkel verband houden met de ingevoerde goederen (bijvoorbeeld wanneer ingevoerde goederen met binnenlandse bestanddelen worden vermengd en zij niet langer als zodanig kunnen worden geïdentificeerd of wanneer de royalty niet van bepaalde bijzondere financiële regelingen tussen de koper en de verkoper kan worden onderscheiden), zou een toevoeging voor royalties niet correct zijn. Indien het bedrag van de royalty evenwel uitsluitend op de ingevoerde goederen gebaseerd is en zich op eenvoudige wijze laat kwantificeren kan de werkelijk betaalde of te betalen prijs dienovereenkomstig worden verhoogd.

    Aantekening bij artikel 9

    Voor de toepassing van artikel 9 kan onder „tijdstip van invoer” mede het tijdstip van de douaneaangifte worden verstaan.

    Aantekening bij artikel 11

    1. Artikel 11 geeft de importeur het recht beroep aan te tekenen tegen de door de douane vastgestelde douanewaarde. In een eerste stadium kan beroep worden ingesteld bij een hogere autoriteit binnen de douanedienst, hoewel de importeur het recht heeft vervolgens beroep aan te tekenen bij een rechterlijke instantie.

    2. „Zonder sanctie” betekent dat de importeur, op grond van het enkele feit dat hij zijn recht op beroep doet gelden, geen boete kan worden opgelegd, noch daarmee kan worden bedreigd. Normale proceskosten en honoraria van advokaten worden niet als boetes aangemerkt.

    3. Geen enkele bepaling van artikel 11 vormt voor een partij evenwel een beletsel de volledige betaling van de vastgestelde invoerrechten te eisen voordat het beroep wordt aangetekend.

    Aantekening bij artikel 15

    Lid 4

    Voor de toepassing van dit artikel worden onder „personen”, in voorkomend geval, eveneens rechtspersonen verstaan.

    Lid 4, onder e)

    Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een persoon geacht zeggenschap te hebben over een andere persoon indien de eerstgenoemde persoon, hetzij rechtens, hetzij feitelijk, de laatstgenoemde persoon beperkingen kan opleggen of instructies kan geven.

    BIJLAGE II

    TECHNISCHE COMMISSIE DOUANEWAARDE

    1. Overeenkomstig artikel 18 van deze Overeenkomst wordt onder auspiciën van de Internationale Douaneraad een Technische commissie opgericht die zorg draagt dat de Overeenkomst uit technisch oogpunt op uniforme wijze wordt geïnterpreteerd en toegepast.

    2. De Technische commissie heeft tot taak:

    a) 

    specifieke technische problemen te onderzoeken die zich voordoen bij de dagelijkse toepassing van de door de partijen gehanteerde methoden voor het bepalen van de douanewaarde en op basis van het naar voren gebrachte feitenmateriaal advies te geven omtrent mogelijke oplossingen;

    b) 

    op daartoe strekkend verzoek de met deze Overeenkomst verband houdende wettelijke regelingen, procedures en praktijken op het gebied van de waardebepaling te onderzoeken en verslagen over de resultaten van deze onderzoeken voor te bereiden;

    c) 

    jaarlijkse verslagen inzake de technische aspecten van de werking en de status van deze Overeenkomst voor te bereiden en te distribueren;

    d) 

    inlichtingen en adviezen in verband met de vaststelling van de douanewaarde van ingevoerde goederen te verstrekken die door een Lid of door de Commissie kunnen worden gevraagd. Dergelijke inlichtingen en adviezen kunnen de vorm hebben van raadgevingen, commentaar of toelichtingen;

    e) 

    desgevraagd maatregelen te nemen om het verlenen van technische bijstand aan de Leden te vereenvoudigen met het doel de internationale aanvaarding van deze Overeenkomst te bevorderen; en

    f) 

    de vraagstukken te onderzoeken die haar overeenkomstig artikel 19 van deze Overeenkomst door een panel kunnen worden voorgelegd.

    g) 

    alle andere werkzaamheden uit te voeren waarmee de Commissie haar kan belasten.

    Algemeen

    3. Het streven van de Technische commissie is er op gericht haar werkzaamheden op bepaalde specifieke terreinen, in het bijzonder wanneer deze door de Leden, de Commissie of een panel zijn opgedragen, binnen een redelijke termijn te voltooien. Een panel stelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 19, lid 4, een termijn vast voor de ontvangst van een verslag van de Technische commissie en deze legt haar verslag binnen deze termijn voor.

    4. De Technische commissie wordt indien nodig in haar werkzaamheden bijgestaan door het Secretariaat van de Internationale Douaneraad.

    Vertegenwoordiging

    5. Elk Lid heeft het recht vertegenwoordigd te zijn in de Technische commissie. Elk Lid kan een afgevaardigde en een of meer plaatsvervangers als zijn vertegenwoordigers in de Technische commissie aanwijzen. Een aldus in de Technische commissie vertegenwoordigd Lid wordt hierna als „lid van de Technische commissie” aangeduid. Vertegenwoordigers van leden van de Technische commissie kunnen worden bijgestaan door adviseurs. Het Secretariaat van de WTO kan dergelijke vergaderingen eveneens als waarnemer bijwonen.

    6. Leden van de Internationale Douaneraad die geen lid zijn van de WTO kunnen zich op vergaderingen van de Technische commissie door een afgevaardigde en een of meer plaatsvervangers laten vertegenwoordigen. Deze vertegenwoordigers wonen de vergaderingen van de Technische commissie als waarnemers bij.

    7. Onder voorbehoud van goedkeuring door de Voorzitter van de Technische commissie kan de Secretaris-generaal van de Internationale Douaneraad (hierna de „Secretaris-generaal” genoemd) vertegenwoordigers van entiteiten die noch lid van de WTO noch lid van de Internationale Douaneraad zijn, evenals vertegenwoordigers van internationale gouvernementele organisaties en handelsorganisaties uitnodigen de vergaderingen van de Technische commissie als waarnemer bij te wonen.

    8. De namen van de afgevaardigden, plaatsvervangers en adviseurs die zijn aangewezen om de vergaderingen van de Technische commissie bij te wonen, worden de Secretaris-generaal ter kennis gebracht.

    Vergaderingen van de Technische commissie

    9. De Technische commissie vergadert zo dikwijls als noodzakelijk is doch minstens tweemaal per jaar. De datum van elke vergadering wordt door de Technische commissie op haar voorafgaande vergadering vastgesteld. De datum van de vergadering kan worden gewijzigd, hetzij op verzoek van een lid van de Technische commissie, ondersteund door een eenvoudige meerderheid van de leden van de Technische commissie, hetzij, in dringende gevallen, op verzoek van de Voorzitter. In afwijking van het bepaalde in de eerste zin van dit lid vergadert de Technische commissie zo dikwijls als noodzakelijk is over zaken die haar overeenkomstig artikel 19 van deze Overeenkomst door een panel worden voorgelegd.

    10. De vergaderingen van de Technische commissie vinden plaats ten kantore van de Internationale Douaneraad, tenzij hieromtrent anders wordt beslist.

    11. Behalve in dringende gevallen doet de Secretaris-generaal alle leden van de Technische commissie en die bedoeld in de leden 6 en 7 ten minste 30 dagen van tevoren mededeling van de aanvangsdatum van elke vergadering van de Technische commissie.

    Agenda

    12. Behalve in dringende gevallen stelt de Secretaris-generaal ten minste 30 dagen voor de vergaderingen een voorlopige agenda van iedere zitting vast die aan de leden van de Technische commissie en aan de in de leden 6 en 7 bedoelde leden wordt toegezonden. Deze agenda omvat de punten waarvan de Technische commissie de opneming tijdens haar voorafgaande zitting heeft goedgekeurd, de punten die de Voorzitter op eigen initiatief heeft opgenomen en die welke op verzoek van de Secretaris-generaal, de commissie of een lid van de Technische commissie zijn opgenomen.

    13. Bij de opening van elke vergadering stelt de Technische commissie haar agenda vast. Tijdens de vergadering kan de agenda te allen tijde door de Technische commissie worden gewijzigd.

    Samenstelling van het bureau en reglement van orde

    14. De Technische commissie kiest uit de afgevaardigden van haar leden een Voorzitter en een of meer Vice-Voorzitters. De Voorzitter en de Vice-Voorzitters hebben zitting gedurende een periode van een jaar. De aftredende Voorzitter en Vice-Voorzitters zijn herkiesbaar. Een Voorzitter of Vice-Voorzitter die ophoudt een lid van de Technische commissie te vertegenwoordigen, verliest automatisch zijn mandaat.

    15. Indien de Voorzitter op een vergadering of een gedeelte daarvan niet aanwezig is, wordt het voorzitterschap door een Vice-Voorzitter waargenomen. In dit geval heeft de Vice-Voorzitter dezelfde bevoegdheden en plichten als de Voorzitter.

    16. De Voorzitter van de vergadering neemt in die hoedanigheid aan de werkzaamheden van de Technische commissie deel en niet als vertegenwoordiger van een lid van de Technische commissie.

    17. Naast de andere bevoegdheden die hem uit hoofde van dit Reglement worden verleend, heeft de Voorzitter tot taak iedere vergadering te openen en te sluiten, leiding te geven aan de gedachtenwisselingen, de aanwezigen het woord te geven en overeenkomstig het bepaalde in dit Reglement zorg te dragen voor het ordelijke verloop van de werkzaamheden. Voorts kan de Voorzitter een spreker tot de orde roepen wanner diens opmerkingen niet relevant zijn.

    18. Bij de bespreking van elk onderwerp kan een delegatie een motie van orde stellen. In dat geval neemt de Voorzitter onmiddellijk een beslissing. Indien deze bepaling wordt aangevochten, legt de Voorzitter haar ter bespreking aan de vergadering voor. De beslissing wordt gehandhaafd, tenzij zij wordt afgestemd.

    19. De Secretaris-generaal of de door hem aangewezen functionarissen van het Secretariaat van de IDR verrichten de met de vergaderingen van de Technische commissie gepaard gaande secretariaatswerkzaamheden.

    Quorum en stemming

    20. Het quorum wordt gevormd door vertegenwoordigers van een eenvoudige meerderheid van de leden van de Technische commissie.

    21. Ieder lid van de Technische commissie beschikt over een stem. Besluiten van de Technische commissie worden genomen met een meerderheid van ten minste twee derde van de aanwezige leden. Ongeacht het resultaat van de stemming over een bepaald onderwerp, is de Technische commissie vrij de commissie en de Internationale Douaneraad een volledig verslag te doen toekomen van de verschillende standpunten die bij de bespreking van het betreffende onderwerp naar voren zijn gebracht. In afwijking van de voorafgaande bepalingen van dit lid neemt de Technische commissie haar beslissingen ten aanzien van de door een panel voorgelegde vraagstukken bij consensus. Wanneer de Technische commissie geen overeenstemming bereikt over een door een panel voorgelegd probleem legt zij een verslag voor waarin de zaak in bijzonderheden wordt uiteengezet en dé standpunten van de leden worden toegelicht.

    Talen en documenten

    22. De officiële talen van de Technische commissie zijn het Engels, het Frans en het Spaans. Toespraken of verklaringen in een van deze drie talen worden onmiddellijk in de andere officiële talen vertaald, tenzij alle delegaties ermee instemmen dat geen vertaling wordt gemaakt. Toespraken of verklaringen in enige andere taal worden, onder dezelfde voorwaarden, vertaald in het Engels, het Frans en het Spaans, met dien verstande dat de betrokken delegatie in dit geval voor de vertaling in het Engels, het Frans en het Spaans zorgt. Officiële documenten van de Technische commissie worden uitsluitend in het Engels, het Frans en het Spaans gesteld. Door de Technische commissie te behandelen nota's en brieven moeten in een van de officiële talen worden voorgelegd.

    23. De Technische commissie stelt een verslag op van al haar zittingen alsmede, indien de Voorzitter dit noodzakelijk acht, notulen of beknopte samenvattingen van haar vergaderingen. De Voorzitter of een door hem aangewezen persoon doet op elke vergadering van de commissie en van de Internationale Douaneraad verslag van de werkzaamheden van de Technische commissie.

    BIJLAGE III

    1. De in artikel 20, lid 1, bedoelde termijn van vijf jaar waarmee Leden die ontwikkelingslanden zijn de toepassing van de Overeenkomst kunnen uitstellen, kan in de praktijk voor sommige van deze Leden ontoereikend zijn. In dergelijke gevallen kan een Lid dat een ontwikkelingsland is voor het verstrijken van de in artikel 20, lid 1, bedoelde termijn, om verlenging daarvan verzoeken. De Leden nemen een dergelijk verzoek in welwillende overweging wanneer het betrokken Lid dit verzoek naar behoren kan motiveren.

    2. Ontwikkelingslanden die voor het bepalen van de douanewaarde momenteel van ambtswege vastgestelde minimumwaarden hanteren, zullen mogelijkerwijze een voorbehoud willen maken om dergelijke methoden van waardebepaling gedurende een overgangsperiode op beperkte schaal te handhaven onder de voorwaarden die door de Leden worden overeengekomen.

    3. Ontwikkelingslanden die van oordeel zijn dat de mogelijkheid tot omkering van de volgorde op verzoek van de importeur, waarin artikel 4 van de Overeenkomst voorziet, problemen kan doen rijzen, zullen ten aanzien van dit artikel mogelijkerwijze een voorbehoud willen maken dat als volgt luidt:

    „De autorititen van ...... behouden zich het recht voor te bepalen dat de desbetreffende bepaling van artikel 4 van de Overeenkomst uitsluitend van toepassing is wanneer de douane-instanties het verzoek tot omkering van de volgorde van de artikelen 5 en 6 inwilligen.”.

    Wanneer ontwikkelingslanden een dergelijk voorbehoud maken, wordt dit door de Leden op grond van artikel 21 van de Overeenkomst aanvaard.

    4. Ontwikkelingslanden zullen ten aanzien van het bepaalde in artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst mogelijkerwijs het volgende voorbehoud willen maken:

    „De autoriteiten van ...... behouden zich het recht voor te bepalen dat artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst wordt toegepast met inachtneming van de desbetreffende aantekening, ongeacht of de importeur daarom verzoekt.”.

    Indien ontwikkelingslanden een dergelijk voorbehoud maken, wordt dit door de Leden op grond van artikel 21 van de Overeenkomst aanvaard.

    5. Bepaalde ontwikkelingslanden kunnen problemen ontmoeten bij de toepassing van artikel 1 van de Overeenkomst wat de invoer in hun land door exclusieve agenten, exclusieve distributeurs en exclusieve concessiebehouders betreft. Indien dergelijke problemen zich in de praktijk voordoen bij de toepassing van de Overeenkomst door Leden die ontwikkelingslanden zijn, wordt het vraagstuk op verzoek van deze Leden aan een onderzoek onderworpen ten einde hiervoor een passende oplossing te vinden.

    6. In artikel 17 wordt erkend dat de douanediensten het voor de toepassing van de Overeenkomst noodzakelijk kunnen achten een onderzoek in te stellen naar de echtheid of de juistheid van met het oog op de vaststelling van de douanewaarde voorgelegde verklaringen, documenten of aangiften. Ingevolge dit artikel kan derhalve een onderzoek worden ingesteld met het doel, bij voorbeeld, na te gaan of de elementen die de douane ten behoeve van de vaststelling van de douanewaarde worden aangereikt volledig en juist zijn. Onverminderd hun nationale wetgeving en procedures kunnen de Leden van de importeurs verlangen dat zij hun volledige medewerking verlenen aan deze onderzoeken.

    7. De werkelijk betaalde ofte betalen prijs omvat alle daadwerkelijk verrichte of te verrichten betalingen, hetzij door de koper aan de verkoper, hetzij door de koper aan een derde partij ter voldoening van een verplichting van de verkoper, die een voorwaarde vormen voor de verkoop van de ingevoerde goederen.

    OVEREENKOMST INZAKE INSPECTIE VOOR VERZENDING



    DE LEDEN,

    Vaststellende dat de Ministers op 20 september 1986 zijn overeengekomen dat de „Multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde ten doel hebben een verdere liberalisering en uitbreiding van de wereldhandel te bewerkstelligen”, „de rol van de GATT te versterken” en „het vermogen van het GATT-stelsel om zich aan te passen aan de ontwikkeling van het internationale economische milieu te vergroten”;

    Vaststellende dat een aantal Leden die ontwikkelingslanden zijn gebruik maken van de regeling inzake inspectie vóór verzending;

    Erkennende dat de ontwikkelingslanden dit moeten doen zolang en voor zover dit nodig is om de kwaliteit, kwantiteit of prijs van ingevoerde goederen te controleren;

    Zich ervan bewust dat dergelijke programma's moeten worden uitgevoerd zonder aanleiding te geven tot onnodige vertraging of ongelijke behandeling;

    Vaststellende dat deze inspectie per definitie wordt uitgevoerd op het grondgebied van exporterende Leden;

    Erkennende dat een overeengekomen internationaal kader van de rechten en verplichtingen van de Leden die de regeling toepassen en van de exporterende Leden tot stand moet worden gebracht;

    Erkennende dat de beginselen en verplichtingen van de GATT 1994 van toepassing zijn op die activiteiten van de met inspectie vóór verzending belaste instanties waartoe opdracht is gegeven door de regeringen die Lid zijn van de WTO;

    Erkennende dat het wenselijk is te zorgen voor een doorzichtige werking van de met inspectie vóór verzending belaste instanties en van de wetten en regelingen met betrekking tot de inspectie vóór verzending;

    Geleid door de wens om te komen tot snelle, doeltreffende en rechtvaardige beslechting van geschillen tussen exporteurs en met inspectie vóór verzending belaste instanties die zich in het kader van deze Overeenkomst voordoen,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:



    Artikel 1

    Toepassingsgebied — definities

    1.  
    Deze Overeenkomst is van toepassing op alle inspecties vóór verzending uitgevoerd op het grondgebied van Leden, ongeacht het feit of voor dergelijke inspecties een contract wordt gesloten dan wel opdracht daartoe wordt gegeven door de regering of enige overheidsinstelling van een Lid.
    2.  
    Onder „Lid dat de regeling toepast” wordt verstaan een Lid waarvan de regering of enige overheidsinstelling contracten sluit voor of opdracht geeft tot het gebruik van de regeling inzake inspectie vóór verzending.
    3.  
    De inspectie vóór verzending omvat alle activiteiten die verband houden met de controle van de kwaliteit, kwantiteit, prijs, inclusief wisselkoersen en financiële voorwaarden, en/of de tariefindeling van de goederen die naar het grondgebied van het Lid dat de regeling toepast worden geëxporteerd.
    4.  
    Onder „met inspectie vóór verzending belaste instantie” wordt verstaan elke instantie waarmee een Lid een contract heeft gesloten voor of waaraan het opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van de inspectie vóór verzending ( 53 ).

    Artikel 2

    Verplichtingen van de Leden die de regeling toepassen

    Non-discriminatie

    1.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de inspecties vóór verzending op niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd en dat de procedures en criteria voor het uitvoeren van die inspecties objectief zijn en gelijkelijk op alle door dergelijke inspecties getroffen exporteurs worden toegepast. Zij zien erop toe dat de door alle inspecteurs van de met inspectie vóór verzending belaste instanties, waarmee zij een contract hebben gesloten of waaraan zij een opdracht hebben gegeven, uitgevoerde inspecties uniform zijn.

    Overheidsvoorschriften

    2.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat tijdens de inspecties vóór verzending die verband houden met hun wetten, regelingen en voorschriften de bepalingen van artikel III, lid 4, van de GATT 1994 worden nagekomen voor zoverre zij ter zake dienend zijn.

    Plaats van inspectie

    3.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de inspecties vóór verzending met inbegrip van de afgifte van een verslag van akkoordbevinding of een nota van niet-afgifte, worden uitgevoerd binnen het douanegebied van waaruit de goederen worden geëxporteerd, of, indien de inspectie vanwege de complexe aard van de betrokken produkten niet binnen dat douanegebied kan worden uitgevoerd of indien beide partijen daarin toestemmen, binnen het douanegebied waarin de goederen worden vervaardigd.

    Normen

    4.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de kwantiteit- en kwaliteitscontroles worden uitgevoerd in overeenstemming met de door de verkoper én koper in de koopovereenkomst vastgelegde normen en dat, bij gebrek aan dergelijke normen, de terzake geldende internationale normen ( 54 ) worden toegepast.

    Doorzichtigheid

    5.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de inspectie vóór verzending op transparante wijze wordt uitgevoerd.
    6.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat, wanneer de exporteurs voor de eerste keer met hen contact opnemen, de met inspecties vóór verzending belaste instanties de exporteurs een lijst ter beschikking stellen met alle inlichtingen die zij nodig hebben om aan de voorwaarden van de inspectie te voldoen. De met inspectie vóór verzending belaste instanties verstrekken de eigenlijke inlichtingen wanneer zij door de exporteurs daarom worden verzocht. Deze inlichtingen omvatten een verwijzing naar de wetten en regelingen van de Leden die de regeling toepassen welke betrekking hebben op de inspectie vóór verzending en bevatten ook de procedure en criteria die worden gebruikt voor de inspectie en voor het controleren van de prijzen en wisselkoersen, de rechten van de exporteurs ten opzichte van de inspectieinstanties alsook de in lid 21 ingestelde procedure van beroep. Op een verzending worden geen bijkomende procedurevoorwaarden of wijzigingen in bestaande procedures toegepast tenzij de betrokken exporteur van die wijzigingen in kennis wordt gesteld op het ogenblik dat de datum van de inspectie wordt vastgelegd. In noodsituaties als bedoeld in de artikelen XX en XXI van de GATT 1994, mogen dergelijke aanvullende voorwaarden of wijzigingen evenwel vóórdat de exporteur daarvan in kennis is gesteld op een verzending worden toegepast. Deze bijstand ontheft de exporteurs evenwel niet van hun verplichtingen met betrekking tot de naleving van de invoervoorschriften van de Leden die de regeling toepassen.
    7.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de in lid 6 bedoelde inlichtingen op passende wijze ter beschikking van de exporteurs worden gesteld en dat de bureaus van de met de inspectie vóór verzending belaste instanties fungeren als informatiecentra waar deze inlichtingen beschikbaar zijn.
    8.  
    De Leden die de regeling toepassen maken alle van toepassing zijnde wetten en regelingen inzake inspectie vóór verzending onverwijld bekend zodat de andere regeringen en handelaren daarvan kennis kunnen nemen.

    Bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie

    9.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de met inspectie vóór verzending belaste instanties alle tijdens die inspectie ontvangen gegevens als vertrouwelijke bedrijfsinformatie behandelen voor zover die informatie niet reeds is gepubliceerd, niet algemeen toegankelijk is voor derden dan wel tot het openbaar domein behoort. De Leden die de regeling toepassen zien erop toe dat de met inspectie vóór verzending belaste instanties daartoe procedures in acht nemen.
    10.  
    De Leden die de regeling toepassen verstrekken de Leden die daarom verzoeken inlichtingen over de maatregelen die zij nemen om uitvoering te geven aan lid 9. De bepalingen van dit lid verplichten een Lid niet tot bekendmaking van vertrouwelijke gegevens waardoor de effectiviteit van de inspectieprogramma's in gevaar zou worden gebracht, dan wel de wettige handelsbelangen van bepaalde openbare of particuliere ondernemingen zouden worden geschaad.
    11.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de met inspectie vóór verzending belaste instanties geen vertrouwelijke bedrijfsinformatie onthullen aan derden, met dien verstande dat die instanties deze inlichtingen mogen delen met de overheidsinstellingen waarmee zij een contract hebben gesloten of waarvan zij een opdracht hebben ontvangen. De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de vertrouwelijke bedrijfsinformatie die zij ontvangen van de met inspectie vóór verzending belaste instanties waarmee zij een contract hebben gesloten of waaraan zij de opdracht hebben toevertrouwd adequaat wordt beschermd. De met inspectie vóór verzending belaste instanties delen de vertrouwelijke bedrijfsinformatie met de regeringen waarmee zij een contract hebben gesloten of waarvan zij hun opdracht hebben ontvangen slechts voor zover dergelijke informatie gewoonlijk is vereist voor kredietbrieven of andere vormen van betaling of voor douanedoeleinden, de toekenning van invoervergunningen of deviezencontroles.
    12.  

    De Leden die de regeling toepassen zien erop toe dat de met inspectie vóór verzending belaste instanties van de exporteurs niet eisen dat zij inlichtingen verstrekken over:

    a) 

    gegevens met betrekking tot fabricageprocessen waarvoor patenten of licenties bestaan of die geheim zijn of processen waarvoor een patent is aangevraagd;

    b) 

    niet bekendgemaakte technische gegevens, andere dan de gegevens die nodig zijn om de conformiteit met technische voorschriften of normen aan te tonen;

    c) 

    de interne prijsstelling, met inbegrip van de fabricagekosten;

    d) 

    winstmarges;

    e) 

    de voorwaarden van overeenkomsten tussen exporteurs en hun leveranciers tenzij het voor de instantie anders niet mogelijk is om de inspectie uit te voeren. In dergelijke gevallen vraagt de met de inspectie belaste instantie slechts de inlichtingen die zij daartoe nodig heeft.

    13.  
    De in lid 12 bedoelde inlichtingen, die de met inspectie vóór verzending belaste instanties overigens niet mogen vragen, mogen door de exporteur uit eigen beweging worden bekendgemaakt om een specifiek geval te verduidelijken.

    Belangentegenstellingen

    14.  

    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de met inspectie vóór verzending belaste instanties, rekening houdend met de bepalingen inzake de bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie van de leden 9 tot en met 13, procedures in acht nemen om belangentegenstellingen te vermijden:

    a) 

    tussen de met inspectie vóór verzending belaste instanties en alle daarmee verband houdende instanties, met inbegrip van alle instanties waarin laatstgenoemde een financieel of commercieel belang hebben of alle instanties die een financieel belang hebben in de met inspectie vóór verzending belaste instanties, en waarvan de verzendingen door de met inspectie vóór verzending belaste instanties moeten worden gecontroleerd;

    b) 

    tussen de met inspectie vóór verzending belaste instanties en alle andere instanties, met inbegrip van andere instanties die aan inspectie vóór verzending zijn onderworpen, met uitzondering van de overheidsinstanties die een contract sluiten voor of opdracht geven tot het uitvoeren van de inspecties;

    c) 

    met diensten van de met inspectie vóór verzending belaste instanties die betrokken zijn bij andere activiteiten dan die welke nodig zijn voor het uitvoeren van de inspectie.

    Vertragingen

    15.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de met inspectie vóór verzending belaste instanties onredelijke vertraging bij de inspectie van de verzendingen vermijden. Zij zorgen ervoor dat de met de inspectie vóór verzending belaste instantie, zodra zij met een exporteur een datum voor de inspectie is overeengekomen, de inspectie op die datum uitvoert tenzij de exporteur en de instantie een andere datum overeenkomen of indien de met de inspectie vóór verzending belaste instantie door de exporteur of ten gevolge van force majeure ( 55 ) daarvan wordt weerhouden.
    16.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat, na ontvangst van de definitieve documenten en de uitvoering van de inspectie, de met inspectie vóór verzending belaste instanties binnen. de vijf werkdagen een verslag van akkoordbevinding afgeven dan wel een uitvoerige schriftelijke verklaring overleggen met de redenen voor het niet afgeven van een dergelijk verslag. Zij zorgen ervoor dat de met inspectie vóór verzending belaste instanties in laatstgenoemd geval de exporteurs in de gelegenheid stellen hun standpunt schriftelijk toe te lichten en, indien de exporteurs daarom verzoeken, treffen zij schikkingen opdat zo snel mogelijk op een voor beide partijen geschikte datum een nieuwe inspectie kan worden uitgevoerd.
    17.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat, telkens wanneer zij door de exporteurs daarom worden verzocht, de met inspectie vóór verzending belaste instanties vóór de datum van de fysieke inspectie een voorafgaande prijscontrole en, in voorkomend geval, een wisselkoerscontrole uitvoeren op basis van het contract tussen de exporteur en de importeur, de pro-forma factuur, en, in voorkomend geval, de aanvraag voor een invoervergunning. Zij zorgen ervoor dat de door een met inspectie vóór verzending belaste instantie óp basis van een dergelijke voorafgaande controle aanvaarde prijs of wisselkoers niet wordt ingetrokken indien de goederen conform de invoerdocumenten en/of invoervergunning zijn.

    Zij zien erop toe dat, nadat de voorafgaande controle heeft plaatsgevonden, de met inspectie vóór verzending belaste instanties de exporteurs onmiddellijk schriftelijk in kennis stellen van hun instemming met de prijs en/of wisselkoers of uitvoerig de redenen toelichten waarom zij die afwijzen.

    18.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat, om vertraging bij de betaling te voorkomen, de met inspectie vóór verzending belaste instanties de exporteurs of de door hen aangewezen vertegenwoordigers zo snel mogelijk een verslag van akkoordbevinding toezenden.
    19.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de met inspectie vóór verzending belaste instanties, ingeval van een schrijf- of tikfout in het verslag van akkoordbevinding, de fout corrigeren en de gecorrigeerde inlichtingen zo snel mogelijk aan de betrokken partijen doen toekomen.

    Prijscontrole

    20.  

    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat, om over- en onderfacturering en fraude te voorkomen, de met inspectie vóór verzending belaste instanties bij de prijscontrole ( 56 ) de volgende richtsnoeren in acht nemen:

    a) 

    de met inspectie vóór verzending belaste instanties wijzen een tussen een exporteur en een importeur contractueel overeengekomen prijs alleen af indien zij kunnen aantonen dat hun bevinding dat de prijs onbevredigend is steunt op een controleproces dat in overeenstemming is met de onder b) tot en met e) vermelde criteria;

    b) 

    de met inspectie vóór verzending belaste instantie baseert haar prijsvergelijking voor het controleren van de exportprijs op de prijs (prijzen) van identieke of soortgelijke goederen die voor export uit hetzelfde land van uitvoer worden aangeboden op of omstreeks hetzelfde ogenblik, onder concurrentiële en vergelijkbare verkoopvoorwaarden, in overeenstemming met de gebruikelijke handelspraktijken en vrij van elke normaal toepasselijke korting. Deze vergelijking moet zijn gebaseerd op het volgende:

    i) 

    er mag alleen gebruik worden gemaakt van prijzen die een geldige vergelijkingsbasis bieden, rekening houdend met de relevante economische factoren die eigen zijn aan het land van invoer en aan het (de) voor de prijsvergelijking gebruikte land(en);

    ii) 

    de met inspectie vóór verzending belaste instantie steunt niet op de prijs van goederen die voor export naar verschillende landen van invoer worden aangeboden om arbitrair de laagste prijs voor de verzending op te leggen;

    iii) 

    de met inspectie vóór verzending belaste instantie houdt rekening met de specifieke elementen vermeld onder c);

    iv) 

    de met inspecties vóór verzending belaste instantie stelt de exporteur in alle fasen van bovengenoemd proces in de gelegenheid om de prijs te verantwoorden;

    c) 

    bij de prijscontrole houden de met inspectie vóór verzending belaste instanties terdege rekening met de voorwaarden van de verkoopovereenkomst en met de over het algemeen toepasselijke aanpassingsfactoren die betrekking hebben op de transactie; deze factoren omvatten onder meer het commerciële niveau en de omvang van de verkoop, de leveringstermijnen en -voorwaarden, doorberekeningsclausules, kwaliteitsvoorschriften, speciale vormgevingskenmerken, speciale voorschriften met betrekking tot het transport of de verpakking, de omvang van de bestelling, locoverkopen, seizoeninvloeden, vergoedingen voor licenties of andere intellectuele eigendomsrechten en diensten die worden gepresteerd in het kader van het contract indien zij gewoonlijk niet afzonderlijk worden gefactureerd. Zij omvatten ook bepaalde elementen met betrekking tot de door de exporteur vastgestelde prijs zoals de contractuele relatie tussen de exporteur en de importeur;

    d) 

    de controle van de vervoerkosten heeft uitsluitend betrekking op de overeengekomen prijs van de wijze van vervoer in het land van export als aangegeven in het verkoopcontract;

    e) 

    de volgende elementen mogen niet worden gebruikt voor de prijscontrole:

    i) 

    de verkoopprijs in het land van invoer van in dat land geproduceerde goederen;

    ii) 

    de prijs van voor export bestemde goederen van herkomst uit een ander land dan dat van export;

    iii) 

    de produktiekosten;

    iv) 

    arbitraire of fictieve prijzen of waarden.

    Procedure van beroep

    21.  
    De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de met inspectie vóór verzending belaste instanties procedures vaststellen voor het ontvangen en onderzoeken van klachten van exporteurs en het nemen van besluiten daaromtrent en dat de inlichtingen in verband met dergelijke procedures in overeenstemming met de bepalingen van de leden 6 en 7 ter beschikking van de exporteurs worden gesteld. De Leden die de regeling toepassen zorgen ervoor dat de procedures worden ontwikkeld en toegepast in overeenstemming met de volgende richtlijnen:
    a) 

    de met inspectie vóór verzending belaste instanties wijzen een of meer ambtenaren aan die tijdens de normale kantooruren in elke stad of haven waarin zij een administratief bureau voor inspectie vóór verzending hebben aanwezig zijn om klachten van exporteurs te ontvangen en te onderzoeken en besluiten daaromtrent te nemen;

    b) 

    de exporteurs verstrekken de aangewezen ambtenaar (ambtenaren) schriftelijk de feiten met betrekking tot de transactie in kwestie, de aard van de klacht en een voorstel voor een oplossing;

    c) 

    de aangewezen ambtenaar (ambtenaren) neemt (nemen) de klachten van de exporteurs welwillend in beraad en neemt (nemen) zo snel mogelijk na ontvangst van de onder b) bedoelde documenten een besluit.

    Afwijking

    22.  
    In afwijking van de bepalingen van artikel 2, bepalen de Leden die de regeling toepassen dat, met uitzondering van gedeeltelijke zendingen, verzendingen waarvan de waarde kleiner is dan de door het Lid dat de regeling toepast voor dergelijke verzendingen vastgestelde minimumwaarde, niet worden geïnspecteerd tenzij in uitzonderlijke omstandigheden. Deze minimumwaarde is een van de inlichtingen die uit hoofde van de bepalingen van lid 6 aan de exporteurs worden verstrekt.

    Artikel 3

    Verplichtingen van exporterende leden

    Non-discriminatie

    1.  
    De exporterende Leden zorgen ervoor dat hun wetten en regelingen met betrekking tot inspectie vóór verzending op niet-discriminerende wijze worden toegepast.

    Doorzichtigheid

    2.  
    De exporterende Leden maken onverwijld alle op de inspectie vóór verzending van toepassing zijnde wetten en regelingen bekend zodat de andere regeringen en handelaren daar kennis kunnen van nemen.

    Technische bijstand

    3.  
    De exporterende Leden verlenen de Leden die de regeling toepassen onder in onderling overleg overeengekomen voorwaarden technische bijstand ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze Overeenkomst ( 57 ).

    Artikel 4

    Procedures voor onafhankelijk onderzoek

    De Leden moedigen de met inspectie vóór verzending belaste instanties en exporteurs aan hun geschillen onderling te regelen. Elke partij mag evenwel, twee werkdagen na indiening van de klacht in overeenstemming met de bepalingen van artikel 2, lid 21, een onafhankelijk onderzoek van het geschil aanvragen. De Leden nemen alle redelijke binnen hun bereik liggende maatregelen om ervoor te zorgen dat daartoe de volgende procedures worden ingesteld en in stand gehouden:

    a) 

    deze procedures worden uitgevoerd door een onafhankelijke instantie die voor de toepassing van deze Overeenkomst gezamenlijk wordt gevormd door een organisatie die de met inspectie vóór verzending belaste instanties vertegenwoordigt en een organisatie die de exporteurs vertegenwoordigt;

    b) 

    de onder a) bedoelde onafhankelijke instantie stelt een lijst van deskundigen op bestaande uit:

    i) 

    een deel met leden aangewezen door de organisatie die de met inspectie vóór verzending belaste instanties vertegenwoordigt;

    ii) 

    een deel met leden aangewezen door een organisatie die de exporteurs vertegenwoordigt;

    iii) 

    een deel met onafhankelijke handelsdeskundigen aangewezen door de onder a) bedoelde onafhankelijke instantie.

    De geografische spreiding van de op de lijst voorkomende deskundigen is zo dat alle in het kader van deze procedures opgeworpen geschillen snel kunnen worden behandeld.

    Deze lijst wordt opgesteld binnen de twee maanden na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst en wordt jaarlijks bijgewerkt. De lijst moet voor iedereen toegankelijk zijn. Hij wordt ter kennis gebracht van het Secretariaat en wordt aan alle Leden toegezonden;

    c) 

    een exporteur of een met inspectie vóór verzending belaste instantie die een geschil wenst op te werpen neemt contact op met de onder a) bedoelde onafhankelijke instantie en dient een verzoek in tot vorming van een speciale groep. De onafhankelijke instantie is verantwoordelijk voor de instelling van een speciale groep. Deze bestaat uit drie leden. De leden van de speciale groep worden zo gekozen dat onnodige kosten en vertragingen worden vermeden. Het eerste lid wordt door de met inspectie vóór verzending belaste instantie gekozen uit deel i) van bovengenoemde lijst, op voorwaarde dat dit lid geen banden heeft met die instantie. Het tweede lid wordt door de betrokken exporteur gekozen uit deel ii) van bovengenoemde lijst, op voorwaarde dat dit lid geen banden heeft met die exporteur. Het derde lid wordt door de onder a) bedoelde onafhankelijke instantie gekozen uit deel iii) van bovengenoemde lijst. Er wordt geen verzet aangetekend tegen een uit deel iii) van bovengenoemde lijst gekozen onafhankelijk handelsdeskundige;

    d) 

    de uit deel iii) van bovengenoemde lijst gekozen onafhankelijke handelsdeskundige zit de speciale groep voor. De onafhankelijke handelsdeskundige neemt de nodige beslissingen om te zorgen voor een snelle beslechting van het geschil door de speciale groep. Hij beslist bijvoorbeeld of de feiten van de zaak een bijeenkomst van de leden van de speciale groep vereisen en, in voorkomend geval, waar die bijeenkomst dient plaats te vinden, rekening houdend met de plaats van de betrokken inspectie;

    e) 

    indien de partijen bij het geschil daarmee instemmen kan de onder a) bedoelde onafhankelijke instantie één onafhankelijke handelsdeskundige kiezen uit deel iii) van bovengenoemde lijst om het geschil in kwestie te onderzoeken. Deze deskundige neemt de beslissingen die nodig zijn voor een snelle beslechting van het geschil, bijvoorbeeld met inachtneming van de plaats van de bedoelde inspectie;

    f) 

    dit onderzoek heeft tot doel na te gaan of de partijen bij het geschil tijdens de betwiste inspectie de bepalingen van deze Overeenkomst zijn nagekomen. De procedures dienen vlot te verlopen en beide partijen de gelegenheid te bieden om hun standpunt persoonlijk of schriftelijk toe te lichten;

    g) 

    de beslissingen van de uit drie leden bestaande speciale groep worden bij meerderheid van stemmen genomen. De beslissing over het geschil wordt genomen binnen de acht werkdagen na de vraag om een onafhankelijk onderzoek en wordt aan de partijen bij het geschil medegedeeld. Deze termijn kan met de instemming van de partijen bij het geschil worden verlengd. De speciale groep of de onafhankelijke handelsdeskundige verdelen de kosten op grond van de merites van de zaak;

    h) 

    de beslissing van de speciale groep is bindend voor de met inspectie vóór verzending belaste instantie en de exporteur die partij zijn bij het geschil.

    Artikel 5

    Kennisgeving

    De Leden leggen aan het Secretariaat kopieën over van de wetten en regelingen waarmee zij deze Overeenkomst in werking doen treden evenals kopieën van alle andere wetten en regelingen met betrekking tot de inspectie vóór verzending wanneer de WTO-Overeenkomst voor het betrokken Lid in werking treedt. Er worden geen wijzigingen in de wetten en regelingen met betrekking tot inspectie vóór verzending ten uitvoer gelegd voordat zij officieel zijn bekendgemaakt. Zij worden onmiddellijk na hun bekendmaking ter kennis gebracht Van het Secretariaat. Het Secretariaat deelt de Leden mee dat deze inlichtingen beschikbaar zijn.

    Artikel 6

    Onderzoek

    Na het verstrijken van het tweede jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst en vervolgens om de drie jaar stelt de Ministeriële conferentie een onderzoek in naar de bepalingen, de tenuitvoerlegging en de toepassing van deze Overeenkomst, zulks met inachtneming van de doelstellingen ervan en de bij de tenuitvoerlegging opgedane ervaring. De Ministeriële conferentie kan op grond van dit onderzoek de bepalingen van de Overeenkomst wijzigen.

    Artikel 7

    Overleg

    De Leden plegen op verzoek overleg met andere Leden over alle vraagstukken in verband met de toepassing van deze Overeenkomst. In dergelijke gevallen zijn de bepalingen van artikel XXII van de GATT 1994, als uitgewerkt en toegepast in het kader van het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen, van toepassing op deze Overeenkomst.

    Artikel 8

    Beslechting van geschillen

    Alle geschillen tussen Leden met betrekking tot de toepassing van deze Overeenkomst zijn onderworpen aan de bepalingen van artikel XXIII van de GATT 1994, als uitgewerkt en toegepast in het kader van het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen.

    Artikel 9

    Slotbepalingen

    1.  
    De Leden nemen de maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst.
    2.  
    De Leden zien erop toe dat hun wetten en regelingen niet strijdig zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst.

    OVEREENKOMST BETREFFENDE DE OORSPRONGSREGELS



    DE LEDEN,

    Ervan nota nemend dat de Ministers op 20 september 1986 zijn overeengekomen dat „de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde gericht zijn op een verdere liberalisering en uitbreiding van de wereldhandel, een versterking van de rol van de GATT en een verbetering van het vermogen van het GATT-stelsel zich aan de ontwikkelingen van het internationale economische klimaat aan te passen”;

    Geleid door de wens de doelstellingen van de GATT 1994 na te streven;

    Erkennend dat duidelijke en voorspelbare oorsprongsregels en de toepassing van deze regels het internationale handelsverkeer vergemakkelijken;

    Geleid door de wens ervoor te zorgen dat de oorsprongs-regels zelf het handelsverkeer niet onnodig belemmeren;

    Geleid door de wens ervoor te zorgen dat de oorsprongs-regels de rechten van de Leden op grond van de GATT 1994 niet teniet doen of aantasten;

    Erkennend dat het wenselijk is te zorgen voor doorzichtige wetten, verordeningen en praktijken op het gebied van de oorsprongsregels;

    Verlangend ervoor te zorgen dat de oorsprongsregels worden opgesteld en toegepast op een onpartijdige, transparante, voorspelbare, consequente en neutrale wijze;

    Erkennend dat bij deze Overeenkomst een overlegmechanisme en procedures voor een spoedige, effectieve en billijke regeling van geschillen zijn ingesteld;

    Verlangende de oorsprongsregels te harmoniseren en te verduidelijken,

    ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:



    DEEL I

    DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED

    Artikel 1

    Oorsprongsregels

    1.  
    Voor de toepassing van de delen I tot en met IV van deze Overeenkomst zijn oorsprongsregels de wetten, verordeningen en bestuursrechtelijke besluiten van algemene gelding die de Leden toepassen om het land van oorsprong van goederen vast te stellen, voor zover deze oorsprongsregels geen betrekking hebben op contractuele of autonome handelsregelingen die tot de toekenning van tariefpreferenties leiden die verder gaan dan de toepassing van artikel I, lid 1, van de GATT 1994.
    2.  
    De in lid 1 bedoelde oorsprongsregels omvatten alle oorsprongsregels die in het kader van niet-preferentiële handelsbeleidsinstrumenten worden aangewend, zoals bij de toepassing van de meestbegunstigingsclausule op grond van de artikelen I, II, III, XI en XIII van de GATT 1994, van anti-dumpingrechten en compenserende rechten op grond van artikel VI van de GATT 1994, van vrijwaringsmaatregelen op grond van artikel XIX van de GATT 1994; van de voorschriften inzake oorsprongsaanduidingen op grond van artikel IX van de GATT 1994; en van discriminerende kwantitatieve beperkingen of tariefcontingenten. Zij omvatten tevens de oorsprongsregels die voor overheidsopdrachten en handelsstatistieken worden gebruikt ( 58 ).



    DEEL II

    DISCIPLINES BIJ DE TOEPASSING VAN DE OORSPRONGSREGELS

    Artikel 2

    Disciplines in de overgangsperiode

    Zolang het in deel IV omschreven werkprogramma voor de harmonisering van de oorsprongsregels niet is voltooid, zien de Leden erop toe dat:

    a) 

    wanneer zij bestuursrechtelijke bepalingen van algemene gelding vaststellen, duidelijk is omschreven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Met name:

    i) 

    bij toepassing van het criterium van verandering van tariefindeling, moet in de oorsprongsregel en de eventuele uitzonderingen op die regel duidelijk worden aangegeven om welke posten of postonderverdelingen van de tariefnomenclatuur het gaat;

    ii) 

    bij toepassing van het criterium van het advalorempercentage, moet de wijze waarop dit percentage wordt berekend ook in de oorsprongsregels worden aangegeven;

    iii) 

    bij toepassing van het criterium van het fabricage- of bewerkingsproces, moet nauwkeurig worden aangegeven door welk proces de betrokken goederen het karakter van produkt van oorsprong verkrijgen;

    b) 

    ongeacht de handelsbeleidsmaatregel of het handelsbeleidsinstrument waarmee ze verband houden, hun oorsprongsregels niet rechtstreeks of onrechtstreeks gebruikt worden als instrumenten om handelsdoeleinden te bereiken;

    c) 

    de oorsprongsregels zelf de internationale handel niet beperken, vervalsen of verstoren. Voor de bepaling van het land van oorsprong stellen zij geen onnodig strenge eisen en evenmin voorwaarden die geen verband houden met de vervaardiging of bewerking. Kosten die geen rechtstreeks verband houden met de vervaardiging of bewerking mogen evenwel in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het criterium van het ad-valorem-percentage als onder a) bepaald;

    d) 

    de oorsprongsregels die zij op import- en exportgoederen toepassen niet strenger zijn dan de oorsprongsregels die zij toepassen om te bepalen of goederen binnenlandse goederen zijn en dat zij niet tussen andere Leden discrimineren, ongeacht de banden van de producenten van de betrokken goederen ( 59 ) met andere bedrijven;

    e) 

    hun oorsprongsregels op een consequente, eenvormige, onpartijdige en redelijke wijze worden toegepast;

    f) 

    hun oorsprongsregels op positieve criteria zijn gebaseerd. Oorsprongsregels die aangeven wat geen oorsprong verleent (negatieve criteria) zijn toegestaan als onderdeel van een uitleg over een positief criterium of in bijzondere gevallen waarin een positieve bepaling van de oorsprong niet nodig is;

    g) 

    hun wetten, verordeningen, rechterlijke besluiten en bestuursrechtelijke voorschriften van algemene gelding over oorsprongsregels gepubliceerd worden alsof lid 1 van artikel X van de GATT 1994 daarop van toepassing was en zij daarmee in overeenstemming waren;

    h) 

    wanneer een exporteur, importeur of een persoon met een rechtmatig belang hierom verzoekt, zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen 150 dagen ( 60 ) na dit verzoek, verklaringen worden afgegeven over de oorsprong die zij goederen zouden toekennen, mits alle noodzakelijke gegevens zijn verstrekt. Verzoeken om dergelijke verklaringen worden aanvaard voordat de handel in de betrokken goederen begint en kunnen steeds later worden aanvaard. De verklaringen blijven drie jaar geldig, op voorwaarde dat de feiten en voorwaarden, met inbegrip van de oorsprongsregels waarop zij zijn gebaseerd, vergelijkbaar blijven. Mits de betrokkenen hiervan van tevoren in kennis worden gesteld, zijn de verklaringen niet meer geldig wanneer naar aanleiding van een onder j) bedoeld beroep een besluit wordt genomen dat met de verklaring strijdig is. De verklaringen worden bekend gemaakt onder voorbehoud van het bepaalde onder k);

    i) 

    bij de invoering van wijzigingen in hun oorsprongsregels of van nieuwe oorsprongsregels, deze wijzigingen niet met terugwerkende kracht worden toegepast zoals bepaald in en onverminderd hun wetten of verordeningen;

    j) 

    tegen bestuursrechtelijke maatregelen die zij nemen op het gebied van de vaststelling van de oorsprong terstond beroep kan worden ingesteld of een procedure aangespannen bij een rechterlijke instantie, een arbitragetribunaal of administratieve instantie, onafhankelijk van de autoriteit die de vaststelling heeft gedaan, hetgeen tot wijziging of nietigverklaring van de vaststelling kan leiden;

    k) 

    alle informatie van vertrouwelijke aard of die met het oog op de toepassing van de oorsprongsregels op vertrouwelijke basis wordt verstrekt, als strikt vertrouwelijk wordt behandeld door de betrokken autoriteiten, die deze niet bekend zullen maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van de persoon of de regering die deze informatie heeft verstrekt, tenzij mededeling ervan noodzakelijk is in het kader van een gerechtelijke procedure.

    Artikel 3

    Disciplines na de overgangsperiode

    Gezien het doel dat alle Leden wensen te bereiken, namelijk de harmonisering van de oorsprongsregels door middel van het in deel IV omschreven harmoniseringswerkprogramma, zien zij er bij de uitvoering van de resultaten van dit programma op toe dat:

    a) 

    zij de oorsprongsregels voor alle in artikel 1 omschreven doeleinden op gelijke wijze toepassen;

    b) 

    volgens hun oorsprongsregels de oorsprong van bepaalde produkten het land is waar de goederen geheel en al werden verkregen dan wel, wanneer meer dan een land bij de produktie van de goederen is betrokken, het land waar de laatste ingrijpende be- of verwerking werd verricht;

    c) 

    de oorsprongsregels die zij op import- en exportgoederen toepassen niet strenger zijn dan de oorsprongsregels die zij: toepassen om te bepalen of goederen binnenlandse goederen zijn en dat zij niet tussen andere Leden discrimineren, ongeacht de banden van de producenten van de betrokken goederen met andere bedrijven;

    d) 

    de oorsprongsregels op een consequente, eenvormige, onpartijdige en redelijke wijze worden toegepast;

    e) 

    hun wetten, verordeningen, rechterlijke besluiten en bestuursrechtelijke voorschriften van algemene gel ding over oorsprongsregels gepubliceerd worden alsof lid 1 van artikel X van de GATT 1994 daarop van toepassing was en zij daarmee in overeenstemming waren;

    f) 

    wanneer een exporteur, importeur of een persoon met een rechtmatig belang hierom verzoekt, zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 150 dagen na dit verzoek, verklaringen worden afgegeven over de oorsprong die zij goederen zouden toekennen, mits alle noodzakelijke gegevens zijn verstrekt. Verzoeken om dergelijke verklaringen worden aanvaard voordat de handel in de betrokken goederen begint en kunnen steeds later worden aanvaard. De verklaringen blijven drie jaar geldig, mits de feiten en voorwaarden, met inbegrip van de oorsprongsregels waarop zij zijn gebaseerd, vergelijkbaar blijven. Mits de betrokkenen hiervan van tevoren in kennis worden gesteld, zijn de verklaringen niet meer geldig wanneer naar aanleiding van een onder h) bedoeld beroep een besluit wordt genomen dat met de verklaring strijdig is. De verklaringen worden bekend gemaaakt onder voorbehoud van het bepaalde onder i);

    g) 

    wanneer zij hun oorsprongsregels wijzigen of nieuwe oorsprongsregels invoeren, dit niet met terugwerkende kracht geschiedt zoals bepaald in en onverminderd hun wetten of verordeningen;

    h) 

    tegen bestuursrechtelijke maatregelen die zij nemen op het gebied van de vaststelling van de oorsprong onmiddellijk een beroep kan worden ingesteld of een procedure aangespannen bij een rechterlijke instantie, een arbitragetribunaal of administratieve instantie, onafhankelijk van de autoriteit die de vaststelling heeft gedaan, hetgeen tot de wijziging of de nietigverklaring van de vaststelling kan leiden;

    i) 

    alle informatie van vertrouwelijke aard of die met het oog op de toepassing van de oorsprongsregels op vertrouwelijke basis wordt verstrekt, als strikt vertrouwelijk wordt behandeld door de betrokken autoriteiten, die deze niet bekend zullen maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van de persoon of de regering die deze informatie heeft verstrekt, tenzij mededeling ervan noodzakelijk is in het kader van een gerechtelijke procedure.



    DEEL III

    PROCEDURES VOOR KENNISGEVING, ONDERZOEK, OVERLEG EN DE BESLECHTING VAN GESCHILLEN

    Artikel 4

    Instellingen

    1.  
    Hierbij wordt een Commissie „Oorsprongsregels” opgericht (in deze Overeenkomst „Commissie” genoemd) die bestaat uit vertegenwoordigers van alle Leden. De Commissie kiest haar voorzitter en komt bijeen wanneer dit nodig is, doch ten minste éénmaal per jaar, ten einde de Leden de gelegenheid te geven met elkaar overleg te plegen over zaken in verband met de toepassing van de delen I, II, III en IV of de realisatie van de daarin genoemde doelstellingen en om andere taken te vervullen waarmee ze op grond van deze Overeenkomst of door de Raad Goederenverkeer is belast. De Commissie vraagt de in lid 2 genoemde Technische Commissie zo nodig inlichtingen en advies over aangelegenheden die met deze overeenkomst verband houden. De Commissie kan de Technische Commissie ook vragen andere werkzaamheden uit te voeren die zij voor de realisatie van de bovengenoemde doelstellingen van deze Overeenkomst nuttig acht. Het Secretariaat van de WTO neemt het secretariaat van de Commissie waar.
    2.  
    Onder auspiciën van de Internationale Douaneraad (IDR) wordt een Technische Commissie „Oorsprongsregels” ingesteld (in deze Overeenkomst „Technische Commissie” genoemd), zoals in bijlage I uiteengezet. De Technische Commissie voert de in deel IV vermelde en in bijlage I nader omschreven technische werkzaamheden uit. De Technische Commissie vraagt de Commissie zo nodig inlichtingen en advies over aangelegenheden die met deze Overeenkomst verband houden. De Technische Commissie kan de Commissie ook vragen andere werkzaamheden uit te voeren die het voor de realisatie van de bovengenoemde doelstellingen van de Overeenkomst nuttig acht. Het Secretariaat van de IDR neemt het secretariaat van de Technische Commissie waar.

    Artikel 5

    Informatie en procedures voor de wijziging en de invoering van nieuwe oorsprongsregels

    1.  
    Elk Lid deelt het Secretariaat, binnen 90 dagen na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, zijn oorsprongsregels, rechterlijke besluiten en bestuursrechtelijke voorschriften van algemene gelding mede betreffende de oorsprongsregels die op die datum van toepassing zijn. Heeft een Lid een oorsprongsregel bij vergissing niet medegedeeld, dan doet het dit alsnog zodra de vergissing is opgemerkt. Het Secretariaat zendt de leden lijsten toe van ontvangen informatie die bij het Secretariaat beschikbaar is.
    2.  
    In de in artikel 2 bedoelde periode publiceren Leden die hun oorsprongsregels wijzigen, tenzij het minimale wijzigingen betreft, of die nieuwe oorsprongsregels invoeren die, in de zin van dit artikel ook de in lid 1 bedoelde oorsprongsregels omvatten die het Secretariaat niet werden medegedeeld, ten minste 60 dagen vóór de inwerkingtreding van de gewijzigde of nieuwe regel hierover op zulke wijze een bericht dat belanghebbenden van het voornemen tot wijziging van een oorsprongsregel of tot invoering van een nieuwe oorsprongsregel kennis kunnen nemen, tenzij een Lid met buitengewone omstandigheden wordt geconfronteerd of hiermee geconfronteerd dreigt te worden. In deze buitengewone gevallen wordt de gewijzigde of nieuwe regel zo spoedig mogelijk door het Lid gepubliceerd.

    Artikel 6

    Onderzoek

    1.  
    De Commissie onderzoekt elk jaar de toepassing en werking van de delen II en III van deze Overeenkomst, met inachtneming van de daarin vermelde doelstellingen. De Commissie stelt de Raad Goederenverkeer in kennis van de ontwikkelingen gedurende de onderzochte periode.
    2.  
    De Commissie onderzoekt de bepalingen van de delen I, II en III en stelt de wijzigingen voor die als gevolg van de resultaten van het harmoniseringswerkprogramma nodig mochten blijken.
    3.  
    De Commissie stelt in samenwerking met de Technische Commissie regelingen in om wijzigingen op de resultaten van het harmoniseringswerkprogramma te bestuderen en voor te stellen, met inachtneming van de doelstellingen en principes van artikel 9. Het kan hier met name gaan om de praktische uitvoerbaarheid van regels of de aanpassing van regels aan nieuwe produktieproces-sen die het gevolg zijn van technologische ontwikkelingen.

    Artikel 7

    Overleg

    Het bepaalde in artikel XXII van de GATT 1994, zoals uitgewerkt en toegepast bij het Memorandum van Overeenstemming inzake de Beslechting van Geschillen is op deze Overeenkomst van toepassing.

    Artikel 8

    Regeling van geschillen

    Het bepaalde in artikel XXIII van de GATT 1994, zoals uitgewerkt en toegepast in het Memorandum van Overeenstemming inzake de Beslechting van Geschillen is op deze Overeenkomst van toepassing.



    DEEL IV

    HARMONISERING VAN DE OORSPRONGSREGELS

    Artikel 9

    Doelstellingen en beginselen

    1.  

    Ten einde de oorsprongsregels te harmoniseren en, onder meer, de wereldhandel meer zekerheid te verschaffen, draagt de Ministeriële Conferentie tezamen met de IDR zorg voor de uitvoering van het hierna omschreven werkprogramma dat op de volgende beginselen is gebaseerd:

    a) 

    De oorsprongsregels dienen voor alle in artikel 1 omschreven doeleinden op dezelfde wijze te worden toegepast.

    b) 

    De oorsprongsregels dienen als oorsprong van een produkt het land aan te wijzen waar het produkt geheel en al is verkregen of, wanneer bij de vervaardiging van het produkt meer dan een land is betrokken, het land waar de laatste ingrijpende bewerking is verricht.

    c) 

    De oorsprongsregels dienen objectief, duidelijk en voorspelbaar te zijn.

    d) 

    De oorsprongsregels mogen noch rechtstreeks noch onrechtstreeks gebruikt worden als instrumenten om handelsdoeleinden te vervolgen, ongeacht de maatregel of het instrument waarmee ze eventueel zijn verbonden. Zij mogen niet van dien aard zijn dat zij de internationale handel beperken, vervalsen of verstoren. Zij mogen geen onnodig strenge eisen stellen of voor de bepaling van het land van oorsprong voorwaarden stellen die geen verband houden met de vervaardiging of bewerking van produkten. Kosten die geen rechtstreeks verband houden met de vervaardiging of bewerking mogen echter voor de toepassing van een op een ad-valorem-percentage gebaseerd criterium in aanmerking worden genomen.

    e) 

    De oorsprongsregels dienen zo te zijn dat zij op een consequente, eenvormige, onpartijdige en redelijke wijze toegepast kunnen worden.

    f) 

    De oorsprongsregels dienen onderling samen te hangen.

    g) 

    De oorsprongsregels dienen op positieve criteria te zijn gebaseerd. Negatieve criteria mogen worden gebruikt om positieve te verduidelijken.

    Werkprogramma

    2.  
    a) 

    Het werkprogramma zal zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst worden aangevat en zal binnen drie jaar worden voltooid.

    b) 

    De in artikel 4 bedoelde Commissie en Technische Commissie zijn de geëigende organen voor de uitvoering van de hier bedoelde werkzaamheden.

    c) 

    Met het oog op een nauwe samenwerking met de IDR, vraagt de Commissie de Technische Commissie om mededeling van de interpretaties en adviezen die uit de hieronder omschreven werkzaamheden, op basis van de in lid 1 omschreven beginselen, voortvloeien. Met het oog op een tijdige voltooiing van het harmoniseringswerkprogramma worden de werkzaamheden uitgevoerd per produktensector op basis van de verschillende hoofdstukken en afdelingen van de nomenclatuur van het Geharmoniseerd Systeem (GS).

    i) 

    Geheel en al verkregen produkten en minimale be- of verwerkingen

    De Technische Commissie stelt geharmoniseerde definities op van:

    — 
    produkten die als geheel en al in één land verkregen kunnen worden beschouwd. Deze definities zijn zo gedetailleerd mogelijk;
    — 
    minimale be- of verwerkingen die op zich geen oorsprong verlenen.

    De resultaten van deze werkzaamheden worden de Commissie voorgelegd binnen drie maanden na ontvangst van diens verzoek.

    ii) 

    Ingrijpende be- of verwerking — verandering van tariefindeling

    — 
    Aan de hand van het criterium van de ingrijpende be- of verwerking, onderzoekt de Technische Commissie het gebruik van het begrip „verandering van tariefpost of van tariefpostonderverdelingen” bij het ontwikkelen van oorsprongsregels voor bepaalde produkten of een bepaalde produktsector en, zo nodig, de minimale wijziging binnen de nomenclatuur die aan dit criterium beantwoordt.
    — 
    De Technische Commissie verdeelt bovengenoemde werkzaamheden op produktbasis, volgens de hoofdstukken of afdelingen van de GS-nomenclatuur, zodat de resultaten van de werkzaamheden ten minste per kwartaal aan de Commissie worden voorgelegd. De Technische Commissie voltooit bovengenoemde werkzaamheden binnen een termijn van een jaar en drie maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie.
    iii) 

    Ingrijpende be- of verwerking — aanvullende criteria

    Voor elke produktsector of afzonderlijke produktcategorie waarvoor het aan de hand van de GS-nomenclatuur alleen niet mogelijk is van ingrijpende be- of verwerking te spreken, en nadat de werkzaamheden op grond van punt ii) zijn voltooid:

    — 
    onderzoekt de Technische Commissie, bij het ontwikkelen van oorsprongsregels voor bepaalde produkten of een bepaalde produktsector, aan de hand van het criterium van ingrijpende be- of verwerking, het gebruik, op aanvullende of exclusieve wijze, van andere criteria, met inbegrip van ad-valorem-percentages ( 61 ) en/of produktie- of verwerkingsprocessen ( 62 );
    — 
    kan de Technische Commissie uitleg geven over haar voorstellen;
    — 
    verdeelt de Technische Commissie bovengenoemde werkzaamheden op produktbasis, volgens de hoofdstukken of afdelingen van de GS-nomenclatuur, zodat resultaten van de werkzaamheden ten minste per kwartaal aan de Commissie kunnen worden voorgelegd. De Technische Commissie voltooit bovengenoemde werkzaamheden binnen een termijn van een jaar en drie maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie.

    Rol van de Commissie

    3.  

    Op grond van de in lid 1 omschreven beginselen:

    a) 

    onderzoekt de Commissie regelmatig de interpretaties en adviezen van de Technische Commissie overeenkomstig de in lid 2, onder c), punten i), ii) en iii), genoemde termijnen met het oog op de goedkeuring van deze interpretaties en adviezen. De Commissie kan de Technische Commissie verzoeken deze interpretaties en adviezen te verfijnen of nader uit te werken en/of een nieuwe aanpak te ontwikkelen. Ter ondersteuning van de Technische Commissie geeft de Commissie aan waarom het om bijkomende werkzaamheden, en, indien van toepassing, om een andere aanpak verzoekt;

    b) 

    onderzoekt de Commissie, nadat de in lid 2, onder c), punten i), ii) en iii), genoemde werkzaamheden zijn afgesloten, het geheel van de resultaten op onderlinge samenhang.

    Resultaten van het' harmoniseringswerkprogramma en aansluitende werkzaamheden

    De Ministeriële Conferentie stelt de resultaten van het harmoniseringswerkprogramma vast in een bijlage die een onderdeel van deze Overeenkomst vormt ( 63 ). De Ministeriële Conferentie stelt de termijn voor de inwerkingtreding van deze bijlage vast.

    BIJLAGE I

    TECHNISCHE COMMISSIE „OORSPRONGSREGELS”

    Taken

    1. De permanente taken van de Technische Commissie zijn de volgende:

    a) 

    Op verzoek van een lid van de Technische Commissie, onderzoek van specifieke technische problemen die zijn gerezen bij de praktische toepassing van de oorsprongsregels door de Leden en, op grond van de beschreven feiten, advies over passende oplossingen.

    b) 

    Op verzoek van een Lid of van de Commissie, informatie en advies over kwesties in verband met de bepaling van de oorsprong van goederen.

    c) 

    Opstelling en verspreiding van periodieke verslagen over de technische aspecten van de werking en status van deze Overeenkomst.

    d) 

    Jaarlijks onderzoek van de technische aspecten van de uitvoering en werking van de delen II en III.

    2. De Technische Commissie voert op verzoek van de Commissie andere taken uit.

    3. De Technische Commissie streeft ernaar specifieke aangelegenheden, met name die welke Leden of de Commissie hebben voorgelegd, binnen een redelijk korte termijn af te handelen.

    Vertegenwoordiging

    4. Elk Lid heeft het recht in de Technische Commissie vertegenwoordigd te zijn. Elke Lid kan een vertegenwoordiger en een of meer plaatsvervangende vertegenwoordigers als lid van de Technische Commissie benoemen. Een Lid dat op deze wijze in de Technische Commissie is vertegenwoordigd wordt hierna „lid” van de Technische Commissie genoemd. Vertegenwoordigers van leden van de Technische Commissie kunnen tijdens vergaderingen van de Technische Commissie door adviseurs worden bijgestaan. Het Secretariaat van de WTO kan deze vergaderingen ook als waarnemer bijwonen.

    5. De Leden van de IDR die geen Leden van de WTO zijn kunnen de vergaderingen van de Technische Commissie bijwonen en daartoe een vertegenwoordiger en een of meer plaatsvervangende vertegenwoordigers aanwijzen. Deze vertegenwoordigers zijn op de vergaderingen van de Technische Commissie als waarnemer aanwezig.

    6. Onder voorbehoud van de goedkeuring van de Voorzitter van de Technische Commissie, kan de Secretaris-generaal van de IDR (hierna „Secretaris-generaal” genoemd) vertegenwoordigers van regeringen uitnodigen die noch Lid zijn van de WTO noch van de IDR en vertegenwoordigers van internationale overheids- en handelsorganisaties om vergaderingen van de Technische Commissie als waarnemer bij te wonen.

    7. De namen van vertegenwoordigers, plaatsvervangend vertegenwoordigers en adviseurs die zijn aangewezen om de vergaderingen van de Technische Commissie bij te wonen worden de Secretaris-generaal medegedeeld.

    Vergaderingen

    8. De Technische Commissie komt bijeen wanneer dit nodig is, doch ten minste één maal per jaar.

    Procedures

    9. De Technische Commissie kiest haar eigen Voorzitter en stelt haar eigen procedures vast.

    BIJLAGE II

    GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING OVER PREFERENTIËLE OORSPRONGSREGELS

    1. Erkennende dat sommige Leden preferentiële oorsprongsregels toepassen die van niet-preferentiële oorsprongsregels verschillen, komen de Leden als volgt overeen.

    2. In de zin van deze gemeenschappelijke verklaring zijn preferentiële oorsprongsregels wetten, verordeningen en bestuursrechtelijke bepalingen van algemene gelding die een Lid toepast om vast te stellen of goederen op grond van contractuele of autonome handelsregelingen voor een preferentiële behandeling in aanmerking komen, hetgeen inhoudt dat tariefpreferenties worden toegekend die verder gaan dan de toepassing van artikel 1, lid 1, van de GATT 1994.

    3. De Leden komen overeen erop toe te zien dat:

    a) 

    wanneer zij bestuursrechtelijke bepalingen van algemene gelding vaststellen, de eisen waaraan moet worden voldaan duidelijk zijn omschreven. Met name:

    i) 

    bij toepassing van het criterium van verandering van tariefindeling, moeten in de preferentiële oorsprongsregel, en eventuele uitzonderingen daarop, duidelijk de onderverdelingen of posten van de tariefnomenclatuur zijn aangegeven waarop deze regel van toepassing is;

    ii) 

    bij toepassing van het criterium van het ad-valorem-percentage, moet de wijze van berekening van dit percentage in de preferentiële oorsprongsregels worden aangegeven;

    iii) 

    bij toepassing van het criterium van het fabricage- of bewerkingsproces, moet het proces waardoor preferentiële oorsprong wordt verkregen nauwkeurig zijn omschreven;

    b) 

    hun preferentiële oorsprongsregels op positieve criteria zijn gebaseerd. Preferentiële oorsprongsregels die aangeven waardoor de preferentiële oorsprong niet wordt verkregen (negatieve criteria) zijn toelaatbaar als onderdeel van een uitleg over positieve criteria of in bepaalde gevallen waarin een positieve bepaling van de preferentiële oorsprong niet noodzakelijk is;

    c) 

    hun wetten, verordeningen, rechterlijke besluiten en bestuursrechtelijke voorschriften van algemene gelding betreffende preferentiële oorsprongsregels worden gepubliceerd alsof lid 1 van artikel X van de GATT 1994 daarop van toepassing was en zij daarmee in overeenstemming waren;

    d) 

    wanneer een exporteur, importeur of een persoon met een rechtmatig belang hierom verzoekt, moeten zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen de 150 dagen ( 64 ) na de ontvangst van dit verzoek, verklaringen worden afgegeven over de preferentiële oorsprong die zij een produkt zouden toekennen, mits alle nodige gegevens zijn verstrekt. Verzoeken om dergelijke verklaringen worden aanvaard voordat de handel in de betrokken goederen aanvangt en kunnen steeds later worden aanvaard. De verklaringen blijven drie jaar geldig, voor zover de feiten en voorwaarden, met inbegrip van de preferentiële oorsprongsregels waarop ze zijn gebaseerd, vergelijkbaar blijven. Mits de betrokkenen hiervan van tevoren in kennis worden gesteld, zijn de verklaringen niet meer geldig wanneer als gevolg van een een onder f) bedoeld beroep een besluit is genomen dat met de verklaring strijdig is. De verklaringen worden bekend gemaakt onder voorbehoud van het bepaalde onder g);

    e) 

    wanneer zij hun preferentiële oorsprongsregels wijzigen of nieuwe oorsprongsregels invoeren, dit niet met terugwerkende kracht geschiedt zoals bepaald in en overeenkomstig hun wetten en verordeningen;

    f) 

    tegen bestuursrechtelijke maatregelen die zij nemen op het gebied van de vaststelling van de preferentiële oorsprong onmiddellijk een beroep kan worden ingesteld of een procedure aangespannen bij een rechterlijke instantie, een arbitragetribunaal of administratieve instantie, onafhankelijk van de autoriteit die de vaststelling heeft gedaan en die de vaststelling kan wijzigen of nietig verklaren;

    g) 

    alle informatie van vertrouwelijke aard of die met het oog op de toepassing van de preferentiële oorsprongsregels op vertrouwelijke basis wordt verstrekt, als strikt vertrouwelijk wordt behandeld door de betrokken autoriteiten, die deze niet bekend zullen maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van de persoon of de regering die deze informatie heeft verstrekt, tenzij mededeling ervan noodzakelijk is in het kader van een gerechtelijke procedure.

    4. De Leden komen overeen het Secretariaat zo spoedig mogelijk hun preferentiële-oorsprongsregels te doen toekomen, met inbegrip van een lijst van de preferentiële regelingen die zij toepassen, van de rechterlijke besluiten en bestuursrechtelijke voorschriften van algemene gelding betreffende de preferentiële oorsprongsregels die op de dag van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst voor het betrokken Lid van kracht zijn. Voorts komen de Leden overeen dat zij wijzigingen op hun preferentiële oorsprongsregels of nieuwe oorsprongsregels zo spoedig mogelijk aan het Secretariaat zullen mededelen. Lijsten van ontvangen inlichtingen die bij het Secretariaat beschikbaar zijn worden door het Secretariaat aan alle Leden toegezonden.

    OVEREENKOMST INZAKE PROCEDURES OP HET GEBIED VAN INVOERVERGUNNINGEN



    DE LEDEN,

    Uit hoofde van de multilaterale handelsbesprekingen;

    Geleid door de wens de doelstellingen van de GATT 1994 na te streven;

    Met inachtneming van de bijzondere behoeften van de Leden die ontwikkelingslanden zijn op het gebied van handel, ontwikkeling en financiën;

    Erkennende dat automatische invoervergunningen voor bepaalde doeleinden nuttig zijn en dat zij niet zouden moeten worden gebruikt om het handelsverkeer te beperken;

    Erkennende dat invoervergunningen kunnen worden gebruikt om maatregelen te beheren zoals die welke krachtens de desbetreffende bepalingen van de GATT 1994 zijn aangenomen;

    Rekening houdend met de bepalingen van de GATT 1994 die van toepassing zijn op de procedures op het gebied van invoervergunningen;

    Geleid door de wens ervoor te zorgen dat de procedures op het gebied van invoervergunningen niet in strijd met de beginselen en verplichtingen van de GATT 1994 worden gebruikt;

    Beseffend dat het verloop van de internationale handel kan worden belemmerd door het onjuiste gebruik van de procedures op het gebied van invoervergunningen;

    Ervan overtuigd dat invoervergunningen, met name niet-automatische invoervergunningen, op een doorzichtige en voorspelbare manier dienen te worden toegepast;

    Beseffend dat niet-automatische procedures op het gebied van vergunningen in administratief opzicht niet omslachtiger mogen zijn dan absoluut nodig is voor het beheer van de desbetreffende maatregel;

    Geleid door de wens de in de internationale handel gebruikte administratieve procedures en gebruiken te vereenvoudigen en doorzichtig te maken alsmede erop toe te zien dat deze procedures en gebruiken op eerlijke en billijke wijze worden toegepast en beheerd;

    Geleid door de wens te voorzien in de instelling van een overlegmechanisme en in de snelle, doeltreffende en rechtvaardige beslechting van de geschillen die zich in het kader van deze Overeenkomst kunnen voordoen,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:



    Artikel 1

    Algemene bepalingen

    1.  
    Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder formaliteiten inzake invoervergunningen verstaan de administratieve procedures ( 65 ) die worden gebruikt voor de toepassing van regelingen inzake invoervergunningen waarvoor als voorwaarde voor de invoer op het douanegebied van het importerend lid wordt gesteld dat aan de bevoegde administratieve instantie een aanvraag of andere documenten (verschillend van de voor douanedoeleinden benodigde documenten) worden voorgelegd.
    2.  
    De Leden zien erop toe dat de administratieve procedures die worden gebruikt voor de tenuitvoerlegging van de regelingen inzake invoervergunningen in overeenstemming zijn met de desbetreffende bepalingen van de GATT 1994, de bijlagen en protocollen daarvan, zoals die door deze Overeenkomst worden uitgelegd, ten einde eventuele uit een onjuiste toepassing van deze procedures voortvloeiende distorsies van de handelsstromen te voorkomen, zulks met inachtneming van de doelstellingen inzake economische ontwikkeling en de behoeften op het gebied van financiën en handel van de Leden die ontwikkelingslanden zijn ( 66 ).
    3.  
    De voorschriften betreffende de procedures op het gebied van invoervergunningen zijn wat de toepassing ervan betreft, neutraal en worden op eerlijke en billijke wijze beheerd.
    4.  
    a) 

    De voorschriften en alle inlichtingen betreffende de procedures voor de indiening van aanvragen, met inbegrip van de voorwaarden waaronder personen, ondernemingen of instellingen in aanmerking komen om zulke aanvragen in te dienen, alsmede de lijsten van produkten waarvoor een vergunning is vereist, worden bekendgemaakt in de bronnen waarvan kennisgeving is gedaan aan de Commissie voor invoervergunningen als bedoeld in artikel 4 (in deze Overeenkomst „lde Commissie” genoemd), opdat de regeringen ( 67 ) en handelaren hiervan kennis kunnen nemen. Deze bekendmaking moet, wanneer zulks doenlijk is, 21 dagen vóór de datum waarop het voorschrift ingaat en alleszins niet na die datum plaatsvinden. Alle uitzonderingen op, afwijkingen van of wijzigingen in hetzij de voorschriften betreffende de procedures op het gebied van invoervergunningen, hetzij de lijsten van produkten waarvoor een invoervergunning is vereist, worden eveneens op dezelfde wijze en binnen bovenvermelde termijn bekendgemaakt. Exemplaren van deze bekendmakingen worden eveneens ter beschikking gesteld van het Secretariaat.

    b) 

    Leden die schriftelijk opmerkingen wensen te maken worden indien zij daarom verzoeken, in de gelegenheid gesteld deze opmerkingen te bespreken. Het betrokken Lid dient terdege rekening te houden met deze opmerkingen en met de resultaten van de bespreking.

    5.  
    De aanvraagformulieren en, in voorkomend geval, de vernieuwingsformulieren zijn zo eenvoudig mogelijk. Bij de aanvraag kan worden verzocht om documenten en inlichtingen die absoluut noodzakelijk worden geacht voor de goede werking van de regeling inzake vergunningen.
    6.  
    De aanvraagprocedures en, in voorkomend geval, de vernieuwingsprocedures zijn zo eenvoudig mogelijk. De aanvragers beschikken over een redelijke termijn voor de indiening van de vergunningaanvragen. Indien er een uiterste datum is vastgesteld dient die termijn ten minste 21 dagen te bedragen met de mogelijkheid om de termijn te verlengen in gevallen waarin er binnen die termijn onvoldoende aanvragen zijn ontvangen. De aanvragers dienen zich voor een aanvraag slechts tot één administratieve instantie te wenden. Indien de aanvragers zich tot meer dan één administratieve instantie moeten wenden mag dit aantal niet hoger liggen dan drie.
    7.  
    Geen enkele aanvraag wordt afgewezen op grond van kleine vergissingen in de documentatie waardoor de daarin verstrekte basisgegevens niet worden gewijzigd. Voor verzuimen of vergissingen die kennelijk zonder frauduleuze bedoeling of niet door ernstige nalatigheid in de documenten of in de procedures zijn geslopen worden geen hogere boetes opgelegd dan bij wijze van waarschuwing alleen nodig is.
    8.  
    Met een vergunning ingevoerde goederen worden niet afgewezen op grond van kleine variaties in waarde, hoeveelheid of gewicht ten opzichte van de op de vergunning vermelde cijfers, zulks ten gevolge van verschillen die tijdens het vervoer zijn ontstaan, verschillen in verband met de verlading van de goederen als stortgoed dan wel andere kleine verschillen die verenigbaar zijn met normale handelsgebruiken.
    9.  
    De deviezen die nodig zijn voor de betaling van met een vergunning ingevoerde goederen worden op dezelfde basis ter beschikking gesteld van de houders van invoervergunningen als van de importeurs van goederen waarvoor geen invoervergunning is vereist.
    10.  
    Ten aanzien van de uitzonderingen om redenen van veiligheid zijn de bepalingen van artikel XXI van de GATT 1994 van toepassing.
    11.  
    De bepalingen van deze Overeenkomst verplichten de Leden er niet toe vertrouwelijke inlichtingen te onthullen waarvan de verspreiding een belemmering zou vormen voor de toepassing van de wetgeving, strijdig zou zijn met het openbaar belang of afbreuk zou doen aan de rechtmatige handelsbelangen van openbare of particuliere ondernemingen.

    Artikel 2

    Automatische invoervergunningen ( 68 )

    1.  
    Onder automatische invoervergunningen worden invoervergunningen verstaan die op aanvraag in alle gevallen worden toegekend en die in overeenstemming zijn met de voorschriften van lid 2, onder a).
    2.  

    Naast artikel 1, leden 1 tot en met 11, en artikel 2, lid 1, zijn de volgende bepalingen ( 69 ) van toepassing op de procedures inzake automatische invoervergunningen:

    a) 

    de procedures inzake automatische invoervergunningen worden niet zodanig beheerd dat zij restrictieve gevolgen hebben voor de invoer waarvoor een automatische vergunning geldt. Automatische invoervergunningen worden geacht een beperkende invloed te hebben op de handel, tenzij, onder meer:

    i) 

    alle personen, ondernemingen of instellingen die voldoen aan de door het importerend Lid voorgeschreven wettelijke voorwaarden om invoerhandelingen met betrekking tot de aan een automatische invoervergunning onderworpen produkten te verrichten, gelijkelijk in aanmerking komen om invoervergunningen aan te vragen en te verkrijgen;

    ii) 

    de aanvragen voor invoervergunningen op elke werkdag vóór de inklaring van de goederen kunnen worden ingediend;

    iii) 

    de naar behoren en in hun geheel ingediende aanvragen voor invoervergunningen onmiddellijk na ontvangst worden goedgekeurd voor zover dat in administratief opzicht mogelijk is en in ieder geval binnen een maximumtermijn van tien werkdagen;

    b) 

    de Leden erkennen dat automatische invoervergunningen noodzakelijk kunnen zijn wanneer er geen andere passende procedures bestaan. De automatische invoervergunningen kunnen gehandhaafd blijven zolang de omstandigheden die aan de invoering ervan ten grondslag liggen blijven bestaan of zolang de fundamentele administratieve doelstellingen ervan niet op passender wijze kunnen worden verwezenlijkt.

    Artikel 3

    Niet-automatische invoervergunningen

    1.  
    Naast artikel 1, leden 1 tot en met 11, zijn de volgende bepalingen van toepassing op de procedures inzake niet-automatische invoervergunningen. Onder niet-automatische invoervergunningen worden invoervergunningen verstaan die niet onder de definitie in artikel 2, lid 1, vallen.
    2.  
    Niet-automatische invoervergunningen mogen voor de invoerhandel geen restrictieve noch verstorende gevolgen hebben naast die welke door de instelling van de beperking worden veroorzaakt. Niet-automatische invoervergunningen moeten wat hun toepassingsgebied en duur betreft beantwoorden aan de maatregel waarvan zij de toepassing beogen en mogen in administratief opzicht niet omslachtiger zijn dan absoluut nodig is voor het beheer van de maatregel.
    3.  
    In het geval van vergunningvoorwaarden voor andere doeleinden dan de toepassing van kwantitatieve beperkingen, publiceren de Leden voldoende informatie opdat de andere Leden en handelaren zouden weten op welke basis de vergunningen zijn toegekend en/of toegewezen.
    4.  
    Wanneer een Lid personen, ondernemingen of instellingen in de mogelijkheid stelt uitzonderingen op of afwijkingen van vergunningvoorwaarden aan te vragen, dient het Lid dit te vermelden in de overeenkomstig artikel 1, lid 4, gepubliceerde inlichtingen en mede te delen hoe een dergelijke aanvraag moet worden ingediend en, voor zover mogelijk, onder welke omstandigheden de verzoeken in aanmerking kunnen worden genomen.
    5.  
    a) 

    De Leden verstrekken op verzoek van elk Lid dat belang heeft bij de handel in het betrokken produkt, alle dienstige inlichtingen betreffende:

    i) 

    de toepassing van de beperkingen;

    ii) 

    de tijdens een recente periode toegekende invoervergunningen;

    iii) 

    de verdeling van deze vergunningen tussen de leverende landen;

    iv) 

    wanneer zulks doenlijk is, invoerstatistieken (d.w.z. waarde en/of omvang) betreffende de produkten waarvoor een invoervergunning is vereist. Van de Leden die ontwikkelingslanden zijn wordt niet verwacht dat zij uit dien hoofde extra administratieve of financiële lasten op zich nemen;

    b) 

    de Leden die door middel van vergunningen contingenten beheren, delen de totale omvang en/of de totale waarde van de toe te passen contingenten mede, alsook de begin- en einddata daarvan en elke wijziging ter zake, binnen de in artikel 1, lid 4, vermelde termijnen en op zulke wijze dat de regeringen en handelaren hiervan kennis kunnen nemen;

    c) 

    in het geval van tussen de leverende landen verdeelde contingenten stelt het Lid dat de beperking toepast alle andere Leden die belang hebben bij de levering van het betrokken produkt onderwijld in kennis van het aandeel van het contingent, uitgedrukt in omvang of waarde, dat voor de lopende periode aan de verschillende leverende landen is toegekend en publiceert het deze inlichtingen binnen de in artikel 1, lid 4, vermelde termijnen en op zulke wijze dat de regeringen en handelaren hiervan kennis kunnen nemen;

    d) 

    wanneer de openingsdatum van de contingenten als gevolg van de situatie moet worden vervroegd, moeten de in artikel 1, lid 4, bedoelde inlichtingen binnen de in artikel 1, lid 4, vermelde termijnen worden gepubliceerd en op zulke wijze dat de regeringen en handelaren hiervan kennis kunnen nemen;

    e) 

    alle personen, ondernemingen of instellingen die voldoen aan de door het importerend Lid voorgeschreven wettelijke en administratieve voorwaarden komen gelijkelijk in aanmerking om invoervergunningen aan te vragen en te verlangen dat hun aanvragen in overweging worden genomen. Indien een aanvraag voor een vergunning niet wordt ingewilligd, wordt de reden daarvan op verzoek bekendgemaakt aan de aanvrager die overeenkomstig de nationale wetgeving of procedures van het invoerend Lid recht van beroep of van herziening heeft;

    f) 

    de termijn voor de behandeling van aanvragen is, behalve wanneer dit niet mogelijk is om redenen buiten de wil van het Lid, niet langer dan 30 dagen indien de aanvragen worden onderzocht wanneer zij worden ontvangen, d.w.z. in de volgorde waarin zij binnenkomen, en niet langer dan 60 dagen indien alle aanvragen tegelijk worden onderzocht. In laatstgenoemd geval wordt de periode voor de behandeling van de aanvragen geacht aan te vangen op de dag volgend op de einddatum van de voor de indiening van de aanvragen aangekondigde termijn;

    g) 

    de geldigheidsduur van de invoervergunningen is redelijk en niet zo kort dat de invoer hierdoor wordt belemmerd. De invoer uit verre landen mag hierdoor niet worden belemmerd, behalve in speciale gevallen waarin de invoer noodzakelijk is om te voorzien in onverwachte behoeften op korte termijn;

    h) 

    bij het beheer van de contingenten verhinderen de Leden niet dat de invoer overeenkomstig de afgegeven invoervergunningen wordt verricht en trachten zij niet het volledige gebruik van de contingenten tegen te gaan;

    i) 

    bij de afgifte van invoervergunningen houden de Leden rekening met de wenselijkheid invoervergunningen af te geven die overeenkomen met in economisch opzicht belangrijke hoeveelheden produkten;

    j) 

    bij de verdeling van de invoervergunningen moeten de Leden rekening houden met de vroegere door de aanvrager verrichte invoer. In dit verband dient rekening te worden gehouden met het feit of de in het verleden aan de aanvragers afgegeven vergunningen volledig zijn gebruikt tijdens een recente referentieperiode. In de gevallen waarin de vergunningen niet volledig zijn gebruikt, onderzoekt het Lid de redenen daarvoor en houdt rekening met die redenen bij de verdeling van nieuwe vergunningen. Er dient ook op te worden toegezien dat een redelijke toewijzing van invoervergunningen aan nieuwe importeurs plaatsvindt, zulks met inachtneming van de wenselijkheid om invoervergunningen af te geven die overeenkomen met in economisch opzicht belangrijke hoeveelheden produkten. In dit verband dient speciale aandacht te worden geschonken aan de importeurs die produkten van oorsprong uit Leden die ontwikkelingslanden zijn, met name Leden die minstontwikkelde landen zijn, importeren;

    k) 

    in het geval van door middel van invoervergunningen beheerde contingenten die niet tussen die leverende landen worden verdeeld, hebben de houders van een invoervergunning ( 70 ) de vrije keuze van de invoerbron. In geval van tussen de leverende landen verdeelde contingenten vermeldt de vergunning duidelijk het land of de landen;

    l) 

    bij de toepassing van de bepalingen van artikel 1, lid 8, kunnen de toekomstige verdelingen van invoervergunningen worden aangepast ter compensatie van die invoer die het vroegere niveau van de vergunningen overschrijdt.

    Artikel 4

    Instellingen

    Hierbij wordt een Commissie Invoervergunningen ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van elk der Leden. De Commissie kiest haar voorzitter en vicevoorzitter en komt zo vaak als noodzakelijk is bijeen om de Leden in de gelegenheid te stellen overleg te plegen over alle vraagstukken met betrekking tot de toepassing van deze Overeenkomst of, de bevordering van de doelstellingen ervan.

    Artikel 5

    Kennisgeving

    1.  
    Leden die vergunningprocedures instellen of wijzigingen in die procedures aanbrengen stellen de Commissie daarvan in kennis binnen 60 dagen te rekenen vanaf de bekendmaking.
    2.  

    De kennisgevingen van het instellen van procedures op het gebied van invoervergunningen moeten de volgende inlichtingen bevatten:

    a) 

    een lijst van de aan de vergunningprocedures onderworpen produkten;

    b) 

    de persoon of dienst waarbij inlichtingen kunnen worden verkregen over de ontvankelijkheidscriteria;

    c) 

    de administratieve instantie of instanties waarbij de aanvragen moeten worden ingediend;

    d) 

    de datum en naam van de publikatie waarin de procedures inzake vergunningen zijn bekendgemaakt;

    e) 

    de vermelding of de procedure inzake vergunningen automatisch dan wel niet-automatisch is, overeenkomstig de bepalingen in de artikelen 2 en 3;

    f) 

    in het geval van automatische procedures inzake invoervergunningen hun administratief doel;

    g) 

    in het geval van niet-automatische procedures inzake invoervergunningen vermelding van de maatregel die door de procedure inzake vergunningen ten uitvoer wordt gelegd;

    h) 

    de verwachte duur van de procedure inzake vergunningen indien zij met enige zekerheid kan worden geschat en, indien dit niet mogelijk is, de reden waarom deze informatie niet kan worden verstrekt.

    3.  
    In de kennisgevingen van wijzigingen in de procedures op het gebied van invoervergunningen moeten de bovengenoemde elementen worden vermeld indien daarin wijzigingen zijn aangebracht.
    4.  
    De Leden delen aan de Commissie mee in welke publikatie(s) de in artikel 1, lid 4, gevraagde inlichtingen zullen worden bekendgemaakt.
    5.  
    Elk belanghebbend Lid dat van oordeel is dat een ander Lid van de instelling van een vergunningprocedure of van wijzigingen daarin geen kennisgeving heeft gedaan overeenkomstig de bepalingen van de leden 1 en met 3 kan de zaak onder de aandacht van dat andere Lid brengen. Indien vervolgens niet terstond kennisgeving wordt gedaan, mag dit Lid zelf kennisgeving doen van de vergunningprocedure of van wijzigingen daarin, met inbegrip van alle ter zake dienende en beschikbare inlichtingen.

    Artikel 6

    Overleg en beslechting van geschillen

    Het overleg en de beslechting van geschillen voor wat betreft elk vraagstuk met betrekking tot de toepassing van deze Overeenkomst vallen onder de procedures van de artikelen XXII en XXIII van de GATT 1994, als uitgewerkt in en ten uitvoer gelegd door het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen.

    Artikel 7

    Onderzoek

    1.  
    De Commissie stelt naargelang van de noodzaak, maar ten minste eenmaal per twee jaar, een onderzoek in naar de tenuitvoerlegging en de toepassing van deze Overeenkomst, zulks met inachtneming van de doelstellingen daarvan en de daarin vervatte rechten en verplichtingen.
    2.  
    Het Secretariaat stelt als basis voor het onderzoek door de Commissie een feitenverslag op aan de hand van de uit hoofde van artikel 5 verstrekte inlichtingen, de antwoorden op de jaarlijkse vragenlijst over procedures op het gebied van invoervergunningen ( 71 ) en andere ter zake dienende betrouwbare inlichtingen waarover het beschikt. Dit verslag dient een samenvatting te bevatten van bovengenoemde inlichtingen, waarin met name alle wijzigingen of ontwikkelingen tijdens de beschouwde periode, met inbegrip van alle andere door de Commissie overeengekomen inlichtingen, zijn vermeld.
    3.  
    De Leden verbinden zich ertoe de jaarlijkse vragenlijst over procedures op het gebied van invoervergunningen onverwijld en volledig in te vullen.
    4.  
    De Commissie stelt de Raad voor de handel in goederen in kennis van de feiten die zich gedurende de periode waarop dit onderzoek betrekking heeft hebben voorgedaan.

    Artikel 8

    Slotbepalingen

    Voorbehoud

    1.  
    Zonder toestemming van de andere Leden mag geen voorbehoud ten aanzien van de bepalingen van deze Overeenkomst worden gemaakt.

    Interne wetgeving

    2.  
    a) 

    Ieder Lid zorgt er uiterlijk op de datum waarop de WTO-Overeenkomst wat hem betreft in werking treedt, voor dat zijn wetten, regelingen en administratieve procedures in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst.

    b) 

    Ieder Lid stelt de Commissie in kennis Van iedere wijziging in zijn wetten en regelingen met betrekking tot de bepalingen van deze Overeenkomst alsmede in de toepassing van deze wetten en regelingen.

    OVEREENKOMST INZAKE SUBSIDIES EN COMPENSERENDE MAATREGELEN

    DE LEDEN ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

    DEEL I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Definitie van een subsidie

    1.1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een subsidie geacht te bestaan indien:

    a) 
    1. 

    een overheid of een overheidsinstantie (in deze Overeenkomst „overheid” genoemd") een financiële bijdrage levert binnen het gebied van een Lid, dat wil zeggen, wanneer

    i) 

    een overheidspraktijk een directe overdracht van middelen (bijv. schenkingen, leningen en deelname in het maatschappelijk kapitaal), een mogelijke directe overdracht van middelen of een verbintenis (bijv. het garanderen van een lening) inhoudt;

    ii) 

    een overheid afstand doet van inkomsten die haar normaal toekomen of deze niet int (bijv. belastingmaatregelen zoals belastingkredieten ( 72 ));

    iii) 

    een overheid andere goederen of diensten levert dan de algemene infrastructuur of goederen aankoopt;

    iv) 

    een overheid betalingen verricht aan een financieringsmechanisme of indien zij een particulier orgaan met een of meer van de onder i) tot en met iii) hierboven genoemde soorten functies belast die zij normalerwijze zelf vervult of indien zij het particuliere orgaan daartoe opdracht geeft, en de praktijk in werkelijkheid niet afwijkt van praktijken die overheden normalerwijze volgen;

    of

    2. 

    indien er sprake is van enige vorm van bescherming van inkomen of steun aan prijzen in de zin van artikel XVI van de GATT 1994;

    en

    b) 

    indien hierdoor een voordeel wordt toegekend.

    1.2. Het bepaalde in deel II of in deel III of V is uitsluitend van toepassing op een subsidie in de zin van lid 1 indien deze subsidie specifiek is in de zin van artikel 2.

    Artikel 2

    Specificiteit

    2.1. Om te bepalen of een subsidie, als in artikel 1, lid 1, omschreven, specifiek is voor een onderneming of bedrijfstak of groep ondernemingen (in deze Overeenkomst „bepaalde ondernemingen” genoemd) binnen het rechtsgebied van de subsidieverlenende autoriteit zijn de volgende beginselen van toepassing:

    a) 

    Een subsidie is specifiek wanneer de subsidieverlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit handelt, de mogelijkheid subsidie te verkrijgen uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen beperkt.

    b) 

    Een subsidie is niet specifiek indien de subsidieverlenende autoriteit objectieve criteria of voorwaarden ( 73 ) hanteert voor de toekenning van subsidies en de hoogte ervan, of indien zulke criteria of voorwaarden zijn neergelegd in de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit handelt, voor zover de toekenning dan automatisch is en de criteria en voorwaarden strikt in acht worden genomen. De criteria of voorwaarden moeten in de wetten, voorschriften of andere officiële documenten duidelijk zijn omschreven zodat controle mogelijk is.

    c) 

    Indien, ondanks het feit dat op grond van het bepaalde onder a) en b) er geen sprake lijkt te zijn van specificiteit, er toch redenen zijn om aan te nemen dat een subsidie specifiek is, kunnen andere factoren in aanmerking worden genomen, zoals gebruik van een subsidieregeling door een beperkt aantal bepaalde ondernemingen, overheersend gebruik door bepaalde ondernemingen, de toekenning van onevenredig hoge bedragen subsidie aan bepaalde ondernemingen en de wijze waarop de subsidieverlenende autoriteit bij het besluit subsidie te verlenen van haar discretionaire bevoegdheid gebruik maakt ( 74 ). Bij de toepassing van deze alinea wordt rekening gehouden met de mate van diversificatie van de economische activiteiten binnen het rechtsgebied van de subsidieverlenende autoriteit en de tijd gedurende welke de subsidieregeling van kracht is.

    2.2. Een subsidie die tot bepaalde ondernemingen in een afgebakend geografisch gebied binnen het rechtsgebied van een subsidieverlenende autoriteit is beperkt, is specifiek, met dien verstande dat de vaststelling of wijziging van algemeen geldende belastingtarieven door alle overheidsinstanties die daartoe zijn gerechtigd niet geacht wordt een specifieke subsidie te zijn in de zin van deze Overeenkomst.

    2.3. Een subsidie waarop het bepaalde in artikel 3 van toepassing is, wordt geacht specifiek te zijn.

    2.4. De vaststelling dat er sprake is van een specifieke subsidie op grond van het bepaalde in dit artikel, moet duidelijk met positief bewijsmateriaal zijn onderbouwd.

    DEEL II

    VERBODEN SUBSIDIES

    Artikel 3

    Verbod

    3.1. Behoudens het bepaalde in de Overeenkomst inzake Landbouw zijn de volgende subsidies, in de zin van artikel 1, verboden:

    a) 

    subsidies die, rechtens of in feite ( 75 ), uitsluitend of onder meer van exportprestaties afhankelijk zijn, met inbegrip van de in bijlage I genoemde subsidies ( 76 );

    b) 

    subsidies die uitsluitend of onder meer afhankelijk zijn van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

    3.2. Een Lid mag de in lid 1 genoemde subsidies niet verlenen of in stand houden.

    Artikel 4

    Rechtsmiddelen

    4.1. Indien een Lid redenen heeft om aan te nemen dat een verboden subsidie door een ander Lid wordt verleend of in stand gehouden, kan dit Lid om overleg met dit andere Lid verzoeken.

    4.2. Een verzoek om overleg op grond van lid 1 bevat een opgave van het materiaal waaruit het bestaan en de aard van de betrokken subsidie zou blijken.

    4.3. Het Lid waarvan wordt vermoed dat het de betrokken subsidie verleent of in stand houdt, gaat zo spoedig mogelijk op het in lid 1 bedoelde verzoek om overleg in. Dit overleg heeft ten doel de feitelijke situatie op te helderen en overeenstemming over een oplossing te bereiken.

    4.4. Indien partijen binnen 30 dagen ( 77 ) na het verzoek om overleg geen overeenstemming over een oplossing hebben bereikt, kan een Lid dat bij dit overleg partij is de aan het Orgaan Geschillenbeslechting (hierna „DSB” (Dispute Settlement Body) genoemd) voorleggen ten einde onverwijld een panel te laten instellen, tenzij het DSB bij consensus besluit geen panel in te stellen.

    4.5. Na te zijn ingesteld kan het panel verzoeken, bij het onderzoek of de betrokken maatregel een verboden subsidie is, te worden bijgestaan door de Permanente Groep Deskundigen ( 78 ) (hierna „PGE” (Permanent Group of Experts) genoemd). De PGE onderzoekt desgevraagd de stukken waaruit het bestaan en de aard van de betrokken maatregel zou blijken en stelt het Lid dat deze maatregel toepast of handhaaft in de gelegenheid aan te tonen dat deze maatregel geen verboden subsidie is. De PGE deelt het panel binnen de door het panel vastgestelde termijn zijn conclusies mede. De conclusies van de PGE over het feit of de betrokken maatregel een verboden subsidie is worden door het panel zonder wijzigingen aanvaard.

    4.6. Het panel legt zijn definitieve verslag voor aan de partijen bij het geschil. Het verslag wordt binnen 90 dagen na de instelling van het panel en de omschrijving van diens opdracht aan alle Leden toegezonden.

    4.7. Is de conclusie dat de betrokken maatregel een verboden subsidie is, dan doet het panel de aanbeveling dat het subsidieverlenende Lid de subsidie onmiddellijk intrekt. Het panel geeft in zijn verslag de termijn aan waarbinnen de maatregel moet worden ingetrokken.

    4.8. Het verslag van het panel wordt, binnen 30 dagen nadat het aan alle Leden is toegezonden, door het DSB aanvaard, tenzij een partij bij het geschil het DSB officieel van haar besluit in kennis stelt in beroep te gaan of het DSB bij consensus besluit het verslag niet goed te keuren.

    4.9. Wordt tegen een verslag van het panel beroep aangetekend, dan deelt het Orgaan van Beroep zijn besluit mede binnen 30 dagen nadat de partij bij het geschil haar voornemen in beroep te gaan officieel heeft medegedeeld. Is het Orgaan van Beroep van oordeel dat het binnen 30 dagen geen verslag kan uitbrengen, dan deelt het het DSB schriftelijk de redenen daarvan mede onder opgave van de termijn waarbinnen het zijn verslag vermoedelijk zal uitbrengen. De procedure kan in geen geval langer dan 60 dagen duren. Het verslag van het Orgaan van Beroep wordt door het DSB goedgekeurd en door de partijen bij het geschil onvoorwaardelijk aanvaard, tenzij het DSB, binnen 20 dagen nadat het verslag aan de Leden is toegezonden ( 79 ), bij consensus besluit het verslag van het Orgaan van Beroep niet goed te keuren.

    4.10. Wordt de aanbeveling van de DSB niet opgevolgd binnen de door het panel aangegeven termijn die begint op de dag van goedkeuring van het verslag van het panel of van het Orgaan van Beroep, dan geeft het DSB het Lid dat de klacht heeft ingediend toestemming passende ( 80 ) tegenmaatregelen te nemen, tenzij het DSB bij consensus besluit het verzoek af te wijzen.

    4.11. Indien een partij bij een geschil om arbitrage verzoekt op grond van artikel 22, lid 6, van het Memorandum van Overeenstemming inzake de Beslechting van Geschillen („DSU” — Dispute Settlement Understanding), dan bepaalt de arbiter of de tegenmaatregelen passend zijn ( 81 ).

    4.12. De termijnen voor de regeling van geschillen op grond van dit artikel bedragen de helft van de termijnen die bij de DSU voor de regeling van dergelijke geschillen zijn voorgeschreven, tenzij in dit artikel anders is bepaald.

    DEEL III

    SUBSIDIES WAARTEGEN EEN ACTIE KAN WORDEN INGESTELD

    Artikel 5

    Schadelijke gevolgen

    Een Lid mag, door het gebruik van een van de in artikel 1, leden 1 en 2, genoemde subsidies, de belangen van een ander Lid niet schaden, dat wil zeggen:

    a) 

    de binnenlandse bedrijfstak van een ander Lid ( 82 ) mag hierdoor geen schade lijden;

    b) 

    de voordelen die andere Leden op grond van de GATT 1994 rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gekregen, met name de voordelen die uit de geconsolideerde concessies van artikel II van de GATT 1994 ( 83 ) voortvloeien, mogen hierdoor niet worden teniet gedaan of uitgehold;

    c) 

    de belangen van een ander Lid ( 84 ) mogen hierdoor niet ernstig worden geschaad.

    Dit artikel is niet van toepassing op subsidies die voor landbouwprodukten blijven gelden als in artikel 13 van de Overeenkomst inzake Landbouw bepaald.

    Artikel 6

    Ernstige schade

    6.1. Van ernstige schade in de zin van artikel 5, onder c), wordt geacht sprake te zijn wanneer:

    a) 

    de totale, in waarde uitgedrukte subsidiëring ( 85 ) van een produkt meer dan 5 % bedraagt ( 86 );

    b) 

    subsidies zijn verleend om de exploitatieverliezen van een bedrijfstak te dekken;

    c) 

    subsidies zijn verleend om de exploitatieverliezen van een onderneming te dekken, andere dan éénmalige maatregelen die voor die onderneming niet kunnen worden herhaald en die slechts genomen worden in afwachting van oplossingen op lange termijn en om acute sociale problemen te voorkomen;

    d) 

    directe kwijtschelding van schulden, dat wil zeggen de kwijtschelding van schulden ten opzichte van de overheid en schenkingen om de terugbetaling van schulden te dekken ( 87 ).

    6.2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt geen ernstige schade vastgesteld indien het subsidieverlenende Lid aantoont dat de betrokken subsidie geen van de in lid 3 genoemde gevolgen heeft gehad.

    6.3. Van ernstige schade in de zin van artikel 5, onder c), kan sprake zijn indien subsidieverlening een of meer van de volgende gevolgen heeft:

    a) 

    verdringing of verhindering van de invoer van een soortgelijk produkt van een ander Lid in het subsidie-verlenende Lid;

    b) 

    verdringing of verhindering van de uitvoer van een soortgelijk produkt van een ander Lid uit een derde land;

    c) 

    een aanmerkelijke onderbieding door het gesubsidieerde produkt van de prijzen van het soortgelijke produkt van een ander Lid op dezelfde markt, of een aanmerkelijke verhindering van prijsverhogingen, prijsverlagingen of een daling van de omzet op dezelfde markt;

    d) 

    een toename van het wereldmarktaandeel van het subsidieverlenende Lid voor een grondstof of basis-produkt ( 88 ) in vergelijking met het gemiddelde aandeel in de vorige periode van drie jaar, welke toename zich in de periode van subsidieverlening constant heeft ontwikkeld.

    6.4. Voor de toepassing van lid 3, onder b), wordt onder verdringing of verhindering van de uitvoer ook verstaan de gevallen waarin, onder voorbehoud van het bepaalde in lid 7, is aangetoond dat er een wijziging van het relatieve marktaandeel is opgetreden ten nadele van het niet-gesubsidieerde soortgelijke produkt (over een representatieve periode die lang genoeg is om de ontwikkelingen op de markt voor het betrokken produkt te kunnen aantonen, welke periode in normale omstandigheden ten minste een jaar bedraagt). Onder „wijziging van het relatieve marktaandeel” wordt een van de volgende situaties verstaan: a) een toename van het marktaandeel van het gesubsidieerde produkt; b) een constant marktaandeel van het gesubsidieerde produkt in omstandigheden waarin, zonder subsidie, een verlies van marktaandeel zou zijn opgetreden; c) een verlies van marktaandeel van het gesubsidieerde produkt, maar in een langzamer tempo dan zonder subsidie het geval zou zijn geweest.

    6.5. Voor de toepassing van lid 3, onder c), wordt onder prijsonderbieding verstaan elk geval waarin prijs-onderbieding is aangetoond door een vergelijking van de prijzen van het gesubsidieerde produkt met de prijzen van een niet-gesubsidieerd produkt op dezelfde markt. De prijzen worden op hetzelfde handelsniveau vergeleken en op vergelijkbare tijdstippen, waarbij rekening wordt gehouden met alle factoren die op de vergelijkbaarheid van de prijzen van invloed zijn. Indien zulk een directe vergelijking niet mogelijk is, kan prijsonderbieding aan de hand van de exportwaarde per stuk worden aangetoond.

    6.6. Wordt aangevoerd dat op de markt van een Lid ernstige schade is ontstaan, dan stelt dit Lid, onder voorbehoud van punt 3 van bijlage V, de partijen bij een geschil waarop artikel 7 van toepassing is en het ingevolge artikel 7, lid 4, ingestelde panel, in kennis van alle ter zake dienende informatie over de wijziging van het marktaandeel van de partijen bij het geschil en de prijzen van het betrokken produkt.

    6.7. Er is geen sprake van verdringing of verhindering van de in- of uitvoer zoals in lid 3 omschreven, wanneer zich in de betrokken periode een van de volgende omstandigheden voordoet ( 89 ):

    a) 

    verbod op of beperking van de uitvoer van het soortgelijke produkt uit het Lid dat de klacht heeft ingediend of op de invoer uit dit Lid in het betrokken derde land;

    b) 

    besluit van een importerende overheid die een handelsmonopolie in het betrokken produkt bezit of in dat produkt staatshandel drijft de invoer uit het Lid dat de klacht heeft ingediend om niet-commerciële redenen te vervangen door de invoer uit een ander land of andere landen;

    c) 

    natuurrampen, stakingen, transportonderbrekingen of andere gevallen van overmacht die van aanzienlijke invloed zijn op de produktie, de kwaliteit, de kwantiteit of de prijzen van het produkt dat voor uitvoer uit het Lid dat de klacht heeft ingediend beschikbaar is;

    d) 

    het bestaan van regelingen tot beperking van de export uit het Lid dat de klacht heeft ingediend;

    e) 

    vrijwillige vermindering van de voor uitvoer beschikbare hoeveelheden van het betrokken produkt van het Lid dat de klacht heeft ingediend (met inbegrip, onder meer, van de situatie waarin bedrijven in het Lid dat de klacht heeft ingediend de uitvoer van dit produkt op autonome wijze naar nieuwe markten hebben toegeleid);

    f) 

    het niet in acht nemen van de normen en andere voorschriften van het importerende land.

    6.8. Doen de in lid 7 genoemde omstandigheden zich niet voor, dan dient het bestaan van ernstige schade te worden vastgesteld op grond van de informatie die het panel is voorgelegd of die het heeft verkregen, met inbegrip van de gegevens die overeenkomstig het bepaalde in bijlage V zijn voorgelegd.

    6.9. Dit artikel is niet van toepassing op subsidies die voor landbouwprodukten gehandhaafd blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van de Overeenkomst inzake Landbouw.

    Artikel 7

    Beroep

    7.1. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 13 van de Overeenkomst inzake Landbouw, kan een Lid dat redenen heeft om aan te nemen dat een in artikel 1 bedoelde subsidie door een ander Lid wordt verleend of in stand gehouden, waardoor zijn binnenlandse bedrijfstak schade lijdt, waardoor voordelen worden tenietgedaan of uitgehold, of waardoor het ernstige schade lijdt, om overleg met dit andere Lid verzoeken.

    7.2. Een verzoek om overleg op grond van lid 1 bevat een overzicht van het beschikbare bewijsmateriaal ten aanzien van a) het bestaan of de aard van de betrokken subsidie, en b) de schade die de binnenlandse bedrijfstak lijdt, de voordelen die worden teniet gedaan of uitgehold, of het feit dat de belangen van het Lid dat om overleg verzoekt ernstig worden geschaad.

    7.3. Na het in lid 1 bedoelde verzoek om overleg pleegt het Lid waarvan wordt vermoed dat het de betrokken subsidie verleent of in stand houdt, zo spoedig mogelijk overleg. Dit overleg heeft ten doel de feitelijke situatie op te helderen en overeenstemming over een oplossing te bereiken.

    7.4. Indien partijen binnen 60 dagen ( 90 ) geen overeenstemming hebben bereikt over een oplossing, kan een Lid dat bij dit overleg partij is de zaak aan het DSB voorleggen ten einde onverwijld een panel te laten instellen, tenzij het DSB bij consensus besluit geen panel in te stellen. De samenstelling en de opdracht van het panel worden binnen 15 dagen na de datum van instelling vastgesteld.

    7.5. Het panel onderzoekt de kwestie en legt zijn definitieve verslag voor aan de partijen bij het geschil. Het verslag wordt binnen 120 dagen na de samenstelling en de vaststelling van de opdracht van het panel aan alle Leden toegezonden.

    7.6. Het verslag van het panel wordt, binnen 30 dagen nadat het aan alle Leden is toegezonden, door het DSB ( 91 ) aanvaard, tenzij een partij bij het geschil het DSB officieel van haar besluit in kennis stelt in beroep te gaan of tenzij het DSB bij consensus besluit het verslag niet goed te keuren.

    7.7. Wordt tegen een verslag van het panel beroep aangetekend, dan deelt het orgaan van beroep zijn besluit mede binnen 60 dagen nadat de partij bij het geschil haar voornemen in beroep te gaan officieel heeft medegedeeld. Is het orgaan van beroep van oordeel dat het binnen 60 dagen geen verslag kan uitbrengen, dan deelt het het DSB schriftelijk de redenen daarvan mede onder opgave van de termijn waarbinnen het zijn verslag denkt uit te brengen. De procedure mag in geen geval langer dan 90 dagen duren. Het verslag van het orgaan van beroep wordt door het DSB goedgekeurd en door de partijen bij het geschil onvoorwaardelijk aanvaard, tenzij het DSB, binnen 20 dagen nadat het verslag aan de Leden is toegezonden (91) , bij consensus besluit het verslag van het orgaan van beroep niet goed te keuren.

    7.8. Wordt een verslag van het panel of van het orgaan van beroep — waarin is vastgesteld dat een subsidie de belangen van een ander Lid in de zin van artikel 5 schaadt — goedgekeurd, dan neemt het Lid dat deze subsidie verleent of in stand houdt passende maatregelen om een einde te maken aan de schadelijke gevolgen van de subsidie of trekt deze in.

    7.9. Heeft het Lid binnen zes maanden nadat het DSB het verslag van het panel of het orgaan van beroep heeft goedgekeurd, geen passende maatregelen genomen om een einde te maken aan de schadelijke gevolgen van de subsidie of om deze in te trekken, dan geeft het DSB het Lid dat de klacht heeft ingediend, in afwezigheid van een compensatieregeling, toestemming tegenmaatregelen te nemen die evenredig zijn met de ernst en de aard van de schadelijke gevolgen, tenzij het DSB bij consensus besluit het verzoek af te wijzen.

    7.10. Verzoekt een partij bij een geschil om arbitrage op grond van artikel 22, lid 6, van het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen („DSU” — Dispute Settlement Understanding), dan bepaalt de arbiter of de tegenmaatregelen evenredig zijn aan de ernst en de aard van de vastgestelde schadelijke gevolgen.

    DEEL IV

    SUBSIDIES WAARTEGEN GEEN ACTIE KAN WORDEN INGESTELD

    Artikel 8

    Omschrijving

    8.1. Tegen de volgende subsidies kan geen actie worden ingesteld ( 92 ):

    a) 

    subsidies die niet specifiek zijn in de zin van artikel 2;

    b) 

    subsidies die specifiek zijn in de zin van artikel 2, maar die aan de in lid 2, onder a), b) en c) vermelde criteria voldoen.

    8.2. In afwijking van het bepaalde in de delen III en V kunnen tegen de volgende subsidies geen acties worden ingesteld:

    a) 

    steun aan de onderzoekactiviteiten van bedrijven of van hoger-onderwijs- of onderzoekinstellingen die op contractbasis onderzoek voor bedrijven uitvoeren, indien ( 93 ) ( 94 ) ( 95 ):

    de steun ( 96 ) niet meer dan 75 % van de kosten van industrieel onderzoek ( 97 ) dekt of 50 % van de kosten van pre-concurrentiële ontwikkeling ( 98 ) ( 99 );

    en voor zover deze steun uitsluitend beperkt is tot:

    i) 

    personeelskosten (onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel dat zich uitsluitend met onderzoek bezighoudt);

    ii) 

    kosten van apparatuur, uitrusting, land en gebouwen die uitsluitend en permanent (behalve indien ze op commerciële basis worden afgestaan) voor onderzoek worden gebruikt;

    iii) 

    kosten van advies en soortgelijke diensten die uitsluitend voor het onderzoek worden gebruikt, met inbegrip van aangekocht onderzoek, aangekochte technische kennis, octrooien, enz.:

    iv) 

    extra algemene kosten die rechtstreeks uit de onderzoekactiviteiten voortvloeien;

    v) 

    andere exploitatiekosten (zoals die van materieel, leveranties en dergelijke) die rechtstreeks uit de onderzoekactiviteiten voortvloeien.

    b) 

    steun aan achtergebleven regio's op het grondgebied van een Lid in het algemene kader van regionale ontwikkeling ( 100 ) en die binnen de in aanmerking komende regio's niet-specifiek zijn (in de zin van artikel 2), voor zover:

    i) 

    elke achtergebleven regio een duidelijk afgebakende aaneengesloten geografische zone is met een duidelijke economische en administratieve identiteit;

    ii) 

    de regio als achtergebleven wordt beschouwd op grond van neutrale en objectieve criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de problemen van de regio niet slechts aan tijdelijke omstandigheden zijn te wijten; deze criteria moeten in wetten, voorschriften of andere officiële documenten duidelijk zijn omschreven, zodat ze gecontroleerd kunnen worden;

    iii) 

    de criteria een meting van de economische ontwikkeling inhouden die ten minste op een van de volgende factoren is gebaseerd:

    — 
    hetzij het inkomen of het gezinsinkomen per hoofd van de bevolking, hetzij het BBP per hoofd van de bevolking, dat niet meer dan 85 % mag bedragen van het gemiddelde op het betrokken grondgebied;
    — 
    het werkloosheidspercentage dat ten minste 110 % moet bedragen van het gemiddelde op het betrokken grondgebied;

    over een periode van drie jaar; deze berekening mag echter een gemengde zijn, waarbij met andere factoren rekening wordt gehouden.

    c) 

    steun ter verbetering van de aanpassing van de bestaande uitrusting ( 101 ) aan nieuwe milieueisen die bij de wet of anderzins zijn ingesteld, waardoor de bedrijven aan strengere eisen moeten voldoen en zij grotere financiële lasten moeten dragen, mits de steun:

    i) 

    een éénmalige maatregel is die niet wordt herhaald; en

    ii) 

    beperkt is tot 20 % van de kosten van de aanpassing; en

    iii) 

    geen betrekking heeft op de vervangings- en exploitatiekosten van de gesteunde investering, welke kosten geheel en al door de bedrijven gedragen moeten worden; en

    iv) 

    rechtstreeks verband houdt met en evenredig is aan de vermindering van overlast en vervuiling die een bedrijf veroorzaakt en geen eventuele besparing op de produktiekosten dekt; en

    v) 

    beschikbaar is voor alle bedrijven die de nieuwe uitrusting installeren en/of de nieuwe produktie-processen toepassen.

    8.3. Overeenkomstig deel VII wordt de Commissie in kennis gesteld van een subsidieregeling waarvoor op lid 2 een beroep wordt gedaan, voordat deze regeling van kracht wordt. De kennisgeving dient voldoende gegevens te bevatten om de Leden in staat te stellen te beoordelen of de regeling aan de voorwaarden en criteria van lid 2 voldoet. De leden zenden de Commissie elk jaar de laatste gegevens over de medegedeelde regeling toe, met name de totale uitgaven voor elke regeling en eventuele wijzigingen van de regeling. Andere Leden hebben het recht informatie te vragen over afzonderlijke gevallen van subsidieverlening op grond van een medegedeelde regeling ( 102 ).

    8.4. Op verzoek van een Lid onderzoekt het Secretariaat een kennisgeving die ingevolge lid 3 is gedaan en vraagt het zo nodig bij het subsidieverlenende Lid aanvullende inlichtingen op over deze regeling. Het Secretariaat brengt over zijn bevindingen verslag uit bij de Commissie. De Commissie onderzoekt desgevraagd zo spoedig mogelijk de bevindingen van het Secretariaat (of indien geen onderzoek door het Secretariaat werd aangevraagd, de kennisgeving zelf) ten einde vast te stellen of aan de voorwaarden en criteria van lid 2 is voldaan. De in dit lid omschreven procedure wordt ten laatste afgesloten op de eerste gewone vergadering van de Commissie na de kennisgeving van de subsidieregeling, mits ten minste twee maanden tussen deze kennisgeving en de gewone vergadering van de Commissie zijn verstreken. De in dit lid omschreven onderzoekprocedure is, op verzoek, ook van toepassing op aanmerkelijke wijzingen van een regeling die zijn medegedeeld ter gelegenheid van de in lid 3 bedoelde jaarlijkse toezending van bijgewerkte gegevens.

    8.5. Op verzoek van een Lid wordt de in lid 4 bedoelde vaststelling van de Commissie, of het niet doen van zulk een vaststelling door de Commissie alsmede de niet-naleving, in afzonderlijke gevallen, van de voorwaarden van een medegedeelde regeling, aan bindende arbitrage onderworpen. De arbitrage-instantie doet de Leden zijn conclusies toekomen binnen 120 dagen nadat de kwestie aan hem is voorgelegd. Tenzij in dit lid anders is bepaald, is de DSU van toepassing op de arbitrage waarin dit lid voorziet.

    Artikel 9

    Overleg en toegelaten rechtsmiddelen

    9.1. Indien tijdens de uitvoering van een in artikel 8, lid 2, bedoelde regeling, ondanks het feit dat de regeling aan de daarin genoemde criteria voldoet, een Lid redenen heeft om aan te nemen dat deze regeling ernstige nadelige gevolgen heeft gehad voor zijn binnenlandse bedrijfstak, zodat moeilijk te herstellen schade is ontstaan, kan dit Lid om overleg verzoeken met het Lid dat de subsidie verleent of in stand houdt.

    9.2. Na het verzoek om overleg ingevolge lid 1, pleegt het Lid dat de betrokken subsidieregeling toepast of in stand houdt zo spoedig mogelijk overleg. Dit overleg is erop gericht de feitelijke situatie op te helderen en tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen.

    9.3. Is tijdens het in lid 2 bedoelde overleg binnen 60 dagen na het verzoek hiertoe geen oplossing gevonden die voor beide partijen aanvaardbaar is, dan kan het Lid dat het overleg heeft aangevraagd de zaak aan de Commissie voorleggen.

    9.4. De Commissie onderzoekt onmiddelijk de feiten van de zaak die haar is voorgelegd en het bewijsmateriaal ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gevolgen. Indien de Commissie tot de conclusie komt dat deze gevolgen inderdaad aanwezig zijn, kan zij het subsidieverlenende Lid aanbevelen de regeling zo te wijzigen dat deze gevolgen zich niet meer doen gevoelen. De Commissie legt haar conclusies voor binnen de 120 dagen nadat de zaak haar, op grond van lid 3, is voorgelegd. Wordt de aanbeveling niet binnen de zes maanden opgevolgd, dan geeft de Commissie het Lid dat het verzoek heeft ingediend toestemming tegenmaatregelen te nemen die in overeenstemming zijn met de aard en de ernst van de vastgestelde gevolgen.

    DEEL V

    COMPENSERENDE MAATREGELEN

    Artikel 10

    Toepassing van artikel VI van de GATT 1994 ( 103 )

    De Leden nemen alle maatregelen om ervoor te zorgen dat de instelling van een compenserend recht ( 104 ) op een produkt uit het gebied van een Lid dat in het gebied van een ander Lid wordt ingevoerd in overeenstemming met artikel VI van de GATT 1994 en de voorwaarden van onderhavige Overeenkomst geschiedt. Compenserende rechten mogen slechts worden ingesteld nadat in overeenstemming met de bepalingen in deze Overeenkomst en de Overeenkomst inzake Landbouw een onderzoek is geopend ( 105 ) en verricht.

    Artikel 11

    Opening en uitvoering van het onderzoek

    11.1. Behoudens het bepaalde in lid 6, wordt een onderzoek naar het bestaan, de hoogte en de gevolgen van een subsidie geopend naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van of namens de binnenlandse bedrijfstak.

    11.2. Een op grond van lid 1 ingediend verzoek dient voldoende bewijsmateriaal te bevatten over het bestaan van a) een subsidie en, zo mogelijk, de hoogte ervan, b) schade in de zin van artikel VI van de GATT 1994 zoals bij deze Overeenkomst geïnterpreteerd, en c) een oorzakelijk verband tussen de gesubsidieerde invoer en de schade die zou zijn geleden. Loutere beweringen die niet door bewijsmateriaal worden gesteund kunnen niet als toereikend in de zin van dit lid worden beschouwd. Het verzoek bevat de gegevens die de aanvrager redelijkerwijs bekend zijn, zoals:

    i) 

    de identiteit van de aanvrager en de hoeveelheid en waarde van het soortgelijke produkt dat hij in het binnenland vervaardigt. Wordt een schriftelijk verzoek namens de binnenlandse bedrijfstak ingediend, dan wordt de bedrijfstak namens welke het verzoek wordt ingediend daarin omschreven door middel van een lijst van alle gekende binnenlandse producenten van het soortgelijke produkt (of verenigingen van producenten van het soortgelijke produkt) en bevat dit, voor zover mogelijk, een opgave van de hoeveelheid en de waarde van de binnenlandse produktie van het door deze producenten vervaardigde soortgelijke produkt;

    ii) 

    een volledige beschrijving van het produkt dat met subsidie zou worden ingevoerd, de naam van het betrokken land of de betrokken landen van oorsprong of uitvoer, de identiteit van elke gekende exporteur of buitenlandse producent en een lijst van gekende importeurs van het betrokken produkt;

    iii) 

    stukken waaruit het bestaan, de hoogte en de aard van de betrokken subsidie blijkt;

    iv) 

    stukken waaruit blijkt dat de schade die de binnenlandse bedrijfstak door de gesubsidieerde invoer zou lijden door de subsidiëring wordt veroorzaakt; dit bewijsmateriaal omvat gegevens over de ontwikkeling van de omvang van de beweerdelijk gesubsidieerde invoer, de gevolgen van deze invoer voor de prijzen van het soortgelijke produkt op de binnenlandse markt en de weerslag van de invoer op de binnenlandse bedrijfstak, zoals uit factoren en indicatoren betreffende de situatie van de binnenlandse bedrijfstak blijkt, waaronder die welke in artikel 15, leden 2 en 4, zijn genoemd.

    11.3. De autoriteiten controleren de juistheid en toereikendheid van de in het verzoek vervatte bewijsmateriaal ten einde vast te stellen of dit voldoende is om tot de opening van een onderzoek over te gaan.

    11.4. Een onderzoek op grond van lid 1 wordt eerst geopend nadat de autoriteiten, aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin het verzoek door de binnenlandse producenten van het soortgelijke produkt wordt gesteund ( 106 ), hebben vastgesteld dat het verzoek door of namens de binnenlandse bedrijfstak is ingediend ( 107 ). Het verzoek wordt geacht „door of namens de binnenlandse bedrijfstak” te zijn gedaan indien het gesteund wordt door de binnenlandse producenten wier gezamenlijke produktie meer dan 50 % bedraagt van de totale produktie van het soortgelijke produkt dat vervaardigd wordt door dat deel van de binnenlandse bedrijfstak dat zich voor of tegen het verzoek heeft uitgesproken. Er wordt geen onderzoek geopend wanneer de binnenlandse producenten die het verzoek uitdrukkelijk steunen minder dan 25 % vertegenwoordigen van de totale produktie van het soortgelijke produkt door de binnenlandse bedrijfstak.

    11.5. De autoriteiten geven geen bekendheid aan het verzoek tot opening van een onderzoek voordat het besluit tot opening van het onderzoek is genomen.

    11.6. Indien, in bijzondere omstandigheden, de betrokken autoriteiten besluiten een onderzoek te openen zonder daartoe een schriftelijk verzoek van of namens de binnenlandse bedrijfstak te hebben ontvangen, zetten zij de procedure slechts voort indien zij voldoende bewijs hebben over het bestaan van een subsidie, schade en oorzakelijk verband, als in lid 2 omschreven, om tot de opening van een onderzoek over te gaan.

    11.7. Het bewijs ten aanzien van subsidie en schade wordt terzelfdertijd in overweging genomen a) bij het besluit al dan niet tot een onderzoek over te gaan en b) daarna, tijdens het onderzoek, dat niet later begint dan op het vroegste tijdstip waarop volgens de bepalingen van deze Overeenkomst voorlopige maatregelen mogen worden genomen.

    11.8. Wanneer produkten niet rechtstreeks vanuit het land van oorsprong maar via een ander land in het importerende Lid worden ingevoerd, zijn de bepalingen van deze Overeenkomst volledig van toepassing en de transactie(s) word(t)(en) voor de toepassing van deze Overeenkomst geacht tussen het land van oorsprong en het importerende Lid te hebben plaatsgevonden.

    11.9. Een verzoek op grond van lid 1 wordt afgewezen en een onderzoek beëindigd zodra de betrokken autoriteiten ervan overtuigd zijn dat het bewijsmateriaal inzake subsidiëring of schade niet voldoende is om de procedure voort te zetten. De procedure wordt onmiddellijk beëindigd indien de hoogte van de subsidie minimaal is of indien de werkelijke potentiële hoeveelheid van het met subsidie ingevoerde produkt, of de schade, te verwaarlozen is. Voor de toepassing van dit lid wordt de subsidie geacht minimaal te zijn indien ze minder dan 1 % van de waarde van het produkt bedraagt.

    11.10. Een onderzoek mag de inklaringsprocedures van de douane niet verstoren.

    11.11. Een onderzoek wordt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, binnen een jaar na de opening afgesloten en mag in geen geval langer dan 18 maanden duren.

    Artikel 12

    Bewijs

    12.1. Belanghebbende Leden en alle andere belanghebbenden bij een onderzoek in verband met compenserende rechten worden in kennis gesteld van de informatie die de autoriteiten wensen te ontvangen en krijgen ruimschoots gelegenheid om het bewijsmateriaal dat zij voor het betrokken onderzoek van belang achten schriftelijk voor te leggen.

    12.1.1. 

    Exporteurs, buitenlandse producenten en belanghebbende Leden die een vragenlijst ontvangen betreffende een onderzoek in verband met compenserende rechten beschikken over ten minste 30 dagen om de vragenlijst te beantwoorden ( 108 ). Met redenen omklede verzoeken tot verlenging van de termijn van 30 dagen dienen in welwillende overweging te worden genomen, en dienen, voor zover dit praktisch mogelijk is, te worden ingewilligd.

    12.1.2. 

    Onder voorbehoud van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, wordt bewijsmateriaal dat een belanghebbend Lid of belanghebbende partij schriftelijk heeft voorgelegd zo spoedig mogelijk ter beschikking gesteld van het andere belanghebbende Lid of de andere belanghebbende partijen die aan het onderzoek deelnemen.

    12.1.3. 

    Zodra een onderzoek is geopend, doen de autoriteiten de volledige tekst van het ingevolge artikel 11, lid 1, ontvangen schriftelijke verzoek aan de gekende exporteurs ( 109 ), en de autoriteiten van het exporterende Lid toekomen en stellen deze, op verzoek, ter beschikking van de andere betrokken belanghebbenden, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, zoals in lid 4 bedoeld.

    12.2. Belanghebbende Leden en partijen hebben, op een met redenen omkleed verzoek, het recht inlichtingen mondeling te verstrekken. Worden inlichtingen mondeling verstrekt, dan moeten de belanghebbende Leden en partijen deze vervolgens op schrift stellen. Een besluit van de met onderzoek belaste autoriteiten kan slechts gebaseerd zijn op inlichtingen en argumenten die zich in het dossier van deze autoriteiten bevinden en die de belanghebbende Leden en partijen die aan het onderzoek hebben deelgenomen ter beschikking stonden, waarbij echter rekening dient te worden gehouden met de noodzaak tot bescherming van vertrouwelijke gegevens.

    12.3. De autoriteiten geven, voor zover praktisch mogelijk, alle belanghebbende Leden en partijen voldoende gelegenheid tot inzage in alle voor de presentatie van hun zaak relevante stukken die niet vertrouwelijk zijn in de zin van lid 4 en die de autoriteiten bij een onderzoek in verband met compenserende rechten gebruiken; zij geven deze belanghebbende Leden en partijen ook voldoende gelegenheid hun argumenten op grond van deze gegevens voor te leggen.

    12.4. Inlichtingen die vanwege hun aard vertrouwelijk zijn (bijvoorbeeld omdat bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijk zou bevoordelen of omdat bekendmaking ervan ernstige nadelige gevolgen zou hebben voor de persoon die de informatie heeft verstrekt of voor de persoon van wie deze informatie is verkregen) of die door partijen bij een onderzoek als vertrouwelijk wordt verstrekt, worden, indien daarvoor geldige redenen worden opgegeven, als dusdanig door de autoriteiten behandeld. Dergelijke informatie kan niet worden bekendgemaakt zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt ( 110 ).

    12.4.1. 

    De autoriteiten vragen dat belanghebbende Leden of partijen die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken daarvan een niet-vertrouwelijke samenvatting toezenden. Deze samenvattingen moeten gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de essentie van de als vertrouwelijk medegedeelde gegeven. In buitengewone omstandigheden kunnen deze Leden of partijen aangeven dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke buitengewone omstandigheden moet worden aangegeven waarom het niet mogelijk is een samenvatting te verstrekken.

    12.4.2. 

    Indien de autoriteiten van oordeel zijn dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen heeft verstrekt niet bereid is deze bekend te maken of de bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kunnen de autoriteiten deze informatie buiten beschouwing laten tenzij te hunnen genoegen uit goede bronnen blijkt dat de inlichtingen juist zijn ( 111 ).

    12.5. Behoudens in de in lid 7 bedoelde omstandigheden, controleren de autoriteiten in de loop van het onderzoek of de inlichtingen die belanghebbende Leden of partijen hebben verstrekt en waarop zij hun bevindingen baseren, juist zijn.

    12.6. De met onderzoek belaste autoriteiten kunnen het onderzoek zo nodig op het grondgebied van andere Leden verrichten, mits zij het betrokken Lid hiervan tijdig in kennis stellen en dit Lid hiertegen geen bezwaar maakt. Voorts kunnen deze autoriteiten het onderzoek in de lokalen van een onderneming verrichten en de administratie van deze onderneming onderzoeken indien a) de onderneming hiervoor toestemming geeft, en b) het betrokken Lid hiervan in kennis is gesteld en daartegen geen bezwaar maakt. De in Bijlage VI omschreven procedures zijn van toepassing bij onderzoek in de lokalen van een onderneming.

    Onder voorbehoud van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, stellen de autoriteiten dé resultaten van het onderzoek ter beschikking van de ondernemingen waarop ze betrekking hebben, of zorgen zij ervoor dat deze resultaten aan deze ondernemingen ter beschikking worden gesteld, overeenkomstig lid 8. Ze kunnen deze resultaten ook de indieners van het verzoek ter beschikking stellen.

    12.7. Indien een belanghebbend Lid of een belanghebbende partij binnen een redelijke termijn geen toegang verleent tot de noodzakelijke informatie of deze anderszins niet verstrekt, of het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige en definitieve conclusies worden getrokken, zowel in positieve als in negatieve zin.

    12.8. Voordat definitieve conclusies worden getrokken stellen de autoriteiten alle belanghebbende Leden en partijen in kennis van de voornaamste onderzochte feiten die aan het besluit tot het al dan niet nemen van definitieve maatregelen ten grondslag liggen. Deze kennisgeving moet tijdig genoeg gebeuren om alle partijen de gelegenheid te geven hun belangen te verdedigen.

    12.9. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder „belanghebbende partij” verstaan:

    i) 

    een exporteur of buitenlandse producent of de importeur van een produkt dat wordt onderzocht, of een vereniging van producenten of handelaars waarvan de meeste leden producenten, exporteurs of importeurs van dit produkt zijn; en

    ii) 

    een producent van het soortgelijke produkt in het importerende Lid of een vereniging van producenten of handelaars waarvan de meeste leden het soortgelijke produkt in het gebied van het importerende Lid produceren.

    Deze lijst belet niet dat Leden andere binnen- of buitenlandse partijen dan bovengenoemde als belanghebbende partij kunnen beschouwen.

    12.10. Industriële gebruikers van het onderzochte produkt, en representatieve consumentenorganisaties (wanneer het om produkten gaat die courant in de detailhandel worden verkocht) worden door de autoriteiten in de gelegenheid gesteld inlichtingen te verstrekken in verband met het onderzoek inzake subsidiëring, schade en oorzakelijk verband.

    12.11. De autoriteiten houden rekening met de moeilijkheden die belanghebbenden partijen, en met name kleine bedrijven, kunnen hebben om de gevraagde informatie te verstrekken en verlenen deze, voor zover praktisch mogelijk, hulp.

    12.12. De hierboven omschreven procedures hebben niet ten doel de autoriteiten van een Lid te beletten zo snel mogelijk te handelen wat betreft het openen van een onderzoek, het trekken van voorlopige of definitieve conclusies in zowel positieve als negatieve zin, of het nemen van voorlopige of definitieve maatregelen, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst.

    Artikel 13

    Overleg

    13.1. Zo spoedig mogelijk nadat een verzoek ingevolge artikel 11 is aanvaard, en in ieder geval vóór de opening van een onderzoek, worden Leden waarvan de produkten onderzocht kunnen worden voor overleg uitgenodigd met het doel de situatie op te helderen ten aanzien van de in artikel 11, lid 2, bedoelde punten en om overeenstemming over een oplossing te bereiken.

    13.2. Voorts krijgen de Leden waarvan de produkten worden onderzocht tijdens de gehele duur van het onderzoek redelijke gelegenheid om het overleg voort te zetten ten einde de feitelijke situatie op te helderen en overeenstemming over een oplossing te bereiken ( 112 ).

    13.3. Onverminderd de verplichting redelijke gelegenheid tot overleg te bieden, hebben deze bepalingen inzake overleg niet ten doel de autoriteiten van een Lid te beletten zo snel mogelijk, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, te handelen wat betreft het openen van een onderzoek, het trekken van voorlopige of definitieve conclusies in zowel positieve als negatieve zin, of het nemen van voorlopige of definitieve maatregelen.

    13.4. Het Lid dat voornemens is een onderzoek uit te voeren of dat een onderzoek uitvoert geeft het Lid of de Leden waarvan de produkten worden onderzocht desgevraagd inzage in het niet-vertrouwelijke bewijsmateriaal, met inbegrip van de niet-vertrouwelijke samenvatting van vertrouwelijke gegevens die bij de opening of het verdere verloop van het onderzoek worden gebruikt.

    Artikel 14

    Berekening van de hoogte van een subsidie in termen van voordeel voor de ontvanger

    Voor de toepassing van deel V wordt elke methode die de met onderzoek belaste autoriteit gebruikt voor de berekening van het voordeel in de zin van artikel 1, lid 1, dat de ontvanger verkrijgt in de nationale wetgeving of de uitvoeringsbepalingen van het betrokken Lid vastgelegd en de toepassing ervan in elk bijzonder geval dient transparant te zijn en voldoende nauwkeurig omschreven. Voorts dient deze methode in overeenstemming te zijn met de volgende regels:

    a) 

    een participatie van de overheid aan het maatschappelijk kapitaal van een bedrijf wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij het investeringsbesluit niet kan worden beschouwd overeen te stemmen met normale investeringspraktijken (met inbegrip van het verstrekken van risicokapitaal) van particuliere investeerders op het grondgebied van dat Lid;

    b) 

    het toekennen van een lening door de overheid wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij er een verschil is tussen het bedrag dat het leningontvangende bedrijf op de overheidslening betaalt en het bedrag dat het bedrijf voor een vergelijkbare commerciële lening zou betalen die het effectief op de markt kan verkrijgen. In dat geval is het voordeel het verschil tussen de twee bedragen;

    c) 

    het geven van een garantie voor een lening door de overheid wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij er een verschil is tussen het bedrag dat het garantie-ontvangende bedrijf op een door de overheid gegarandeerde lening betaalt en het bedrag dat het bedrijf voor een vergelijkbare commerciële lening zonder overheidsgarantie zou betalen. In dat geval is het voordeel het verschil tussen de twee bedragen, gecorrigeerd voor eventuele verschillen in commissies;

    d) 

    de levering van goederen of diensten of de aankoop van goederen door de overheid wordt niet als het toekennen van een voordeel beschouwd, tenzij de levering tegen een minder dan toereikende beloning plaatsvindt en de aankoop tegen een meer dan toereikende beloning. Of de beloning toereikend is wordt vastgesteld door een vergelijking te maken met de marktvoorwaarden voor de betreffende goederen of diensten in het land van levering of aankoop (waaronder prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, transport en andere koop- of verkoopvoorwaarden).

    Artikel 15

    Vaststelling van schade ( 113 )

    15.1. Voor de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 wordt de vaststelling van schade gebaseerd op positief bewijsmateriaal en houdt deze een objectief onderzoek in van a) de omvang van de gesubsidieerde invoer en de gevolgen daarvan voor de prijzen van het soortgelijke produkt ( 114 ) op de binnenlandse markt, en b) de gevolgen van deze invoer voor de binnenlandse producenten van deze produkten.

    15.2. Wat de omvang van de gesubsidieerde invoer betreft, gaan de met onderzoek belaste autoriteiten na of deze, in absolute cijfers dan wel in verhouding tot de produktie of het verbruik in het importerende Lid, aanzienlijk is toegenomen. Wat de weerslag van de gesubsidieerde invoer op de prijzen betreft, gaan de met onderzoek belaste autoriteiten na of er sprake is van een aanmerkelijke prijsonderbieding door het gesubsidieerde produkt ten opzichte van de prijzen van een soortgelijk produkt van het importerende Lid, of dat deze invoer op andere wijze de prijzen aanzienlijk drukt of prijsverhogingen die anders hadden plaatsgevonden belet, waarbij geen enkele noch meerdere van deze factoren noodzakelijkerwijs doorslaggevend zijn.

    15.3. Wanneer de invoer van een produkt uit meer dan een land terzelfder tijd in verband met compenserende rechten wordt onderzocht, mogen de met onderzoek belaste autoriteiten de gevolgen van deze invoer uitsluitend cumulatief beoordelen indien zij vaststellen dat a) de hoogte van de subsidie voor het produkt uit elk land meer dan minimaal is als in artikel 11, lid 9, omschreven en de hoeveelheid die uit elk land wordt ingevoerd niet te verwaarlozen is, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gepast is gezien de concurrentieverhoudingen tussen de importprodukten onderling en tussen de importprodukten en het soortgelijke binnenlandse produkt.

    15.4. Het onderzoek naar de gevolgen van de gesubsidieerde invoer voor de binnenlandse bedrijfstak omvat een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van invloed zijn, zoals de werkelijke en potentiële daling van produktie, omzet, marktaandeel, winst, produktiviteit, rendement op investeringen, bezettingsgraad; factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen; werkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor cash flow, voorraden, werkgelegenheid, lonen, groei, mogelijkheden om kapitaal aan te trekken of investeringen, en, in het geval van de landbouw, of er een groeiende afhankelijkheid is van steunmaatregelen van de overheid. Deze lijst is niet limitatief, noch zijn een of meer van deze factoren noodzakelijkerwijs doorslaggevend.

    15.5. Aangetoond moet worden dat de gesubsidieerde invoer, ten gevolge van de subsidie ( 115 ), schade in de zin van deze Overeenkomst veroorzaakt. Het oorzakelijke verband tussen de gesubsidieerde invoer en de schade die de binnenlandse bedrijfstak lijdt, wordt aangetoond door middel van een onderzoek van alle relevante bewijsstukken waarover de autoriteiten beschikken. De autoriteiten onderzoeken ook alle andere gekende factoren dan de gesubsidieerde invoer die de binnenlandse bedrijfstak tegelijkertijd schade toebrengen en de schade die door deze andere factoren wordt veroorzaakt mag niet aan de gesubsidieerde invoer worden toegeschreven. Factoren die in dit verband relevant zijn, zijn onder andere de hoeveelheden en de prijzen van de niet-gesubsidieerde invoer van het betrokken produkt, een inkrimping van de vraag of wijzigingen in het consumentengedrag, handelsbeperkende maatregelen van en concurrentie tussen buitenlandse en binnenlandse producenten, technologische ontwikkelingen en de exportprestaties en produktiviteit van de binnenlandse bedrijfstak.

    15.6. De gevolgen van de gesubsidieerde invoer worden beoordeeld in verhouding tot de binnenlandse produktie van het soortgelijke produkt wanneer het aan de hand van de beschikbare gegevens mogelijk is die produktie aan de hand van criteria zoals produktieproces, omzet en winst van de producenten duidelijk te onderscheiden. Indien het niet mogelijk is deze produktie te onderscheiden, worden de gevolgen van de gesubsidieerde invoer beoordeeld door de produktie te onderzoeken van de kleinste groep of serie produkten waartoe het soortgelijke produkt behoort en waarover de nodige gegevens kunnen worden verkregen.

    15.7. De vaststelling dat er sprake is van dreigende aanmerkelijke schade is op feiten gebaseerd en niet op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin de subsidie schade veroorzaakt moet voor een nabije toekomst duidelijk zijn te voorzien. Om vast te stellen of er sprake is van dreigende aanmerkelijke schade, nemen de met onderzoek belaste autoriteiten onder meer de volgende factoren in aanmerking:

    i) 

    de aard van de betrokken subsidie of subsidies en de waarschijnlijke gevolgen daarvan voor de handel;

    ii) 

    de snelle groei van het aandeel van de gesubsidieerde importprodukten op de binnenlandse markt, wat erop wijst dat de invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen;

    iii) 

    voldoende vrij beschikbare capaciteit van de exporteur, of een aanmerkelijke toename daarvan in de nabije toekomst waardoor het waarschijnlijk is dat de gesubsidieerde uitvoer naar de markt van het importerende Lid nog aanzienlijk zal toenemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van andere exportmarkten die de bijkomende voor export beschikbare hoeveelheden kunnen absorberen;

    iv) 

    of de produkten worden ingevoerd tegen prijzen die een aanmerkelijke druk op de binnenlandse prijzen zullen uitoefenen of die een stijging van deze prijzen duidelijk zullen verhinderen, en waardoor de vraag naar importprodukten nog zal toenemen;

    v) 

    de bestaande voorraden van het onderzochte produkt.

    Geen enkele van deze factoren is noodzakelijkerwijs doorslaggevend, maar de in overweging genomen factoren tezamen moeten tot de conclusie leiden dat de gesubsidieerde invoer op korte termijn nog zal toenemen en dat deze invoer, tenzij beschermingsmaatregelen worden genomen, aanmerkelijke schade zal veroorzaken.

    15.8. In de gevallen waarin de gesubsidieerde invoer schade dreigt te veroorzaken, wordt het besluit om compenserende maatregelen te nemen zorgvuldig overwogen.

    Artikel 16

    Omschrijving van het begrip „binnenlandse bedrijfstak”

    16.1. In de zin van deze overeenkomst wordt onder „binnenlandse bedrijfstak”, behoudens het bepaalde in lid 2, de gezamenlijke binnenlandse producenten van de soortgelijke produkten verstaan of dat deel van de binnenlandse producenten wier gezamenlijke produktie van de produkten een groot deel van de totale binnenlandse produktie van die produkten uitmaakt. Indien het echter om producenten gaat die met exporteurs of importeurs gelieerd ( 116 ) zijn of die zelf importeur zijn van het produkt dat met subsidie zou worden ingevoerd of van een soortgelijk produkt uit een ander land, kan onder „binnenlandse bedrijfstak” de overige producenten worden verstaan.

    16.2. In buitengewone omstandigheden kan het grondgebied van een Lid, wat de betrokken produktie betreft, in twee of meer concurrerende markten worden verdeeld en kunnen de producenten binnen elke markt als een afzonderlijke bedrijfstak worden beschouwd indien a) de producenten binnen die markt hun gehele of vrijwel gehele produktie van het betrokken produkt op die markt verkopen, en b) aan de vraag op die markt niet in belangrijke mate wordt voldaan door elders op dat grondgebied gevestigde producenten van het betrokken produkt. In deze omstandigheden kan tot het bestaan van schade worden geconcludeerd zelfs indien een groot deel van de totale binnenlandse bedrijfstak geen schade lijdt, mits de gesubsidieerde invoer op deze afzonderlijke markt geconcentreerd is en de producenten van alle of vrijwel alle produkten op die markt door de gesubsidieerde invoer schade lijden.

    16.3. Wanner onder „binnenlandse bedrijfstak” de producenten in een bepaald gebied, namelijk de in lid 2 omschreven markt, wordt verstaan, worden de compenserende rechten slechts geheven op produkten die voor eindverbruik in dat gebied zijn bestemd. Staat de grondwet van het importerende Lid niet toe dat compenserende rechten op die basis worden geheven, dan mag het importerende Lid de compenserende rechten uitsluitend zonder beperking heffen indien a) de exporteurs de gelegenheid hebben gehad de export tegen gesubsidieerde prijzen naar het betrokken gebied stop te zetten of op grond van artikel 18 verbintenissen aan te bieden, maar zij deze bevredigende verbintenissen niet terstond hebben aangeboden, en b) deze rechten niet uitsluitend kunnen worden geheven op produkten van specifieke producenten die aan het betrokken gebied leveren.

    16.4. Wanneer twee of meer landen overeenkomstig het bepaalde in artikel XXIV, lid 8, onder a), van de GATT 1994 zulk een niveau van integratie hebben bereikt dat zij de kenmerken van een enkele, eengemaakte markt hebben, wordt de bedrijfstak in het gehele geïntegreerde gebied beschouwd als de in de leden 1 en 2 bedoelde binnenlandse bedrijfstak.

    16.5. Het bepaalde in artikel 15, lid 6, is van toepassing op dit artikel.

    Artikel 17

    Voorlopige maatregelen

    17.1. Voorlopige maatregelen mogen uitsluitend worden toegepast indien:

    a) 

    een onderzoek is geopend overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, hierover een bericht is gepubliceerd en belanghebbende Leden en partijen voldoende gelegenheid hebben gehad inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken;

    b) 

    een voorlopige vaststelling is gedaan dat subsidie is toegekend en dat een binnenlandse bedrijfstak door de gesubsidieerde invoer schade lijdt-of dreigt te lijden; en

    c) 

    de betrokken autoriteiten deze maatregelen noodzakelijk achten om te verhinderen dat tijdens de duur van het onderzoek schade wordt geleden.

    17.2. Voorlopige maatregelen kunnen de vorm aannemen van voorlopige compenserende rechten waarvan de betaling gegarandeerd wordt door het storten van een geldsom of het stellen van een zekerheid ten belope van de voorlopig berekende subsidie.

    17.3. Voorlopige maatregelen worden niet eerder genomen dan 60 dagen na de opening van het onderzoek.

    17.4. De toepassing van voorlopige maatregelen wordt tot een zo kort mogelijke periode beperkt, die ten hoogste vier maanden bedraagt.

    17.5. Het bepaalde in artikel 15, lid 6, is van toepassing op dit artikel.

    Artikel 18

    Verbintenissen

    18.1. Een procedure kan ( 117 ) worden geschorst of beëindigd zonder dat voorlopige maatregelen worden genomen of compenserende rechten ingesteld, indien op vrijwillige basis bevredigende verbintenissen worden aangeboden op grond waarvan:

    a) 

    de overheid van het exporterende Lid ermee instemt de subsidie op te heffen of te beperken of andere maatregelen te nemen ten aanzien van de gevolgen van de subsidie; of

    b) 

    de exporteur ermee instemt zijn prijzen zo te herzien dat de met onderzoek belaste autoriteiten ervan overtuigd zijn dat de subsidie geen schadelijke gevolgen meer heeft. Bij deze verbintenissen worden de prijzen niet meer verhoogd dan nodig is om de subsidie te compenseren. Het is wenselijk dat de prijsverhogingen minder zijn dan de hoogte van de subsidie indien dit voldoende is om een einde te maken aan de schade die de binnenlandse bedrijfstak lijdt.

    18.2. Verbintenissen worden niet gevraagd noch aanvaard tenzij de autoriteiten van het importerende Lid een voorlopige positieve vaststelling hebben gedaan over het bestaan van subsidie en de daardoor veroorzaakte schade en, in geval van verbintenissen van exporteurs, het exporterende Lid hiervoor toestemming heeft gegeven.

    18.3. Aangeboden verbintenissen behoeven niet te worden aanvaard indien de autoriteiten van het importerende Lid van oordeel zijn dat aanvaarding daarvan niet praktisch mogelijk is, bijvoorbeeld indien het aantal bestaande en potentiële exporteurs te groot is of om andere redenen, met inbegrip van redenen van algemeen beleid. Indien dit het geval is en voor zover dit praktisch mogelijk is, delen de autoriteiten de exporteur mede waarom zij de de verbintenis niet hebben aanvaard en geven zij de exporteur, voor zover mogelijk, gelegenheid hierover opmerkingen te maken.

    18.4. Indien een verbintenis wordt aanvaard, wordt het onderzoek naar subsidiëring en schade toch voltooid indien het exporterende Lid dit wenst of het importerende Lid hiertoe besluit. Wordt in dit geval vastgesteld dat er geen sprake is van subsidiëring of schade, dan vervalt de verbintenis automatisch, tenzij een dergelijke vaststelling grotendeels het gevolg is van het bestaan van een verbintenis. In dergelijke gevallen kunnen de betrokken autoriteiten eisen dat de verbintenis gedurende een redelijke termijn wordt gehandhaafd overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst. Wordt vastgesteld dat er wel sprake is van subsidiëring en schade, dan blijft de verbintenis van kracht overeenkomstig de voorwaarden en bepalingen van deze Overeenkomst.

    18.5. Voorstellen voor prijsverbintenissen mogen uitgaan van de autoriteiten van het importerende Lid, maar geen exporteur kan gedwongen worden hierop in te gaan. Het feit dat overheden of exporteurs geen verbintenissen aanbieden of niet op een voorstel daartoe ingaan, doet op generlei wijze afbreuk aan het onderzoek van de zaak. De autoriteiten zijn echter vrij te bepalen dat het bij voortzetting van de gesubsidieerde invoer waarschijnlijker is dat schade zal ontstaan.

    18.6. De autoriteiten van een importerend Lid kunnen eisen dat een overheid of exporteur van wie een verbintenis is aanvaard regelmatig inlichtingen verstrekt in verband met de naleving van deze verbintenis en dat de betreffende gegevens gecontroleerd mogen worden. Bij niet-naleving van een verbintenis kunnen de autoriteiten van het importerende Lid, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, op korte termijn maatregelen nemen die kunnen bestaan uit de onmiddellijke toepassing van voorlopige maatregelen op grond van de meest betrouwbare gegevens die beschikbaar zijn. In dergelijke gevallen kunnen, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, definitieve rechten worden geheven op produkten die ten verbruike zijn aangegeven tot ten hoogste 90 dagen vóór de toepassing van deze voorlopige maatregelen, met dien verstande dat een dergelijke heffing achteraf niet mag worden toegepast op produkten die zijn aangegeven voordat de verbintenis werd verbroken.

    Artikel 19

    Instelling en heffing van compenserende rechten

    19.1. Doet een Lid, nadat redelijke pogingen zijn gedaan om het overleg tot een goed einde te brengen, een definitieve vaststelling over het bestaan en de hoogte van de subsidie en dat de gesubsidieerde invoer, ten gevolge van de subsidie, schade veroorzaakt, dan kan het een compenserend recht instellen overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, tenzij de subsidie wordt ingetrokken.

    19.2. Het is aan de autoriteiten van het importerende Lid te besluiten of een compenserend recht al dan niet wordt ingesteld wanneer aan alle eisen voor het instellen van dit recht is voldaan, en of dit recht gelijk is aan de hoogte van de subsidie of lager. Het is wenselijk dat de instelling van het recht facultatief is op het grondgebied van alle Leden en dat het recht lager is dan de hoogte van de subsidie indien dit lagere recht voldoende is om een einde te maken aan de schade die de binnenlandse bedrijfstak lijdt, en dat procedures worden vastgesteld door middel waarvan de betrokken autoriteiten rekening kunnen houden met de opmerkingen van belanghebbenden in het binnenland ( 118 ) wier belangen door het instellen van een compenserend recht geschaad zouden kunnen worden.

    19.3. Wordt op een produkt een compenserend recht ingesteld, dan wordt dit recht zonder discriminatie geheven op de invoer van dit produkt uit alle gesubsidieerde en schadeveroorzakende bronnen, behalve de invoer uit die bronnen die de betrokken subsidie hebben ingetrokken of waarvan verbintenissen in de zin van deze Overeenkomst zijn aanvaard. Elke exporteur op wiens exportproducten een definitief compenserend recht is ingesteld, maar wiens produkten niet werkelijk werden onderzocht om andere redenen dan diens weigering mede te werken, heeft recht op een versneld onderzoek zodat de met onderzoek belaste autoriteiten zo snel mogelijk een afzonderlijk compenserend recht voor die exporteur kunnen instellen.

    19.4. De compenserende rechten die op een import-produkt worden geheven ( 119 ) mogen niet hoger zijn dan de subsidie waarvan het bestaan is vastgesteld en die per eenheid van het gesubsidieerde en geëxporteerde produkt is berekend.

    Artikel 20

    Terugwerkende kracht

    20.1. Voorlopige maatregelen en compenserende rechten worden slechts toegepast op produkten die voor verbruik worden aangegeven, nadat het besluit op grond van artikel 17, lid 1, respectievelijk artikel 19, lid 1, in werking is getreden, behalve in de in onderhavig artikel vermelde uitzonderingsgevallen.

    20.2. Wanneer een definitieve vaststelling van schade (maar niet van dreigende schade of de aanzienlijke vertraging van de vestiging van een bedrijfstak) is gedaan of, in het geval van een definitieve vaststelling van dreigende schade, wanneer de gesubsidieerde invoer, in afwezigheid van voorlopige maatregelen, tot een vaststelling van schade zouden hebben geleid, kunnen met terugwerkende kracht compenserende rechten worden geheven voor de periode waarin eventueel voorlopige maatregelen van toepassing waren.

    20.3. Is het definitieve compenserende recht hoger dan het bedrag dat door de storting van een geldsom of door het stellen van een zekerheid is gegarandeerd, dan wordt het verschil niet geïnd. Is het definitieve recht lager dan het door de gestorte geldsom of gestelde zekerheid gegarandeerde bedrag, dan wordt het teveel zo spoedig mogelijk terugbetaald of vrijgegeven.

    20.4. Behoudens het bepaalde in lid 2 kan, wanneer dreigende schade of de aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een bedrijfstak is vastgesteld (maar wanneer zich nog geen schade heeft voorgedaan), een definitief compenserend recht slechts worden ingesteld vanaf de datum waarop de dreigende schade of aanzienlijke vertraging zijn vastgesteld. Geldsommen die tijdens de toepassing van de voorlopige maatregelen zijn gestort worden zo spoedig mogelijk terugbetaald en gestelde zekerheden zo spoedig mogelijk vrijgegeven.

    20.5. Wanneer een definitieve vaststelling negatief is, worden geldsommen die tijdens de toepassing van de voorlopige maatregelen zijn gestort zo spoedig mogelijk terugbetaald en gestelde zekerheden zo spoedig mogelijk vrijgegeven.

    20.6. Wanneer de autoriteiten, in kritieke omstandigheden, vaststellen dat moeilijk te herstellen schade is veroorzaakt door de massale import, in een betrekkelijk korte periode, van een produkt waarvoor in strijd met de bepalingen van de GATT 1994 en deze Overeenkomst subsidies zijn uitgekeerd of toegekend en zij het nodig achten, ten einde een herhaling van dergelijke schade te voorkomen, op deze invoer met terugwerkende kracht compenserende rechten in te stellen, mogen definitieve compenserende rechten worden geheven op importprodukten die, niet meer dan 90 dagen voor de datum waarop voorlopige maatregelen zijn toegepast, ten verbruike zijn aangegeven.

    Artikel 21

    Duur en herziening van de compenserende rechten en verbintenissen

    21.1. Een compenserend recht blijft van toepassing zolang en voor zover dit nodig is om de schadeveroorzakende subsidie te neutraliseren.

    21.2. De autoriteiten onderzoeken, zo nodig, of een ingesteld recht moet worden gehandhaafd, hetzij op eigen initiatief, hetzij, mits sinds het instellen van het definitieve compenserende recht een redelijke periode is verstreken, op verzoek van een belanghebbende die positieve gegevens verstrekt waaruit de noodzaak van een herziening blijkt. Belanghebbenden hebben het recht de autorititeiten te verzoeken na te gaan of het nodig is de rechten ter compensatie van subsidiëring te handhaven, of het waarschijnlijk is dat de schade zou voortduren of weer zou ontstaan indien het recht werd opgeheven of gewijzigd, of beide. Indien de autoriteiten bij het in dit lid bedoelde onderzoek vaststellen dat er geen redenen zijn het compenserende recht te handhaven, wordt het onmiddellijk opgeheven.

    21.3. In afwijking van de leden 1 en 2 vervalt een definitief compenserend recht uiterlijk vijf jaar nadat het werd ingesteld (of uiterlijk vijf jaar na de datum van het meest recente onderzoek op grond van lid 2, indien dit onderzoek zowel op subsidiëring als op schade betrekking had, of op grond van onderhavig lid), tenzij de autoriteiten, tijdens een onderzoek dat vóór die datum op hun eigen initiatief werd geopend of op een met redenen omkleed verzoek van of namens de binnenlandse bedrijfstak binnen een redelijke termijn vóór die datum, vaststellen dat het vervallen van het recht waarschijnlijk tot een voortzetting of een herhaling van subsidiëring en schade zou leiden ( 120 ). Het recht kan in afwachting van de resultaten van dit onderzoek gehandhaafd blijven.

    21.4. Het bepaalde in artikel 12 ten aanzien van bewijsmateriaal en procedures is van toepassing op een herzieningsonderzoek dat op grond van dit artikel wordt uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek wordt onverwijld uitgevoerd en binnen 12 maanden na de opening afgesloten.

    21.5. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op verbintenissen die overeenkomstig artikel 18 zijn aanvaard.

    Artikel 22

    Openbaarmaking en motivering van de vaststellingen

    22.1. Indien de autoriteiten ervan overtuigd zijn dat er voldoende bewijsmateriaal is om, overeenkomstig artikel 11, een onderzoek te openen, wordt dit medegedeeld aan het Lid of de Leden waarvan de produkten onderzocht zullen worden en aan andere partijen waarvan het de met onderzoek belaste autoriteiten bekend is dat zij belang hebben bij het onderzoek. Tevens wordt een bericht gepubliceerd.

    22.2. Het bericht over de opening van een onderzoek bevat de volgende gegevens of vermeldt dat deze beschikbaar zijn in een afzonderlijk verslag ( 121 ):

    i) 

    de naam van het land of de landen van uitvoer en het betrokken produkt;

    ii) 

    de datum van opening van het onderzoek;

    iii) 

    een beschrijving van de te onderzoeken subsidiepraktijk of -praktijken;

    iv) 

    een samenvatting van de factoren waarop de schade-klacht is gebaseerd;

    v) 

    het adres waaraan belanghebbende Leden en partijen opmerkingen kunnen toezenden; en

    vi) 

    de termijnen waarbinnen belanghebbende Leden en partijen hun standpunt bekend moeten maken.

    22.3. Er wordt een bericht gepubliceerd over de voorlopige of definitieve vaststellingen, ongeacht of deze positief of negatief zijn, over besluiten tot aanvaarding van een verbintenis op grond van artikel 18, over de beëindiging van een verbintenis en de beëindiging van een definitief compenserend recht. Elk bericht bevat voldoende gedetailleerde gegevens, of vermeldt dat deze in een afzonderlijk verslag beschikbaar zijn, over de bevindingen en conclusies inzake alle feitelijke en juridische gegevens die door de met onderzoek belaste autoriteiten van belang werden geacht. Deze berichten en verslagen worden toegezonden aan het Lid of de Leden op de produkten waarvan deze vaststellingen of verbintenissen betrekking hebben en aan andere partijen waarvan bekend is dat zij daarbij belang hebben.

    22.4. Het bericht dat voorlopige maatregelen worden genomen bevat een voldoende gedetailleerde uitleg, of vermeldt dat deze in een afzonderlijk verslag beschikbaar zijn, over de voorlopige vaststellingen inzake het bestaan van subsidie en schade en vermeldt de feitelijke en juridische punten op grond waarvan argumenten zijn aanvaard of afgewezen. Dit bericht of verslag bevat, met inachtneming van de plicht tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, met name het volgende:

    i) 

    de namen van de betrokken leveranciers of, wanneer dit niet. praktisch mogelijk is, van de betrokken leverancierslanden;

    ii) 

    een voor douanedoeleinden voldoende nauwkeurige omschrijving van het produkt;

    iii) 

    de hoogte van de vastgestelde subsidie en de basis waarop het bestaan van een subsidie werd vastgesteld;

    iv) 

    de in artikel 15 genoemde overwegingen betreffende de vaststelling van schade;

    v) 

    de voornaamste redenen die tot de vaststelling hebben geleid.

    22.5. Wanneer een positieve vaststelling wordt gedaan die tot de instelling van een definitief recht of de aanvaarding van een verbintenis leidt, bevat het bericht dat een onderzoek wordt afgesloten of geschorst, alle ter zake dienende feitelijke en juridische gegevens en een opgave van de redenen die tot de instelling van definitieve maatregelen of de aanvaarding van een verbintenis hebben geleid, of vermeldt het dat deze gegevens in een afzonderlijk verslag beschikbaar zijn, waarbij rekening dient te worden gehouden met de plicht tot bescherming van vertrouwelijke gegevens. Het bericht of verslag bevat met name de in lid 4 genoemde gegevens alsmede een opgave van de redenen voor de aanvaarding of afwijzing van ter zake dienende argumenten of eisen van belanghebbende Leden, exporteurs en importeurs.

    22.6. Een bericht over de beëindiging of schorsing van een onderzoek na de aanvaarding, ingevolge artikel 18, van een verbintenis, bevat het niet-vertrouwelijke deel van deze verbintenis of vermeldt dat dit in een afzonderlijk verslag is opgenomen.

    22.7. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de opening en voltooiing van herzieningsonderzoeken op grond van artikel 21 en op besluiten tot toepassing van rechten met terugwerkende kracht op grond van artikel 20.

    Artikel 23

    Rechterlijk toezicht

    Een Lid waarvan de nationale wetgeving bepalingen over compenserende rechten bevat, handhaaft de rechtbanken, scheidsgerechten of administratieve rechtbanken of procedures die onder andere ten doel hebben de administratieve maatregelen ten aanzien van definitieve vaststellingen en herzieningsonderzoeken in de zin van artikel 21 terstond te onderzoeken. Deze rechtbanken, gerechten en procedures zijn onafhankelijk van de autoriteiten die voor de betrokken vaststelling of het betrokken herzieningsonderzoek verantwoordelijk zijn en bieden alle belanghebbenden die aan de administratieve procedure hebben deelgenomen en die een rechtstreeks en individueel belang hebben bij de administratieve maatregelen de mogelijkheid in beroep te gaan.

    DEEL VI

    INSTELLINGEN

    Artikel 24

    Commissie Subsidies en Compenserende Maatregelen en suborganen

    24.1. Er wordt een Commissie Subsidies en Compenserende Maatregelen ingesteld waarin vertegenwoordigers van elk Lid zitting hebben. De Commissie kiest zijn voorzitter en komt ten minste twee maal per jaar bijeen en, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, op verzoek van een Lid. De Commissie voert de taken uit waarmee het krachtens deze Overeenkomst of door de Leden is belast en stelt de Leden in de gelegenheid overleg te plegen over alle vraagstukken betreffende de toepassing of de bevordering van de doelstellingen van de overeenkomst. Het WTO-Secretariaat treedt op als secretariaat van de Commissie.

    24.2. De Commissie kan zo nodig suborganen instellen.

    24.3. De Commissie stelt een Permanente Groep Deskundigen (PGE — Permanent Group of Experts) in, samengesteld uit vijf onafhankelijke personen met grote deskundigheid op het gebied van subsidies en handelsbetrekkingen. De deskundigen worden door de Commissie gekozen en een van hen wordt elk jaar vervangen. De PGE kan worden verzocht een panel bijstand te verlenen, zoals in artikel 4, lid 5, voorzien. De Commissie kan de PGE ook om advies vragen over het bestaan en de aard van een subsidie.

    24.4. De PGE kan door elk Lid worden geraadpleegd en advies geven over de aard van een subsidie die een Lid wil invoeren of handhaven. Dit advies is vertrouwelijk. Bij procedures op grond van artikel 7 mag hiernaar niet worden verwezen.

    24.5. Bij de uitoefening van hun taken kunnen de Commissie en de eventuele suborganen overleg plegen met of inlichtingen inwinnen bij alle instanties die daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komen. Alvorens echter inlichtingen in te winnen bij een instantie binnen het rechtsgebied van een Lid, dient de Commissie of het suborgaan dit Lid hiervan in kennis te stellen.

    DEEL VII

    KENNISGEVING EN TOEZICHT

    Artikel 25

    Kennisgevingen

    25.1. Onverminderd artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994, komen de Leden overeen uiterlijk op 30 juni van elk jaar kennisgeving van subsidies te doen overeenkomstig het bepaalde in de leden. 2 tot en met 6.

    25.2. De Leden geven kennis van alle in artikel 1, lid 1, omschreven subsidies die specifiek zijn in de zin van artikel 2 en die binnen hun gebied worden verleend of in stand gehouden.

    25.3. De kennisgevingen zijn voldoende nauwkeurig geformuleerd om de andere Leden in staat te stellen de werking van de medegedeelde subsidieregeling te begrijpen en de gevolgen daarvan voor de handel te beoordelen. Zonder op de vorm en inhoud van de vragenlijst inzake subsidies ( 122 ) vooruit te lopen, zien de Leden erop toe dat hun kennisgevingen de volgende gegevens bevatten:

    i) 

    vorm van de subsidie (schenking, lening, belastingvoordeel enz.);

    ii) 

    subsidie per eenheid of, indien dit niet mogelijk is, het totale bedrag of het bedrag per jaar dat voor die subsidie in de begroting is opgenomen (zo mogelijk onder opgave van de gemiddelde subsidie per eenheid in het vorige jaar);

    iii) 

    beleidsdoelstellingen en/of doel van de subsidie;

    iv) 

    duur van de subsidie en/of alle andere daarvoor geldende termijnen;

    v) 

    statistische gegevens aan de hand waarvan het mogelijk is de gevolgen van de subsidie voor de handel te beoordelen.

    25.4. Indien bepaalde onder lid 3 vermelde punten niet in een kennisgeving worden behandeld, wordt daarvoor in de kennisgeving zelf een uitleg gegeven.

    25.5. Indien subsidies voor specifieke produkten of sectoren worden toegekend, worden de kennisgevingen per produkt of sector ingedeeld.

    25.6. Leden die van oordeel zijn dat binnen hun gebieden geen maatregelen bestaan die op grond van artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994 en deze Overeenkomst moeten worden medegedeeld, stellen het Secretariaat daarvan schriftelijk in kennis.

    25.7. De Leden erkennen dat de kennisgeving van een maatregel geen oordeel inhoudt over de juridische status op grond van de GATT 1994 en deze Overeenkomst, over de gevolgen daarvan in de zin van deze Overeenkomst, of over de aard van de maatregel zelf.

    25.8. Een Lid kan steeds schriftelijk om inlichtingen verzoeken over de aard en de hoogte van een subsidie die een ander Lid verleent of in stand houdt (met inbegrip van een in deel IV bedoelde subsidie) of vragen om welke redenen van een bepaalde maatregel geen kennisgeving behoefde te worden gedaan.

    25.9. De Leden waaraan dit verzoek is gericht verstrekken deze inlichtingen zo vlug en zo volledig mogelijk en zijn op verzoek bereid het Lid dat om inlichtingen heeft gevraagd aanvullende inlichtingen te verstrekken. Deze inlichtingen zijn met name voldoende nauwkeurig om het andere Lid in staat te stellen te beoordelen of aan de voorwaarden van deze Overeenkomst is voldaan. Een Lid dat van oordeel is dat zulke inlichtingen niet zijn verstrekt kan de kwestie onder de aandacht van de Commissie brengen.

    25.10 Een Lid dat van oordeel is dat een maatregel van een ander Lid dat de gevolgen van een subsidie heeft, niet is medegedeeld overeenkomstig het bepaalde in artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994 en onderhavig artikel kan de kwestie onder de aandacht van dit andere Lid brengen. Wordt deze vermoedelijke subsidie daarna niet onverwijld medegedeeld, dan kan dit Lid deze vermoedelijke subsidie zelf onder de aandacht van de Commissie brengen.

    25.11. De Leden brengen bij de Commissie onverwijld verslag uit over alle voorlopige en definitieve maatregelen die in verband met compenserende maatregelen zijn genomen. Deze verslagen liggen bij het Secretariaat voor andere Leden ter inzage. De Leden brengen ook elk half jaar verslag uit over maatregelen die zij in het afgelopen half jaar in verband met compenserende rechten hebben genomen. De halfjaarlijkse verslagen worden volgens een overeengekomen model ingediend.

    25.12. Elk Lid deelt de Commissie mede a) welke van zijn autoriteiten bevoegd zijn het in artikel 11 bedoelde onderzoek te openen en voort te zetten, en b) welke procedures bij de opening van en tijdens het onderzoek worden gevolgd.

    Artikel 26

    Toezicht

    26.1. De Commissie onderzoekt de nieuwe en volledige kennisgevingen die op grond van artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994 en artikel 25, lid 1, van deze Overeenkomst zijn gedaan op vergaderingen die te dien einde om de drie jaar worden gehouden. Kennisgevingen die in de tussenliggende jaren worden gedaan (bijwerkingen) worden op de gewone vergaderingen van de Commissie onderzocht.

    26.2. De Commissie onderzoekt de verslagen die op grond van artikel 25, lid 11, zijn ingediend op elke gewone vergadering van de Commissie.

    DEEL VIII

    ONTWIKKELINGSLANDEN

    Artikel 27

    Bijzondere en gedifferentieerde behandeling van Leden die ontwikkelingslanden zijn

    27.1. De Leden erkennen dat subsidies een belangrijke rol kunnen spelen in de programma's voor de economische ontwikkeling van Leden die ontwikkelingslanden zijn.

    27.2. Het verbod in artikel 3, lid 1, onder a), is niet van toepassing op:

    a) 

    de in bijlage VII genoemde Leden die ontwikkelingslanden zijn;

    b) 

    andere Leden die ontwikkelingslanden zijn voor een periode van acht jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst en op de in lid 4 gestelde voorwaarden.

    27.3. Het verbod in artikel 3, lid 1, onder b), is, vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, voor een periode van vijf jaar niet van toepassing op Leden die ontwikkelingslanden zijn en is voor een periode van acht jaar niet van toepassing op leden die minstontwikkelde landen zijn.

    27.4. Een in lid 2, onder b), bedoeld Lid dat ontwikkelingsland is schaft zijn exportsubsidies over een periode van acht jaar, bij voorkeur geleidelijk, af. Een Lid dat een ontwikkelingsland is verhoogt het niveau van zijn exportsubsidie niet ( 123 ) en schaft ze op een kortere dan de in dit lid genoemde periode af wanneer het gebruik van deze exportsubsidies niet meer aan zijn ontwikkelingsbehoeften beantwoordt. Is een Lid dat een ontwikkelingsland is van oordeel dat het nodig is deze subsidies ook na de periode van acht jaar toe te passen, dan pleegt het uiterlijk een jaar vóór de afloop van deze periode overleg met de Commissie die beslist of een verlenging van de periode kan worden toegestaan, na onderzoek van de relevante economische, financiële en ontwikkelingsbehoeften van het betrokken Lid dat een ontwikkelingsland is. Indien de Commissie vaststelt dat de verlenging kan worden toegestaan, pleegt het betrokken Lid dat ontwikkelingsland is jaarlijks overleg met de Commissie om vast te stellen of het nog nodig is de subsidies te handhaven. Doet de Commissie een dergelijke vaststelling niet, dan schaft het Lid dat ontwikkelingsland is de nog resterende exportsubsidies af over een periode van twee jaar na het einde van de laatst toegestane termijn.

    27.5. Een Lid dat een ontwikkelingsland is waarvan een bepaald exportprodukt concurrerend is geworden, schaft de exportsubsidies voor dit produkt over een periode van twee jaar af. Een in bijlage VII bedoeld Lid dat ontwikkelingsland is waarvan een of meer exportprodukten concurrerend zijn geworden, schaft de exportsubsidies op deze produkten over een periode van acht jaar af.

    27.6. Een exportprodukt is concurrerend geworden indien de export van dat produkt uit een Lid dat ontwikkelingsland is gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren ten minste een aandeel van 3,25 % van de wereldhandel in dat produkt heeft bereikt. Er is sprake van concurrerende export a) indien het Lid dat een ontwikkelingsland is mededeelt dat een exportprodukt concurrerend is geworden, of b) indien het Secretariaat tot deze conclusie komt na, op verzoek van een Lid, een berekening te hebben gemaakt. Voor de toepassing van dit lid wordt onder een produkt een post van de nomenclatuur van het geharmoniseerd systeem verstaan. De Commissie stelt vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst een onderzoek in naar de werking van deze bepaling.

    27.7. Het bepaalde in artikel 4 is niet van toepassing op exportsubsidies van een Lid dat een ontwikkelingsland is die in overeenstemming zijn met het bepaalde in de leden 2 tot en met 5. Artikel 7 is in dat geval van toepassing.

    27.8. Er bestaat geen vermoeden in de zin van artikel 6, lid 1, dat een subsidie die door een Lid dat een ontwikkelingsland is wordt toegekend tot ernstige schade leidt in de zin van deze Overeenkomst. Is ernstige schade in de zin van lid 9 van toepassing, dan wordt deze aan de hand van positief bewijsmateriaal aangetoond, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, leden 3 tot en met 8.

    27.9. Maatregelen overeenkomstig artikel 7 kunnen niet worden toegestaan of genomen ten aanzien van subsidies waartegen een actie kan worden ingesteld die een Lid dat een ontwikkelingsland is verleent of in stand houdt, met uitzondering van de in artikel 6, lid 1, bedoelde subsidies, tenzij blijkt dat tariefconcessies of andere verplichtingen op grond van de GATT 1994 tengevolge van deze subsidies worden tenietgedaan of uitgehold, daar de invoer van een soortgelijk produkt van een ander Lid naar het subsidieverlenende Lid dat een ontwikkelingsland is wordt verdrongen of verhinderd, of een binnenlandse bedrijfstak van een importerend Lid wordt geschaad.

    27.10. Een onderzoek in verband met een compenserend recht op een produkt van oorsprong uit een Lid dat een ontwikkelingsland is wordt beëindigd zodra de betrokken autoriteiten vaststellen dat:

    a) 

    het totale niveau van de subsidies die voor het betrokken produkt zijn verleend niet meer bedraagt dan 2 % van zijn waarde berekend aan de hand van de waarde per eenheid; of

    b) 

    het volume van de gesubsidieerde invoer minder dan 4 % bedraagt van de totale invoer van het soortgelijke produkt in het importerende Lid, tenzij de invoer uit Leden die ontwikkelingslanden zijn elk afzonderlijk minder dan 4 % uitmaken, maar tezamen meer dan 9 % uitmaken van de totale invoer van het soortgelijke produkt in het importerende Lid.

    27.11. Voor de in lid 2, onder b), bedoelde Leden die ontwikkelingslanden zijn die hun exportsubsidies al voor de afloop van de termijn van acht jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst hebben afgeschaft en voor de in bijlage VII genoemde Leden die ontwikkelingslanden zijn is het in lid 10, onder a), genoemde cijfer niet 2 %, maar 3 %. Deze bepaling is van toepassing vanaf de datum dat de afschaffing van de exportsubsidies aan de Commissie wordt medegedeeld en zolang het kennisgevende Lid dat een ontwikkelingsland is geen exportsubsidies verleent. Deze bepaling vervalt acht jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst.

    27.12. Het bepaalde in de leden 10 en 11 is van toepassing op elke vaststelling van de in artikel 15, lid 3, bedoelde minimale subsidiëring.

    27.13. De bepalingen van deel III zijn niet van toepassing op een rechtstreekse kwijtschelding van schulden en subsidies om sociale kosten te dekken, in welke vorm dan ook, met inbegrip van het afstand doen van overheidsinkomsten en andere overdrachten van passiva indien deze subsidies verleend zijn in het kader van en rechtstreeks verband houden met een privatiseringsprogramma van een Lid dat een ontwikkelingsland is, mits dit programma en de betrokken subsidies voor een beperkte periode van toepassing zijn en aan de Commissie worden medegedeeld en het programma uiteindelijk tot de privatisering van de betrokken onderneming leidt.

    27.14. Op verzoek van een belanghebbend Lid onderzoekt de Commissie een bepaalde exportsubsidiepraktijk van een Lid dat een ontwikkelingsland is om na te gaan of deze praktijk aan de ontwikkelingsbehoeften van dat Lid beantwoordt.

    27.15. Op verzoek van een Lid dat een ontwikkelingsland is onderzoekt de Commissie een bepaalde compenserende maatregel om na te gaan of het aan de voorwaarden van de leden 10 en 11 voldoet zoals die op het betrokken Lid dat een ontwikkelingsland is van toepassing zijn.

    DEEL IX

    OVERGANGSREGELINGEN

    Artikel 28

    Bestaande subsidieregelingen

    28.1. Subsidieregelingen die binnen het gebied van een Lid zijn vastgesteld voordat dit Lid de WTO-Overeenkomst ondertekende en die met de bepalingen van deze Overeenkomst in strijd zijn:

    a) 

    worden de Commissie medegedeeld binnen 90 dagen nadat de WTO-Overeenkomst voor dit Lid in werking is getreden; en

    b) 

    worden binnen drie jaar nadat de WTO-Overeenkomst voor dit Lid in werking is getreden met de bepalingen van deze Overeenkomst in overeenstemming gebracht; deel II is tot dat tijdstip niet op deze regelingen van toepassing.

    28.2. De Leden breiden het toepassingsgebied van deze regelingen niet uit en verlengen deze na afloop niet.

    Artikel 29

    Overschakeling op een markteconomie

    29.1. Leden die bezig zijn hun economie van een centraal geleide economie op een markteconomie over te schakelen kunnen de regelingen en maatregelen treffen die voor deze overschakeling noodzakelijk zijn.

    29.2. Deze Leden schaffen de in artikel 3 bedoelde subsidieregelingen die overeenkomstig lid 3 zijn medegedeeld geleidelijk af of brengen deze binnen zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst met artikel 3 in overeenstemming. In dit geval is artikel 4 niet van toepassing. Bovendien geldt in dezelfde periode dat:

    a) 

    tegen subsidieregelingen waarop artikel 6, lid 1, onder d), van toepassing is geen maatregelen op grond van artikel 7 kunnen worden genomen;

    b) 

    artikel 27, lid 9, van toepassing is op andere subsidies waartegen acties kunnen worden ingesteld.

    29.3. De in artikel 3 bedoelde subsidieregelingen worden de Commissie zo spoedig als praktisch mogelijk is na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst medegedeeld. Verdere kennisgevingen van deze subsidies kunnen tot twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst worden gedaan.

    29.4. In uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie de in lid 1 bedoelde Leden toestaan van hun medegedeelde regelingen en maatregelen en van het tijdschema voor deze regelingen en maatregelen af te wijken indien dit voor het overschakelingsproces noodzakelijk wordt geacht.

    DEEL X

    BESLECHTING VAN GESCHILLEN

    Artikel 30

    Het bepaalde in de artikelen XXII en XXIII van de GATT 1994 zoals uitgewerkt en toegepast bij het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen (DSU — Dispute Settlement Understanding) is van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen in het kader van deze Overeenkomst, tenzij daarin uitdrukkelijk anders is bepaald.

    DEEL XI

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 31

    Voorlopige toepassing

    Het bepaalde in artikel 6, lid 1, en in de artikelen 8 en 9 is voor een periode van vijf jaar van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst. Uiterlijk 180 dagen voor het einde van deze periode zal de Commissie de werking van deze bepalingen onderzoeken ten einde vast te stellen of de toepassing ervan, in de huidige dan wel in een gewijzigde vorm, moet worden verlengd.

    Artikel 32

    Andere slotbepalingen

    32.1. Bijzondere maatregelen tegen een subsidie van een ander Lid kunnen alleen worden genomen voor zover zij in overeenstemming zijn met de bepalingen van de GATT 1994, zoals bij deze Overeenkomst geïnterpreteerd ( 124 ).

    32.2. Een Lid mag zonder de toestemming van de andere Leden geen voorbehoud maken ten aanzien van een bepaling van deze Overeenkomst.

    32.3. Onder voorbehoud van lid 4 zijn de bepalingen van deze Overeenkomst van toepassing op onderzoeken en herzieningsonderzoeken van bestaande maatregelen die worden geopend op een verzoek dat op of na de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor een Lid in werking is getreden is ingediend.

    32.4. Voor de toepassing van artikel 21, lid 3, worden bestaande compenserende maatregelen uiterlijk op de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor een Lid in werking is getreden geacht te zijn ingesteld, tenzij de binnenlandse wetgeving van een Lid die op die datum van kracht was reeds een bepaling van de soort bevatte als in dat lid bedoeld.

    32.5. Ieder Lid neemt alle nodige maatregelen, van algemene of bijzondere aard, om ervoor te zorgen dat zijn wetten, voorschriften en administratieve procedures, uiterlijk op de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor hem in werking treedt, in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst die op hem van toepassing kunnen zijn.

    32.6. Ieder Lid stelt de Commissie in kennis van wijzigingen in de wetten en voorschriften die met deze Overeenkomst verband houden en van wijzigingen in de toepassing van deze wetten en voorschriften.

    32.7. De Commissie onderzoekt elk jaar de tenuitvoerlegging en werking van deze Overeenkomst, gelet op de doelstellingen ervan. De Commissie stelt de Raad voor de Handel in Goederen elk jaar van de ontwikkelingen tijdens de onderzochte periode in kennis.

    32.8. De bijlagen maken deel uit van deze Overeenkomst.

    BIJLAGE I

    LIJST VAN VOORBEELDEN VAN EXPORTSUBSIDIES

    a) 

    Verlening door de overheid van directe subsidies aan ondernemingen of bedrijfstakken afhankelijk van exportprestaties.

    b) 

    Regelingen krachtens welke deviezen niet behoeven te worden afgedragen of soortgelijke praktijken die een exportpremie inhouden.

    c) 

    Interne vervoer- en vrachttarieven voor exportzendingen, door of in opdracht van de overheid toegepast, die voordeliger zijn dan de tarieven voor binnenlandse zendingen.

    d) 

    Levering door de overheid of door overheidsorganen, direct dan wel indirect in het kader van overheidsregelingen, van ingevoerde of binnenlandse produkten of diensten voor gebruik bij de produktie van exportgoederen, op gunstiger voorwaarden dan bij de levering van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende produkten of diensten voor gebruik bij de produktie van goederen voor binnenlands gebruik indien (in geval van produkten) deze voorwaarden gunstiger zijn dan die welke op de wereldmarkt voor hun exporteurs commercieel verkrijgbaar ( 125 ) zijn.

    e) 

    Gehele of gedeeltelijke vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling, speciaal in verband met de export, van directe belastingen ( 126 ) of sociale premies die door industriële of handelsondernemingen zijn of moeten worden betaald ( 127 ).

    f) 

    Bijzondere aftrekmogelijkheden, rechtstreeks verband houdend met de export of met exportprestaties die, bij de vaststelling van de grondslag van de directe belastingen, worden toegestaan boven die welke voor de produktie voor binnenlands verbruik worden toegestaan.

    g) 

    Vrijstelling of kwijtschelding, uit hoofde van de produktie en distributie van exportprodukten, van een bedrag aan indirecte belastingen (126)  dat hoger is dan het bedrag dat uit hoofde van de produktie en distributie van soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde produkten wordt geheven;

    h) 

    Vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen (126)  op goederen en diensten die bij de produktie van exportprodukten worden gebruikt voor bedragen die hoger zijn dan de vrijstelling, kwijstschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen op goederen of diensten die gebruikt worden bij de produktie van soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde goederen. Vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen kan voor exportprodukten worden toegestaan zelfs indien deze niet worden toegestaan voor soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde goederen, indien de in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen worden geheven op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen) ( 128 ). Dit punt wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de in bijlage II opgenomen richtlijnen over het verbruik van produktiemiddelen in het produktieproces.

    i) 

    De kwijtschelding of terugbetaling dan invoerheffingen (126)  voor een hoger bedrag dan het bedrag van de invoerheffingen op de importprodukten die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn gebruikt (rekening houdend met normale verliezen). In bijzondere gevallen evenwel kan een bedrijf als vervan-gingsproduktiemiddelen eenzelfde hoeveelheid binnenlandse produktiemiddelen van dezelfde kwaliteit en met dezelfde eigenschappen als ingevoerde produktiemiddelen gebruiken om voor deze bepaling in aanmerking te komen, indien zowel de import- als de overeenkomstige exporttransacties beide binnen een redelijke termijn plaatsvinden die niet meer dan twee jaar mag bedragen. Dit punt wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de in bijlage II opgenomen richtlijnen inzake het verbruik van produktiemiddelen in het produktieproces en de in bijlage III opgenomen richtlijnen om vast te stellen of terugbetalingsregelingen voor vervangende produktiemiddelen exportsubsidies zijn.

    j) 

    Het instellen door de overheid (of door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van de overheid) van regelingen voor exportkredietgarantie of -verzekering, van regelingen om kostenstijgingen bij de export van produkten of wisselkoersrisico's te dekken, tegen premies die duidelijk ontoereikend zijn om de bedrijfskosten en verliezen van deze regelingen op lange termijn te dekken.

    k) 

    Verlening door de overheid (of door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van en/of handelende onder het gezag van de overheid) van exportkredieten tegen een lagere rente dan die welke zij zelf moet betalen om de daarvoor bestemde middelen aan te trekken (of die zij zou moeten betalen indien zij bedragen in dezelfde valuta en "met dezelfde looptijd als het exportkrediet op de internationale kapitaalmarkt zou lenen) of de overname door de overheid van alle of een gedeelte van de kosten van exporteurs of financieringsinstellingen om kredieten te verkrijgen, voor zover deze tussenkomst van de overheid een aanmerkelijk voordeel op het gebied van de exportkredietvoorwaarden inhoudt.

    Indien een Lid evenwel partij is bij een internationale verbintenis inzake door de overheid gesteunde exportkredieten waarbij ten minste twaalf oorspronkelijke Leden bij deze Overeenkomst vanaf 1979 partij zijn (of bij een daaropvolgende verbintenis die deze oorspronkelijke Leden hebben aangegaan) of indien een Lid in de praktijk de bepalingen inzake rentevoeten van deze verbintenis toepast, wordt een exportkredietpraktijk die met deze bepalingen in overeenstemming is niet als een bij deze Overeenkomst verboden exportsubsidie beschouwd.

    l) 

    Alle andere uitgaven ten laste van de schatkist die een exportsubsidie zijn in de zin van artikel XVI van de GATT 1994.

    BIJLAGE II

    RICHTLIJNEN INZAKE HET VERBRUIK VAN PRODUKTIEMIDDELEN IN HET PRODUKTIEPROCES ( 129 )

    I   

    1. Regelingen voor de aftrek van indirecte belastingen kunnen voorzien in vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt (rekening houdend met normale verliezen). Tevens kunnen er regelingen zijn voor de kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt (rekening houdend met normale verliezen).

    2. De punten h) en i) Van de lijst van voorbeelden van exportsubsidies in bijlage I bij deze Overeenkomst bevatten de term „produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt”. Volgens punt h) kunnen regelingen voor de aftrek van indirecte belastingen exportsubsidies zijn indien zij leiden tot vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag aan belastingen dat werkelijk is geheven op de produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt. Volgens punt i) zijn terugbetalingsregelingen exportsubsidies indien zij leiden tot de kwijtschelding of teruggave van invoerheffingen voor een hoger bedrag dan het bedrag aan invoerrechten dat werkelijk is geheven op de produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt. Volgens beide punten moet bij de bevindingen inzake het verbruik van de produktiemiddelen bij de vervaarding van het exportprodukt met normale verliezen rekening worden gehouden. In punt i) wordt ook rekening gehouden met vervanging.

    II   

    Bij het onderzoek in verband met compenserende rechten op grond van deze Overeenkomst dienen de met onderzoek belaste autoriteiten als volgt te werk te gaan wanneer zij nagaan of produktiemiddelen bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt.

    1. Wanneer wordt aangevoerd dat een regeling voor de aftrek van indirecte belastingen of de terugbetaling van invoerrechten een subsidie inhoudt omdat de kwijtschelding van de indirecte belastingen of de terugbetaling van invoerrechten op de produktiemiddelen die bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt te hoog is, dienen de met onderzoek belaste autoriteiten eerst vast te stellen of de overheid van het exporterende Lid een. regeling of procedure kent of toepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke produktiemiddelen bij de vervaardiging van het exportprodukt zijn verbruikt en in welke hoeveelheden. Wordt vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure wordt toegepast, dan dienen de met onderzoek belaste autoriteiten vervolgens te onderzoeken of deze redelijk is, aan het doel beantwoordt en gebaseerd is op in het exportland algemeen aanvaarde handelspraktijken. De met het onderzoek belaste autoriteiten kunnen het nodig achten om, overeenkomstig artikel 12, lid 6, bepaalde praktische controles uit te voeren om de inlichtingen te verifiëren of om na te gaan of de regeling of procedure effectief wordt toegepast.

    2. Indien een dergelijke regeling of procedure niet bestaat, niet redelijk is of wanneer een dergelijke regeling of procedure wel is ingesteld en redelijk bevonden, maar ze blijkt niet of niet doelmatig te worden toegepast, dan dient het exporterende Lid een verder onderzoek naar de werkelijk gebruikte produktiemiddelen in te stellen ten einde te bepalen of er werkelijk sprake is van de betaling van een te hoog bedrag. Indien de met onderzoek belaste autoriteiten zulks nodig achten, wordt een verder onderzoek uitgevoerd overeenkomstig lid 1.

    3. De met onderzoek belaste autoriteiten dienen produktiemiddelen als fysiek in het exportprodukt opgenomen te beschouwen indien deze produktiemiddelen bij het produktieproces zijn gebruikt en fysiek in het exportprodukt aanwezig zijn. De Leden nemen er nota van dat het produktiemiddel niet in dezelfde vorm in het exportprodukt aanwezig behoeft te zijn als de vorm die het bij de aanvang van het produktieproces had.

    4. Bij de vaststelling van de hoeveelheid van een bepaald produktiemiddel dat bij de vervaardiging van het exportprodukt is verbruikt, dient rekening te worden gehouden met „normale verliezen” die beschouwd dienen te worden als bij de vervaardiging van het exportprodukt verbruikt. Onder „verliezen” wordt dat deel van een bepaald produktiemiddel verstaan dat in het produktieproces geen onafhankelijke functie vervult, niet bij de vervaardiging van het exportprodukt wordt verbruikt (om redenen zoals bijv. inefficiënte opname) en door dezelfde producent niet wordt teruggewonnen, gebruikt of verkocht.

    5. Om vast te stellen of de correctie voor verliezen „normaal” is, dienen de met onderzoek belaste autoriteiten rekening te houden met het produktieproces, de normale praktijk in de bedrijfstak in het exporterende land en, zo nodig, met andere technische factoren. Ze mogen niet uit het oog verliezen dat het erom gaat vast te stellen of de autoriteiten in het exporterende Lid de hoeveelheid verliezen op redelijke wijze hebben berekend wanneer deze hoeveelheid in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de aftrek van belastingen of de kwijtschelding van rechten.

    BIJLAGE III

    RICHTLIJNEN OM VAST TE STELLEN OF TERUGBETALINGSREGELINGEN VOOR VERVANGENDE PRODUKTIEMIDDELEN EXPORTSUBSIDIES ZIJN

    I   

    Terugbetalingsregelingen kunnen voorzien in de terugbetaling van invoerheffingen op produktiemiddelen die bij de vervaardiging van een exportprodukt worden verbruikt wanneer dit produkt binnenlandse produktiemiddelen bevat met dezelfde kwaliteit en eigenschappen als de ingevoerde produktiemiddelen die zij vervangen. Overeenkomstig punt i) van de lijst van voorbeelden van exportsubsidies in Bijlage I kunnen terugbetalingen voor vervangingsprodukten met een exportsubsidie worden gelijkgesteld wanneer meer wordt terugbetaald dan het bedrag aan invoerheffingen op de invoergoederen waarvoor terugbetaling wordt gevraagd.

    II   

    Bij het onderzoek in verband met compenserende rechten op grond van deze Overeenkomst dienen de met onderzoek belaste autoriteiten bij het onderzoek naar terugbetalingen voor vervangingsgoederen als volgt te werk te gaan:

    1. Volgens punt i) van de lijst van voorbeelden kunnen binnenlandse produktiemiddelen in plaats van invoergoederen bij de vervaardiging van een exportprodukt worden gebruikt, mits het binnenlandse produkt in dezelfde hoeveelheid wordt gebruikt en dezelfde kwaliteit en kenmerken heeft als het invoergoed dat het vervangt. Het bestaan van een verificatieregeling of -procedure is van belang omdat de overheid van het exporterende Lid met behulp daarvan erop kan toezien en aantonen dat de hoeveelheid produktiemiddelen waarvoor terugbetaling wordt gevraagd niet groter is dan de hoeveelheid soortgelijke uitgevoerde produkten, in welke vorm dan ook, en dat er geen hoger bedrag aan invoerheffingen wordt terugbetaald dan oorspronkelijk op de betrokken invoergoederen is geheven.

    2. Wanneer wordt aangevoerd dat terugbetalingen voor vervangingsgoederen als subsidies zijn te. beschouwen, dienen de met het onderzoek belaste autoriteiten eerst vast te stellen of de overheid van het exporterende Lid een verificatieregeling of -procedure kent of toepast. Wordt vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure wordt toegepast, dan dienen de met onderzoek belaste autoriteiten vervolgens te onderzoeken of de verificatieprocedures redelijk zijn, aan het gestelde doel beantwoorden en gebaseerd zijn op in het exportland algemeen aanvaarde handelspraktijken. Wordt vastgesteld dat dit inderdaad het geval is en dat de procedures effectief worden toegepast, dan wordt niet vermoed dat van subsidie sprake is. De met het onderzoek belaste autoriteiten kunnen het nodig achten om, overeenkomstig artikel 12, lid 6, bepaalde praktische controles uit te voeren om de inlichtingen te verifiëren of om zich ervan te overtuigen dat de verificatieprocedures effectief worden toegepast.

    3. Indien geen verificatieprocedures bestaan, indien deze niet redelijk zijn, of wanneer deze procedures wel zijn ingesteld en redelijk bevonden doch ze blijken niet of niet doelmatig te worden toegepast, dan kan er sprake zijn van subsidie. In dergelijke gevallen dient een verder onderzoek door het exporterende Lid op grond van de betrokken transacties te worden uitgevoerd om vast te stellen of er teveel is betaald. Indien de met onderzoek belaste autoriteiten zulks nodig achten, wordt een verder onderzoek uitgevoerd overeenkomstig lid 2.

    4. Bevat de regeling voor de terugbetaling van invoerheffingen op vervangingsmiddelen de bepaling dat exporteurs de invoerzendingen mogen aanwijzen waarop zij hun aanvraag om terugbetaling baseren, dan is dit op zich geen bewijs van subsidie.

    5. Aangenomen wordt dat de terugbetaling van invoerheffingen in de zin van punt i) te hoog is indien de overheid rente heeft betaald op de sommen die zij in het kader van hun terugbetalingsregelingen hebben terugbetaald, waarbij het teveel betaalde het bedrag van de werkelijk betaalde of te betalen rente is.

    BIJLAGE IV

    BEREKENING VAN HET TOTAAL VAN DE IN WAARDE UITGEDRUKTE SUBSIDIE (ARTIKEL 6, LID 1, ONDER A) ( 130 )

    1. De hoogte van een subsidie wordt voor de toepassing van artikel 6, lid 1, onder a), berekend in termen van de kosten voor de subsidieverlenende overheid.

    2. Om vast te stellen of de totale subsidie meer dan 5 % van de waarde van het produkt bedraagt wordt als de waarde van het produkt de totale waarde genomen van de omzet van het subsidieontvangende bedrijf ( 131 )in de meest recente periode van twaalf maanden waarover omzetcijfers beschikbaar zijn voorafgaande aan de periode waarin de subsidie is verleend ( 132 ), tenzij in de leden 3, 4 en 5 anders is bepaald.

    3. Indien de subsidie verbonden is aan de produktie of verkoop van een bepaalde produkt, is de waarde van dat produkt de totale waarde van de verkoop van dat produkt door het subsidieontvangende bedrijf in de meest recente periode van twaalf maanden waarvoor verkoopcijfers beschikbaar zijn, voorafgaande aan de periode waarin de subsidie is verleend.

    4. Bevindt het subsidieontvangende bedrijf zich in de aanvangsfase dan wordt ernstige schade geacht te worden veroorzaakt indien de totale subsidiëring meer dan 15% van de totale investeringen bedraagt. Voor de toepassing van dit punt duurt de aanvangsfase van een bedrijf niet langer dan het eerste jaar van produktie ( 133 ).

    5. Is het subsidieontvangende bedrijf in een land met hoge inflatie gevestigd, dan is de waarde van het produkt de totale omzet van het subsidieontvangende bedrijf (of de omzet van het betrokken produkt, indien de subsidie daaraan gebonden was) in het voorafgaande kalenderjaar, gecorrigeerd met het percentage van de inflatie in de periode van twaalf maanden voorafgaande aan de maand van toekenning van de subsidie.

    6. Bij het vaststellen van het totale subsidiëringspercentage in een bepaald jaar, worden de subsidies die in het kader van verschillende regelingen en door verschillende overheden op het grondgebied van een Lid zijn verlenen bij elkaar opgeteld.

    7. Subsidies die voor de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst ten behoeve van een toekomstige produktie zijn toegekend, worden bij de berekening van het totale subsidiepercentage in aanmerking genomen.

    8. Subsidies waartegen op grond van de bepalingen van deze Overeenkomst geen acties kunnen worden ingesteld, worden bij de berekening van de hoogte van de subsidie ingevolge artikel 6, lid 1, onder a), buiten beschouwing gelaten.

    BIJLAGE V

    PROCEDURES VOOR HET VERZAMELEN VAN INLICHTINGEN OVER ERNSTIGE SCHADE

    1. Elk Lid verleent zijn medewerking bij het verzamelen van bewijsmateriaal dat door een panel, overeenkomstig de procedures van artikel 7, leden 4, 5 en 6, moet worden onderzocht. Zodra op artikel 7, lid 4, een beroep is gedaan, delen de partijen bij het geschil en de eventueel betrokken derde landen die Lid zijn het DSB mede welke instantie belast is met de toepassing van deze bepaling op hun grondgebied en welke procedures gevolgd moeten worden om aan de aanvragen om inlichtingen te voldoen.

    2. Worden vraagstukken op grond van artikel 7, lid 4, aan het DSB voorgelegd, dan opent het DSB op verzoek de procedure om van de overheid van het subsidieverlenende Lid de informatie te verkrijgen die nodig is om het bestaan en de hoogte van de subsidie en de waarde van de totale omzet van de gesubsidieerde bedrijven vast te stellen en de informatie die nodig is om de schade te onderzoeken die door het gesubsidieerde produkt wordt veroorzaakt ( 134 ). Om de nodige inlichtingen te verkrijgen, alsmede uitleg en nadere gegevens over de informatie waarover de partijen bij een geschil in het kader van de in deel VII omschreven kennisgevingsprocedures beschikken ( 135 ) kan deze procedure, zo nodig, het voorleggen van vragen inhouden aan de Overheid van het subsidieverlenende Lid en aan de overheid van het Lid dat de klacht heeft ingediend.

    3. Zijn er gevolgen op de markten van derde landen, dan kan een partij bij een geschil ook door het voorleggen van vragen aan de overheid van het derde land de inlichtingen inwinnen die nodig zijn om de schadelijke gevolgen te onderzoeken en die anders redelijkerwijs niet verkregen kunnen worden bij het Lid dat de klacht heeft ingediend of het subsidieverlenende Lid. Dit voorschrift moet zo worden toegepast dat geen onredelijke last wordt gelegd op het derde land dat Lid is. Met name kan van dit Lid niet verwacht worden dat het speciaal daarvoor een markt- of prijsonderzoek verricht. Dit Lid verstrekt de inlichtingen waarover het reeds beschikt of die het gemakkelijk kan verkrijgen (bijv. de meest recente statistische gegevens waarover de bureaus voor de statistiek reeds beschikken maar die nog niet zijn gepubliceerd, douanegegevens over de invoer en de aangegeven waarde van de betrokken produkten enz.). Indien een partij bij een geschil echter op eigen kosten een diepgaand marktonderzoek verricht, verlenen de autoriteiten van het derde land dat Lid is de nodige medewerking aan de persoon of organisatie die dit onderzoek verricht en geven deze persoon of organisatie toegang tot alle informatie die normalerwijze door de overheid niet als vertrouwelijk wordt beschouwd.

    4. Het DSB wijst een vertegenwoordiger aan die bij het verzamelen van inlichtingen medewerking verleent. De enige taak van die vertegenwoordiger is ervoor te zorgen dat de informatie die nodig is voor het multilaterale onderzoek van het geschil tijdig wordt bijeengebracht, zodat dit onderzoek op korte termijn kan plaatsvinden. De vertegenwoordiger kan met name voorstellen doen over de meest doelmatige wijze om de nodige inlichtingen op te vragen en de partijen tot medewerking aansporen.

    5. De procedure voor het verzamelen van inlichtingen als in de leden 2, 3 en 4 omschreven wordt binnen 60 dagen nadat de kwestie ingevolge artikel 7, lid 4, naar het DSB is verwezen, afgesloten. De inlichtingen die bij deze procedure zijn verkregen, worden het door het DSB ingestelde panel voorgelegd overeenkomstig het bepaalde in deel X. Deze inlichtingen omvatten, onder meer, gegevens over de hoogte van de betrokken subsidie (en, indien van toepassing, de waarde van de totale omzet van de gesubsidieerde bedrijven), de prijzen van het gesubsidieerde produkt, de prijzen van het niet-gesubsidieerde produkt, de prijzen van andere leveranciers op de markt, wijzigingen in het aanbod van het gesubsidieerde produkt op de betrokken markt en wijzigingen in het marktaandeel. Zij omvatten ook de stukken die ter weerlegging van de klacht zijn voorgelegd, alsmede de aanvullende inlichtingen die het panel dienstig acht om conclusies te trekken.

    6. Heeft/hebben het subsidieverlenende Lid en/of het derde land dat Lid is bij de procedure voor het verzamelen van de inlichtingen geen medewerking verleend, dan baseert het Lid dat de klacht heeft ingediend de bewering inzake ernstige schade op het beschikbare bewijsmateriaal en op feiten en omstandigheden in verband met het gebrek aan medewerking van het subsidieverlenende Lid en/of het derde land dat Lid is. Indien gegevens niet beschikbaar zijn ten gevolge van het gebrek aan medewerking van het subsidieverlenende Lid en/of het derde land dat Lid is, kan het panel het dossier zo nodig aanvullen en daarbij uitgaan van de meest betrouwbare informatie die op andere wijze beschikbaar is.

    7. Bij het opstellen van zijn bevindingen, dient het panel ongunstige conclusies te verbinden aan het niet-verlenen van medewerking door een partij die bij het verzamelen van inlichtingen was betrokken.

    8. Indien het panel besluit dat het dienstig is de meest betrouwbare informatie die beschikbaar is te gebruiken of ongunstige conclusies te trekken, houdt het rekening met het advies van de overeenkomstig punt 4 aangewezen vertegenwoordiger van het DSB over de redelijkheid van verzoeken om inlichtingen en de inspanningen van partijen om tijdig aan deze verzoeken te voldoen.

    9. De procedure voor het verzamelen van inlichtingen beperkt de mogelijkheid van het panel niet alle aanvullende inlichtingen op te vragen die het van essentieel belang acht om het geschil te regelen, en die bij het verzamelen van inlichtingen niet op adequate wijze zijn gevraagd of bijeengebracht. Het panel dient normalerwijze geen gegevens ter aanvulling van een dossier op te vragen indien deze gegevens de positie van een bepaalde partij zouden versterken, terwijl het ontbreken van die inlichtingen in het dossier juist het gevolg is van de onredelijke niet-medewerking van die partij bij het verzamelen van inlichtingen.

    BIJLAGE VI

    PROCEDURES VOOR HET ONDERZOEK TER PLAATSE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 12, LID 6

    1. Bij de opening van een onderzoek dienen de autoriteiten van het exporterende Lid en de ondernemingen waarvan bekend is dat zij belang hebben bij de procedure ervan in kennis te worden gesteld dat het voornemen bestaat een onderzoek ter plaatse in te stellen.

    2. Indien in buitengewone omstandigheden het voornemen bestaat deskundigen die niet in overheidsdienst zijn in het onderzoekteam op te nemen, dienen de ondernemingen en de autoriteiten van het exporterende Lid daarvan in kennis te worden gesteld. Er dient in passende sancties te worden voorzien voor het geval dat de deskundigen die niet in overheidsdienst zijn niet aan de eisen inzake de behandeling van vertrouwelijke gegevens voldoen.

    3. De normale handelwijze dient erin te bestaan dat voordat de definitieve datum van het bezoek wordt vastgesteld, de uitdrukkelijke toestemming van de betrokken ondernemingen in het exporterende Lid wordt verkregen.

    4. Zodra de betrokken ondernemingen hiervoor toestemming hebben gegeven, stellen de met onderzoek belaste autoriteiten de autoriteiten van het exporterende Lid in kennis van de namen en adressen van de te bezoeken ondernemingen en de overeengekomen data.

    5. De betrokken ondernemingen dienen ruim van tevoren van het voorgenomen bezoek in kennis te worden gesteld.

    6. Bezoeken die ten doel hebben de vragenlijst toe te lichten vinden slechts op verzoek van de exporterende onderneming plaats. Wordt een dergelijk verzoek gedaan, dan stellen de met onderzoek belaste autoriteiten zich ter beschikking van de onderneming: dit bezoek mag slechts plaatsvinden indien a) de autoriteiten van het importerende Lid dit mededelen aan de vertegenwoordigers van de regering van het betrokken Lid, en b) indien laatstgenoemden daartegen geen bezwaar maken.

    7. Daar een bezoek ter plaatse voornamelijk ten doel heeft de verstrekte gegevens te verifiëren of aanvullende informatie te verzamelen, dient het plaats te vinden nadat het antwoord op de vragenlijst is ontvangen, tenzij de onderneming ermee instemt dat het bezoek eerder plaatsvindt en de overheid van het exporterende Lid door de met onderzoek belaste autoriteiten van het eerdere bezoek op de hoogte is gesteld en daartegen geen bezwaar maakt. Voorts dient de normale handelwijze erin te bestaan de betrokken ondernemingen voor het bezoek in kennis te stellen van de algemene aard van de te verifiëren inlichtingen en van alle verdere informatie die dient te worden verstrekt, hetgeen echter niet belet dat ter plaatse nadere bijzonderheden kunnen worden gevraagd in het licht van de ontvangen informatie.

    8. Vragen van de autoriteiten of ondernemingen van het exporterende Lid die van wezenlijk belang zijn voor het welslagen van het bezoek ter plaatse dienen zo veel mogelijk te worden beantwoord voordat het bezoek plaatsvindt.

    BIJLAGE VII

    DE IN ARTIKEL 27, LID 2, ONDER A), BEDOELDE LEDEN DIE ONTWIKKELINGSLANDEN ZIJN

    De Leden die ontwikkelingslanden zijn waarop, ingevolge artikel 27, lid 2, onder a), het bepaalde in artikel 3, lid 1, onder a), niet van toepassing is, zijn:

    a) 

    De landen die lid zijn van de WTO en die door de Verenigde Naties als minstontwikkeld zijn aangewezen.

    b) 

    De volgende ontwikkelingslanden die Lid zijn van de WTO en waarvoor de regels gelden die ingevolge artikel 27, lid 2, onder b), van toepassing zijn op andere Leden die ontwikkelingslanden zijn zodra het BNP per hoofd van de bevolking 1 000 US-dollar per jaar bedraagt ( 136 ): Bolivië, Dominicaanse Republiek, Egypte, Filippijnen, Ghana, Guatemala, Guyana, India, Indonesië, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Kongo, Marokko, Nicaragua, Nigeria, Pakistan, Senegal, Sri Lanka en Zimbabwe.

    ▼M2

    Overeenkomst inzake visserijsubsidies

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    Deze overeenkomst is van toepassing op subsidies in de zin van artikel 1.1 van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (de „SCM-Overeenkomst”), die specifiek zijn in de zin van artikel 2 van die overeenkomst, die worden verleend voor wildvangst op zee en voor visserijgerelateerde activiteiten op zee ( 137 ) ( 138 ) ( 139 ).

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

    a) 

    „vis”: alle soorten levende rijkdommen van de zee, al dan niet verwerkt;

    b) 

    „visserij”: het opsporen, aantrekken, lokaliseren, vangen, meenemen of oogsten van vis, of het verrichten van elke activiteit waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij leidt tot het aantrekken, lokaliseren, vangen, meenemen of oogsten van vis;

    c) 

    „visserijgerelateerde activiteiten”: alle handelingen ter ondersteuning of ter voorbereiding van de visserij, met inbegrip van het aanlanden, verpakken, verwerken, overladen of vervoeren van vis die nog niet eerder in een haven is aangeland, alsmede het leveren van personeel, brandstof, vistuig en andere benodigdheden op zee;

    d) 

    „vaartuig”: een vaartuig dat, een ander type schip dat of een boot die wordt gebruikt, is uitgerust om te worden gebruikt of is bedoeld om te worden gebruikt voor de visserij of het verrichten van visserijgerelateerde activiteiten;

    e) 

    „exploitant”: de eigenaar van een vaartuig of elke persoon die de leiding of zeggenschap heeft over een vaartuig of dat vaartuig bestuurt.

    Artikel 3

    Subsidies die bijdragen tot illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij ( 140 )

    3.1  
    Geen Lid verleent of handhaaft subsidies voor een vaartuig dat of aan een exploitant ( 141 ) die betrokken is bij illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) of bij visserijgerelateerde activiteiten ter ondersteuning van IOO-visserij.
    3.2  

    Voor de toepassing van artikel 3.1 wordt een vaartuig of een exploitant geacht betrokken te zijn bij IOO-visserij wanneer dit positief wordt vastgesteld door ( 142 ) ( 143 ):

    a) 

    een Lid-kuststaat, wat activiteiten in gebieden onder zijn jurisdictie betreft, of

    b) 

    een Lid-vlaggenstaat, wat activiteiten van onder zijn vlag varende vaartuigen betreft, of

    c) 

    een betrokken regionale organisatie voor visserijbeheer (ROVB) dan wel een betrokken regionaal akkoord voor visserijbeheer (RAVB), in overeenstemming met de regels en procedures van de ROVB of het RAVB en het toepasselijk internationaal recht, onder meer door het overleggen van een tijdige kennisgeving en relevante informatie, in de gebieden en voor de soorten die onder de bevoegdheid ervan vallen.

    3.3  
    a) 

    Een positieve vaststelling ( 144 ) als bedoeld in artikel 3.2 heeft betrekking op de definitieve vaststelling door een Lid en/of de definitieve vermelding in de lijst door een ROVB of een RAVB dat een vaartuig of exploitant betrokken is bij IOO-visserij.

    b) 

    Voor de toepassing van artikel 3.2, punt a), is het verbod als bedoeld in artikel 3.1 van toepassing wanneer de vaststelling door het Lid-kuststaat op relevante feitelijke gegevens is gebaseerd en het Lid-kuststaat het Lid-vlaggenstaat en, indien bekend, het subsidieverlenende Lid:

    i) 

    er via passende kanalen tijdig van in kennis heeft gesteld dat een vaartuig of een exploitant tijdelijk is aangehouden in afwachting van nader onderzoek naar de betrokkenheid bij IOO-visserij dan wel dat het Lid-kuststaat een onderzoek naar IOO-visserij heeft ingesteld, met vermelding van alle relevante feitelijke gegevens, de toepasselijke wet- en regelgeving en administratieve procedures of andere relevante maatregelen;

    ii) 

    in de gelegenheid heeft gesteld relevante gegevens ( 145 ) uit te wisselen alvorens een vaststelling te doen, zodat die gegevens bij de definitieve vaststelling in aanmerking kan worden genomen. Het Lid-kuststaat kan preciseren op welke wijze en binnen welk tijdsbestek deze uitwisseling van gegevens moet plaatsvinden, en

    iii) 

    kennis heeft gegeven van de definitieve vaststelling en van eventuele opgelegde sancties, in voorkomend geval met inbegrip van de duur ervan. Het Lid-kuststaat geeft het in artikel 9.1 bedoelde comité (in deze overeenkomst „het comité” genoemd) kennis van een positieve vaststelling.

    3.4  
    Bij het bepalen van de geldigheidsduur van het in artikel 3.1 bedoelde verbod houdt het subsidieverlenende Lid rekening met de aard, de ernst en de herhaaldelijkheid van de IOO-visserij door een vaartuig of een exploitant. Het in artikel 3.1 bedoelde verbod geldt ten minste zolang de sanctie ( 146 ) die voortvloeit uit de vaststelling die aanleiding tot het verbod heeft gegeven, van kracht blijft, of ten minste zolang het vaartuig of de exploitant door een ROVB of een RAVB op de lijst is geplaatst, afhankelijk van welke periode het langste is.
    3.5  
    Het subsidieverlenende Lid stelt het comité overeenkomstig artikel 8.3 in kennis van de op grond van artikel 3.1 genomen maatregelen.
    3.6  
    Wanneer een Lid dat havenstaat is een subsidieverlenend Lid ervan in kennis stelt dat het gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een vaartuig in een van zijn havens bij IOO-visserij betrokken is geweest, houdt het subsidieverlenende Lid naar behoren rekening met de ontvangen informatie en neemt het met betrekking tot zijn subsidies de maatregelen die het passend acht.
    3.7  
    Elk Lid voert wet- en regelgeving en/of administratieve procedures in om te waarborgen dat de in artikel 3.1 bedoelde subsidies, met inbegrip van de bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst bestaande subsidies, niet worden verleend of gehandhaafd.
    3.8  
    Gedurende een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst kunnen subsidies die door de Leden die ontwikkelingslanden zijn, met inbegrip van de Leden die tot de minst ontwikkelde landen (MOL’s) behoren, worden verleend of gehandhaafd tot aan en in de exclusieve economische zone (EEZ), niet leiden tot maatregelen die basis van de artikelen 3.1 en 10 van deze overeenkomst worden genomen.

    Artikel 4

    Subsidies met betrekking tot overbeviste bestanden

    4.1  
    Geen Lid verleent of handhaaft subsidies voor visserij of visserijgerelateerde activiteiten met betrekking tot een overbevist bestand.
    4.2  
    Voor de toepassing van dit artikel wordt een visbestand als overbevist beschouwd indien het op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens als zodanig wordt erkend door het Lid-kuststaat in de jurisdictie waarvan de visserij plaatsvindt of door een betrokken ROVB of RAVB in de gebieden en voor de soorten die onder de bevoegdheid ervan vallen.
    4.3  
    Niettegenstaande artikel 4.1 kan een Lid subsidies als bedoeld in artikel 4.1 verlenen of handhaven indien dergelijke subsidies worden verstrekt of andere maatregelen worden genomen met het doel om het bestand tot een biologisch duurzaam niveau ( 147 ) te herstellen.
    4.4  
    Gedurende een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst kunnen subsidies die door de Leden die ontwikkelingslanden zijn, met inbegrip van de Leden die tot de MOL’s behoren, worden verleend of gehandhaafd tot aan en in de EEZ, niet leiden tot maatregelen die op basis van de artikelen 4.1 en 10 van deze overeenkomst worden genomen.

    Artikel 5

    Andere subsidies

    5.1  
    Geen Lid verleent of handhaaft subsidies die worden verstrekt voor visserij of visserijgerelateerde activiteiten die buiten de jurisdictie van een Lid-kuststaat of van een niet-Lid-kuststaat en buiten de bevoegdheid van een betrokken ROVB of RAVB vallen.
    5.2  
    Een Lid betracht bijzondere zorgvuldigheid en handelt met de nodige terughoudendheid bij het verlenen van subsidies voor vaartuigen die niet onder zijn vlag varen.
    5.3  
    Een Lid betracht bijzondere zorgvuldigheid en handelt met de nodige terughoudendheid bij het verlenen van subsidies voor visserij of visserijgerelateerde activiteiten met betrekking tot bestanden waarvan de toestand onbekend is.

    Artikel 6

    Specifieke bepalingen voor de Leden die tot de MOL’s behoren

    Een Lid handelt met de nodige terughoudendheid wanneer het kwesties aan de orde stelt waarbij een tot de MOL’s behorend Lid betrokken is, en houdt in voorkomend geval bij de oplossingen die het onderzoekt rekening met de specifieke situatie van het betrokken tot de MOL’s behorende Lid.

    Artikel 7

    Technische bijstand en capaciteitsopbouw

    Er wordt gerichte technische bijstand en bijstand voor capaciteitsopbouw verleend aan de Leden die ontwikkelingslanden zijn, met inbegrip van de Leden die tot de MOL’s behoren, met het oog op de uitvoering van de in deze overeenkomst vastgestelde regels. Ter ondersteuning van deze bijstand wordt een vrijwillig WTO-financieringsmechanisme opgezet in samenwerking met relevante internationale organisaties als de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) en het Internationaal Fonds voor agrarische ontwikkeling. De bijdragen van de WTO-leden aan het mechanisme berusten uitsluitend op vrijwilligheid, en voor die bijdragen wordt geen gebruik gemaakt van de reguliere begrotingsmiddelen.

    Artikel 8

    Kennisgeving en transparantie

    8.1  

    Onverminderd artikel 25 van de SCM-Overeenkomst en teneinde de kennisgevingen van visserijsubsidies te versterken en te verbeteren alsmede een doeltreffender toezicht op de uitvoering van de verbintenissen inzake visserijsubsidies mogelijk te maken:

    a) 

    verstrekt elk Lid in het kader van zijn regelmatige kennisgeving van visserijsubsidies uit hoofde van artikel 25 van de SCM-Overeenkomst de volgende informatie ( 148 ) ( 149 ): het type of de soort visserijactiviteit waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

    b) 

    verstrekt elk Lid, voor zover mogelijk, in het kader van zijn regelmatige kennisgeving van visserijsubsidies uit hoofde van artikel 25 van de SCM-Overeenkomst de volgende informatie  (148) , (149) :

    i) 

    de toestand van de visbestanden in de tak van visserij waarvoor de subsidie wordt verstrekt (bv. overbevist, maximaal duurzaam bevist of onderbevist) en de gebruikte referentiepunten, alsmede informatie over de vraag of dergelijke bestanden met een ander Lid worden gedeeld ( 150 ) dan wel door een ROVB of een RAVB worden beheerd;

    ii) 

    de bestaande instandhoudings- en beheersmaatregelen voor het betrokken visbestand;

    iii) 

    de vlootcapaciteit in de tak van visserij waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

    iv) 

    de naam en het identificatienummer van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen waarvoor de subsidie wordt verstrekt, en

    v) 

    de vangstgegevens per soort of groep van soorten in de tak van visserij waarvoor de subsidie wordt verstrekt ( 151 ).

    8.2  
    Elk Lid stelt het comité jaarlijks schriftelijk in kennis van een lijst van vaartuigen en exploitanten ten aanzien waarvan het positief heeft vastgesteld dat zij betrokken zijn bij IOO-visserij.
    8.3  
    Elk Lid brengt het comité binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst op de hoogte van de bestaande maatregelen of van de maatregelen die het heeft genomen met het oog op de uitvoering en het beheer van deze overeenkomst, met inbegrip van de maatregelen die zijn genomen om uitvoering te geven aan de verbodsbepalingen van de artikelen 3, 4 en 5. Daarnaast brengt elk Lid het comité onverwijld op de hoogte van alle latere wijzigingen van die maatregelen en van nieuwe maatregelen die zijn genomen om uitvoering te geven aan de verbodsbepalingen van artikel 3.
    8.4  
    Elk Lid verstrekt het comité binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst een beschrijving van zijn visserijregeling met verwijzingen naar zijn wet- en regelgeving en administratieve procedures die deze overeenkomst betreffen, en brengt het comité onverwijld op de hoogte van alle latere wijzigingen. Een Lid kan aan deze verplichting voldoen door het comité een actuele elektronische link te verstrekken naar de officiële webpagina van het Lid of naar een andere passende officiële webpagina die deze informatie bevat.
    8.5  
    Een Lid kan het kennisgevende Lid verzoeken om aanvullende informatie met betrekking tot de uit hoofde van dit artikel verstrekte kennisgevingen en informatie. Het kennisgevende Lid reageert zo spoedig mogelijk schriftelijk en volledig op dat verzoek. Indien een Lid van mening is dat een ander Lid een kennisgeving of informatie uit hoofde van dit artikel niet heeft verstrekt, kan het de zaak onder de aandacht van dat andere Lid of het comité brengen.
    8.6  
    De Leden stellen het comité bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst schriftelijk in kennis van elke ROVB of elk RAVB waarbij zij partij zijn. Deze kennisgeving omvat ten minste de tekst van het rechtsinstrument dat ten grondslag ligt aan de ROVB of het RAVB, het gebied en de soorten die onder de bevoegdheid ervan vallen, de informatie over de toestand van de beheerde visbestanden, een beschrijving van hun instandhoudings- en beheersmaatregelen, de regels en procedures voor hun vaststellingen inzake IOO-visserij alsmede de bijgewerkte lijsten van vaartuigen en/of exploitanten ten aanzien waarvan zij hebben vastgesteld dat die betrokken zijn bij IOO-visserij. Deze kennisgeving kan hetzij individueel, hetzij door een groep van Leden worden gedaan ( 152 ). Het comité wordt onverwijld van elke wijziging van deze informatie in kennis gesteld. Het secretariaat van het comité houdt een lijst bij van de ROVB’s of RAVB’s waarvan op grond van dit artikel kennis is gegeven.
    8.7  
    De Leden erkennen dat de kennisgeving van een maatregel niet prejudicieert op a) de juridische status ervan op grond van de GATT 1994, de SCM-Overeenkomst of deze overeenkomst; b) de gevolgen van de maatregel in het kader van de SCM-Overeenkomst; of c) de aard van de maatregel zelf.
    8.8  
    Niets in dit artikel verplicht vertrouwelijke informatie te verstrekken.

    Artikel 9

    Institutionele regelingen

    9.1  
    Er wordt een comité voor visserijsubsidies opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van elk van de Leden. Het comité kiest zijn voorzitter en komt ten minste tweemaal per jaar alsmede op verzoek van een Lid overeenkomstig de relevante bepalingen van deze overeenkomst bijeen. Het comité voert de taken uit waarmee het krachtens deze overeenkomst of door de Leden is belast en biedt de Leden de gelegenheid met elkaar van gedachten te wisselen over alle zaken die verband houden met de werking van deze overeenkomst of het bevorderen van de doelstellingen ervan. Het secretariaat van de WTO treedt op als secretariaat van het comité.
    9.2  
    Het comité onderzoekt ten minste eenmaal per twee jaar alle op grond van de artikelen 3 en 8 alsmede dit artikel verstrekte informatie.
    9.3  
    Het comité evalueert ieder jaar de uitvoering en de werking van deze overeenkomst, met inachtneming van de doelstellingen ervan. Het comité brengt de Raad voor de handel in goederen ieder jaar op de hoogte van de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan tijdens de periode waarop de desbetreffende evaluatie betrekking heeft.
    9.4  
    Uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst en vervolgens om de drie jaar evalueert het comité de werking van deze overeenkomst teneinde met inachtneming van de doelstellingen daarvan vast te stellen welke wijzigingen noodzakelijk zijn om de werking van deze overeenkomst te verbeteren. Waar nodig kan het comité aan de Raad voor de handel in goederen voorstellen tot wijziging van de tekst van deze overeenkomst voorleggen, onder meer rekening houdend met de bij de uitvoering ervan opgedane ervaring.
    9.5  
    Het comité onderhoudt nauwe contacten met de FAO en met andere relevante internationale organisaties op het gebied van visserijbeheer, met inbegrip van de betrokken ROVB’s of RAVB’s.

    Artikel 10

    Geschillenbeslechting

    10.1  
    De bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van de GATT 1994, zoals uitgewerkt en toegepast bij het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen (Dispute Settlement Understanding — DSU,), zijn van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen in het kader van de onderhavige overeenkomst, tenzij daarin uitdrukkelijk anders is bepaald ( 153 ).
    10.2  
    Onverminderd lid 1 zijn de bepalingen van artikel 4 van de SCM-Overeenkomst ( 154 ) van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen uit hoofde van de artikelen 3, 4 en 5 van de onderhavige overeenkomst.

    Artikel 11

    Slotbepalingen

    11.1  

    Behoudens het bepaalde in de artikelen 3 en 4 staat niets in deze overeenkomst eraan in de weg dat een Lid een subsidie voor hulp bij rampen ( 155 ) verleent, mits de subsidie:

    a) 

    beperkt is tot de hulpverlening bij een bepaalde ramp;

    b) 

    beperkt is tot het getroffen geografische gebied;

    c) 

    beperkt is in de tijd, en

    d) 

    in het geval van wederopbouwsubsidies, beperkt is tot het herstel van de getroffen tak van visserij en/of de getroffen vloot tot het niveau van vóór de ramp.

    11.2  
    a) 

    Deze overeenkomst, met inbegrip van alle bevindingen, aanbevelingen en uitspraken met betrekking tot deze overeenkomst, heeft geen juridische gevolgen wat territoriale aanspraken of de afbakening van zeegrenzen betreft.

    b) 

    Een overeenkomstig artikel 10 van deze overeenkomst ingesteld panel doet geen bevindingen met betrekking tot aanspraken waarvoor het zijn bevindingen zou moeten baseren op eventuele vorderingen met betrekking tot territoriale aanspraken of de afbakening van zeegrenzen ( 156 ).

    11.3  
    Niets in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd of toegepast dat afbreuk wordt gedaan aan de jurisdictie en de rechten en verplichtingen van de Leden uit hoofde van het internationaal recht, met inbegrip van het zeerecht ( 157 ).
    11.4  
    Tenzij anders is bepaald, houdt geen enkele bepaling van deze overeenkomst in dat een Lid gebonden is door maatregelen of besluiten van een ROVB of een RAVB waarbij het geen partij of samenwerkende niet-partij is, dan wel dat het een dergelijke ROVB of een dergelijk RAVB erkent.
    11.5  
    Door deze overeenkomst worden de rechten en verplichtingen uit hoofde van de SCM-Overeenkomst niet gewijzigd of tenietgedaan.

    Artikel 12

    Beëindiging van de Overeenkomst indien geen omvattende regels worden vastgesteld

    Indien binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst geen uitgebreide regels worden vastgesteld, en tenzij de Algemene Raad anders beslist, is deze overeenkomst onmiddellijk beëindigd.

    ▼B

    OVEREENKOMST INZAKE VRIJWARINGSMAATREGELEN



    DE LEDEN,

    Rekening houdend met de algemene doelstelling van de Leden die erin bestaat het op de GATT 1994 gebaseerde wereldhandelssysteem te verbeteren en te versterken;

    Erkennend dat de disciplines van de GATT 1994 moeten worden verduidelijkt en versterkt, inzonderheid die van artikel XIX daarvan (noodmaatregelen inzake de invoer van bepaalde produkten), dat het multilateraal toezicht op vrijwaringsmaatregelen moet worden hersteld en dat maatregelen die aan dit toezicht ontsnappen moeten worden opgeheven;

    Erkennend dat structurele aanpassingen belangrijk zijn en dat de concurrentie op de internationale markten eerder moet worden vergroot dan beperkt; en

    Erkennend bovendien dat daartoe een op alle Leden van toepassing zijnde op de grondbeginselen van de GATT 1994 gebaseerde omvattende overeenkomst nodig is,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:



    Artikel 1

    Algemeen

    Deze Overeenkomst stelt regels vast voor de toepassing van vrijwaringsmaatregelen, waaronder dient te worden verstaan de maatregelen bedoeld in artikel XIX van de GATT 1994.

    Artikel 2

    Voorwaarden

    1.  
    Een Lid ( 158 ) mag een vrijwaringsmaatregel slechts op een produkt toepassen indien dat Lid in overeenstemming met onderstaande bepalingen heeft vastgesteld dat dat produkt op zijn grondgebied wordt ingevoerd in dermate toegenomen hoeveelheden, absoluut of in verhouding tot de binnenlandse produktie, en onder zodanige voorwaarden dat ernstig nadeel wordt of dreigt te worden berokkend aan de binnenlandse industrie die soortgelijke of rechtstreeks concurrerende produkten vervaardigt.
    2.  
    Vrijwaringsmaatregelen worden toegepast op een produkt dat wordt uitgevoerd, ongeacht de herkomst daarvan.

    Artikel 3

    Onderzoek

    1.  
    Een Lid mag een vrijwaringsmaatregel slechts toepassen nadat de bevoegde autoriteiten van dat Lid een onderzoek hebben verricht in overeenstemming met procedures die van tevoren zijn vastgesteld en in overeenstemming met artikel X van de GATT 1994 openbaar zijn gemaakt. Dit onderzoek moet ook de publikatie omvatten van een bericht om alle betrokken partijen naar behoren op de hoogte te brengen, alsmede hoorzittingen of andere passende middelen om de invoerders, uitvoerders en andere belanghebbende partijen in staat te stellen bewijsmateriaal in te dienen, hun standpunt kenbaar te maken, en te antwoorden op de uiteenzettingen van andere partijen en hun zienswijze kenbaar maken omtrent ondermeer het feit of de toepassing van een vrijwaringsmaatregel al dan niet in het algemeen belang zou zijn. De bevoegde autoriteiten publiceren een verslag met hun bevindingen en gemotiveerde conclusies over alle relevante feitelijke en juridische kwesties.
    2.  
    Inlichtingen die vanwege hun aard vertrouwelijk zijn of die vertrouwelijk worden vérstrekt, worden, na opgave van redenen, vertrouwelijk behandeld door de bevoegde autoriteiten. Deze inlichtingen worden niet bekendgemaakt dan na machtiging van de partij die ze heeft verstrekt. Partijen die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken, kunnen worden verzocht niet-vertrouwelijke samenvattingen daarvan te verschaffen of, indien deze partijen verklaren dat de betrokken inlichtingen niet kunnen worden samengevat, de redenen waarom geen samenvatting kan worden verstrekt. Indien de bevoegde autoriteiten echter van mening zijn dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en indien de betrokken partij de inlichtingen niet openbaar wil maken noch machtiging wil geven tot bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in de vorm van een samenvatting hebben zij het recht met de betrokken inlichtingen geen rekening te houden, tenzij hun op overtuigende wijze, uit passende bron, kan worden aangetoond dat de inlichtingen juist zijn.

    Artikel 4

    Vaststelling van ernstige schade of de dreiging daarvan

    1.  

    Voor de toepassing van deze Overeenkomst dient te worden verstaan onder:

    a) 

    ernstige schade: een belangrijke algemene verslechtering van de positie van een binnenlandse industrie;

    b) 

    dreiging van ernstige schade: ernstige schade die duidelijk nakend is, in overeenstemming met de bepalingen van lid 2 hieronder. De vaststelling dat er een dreiging van ernstige schade bestaat moet zijn gebaseerd op feiten en niet louter op beweringen, vermoedens of vage mogelijkheden;

    c) 

    binnenlandse industrie: voor het vaststellen van de schade of de dreiging daarvan wordt onder binnenlandse industrie verstaan alle binnenlandse producenten van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende produkten die bedrijvig zijn op het grondgebied van een Lid, of die waarvan de gezamenlijke produktie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende produkten een groot deel van de totale binnenlandse produktie van deze produkten vormt.

    2.  
    a) 

    Bij dit onderzoek dat dient om vast te stellen of de toegenomen invoer ernstige schade heeft berokkend of dreigt te berokkenen aan een binnenlandse industrie in de zin van deze Overeenkomst, moeten de bevoegde autoriteiten alle ter zake dienende factoren van objectieve en kwantificeerbare aard evalueren die van invloed zijn op de situatie van die industrie, met name het tempo en de omvang van de stijging van de invoer van het betrokken produkt in absolute en relatieve cijfers, het door de toegenomen invoer ingepalmde deel van de binnenlandse markt, wijzigingen in het peil van de verkoop, produktie, produktiviteit, capaciteitsbenutting, winst en verlies en werkgelegenheid.

    b) 

    De vaststelling bedoeld onder a) wordt niet gedaan tenzij dit onderzoek, op basis van objectief bewijsmateriaal, aantoont dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de toegenomen invoer van het betrokken produkt en de ernstige schade of dreiging daarvan. Wanneer andere factoren dan de toegenomen invoer op hetzelfde ogenblik schade berokkenen aan de binnenlandse industrie, mag dergelijke schade niet worden toegeschreven aan de toegenomen invoer.

    c) 

    De bevoegde autoriteiten publiceren onverwijld, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 3, een uitvoerige analyse van de onderzochte zaak alsook een bewijs van het relevante karakter van de onderzochte factoren.

    Artikel 5

    Toepassing van vrijwaringsmaatregelen

    1.  
    Vrijwaringsmaatregelen worden slechts toegepast voor zover zij noodzakelijk zijn om ernstige schade te voorkomen of te herstellen en om aanpassing te vergemakkelijken. Indien een kwantitatieve beperking wordt toegepast mag de omvang van de invoer door een dergelijke maatregel niet beneden het niveau van een recente periode worden gebracht dat overeenkomt met de gemiddelde invoer van de voorbije drie representatieve jaren waarvoor statistieken beschikbaar zijn, tenzij duidelijk wordt aangetoond dat een ander niveau noodzakelijk is om ernstige schade te voorkomen of te herstellen. De Leden dienen de maatregelen te kiezen die het meest geschikt zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken.
    2.  
    a) 

    In gevallen waarin een contingent onder de landen van levering is verdeeld, kan het Lid dat de beperkingen toepast ten aanzien van de toewijzing van aandelen in het contingent tot overeenstemming trachten te komen met alle andere Leden die een aanmerkelijk belang hebben bij de levering van het betrokken produkt. In gevallen waarin deze methode redelijkerwijze niet uitvoerbaar is, kent het betrokken Lid aan de Leden die een aanmerkelijk belang hebben bij de levering van het produkt aandelen toe evenredig aan de totale hoeveelheid of waarde van de invoer van het produkt hetwelk deze Leden gedurende een vorige representatieve periode leverden, daarbij terdege rekening houdende met de eventuele bijzondere factoren die van invloed waren of zijn op de handel in dit produkt.

    b) 

    Een Lid kan afwijken van de bepalingen onder a) op voorwaarde dat het in artikel 12, lid 3, bedoelde overleg plaatsvindt onder auspiciën van de bij artikel 13, lid 1, ingestelde Commissie Vrijwaringsmaatregelen en dat aan deze Commissie duidelijk is aangetoond dat i) de invoer uit bepaalde Leden is toegenomen met een percentage dat niet in verhouding staat tot de totale toename van de invoer van het betrokken produkt in de representatieve periode, ii) de redenen waarom van de bepalingen onder a) wordt afgeweken gegrond zijn, en iii) de voorwaarden van die afwijking billijk zijn voor alle leveranciers van het betrokken produkt. De duur van dergelijke maatregelen wordt beperkt tot de initiële periode bedoeld in artikel 7, lid 1. Bovengenoemde afwijking wordt niet toegestaan indien er dreiging van ernstige schade bestaat.

    Artikel 6

    Voorlopige vrijwaringsmaatregelen

    Wanneer, onder kritieke omstandigheden, uitstel moeilijk te-herstellen schade zou veroorzaken, mag een Lid een voorlopige vrijwaringsmaatregel nemen nadat vooraf is vastgesteld dat er duidelijke bewijzen zijn dat de toegenomen invoer ernstige schade heeft veroorzaakt of dreigt te veroorzaken. De duur van de voorlopige maatregel mag niet meer bedragen dan 200 dagen, gedurende welke periode moet worden voldaan aan de ter zake geldende voorschriften van de artikelen 2 tot en met 7 en artikel 12. Dergelijke maatregelen dienen de vorm aan te nemen van tariefverhogingen die terstond worden terugbetaald indien het daaropvolgend onderzoek, bedoeld in artikel 4, lid 2, niet aantoont dat de toegenomen invoer ernstige schade heeft berokkend of dreigde te berokkenen aan een binnenlandse industrie. De duur van een dergelijke voorlopige maatregel wordt gerekend als een deel van de initiële periode en van de verlengingen als bedoeld in de leden 1, 2 en 3 van artikel 7.

    Artikel 7

    Duur en herziening van vrijwaringsmaatregelen

    1.  
    Een Lid mag vrijwaringsmaatregelen slechts zolang toepassen als noodzakelijk is om ernstige schade te voorkomen of te herstellen en om aanpassing te vergemakkelijken. De periode mag niet langer zijn dan vier jaar, tenzij zij overeenkomstig lid 2 wordt verlengd.
    2.  
    De in punt 10 bedoelde periode kan worden verlengd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten van het importerend Lid, in overeenstemming met de in de artikelen 2, 3, 4 en 5 vermelde procedures hebben vastgesteld dat de vrijwaringsmaatregel noodzakelijk blijft om ernstige schade te voorkomen of te verhelpen, dat er bewijzen zijn dat de industrie aanpassingen doorvoert en op voorwaarde dat de relevante bepalingen van de artikelen 8 en 12 in acht worden genomen.
    3.  
    De totale toepassingsperiode van een vrijwaringsmaatregel, met inbegrip van de toepassingsperiode van een voorlopige maatregel, de initiële toepassingsperiode en elke verlenging daarvan mag niet langer zijn dan acht jaar.
    4.  
    Om de aanpassing te vergemakkelijken wanneer de verwachte duur van een vrijwaringsmaatregel, waarvan overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 1, kennisgeving is gedaan, meer dan een jaar bedraagt, moet het Lid dat de maatregel toepast die op gezette tijden tijdens de uitvoeringsperiode geleidelijk liberaliseren. Indien de duur van de maatregel langer is dan drie jaar moet het Lid dat een dergelijke maatregel toepast de situatie niet later dan halverwege de uitvoeringsperiode van de maatregel opnieuw bezien, en indien aangewezen, de maatregel intrekken of het liberaliseringstempo opvoeren. Een maatregel die krachtens lid 2 wordt verlengd mag niet restrictiever zijn dan hij aan het eind van de initiële periode was en moet verder worden geliberaliseerd.
    5.  
    De invoer van een produkt die onderworpen is geweest aan een na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst genomen vrijwaringsmaatregel mag niet opnieuw aan een vrijwaringsmaatregel worden onderworpen gedurende een periode gelijk aan vorige toepassingsperiode van dergelijke maatregel met dien verstande dat de periode van niet-toepassing ten minste twee jaar moet bedragen.
    6.  

    In afwijking van de bepalingen van lid 5 mag een vrijwaringsmaatregel met een duur van 180 dagen of minder opnieuw op de invoer van een produkt worden toegepast als:

    a) 

    tenminste één jaar is verlopen sedert de datum van instelling van een vrijwaringsmaatregel op de invoer van dat produkt; en

    b) 

    dergelijke vrijwaringsmaatregel in de onmiddellijk aan de datum van instelling van de maatregel voorafgaande periode van vijf jaar niet meer dan twee keer op hetzelfde produkt is toegepast.

    Artikel 8

    Concessie en andere verplichtingen

    1.  
    Een Lid dat voornemens is een vrijwaringsmaatregel toe te passen of een vrijwaringsmaatregel wil verlengen streeft ernaar een niveau van concessies en andere verplichtingen in stand te houden dat in wezen gelijk is aan het niveau dat krachtens de GATT 1994 bestaat tussen hem en de exporterende Leden die door een dergelijke maatregel zouden worden getroffen, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 12, lid 3. Om dit doel te bereiken kunnen de betrokken Leden overeenstemming bereiken over alle afdoende middelen om de nadelige gevolgen van de maatregel op hun handelsverkeer te compenseren.
    2.  
    Indien tijdens het in artikel 12, lid 3, bedoelde overleg geen overeenstemming wordt bereikt binnen de 30 dagen, staat het de getroffen exporterende Leden vrij binnen de 90 dagen na toepassing van de maatregel en bij het verstrijken van een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de Raad voor de handel in goederen de schriftelijke kennisgeving van die opschorting heeft ontvangen, de toepassing op te schorten van in wezen gelijkwaardige concessies of andere verplichtingen uit hoofde van de GATT 1994 op het handelsverkeer van het Lid dat de vrijwaringsmaatregel toepast en waarvan de opschorting niet wordt afgekeurd door de Raad voor de handel in goederen.
    3.  
    Het in lid 2 bedoelde recht tot opschorting mag niet worden uitgeoefend tijdens de eerste drie jaar dat een vrijwaringsmaatregel wordt toegepast, op voorwaarde dat de vrijwaringsmaatregel is genomen als gevolg van een absolute toename van de invoer en in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst.

    Artikel 9

    Leden die ontwikkelingslanden zijn

    1.  
    Er mogen geen vrijwaringsmaatregelen worden toegepast op een produkt van oorsprong uit een Lid dat een ontwikkelingsland is zolang het aandeel van dit Lid in de invoer van het betrokken produkt in het importerend Lid niet groter is dan 3 percent, op voorwaarde dat Leden die ontwikkelingslanden zijn en wier aandeel in de invoer kleiner is dan 3 percent tezamen niet meer dan 9 percent van de totale invoer van het betrokken produkt vertegenwoordigen ( 159 ).
    2.  
    Een Lid dat een ontwikkelingsland is heeft het recht de in artikel 7, lid 3, vermelde maximumperiode voor de toepassing van een vrijwaringsmatregel met ten hoogste twee jaar te verlengen. In afwijking van de bepalingen van artikel 7, lid 5, heeft een Lid dat een ontwikkelingsland is het recht een vrijwaringsmaatregel opnieuw toe te passen op de invoer van een produkt die het voorwerp heeft uitgemaakt van een dergelijke maatregel, genomen na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, na een periode die gelijk is aan de helft van de periode gedurende welke een dergelijke maatregel vroeger is toegepast, met dien verstande dat de periode van niet-toepassing ten minste twee jaar moet bedragen.

    Artikel 10

    Reeds bestaande maatregelen van artikel XIX

    De Leden moeten alle krachtens artikel XIX van de GATT 1947 genomen vrijwaringsmaatregelen die op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst bestonden binnen de acht jaar na de datum waarop zij voor het eerst zijn toegepast of vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, indien deze datum later valt, beëindigen.

    Artikel 11

    Verbod en opheffing van bepaalde maatregelen

    1.  
    a) 

    Een Lid mag met betrekking tot de invoer van bepaalde produkten geen noodmaatregelen, als bedoeld in artikel XIX van de GATT 1994, nemen noch nastreven tenzij die maatregelen in overeenstemming zijn met de overeenkomstig deze Overeenkomst toegepaste bepalingen van dat artikel.

    b) 

    Een Lid mag bovendien geen vrijwillige exportbeperkingen, marktordeningsregelingen, of alle andere soortgelijke maatregelen met betrekking tot de export of import nastreven, nemen noch handhaven ( 160 ) ( 161 ). Hiertoe behoren door een afzonderlijk Lid genomen maatregelen alsook maatregelen op grond van overeenkomsten, regelingen en memoranda van overeenstemming tussen twee of meer Leden.

    Dergelijke maatregelen die van toepassing zijn op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst moeten in overeeenstemming worden gebracht met deze Overeenkomst of in overeenstemming met lid 2 geleidelijk worden opgeheven.

    c) 

    Deze Overeenkomst is niet van toepassing op maatregelen die een Lid nastreeft, neemt of handhaaft op grond van andere bepalingen van de GATT 1994 dan die van artikel XIX en andere multilaterale handelsovereenkomsten in bijlage 1A van deze Overeenkomst of krachtens in het kader van de GATT 1994 gesloten protocollen, overeenkomsten of regelingen.

    2.  
    De in lid 1, onder b), bedoelde maatregelen worden geleidelijk opgeheven overeenkomstig tijdschema's die de betrokken Leden uiterlijk 180 dagen na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst aan de Commissie Vrijwaringsmaatregelen voorleggen. Overeenkomstig deze tijdschema's moeten alle in lid 1 bedoelde maatregelen binnen een periode van ten hoogste vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst geleidelijk worden opgeheven of in overeenstemming worden gebracht met deze Overeenkomst, met uitzondering van één specifieke maatregel per importerend Lid ( 162 ) die tot uiterlijk 31 december 1999 mag worden gehandhaafd. Dergelijke uitzonderingen moeten onderling worden overeengekomen tussen de rechtstreeks betrokken Leden en binnen de 90 dagen na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst voor onderzoek en goedkeuring aan de Commissie Vrijwaringsmaatregelen worden voorgelegd. In de bijlage bij deze Overeenkomst is een maatregel opgenomen waarvoor is overeengekomen dat hij onder deze uitzondering valt.
    3.  
    De Leden mogen de goedkeuring of handhaving door openbare en particuliere ondernemingen van niet-gouvernementele maatregelen gelijkwaardig aan die bedoeld in lid 1 niet stimuleren noch steunen.

    Artikel 12

    Kennisgeving en overleg

    1.  

    Een Lid stelt de Commissie Vrijwaringsmaatregelen onverwijld in kennis van:

    a) 

    het openen van een onderzoek met betrekking tot ernstige schade of de dreiging daarvan en de redenen daarvoor;

    b) 

    het vaststellen van ernstige schade of de dreiging daarvan veroorzaakt door een toegenomen import; en

    c) 

    het nemen van een besluit tot toepassing of verlenging van een vrijwaringsmaatregel.

    2.  
    Bij het doen van de in lid 1, onder b) en c), bedoelde kennisgeving moet het Lid dat van plan is een vrijwaringsmaatregel toe te passen of te verlengen de Commissie Vrijwaringsmaatregelen alle ter zake dienende informatie verstrekken, waaronder het bewijs dat de toegenomen invoer ernstige schade heeft veroorzaakt of dreigt te veroorzaken, een precieze omschrijving van het betrokken produkt en de voorgenomen maatregel, de voor de invoering van de maatregel voorziene datum, de verwachte geldigheidstermijn en het tijdschema voor de geleidelijke liberalisering. Indien het om de verlenging van een maatregel gaat, moet ook het bewijs worden geleverd dat de betrokken industrie aanpassingen doorvoert. De Raad voor de handel in goederen of de Commissie Vrijwaringsmaatregelen mogen van het Lid dat de maatregel overweegt toe te passen of te verlengen de aanvullende informatie vragen die zij nodig achten.
    3.  
    Een Lid dat overweegt een vrijwaringsmaatregel toe te passen of te verlengen dient voldoende gelegenheid te bieden tot voorafgaand overleg met de Leden die een aanmerkelijk belang hebben als exporteur van het betrokken produkt, met het oog op inter alia het onderzoek van de -uit hoofde van lid 2 verstrekte informatie, de uitwisseling van meningen over de maatregelen en het bereiken van overeenstemming over de wijze waarop de in artikel 8, lid 1, vermelde doelstelling kan worden verwezenlijkt.
    4.  
    Een Lid moet kennisgeving doen aan de Commissie Vrijwaringsmaatregelen voordat een voorlopige vrijwaringsmaatregel als bedoeld in artikel 6 wordt genomen. Het overleg wordt aangevat onmiddellijk nadat de maatregel is genomen.
    5.  
    De resultaten van het in dit artikel bedoelde overleg alsook die van de in artikel 7, lid 4, bedoelde onderzoeken halverwege, alle vormen van compensatie bedoeld in artikel 8, lid 1, en de voorgenomen opschortingen of concessies en andere verplichtingen als bedoeld in artikel 8, lid 2, dienen door de betrokken Leden onverwijld ter kennis te worden gebracht van de Raad voor de handel in goederen.
    6.  
    De Leden brengen hun wetten, regelingen en administratieve procedures met betrekking tot vrijwaringsmaatregelen alsook alle wijzigingen daaraan onverwijld ter kennis van de Commissie Vrijwaringsmaatregelen.
    7.  
    Leden die de in artikel 10 en artikel 11, lid 1, beschreven maatregelen handhaven die bestaan op de datum waarop de WTO-Overeenkomst in werking treedt, dienen uiterlijk 60 dagen na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst aan de Commissie Vrijwaringsmaatregelen kennis te geven van dergelijke maatregelen.
    8.  
    Elk Lid mag de Commissie Vrijwaringsmaatregelen kennis geven van alle wetten, regelingen, administratieve procedures en alle maatregelen of acties die onder deze Overeenkomst vallen en waarvan geen kennisgeving is gedaan door andere Leden die daar krachtens deze Overeenkomst toe zijn gehouden.
    9.  
    Elk Lid mag de Commissie Vrijwaringsmaatregelen kennis geven van alle niet-gouvernementele maatregelen als bedoeld in artikel 11.
    10.  
    Alle kennisgevingen aan de Raad voor de handel in goederen als bedoeld in deze Overeenkomst worden normaal via de Commissie Vrijwaringsmaatregelen gedaan.
    11.  
    De bepalingen van deze Overeenkomst met betrekking tot kennisgeving verplichten een Lid niet tot bekendmaking van vertrouwelijke gegevens waardoor de handhaving der wetten zou worden belemmerd, dan wel het openbare belang of de wettige handelsbelangen van bepaalde openbare of particuliere ondernemingen zouden worden geschaad.

    Artikel 13

    Toezicht

    1.  

    Er wordt een Commissie Vrijwaringsmaatregelen ingesteld die onder de bevoegdheid staat van de Raad voor de handel in goederen waaraan alle Leden kunnen deelnemen die daartoe de wens te kennen geven. De Commissie wordt belast met:

    a) 

    het toezicht op en het jaarlijks uitbrengen van verslag aan de Raad voor de handel in goederen over de algemene tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst en het formuleren van aanbevelingen ter verbetering daarvan;

    b) 

    het nagaan, op verzoek van een getroffen Lid, of de procedurevoorschriften van deze Overeenkomst al dan niet zijn nageleefd in verband met een vrijwaringsmaatregel en het rapporteren van zijn bevindingen aan de Raad voor de handel in goederen;

    c) 

    het verlenen van bijstand aan Leden, indien zij daarom verzoeken, in het overleg dat zij overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst voeren;

    d) 

    het onderzoek van maatregelen die onder artikel 10 en artikel 11, lid 1, vallen, het toezicht op de geleidelijke afschaffing van dergelijke maatregelen en, indien nodig, het uitbrengen van verslag aan de Raad voor de handel in goederen;

    e) 

    het nagaan, op verzoek van het Lid dat een vrijwaringsmaatregel neemt, of voorstellen tot opschorting van concessies of andere verplichtingen „in wezen gelijkwaardig” zijn en, indien nodig, het uitbrengen van verslag aan de Raad voor de handel in goederen;

    f) 

    de ontvangst en het onderzoek van alle kennnisgevingen waarin deze Overeenkomst voorziet en, indien nodig, het uitbrengen van verslag aan de Raad voor de handel in goederen; en

    g) 

    het uitvoeren van alle andere taken in verband met deze Overeenkomst die de Raad voor de handel in goederen zou vaststellen.

    2.  
    Om de Commissie bij de uitoefening van haar toezichthoudende functie te helpen, stelt het Secretariaat jaarlijks een feitenverslag op over de werking van deze Overeenkomst, gebaseerd op kennisgevingen en andere betrouwbare informatie waarover het beschikt.

    Artikel 14

    Beslechting van geschillen

    De bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van de GATT 1994 als uitgewerkt en toegepast door het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen zijn van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen die in het kader van deze Overeenkomst rijzen.

    BIJLAGE

    UITZONDERING BEDOELD IN ARTIKEL 11, LID 2



    Betrokken Leden

    Produkt

    Einddatum

    EG/Japan

    Personenauto's, terreinauto's, lichte bedrijfsvoertuigen, lichte vrachtwagens (tot 5 ton), en dezelfde voertuigen in gedemonteerde staat (CKD-sets).

    31 december 1999

    BIJLAGE 1 B

    ALGEMENE OVEREENKOMST INZAKE DE HANDEL IN DIENSTEN

    DEEL I

    TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    Artikel I

    Toepassingsgebied en definities

    DEEL II

    ALGEMENE VERPLICHTINGEN EN DISCIPLINES

    Artikel II

    Meestbegunstiging

    Artikel III

    Doorzichtigheid

    Artikel III bis

    Bekendmaking van vertrouwelijke informatie

    Artikel IV

    Grotere deelname van de ontwikkelingslanden

    Artikel V

    Economische integratie

    Artikel V bis

    Overeenkomsten inzake de integratie van arbeidsmarkten

    Artikel VI

    Binnenlandse regelingen

    Artikel VII

    Erkenning

    Artikel VIII

    Monopolies en exclusieve dienstverleners

    Artikel IX

    Handelspraktijken

    Artikel X

    Urgentie-vrijwaringsmaatregelen

    Artikel XI

    Betalingen en overmakingen

    Artikel XII

    Beperkingen ter bescherming van de betalingsbalans

    Artikel XIII

    Overheidsopdrachten

    Artikel XIV

    Algemene uitzonderingen

    Artikel XIV bis

    Uitzonderingen in verband met de staatsveiligheid

    Artikel XV

    Subsidies

    DEEL III

    SPECIFIEKE VERBINTENISSEN

    Artikel XVI

    Markttoegang

    Artikel XVII

    Nationale behandeling

    Artikel XVIII

    Bijkomende verbintenissen

    DEEL IV

    GELEIDELIJKE LIBERALISERING

    Artikel XIX

    Onderhandelingen over specifieke verbintenissen

    Artikel XX

    Lijsten van specifieke verbintenissen

    Artikel XXI

    Wijziging van de Lijsten

    DEEL V

    INSTITUTIONELE BEPALINGEN

    Artikel XXII

    Overleg

    Artikel XXIII

    Geschillenbeslechting en handhaving van de bepalingen van de Overeenkomst

    Artikel XXIV

    Raad voor de Handel in Diensten

    Artikel XXV

    Technische samenwerking

    Artikel XXVI

    Betrekkingen met andere internationale organisaties

    DEEL VI

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel XXVII

    Weigering toekenning voordelen

    Artikel XXVIII

    Definities

    Artikel XXIX

    Bijlagen

    Bijlage betreffende vrijstellingen van de toepassing van artikel II

    Bijlage betreffende het verkeer van natuurlijke personen die diensten verlenen die onder het toepassingsgebied van de Overeenkomst vallen

    Bijlage betreffende luchtvervoerdiensten

    Bijlage betreffende financiële diensten

    Tweede bijlage betreffende financiële diensten

    Bijlage betreffende onderhandelingen over zeevervoerdiensten

    Bijlage betreffende telecommunicatie

    Bijlage betreffende onderhandelingen over basistelecommunicatie

    ALGEMENE OVEREENKOMST BETREFFENDE DE HANDEL IN DIENSTEN



    DE LEDEN,

    ERKENNENDE dat de handel in diensten steeds belangrijker wordt voor de groei en ontwikkeling van de wereldeconomie;

    GELEID door de wens een multilateraal kader van beginselen en regels voor de handel in diensten in te stellen, met het oog op de uitbreiding van deze handel onder voorwaarden van doorzichtigheid en geleidelijke liberalisering en als middel om de economische groei van alle handelspartners, alsmede de ontwikkeling van de ontwikkelingslanden te bevorderen;

    GELEID door de wens de handel in diensten op korte termijn geleidelijk te liberaliseren door middel van achtereenvolgende multilaterale onderhandelingsronden die gericht zijn op de bevordering van de belangen van alle partijen op basis van wederzijds voordeel en op het bereiken van een globaal evenwicht tussen rechten en plichten, met inachtneming van de nationale beleidsdoelstellingen;

    ERKENNENDE dat de Leden het recht hebben de verlening van diensten op hun grondgebied, nu en in de toekomst, aan regelingen te onderwerpen met het oog op nationale beleidsdoelstellingen en dat het, gezien de ongelijke mate van ontwikkeling van de voorschriften inzake dienstverlening in de onderscheiden landen, vooral de ontwikkelingslanden zijn die aan de uitoefening van dit recht behoefte hebben;

    GELEID door de wens de ontwikkelingslanden steeds meer bij de handel in diensten te betrekken en de uitbreiding van hun dienstenexport te bevorderen, onder andere door een versterking van de capaciteit van hun binnenlandse dienstensector en een verbetering van de doelmatigheid en het concurrentievermogen van deze sector;

    MET NAME REKENING HOUDEND met de ernstige moeilijkheden van de minstontwikkelde landen vanwege hun bijzondere economische situatie en hun behoeften op het gebied van ontwikkeling, handel en financiën,

    KOMEN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREEN:



    DEEL I

    TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    Artikel I

    Toepassingsgebied en definities

    1.  
    Deze Overeenkomst is van toepassing op maatregelen van Leden die de handel in diensten raken.
    2.  

    De handel in diensten wordt voor de toepassing van deze Overeenkomst gedefinieerd als de verlening van een dienst:

    a) 

    vanaf het grondgebied van een Lid naar het grondgebied van een ander Lid;

    b) 

    binnen het grondgebied van een Lid ten behoeve van de gebruiker van een dienst van een ander Lid;

    c) 

    door een dienstverlener van een Lid, via een commerciële aanwezigheid op het grondgebied van een ander Lid;

    d) 

    door een dienstverlener van een Lid, via de aanwezigheid van natuurlijke personen van een Lid op het grondgebied van een ander Lid.

    3.  

    Voor de toepassing van deze overeenkomst:

    a) 

    betekent „maatregelen van Leden” maatregelen genomen door:

    i) 

    centrale, regionale of lokale overheden en autoriteiten; en

    ii) 

    niet-gouvernementele organisaties bij de uitoefening van door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten gedelegeerde bevoegdheden.

    Ieder Lid neemt voor de uitvoering van zijn verplichtingen en verbintenissen ingevolge deze Overeenkomst alle redelijke maatregelen waartoe hij bevoegd is om ervoor te zorgen dat deze op zijn grondgebied door regionale en lokale overheden en autoriteiten, alsmede niet-gouvernementele organisaties in acht worden genomen;

    b) 

    omvatten „diensten” alle diensten in iedere sector behalve de bij de uitoefening van overheidsgezag verleende diensten;

    c) 

    betekent „een bij de uitoefening van overheidsgezag verleende dienst” iedere dienst die noch op commerciële basis, noch in concurrentie met een of meer dienstverleners wordt verleend.



    DEEL II

    ALGEMENE VERPLICHTINGEN EN DISCIPLINES

    Artikel II

    Meestbegunstiging

    1.  
    Ten aanzien van alle maatregelen die onder deze Overeenkomst vallen, behandelt ieder Lid diensten en dienstverleners van een ander Lid terstond en onvoorwaardelijk niet ongunstiger dan soortgelijke diensten en dienstverleners uit enig ander land.
    2.  
    Een Lid mag een met lid 1 strijdige maatregel handhaven, mits een dergelijke maatregel is vermeld in de bijlage betreffende vrijstellingen van de toepassing van artikel II en aan de voorwaarden daarvan voldoet.
    3.  
    De bepalingen van deze Overeenkomst worden niet zodanig uitgelegd dat een Lid hierdoor wordt verhinderd aangrenzende landen voordelen toe te staan of te verlenen om het handelsverkeer dat beperkt is tot plaatselijk voortgebrachte en verbruikte diensten in naast elkaar liggende grenszones te vergemakkelijken.

    Artikel III

    Doorzichtigheid

    1.  
    Ieder Lid maakt alle relevante maatregelen van algemene gelding die met de werking van deze Overeenkomst verband houden of deze raken onmiddellijk bekend en uiterlijk op het moment van hun inwerkingtreding, behalve in noodsituaties. Ondertekent een Lid een internationale overeenkomst die verband houdt met de handel in diensten of deze raakt, dan wordt deze eveneens bekendgemaakt.
    2.  
    Wanneer de in lid 1 bedoelde bekendmaking niet praktisch uitvoerbaar is, wordt de informatie op een andere wijze ter beschikking van het publiek gesteld.
    3.  
    Ieder Lid stelt de Raad voor de Handel in Diensten onmiddellijk en ten minste één maal per jaar in kennis van de invoering van nieuwe, of de wijziging van bestaande wetten, regelingen of administratieve richtlijnen die met name van betekenis zijn voor de handel in diensten die onder een van zijn specifieke verbintenissen ingevolge deze Overeenkomst valt.
    4.  
    Ieder Lid beantwoordt terstond verzoeken van een ander Lid om specifieke informatie over iedere door hem genomen maatregel van algemene gelding of door hem gesloten internationale overeenkomst in de zin van lid 1. Tevens richt ieder Lid een of meer informatiepunten op ten einde, op verzoek, over al deze aangelegenheden, alsmede de aangelegenheden waarvoor de kennisgevingsplicht van lid 3 geldt, informatie aan andere Leden te verstrekken. Deze informatiepunten worden binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst tot oprichting van de WTO (in deze Overeenkomst de „WTO-Overeenkomst” genoemd) opgericht. Voor een individueel Lid dat ontwikkelingsland is kan een zekere flexibiliteit worden overeengekomen wat de termijn voor de oprichting van informatiepunten betreft. Wetten en regelingen behoeven niet bij de informatiepunten te worden neergelegd.
    5.  
    Is een Lid van oordeel dat een door een ander Lid genomen maatregel de werking van deze Overeenkomst raakt, dan kan hij deze maatregel bij de Raad voor de Handel in Diensten aanmelden.

    Artikel III bis

    Bekendmaking van vertrouwelijke informatie

    Geen enkele bepaling van deze Overeenkomst verplicht een Lid tot verstrekking van vertrouwelijke informatie waarvan bekendmaking de rechtshandhaving belemmert, die anderszins met het openbaar belang in strijd is of die schadelijk is voor de rechtmatige handelsbelangen van openbare of particuliere ondernemingen.

    Artikel IV

    Grotere deelname van de ontwikkelingslanden

    1.  

    De grotere deelname aan de wereldhandel van de Leden die ontwikkelingsland zijn wordt bevorderd door specifieke, uit onderhandelingen voortvloeiende verbintenissen van de verschillende Leden overeenkomstig de delen III en IV van deze Overeenkomst en die betrekking hebben op:

    a) 

    de versterking van de binnenlandse capaciteit van de dienstensector van de Leden die ontwikkelingsland zijn en de verbetering van de doelmatigheid en het concurrentievermogen van deze sector, onder andere door toegang tot technologie op commerciële basis;

    b) 

    de verbetering van hun toegang tot distributiekanalen en informatienetwerken; en

    c) 

    de liberalisering van de markttoegang in sectoren en vormen van dienstverlening waarvan de export voor hen van belang is.

    2.  

    Leden die ontwikkelde landen zijn, en voor zover mogelijk ook andere Leden, richten binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst contactpunten op ter verbetering van de toegang van dienstverleners van de Leden die ontwikkelingslanden zijn tot informatie over hun respectieve markten betreffende:

    a) 

    de commerciële en technische aspecten van dienstverlening;

    b) 

    de registratie, erkenning en verkrijging van beroepskwalificaties; en

    c) 

    de beschikbaarheid van dienstentechnologie.

    3.  
    Bij de toepassing van de leden 1 en 2 zal bijzondere prioriteit worden verleend aan de Leden die minstontwikkelde landen zijn. Met name zal rekening worden gehouden met de ernstige moeilijkheden van de minstontwikkelde landen bij het aanvaarden van uit de onderhandelingen voortvloeiende specifieke verbintenissen vanwege hun bijzondere economische situatie en hun behoeften op het gebied van ontwikkeling, handel en financiën.

    Artikel V

    Economische integratie

    1.  

    Deze Overeenkomst vormt voor geen enkel Lid een beletsel partij te zijn of te worden bij een overeenkomst tot liberalisering van de handel in diensten tussen de bij de Overeenkomst aangesloten partijen, op voorwaarde dat een dergelijke overeenkomst:

    a) 

    een brede sectorale toepassing heeft ( 163 ) en

    b) 

    voorziet in de afwezigheid of opheffing tussen partijen van nagenoeg alle vormen van discriminatie in de zin van artikel XVII in de onder a) bedoelde sectoren door middel van:

    i) 

    opheffing van bestaande discriminerende maatregelen, en/of

    ii) 

    een verbod nieuwe discriminerende maatregelen te nemen of maatregelen die een verdergaande discriminatie inhouden,

    hetzij bij de inwerkingtreding van de overeenkomst, hetzij op basis van een redelijk tijdschema, en met uitzondering van maatregelen die op grond van de artikelen XI, XII, XIV en XIV bis zijn toegestaan.

    2.  
    Om te beoordelen of aan de voorwaarden van lid 1, onder b), is voldaan, kan de verhouding tussen de overeenkomst en een breder proces van economische integratie of handelsliberalisering tussen de betrokken landen in aanmerking worden genomen.
    3.  
    a) 

    Wanneer ontwikkelingslanden partij zijn bij een overeenkomst van de in lid 1 genoemde soort, wordt bij het onderzoek of aan de voorwaarden van lid 1, en met name die onder b), de nodige flexibiliteit in acht genomen, in overeenstemming met hun ontwikkelingsniveau, zowel in het algemeen als per afzonderlijke sector en subsector.

    b) 

    In afwijking van lid 6 kan, wanneer uitsluitend ontwikkelingslanden partij zijn bij een in lid 1 bedoelde overeenkomst, een gunstiger behandeling worden toegekend aan rechtspersonen die eigendom zijn van of die bestuurd worden door natuurlijke personen van een van de partijen bij die overeenkomst.

    4.  
    Elke in lid 1 genoemde overeenkomst wordt opgesteld om de handel tussen de partijen bij die overeenkomst te vereenvoudigen en mag het algemene niveau van belemmeringen in de handel in diensten in de desbetreffende sectoren en subsectoren voor Leden die geen partij bij de overeenkomst zijn niet verhogen in vergelijking met de situatie vóór het bestaan van die overeenkomst.
    5.  
    Wanneer een Lid bij de sluiting, de uitbreiding of een belangrijke wijziging van een in lid 1 bedoelde overeenkomst voornemens is een specifieke verbintenis in strijd met de voorwaarden in de betrokken lijst in te trekken of te wijzigen, meldt het een dergelijke wijziging of intrekking minstens 90 dagen van tevoren aan, en is de procedure van artikel XXI, leden 2, 3 en 4, van toepassing.
    6.  
    Een dienstverlener van een ander Lid die een rechtspersoon is naar het recht van een partij bij een in lid 1 genoemde overeenkomst, heeft recht op de krachtens die overeenkomst toegekende behandeling, mits hij betrokken is bij omvangrijke zakelijke transacties op het grondgebied van de partijen bij die overeenkomst.
    7.  
    a) 

    Leden die partij zijn bij een in lid 1 genoemde overeenkomst melden die overeenkomst en iedere uitbreiding of belangrijke wijziging daarvan onmiddellijk bij de Raad voor de Handel in Diensten aan. Ook verstrekken zij de Raad alle eventueel door hem gevraagde relevante informatie. De Raad kan een werkgroep instellen ten einde die overeenkomst, of de uitbreiding of wijziging van die overeenkomst te onderzoeken en de Raad verslag te doen over de verenigbaarheid ervan met dit artikel.

    b) 

    Leden die partij zijn bij een in lid 1 bedoelde overeenkomst die op basis van een tijdschema wordt uitgevoerd, brengen de Raad voor de Handel in Diensten regelmatig verslag uit over de uitvoering van die overeenkomst. De Raad kan, indien hij dit noodzakelijk acht, een werkgroep instellen ten einde die verslagen te onderzoeken.

    c) 

    Op basis van de verslagen van de onder a) en b) bedoelde werkgroepen kan de Raad de door hem dienstig geachte aanbevelingen aan de partijen doen.

    8.  
    Een Lid dat partij bij een in lid 1 bedoelde overeenkomst is, mag geen compensatie vragen voor handelsvoordelen die een ander Lid op grond van die overeenkomst kan verkrijgen.

    Artikel V bis

    Overeenkomsten inzake de integratie van arbeidsmarkten

    Deze Overeenkomst vormt voor geen enkel Lid een beletsel partij te zijn bij een overeenkomst tot volledige integratie ( 164 ) van de arbeidsmarkten tussen partijen mits die overeenkomst:

    a) 

    burgers van partijen bij de overeenkomst vrijstelt van eisen inzake verblijfs- en werkvergunningen;

    b) 

    bij de Raad voor de Handel in Diensten wordt aangemeld.

    Artikel VI

    Binnenlandse regelingen

    1.  
    Ieder Lid ziet erop toe dat in de sectoren waarvoor specifieke verbintenissen worden aangegaan, alle maatregelen van algemene gelding die de handel in diensten raken op redelijke, objectieve en onpartijdige wijze worden toegepast.
    2.  
    a) 

    Ieder Lid houdt de rechtbanken, scheidsgerechten, administratieve rechtbanken of procedures in stand of stelt deze zo snel als praktisch mogelijk is in die administratieve besluiten die de handel in diensten raken op verzoek van een betrokken dienstverlener terstond onderzoeken, en zo nodig, herzien. Wanneer deze procedures niet onafhankelijk zijn van de instantie die bevoegd is het betrokken administratieve besluit te nemen, zien de Leden erop toe dat de procedures feitelijk in een objectieve en onpartijdige onderzoek voorzien.

    b) 

    Alinea a) wordt niet zodanig uitgelegd dat van een Lid wordt geëist dat deze rechtbanken of procedures instelt indien dit onverenigbaar is met zijn constitutionele structuur of de aard van zijn rechtsstelsel.

    3.  
    Indien de verlening van een dienst waarvoor een specifieke verbintenis is aangegaan van een vergunning afhankelijk is, delen de bevoegde autoriteiten van een Lid de aanvrager binnen een redelijke termijn na de indiening van de volgens nationale wetten en regels volledige aanvraag mede welk gevolg zij hieraan hebben gegeven. De bevoegde autoriteiten geven de aanvrager, op verzoek, zonder ongerechtvaardigde vertraging, informatie over de stand van zaken betreffende de aanvraag.
    4.  

    De Raad voor de Handel in Diensten stelt, eventueel via door hem in te stellen geëigende organen, alle disciplines op die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat maatregelen in verband met kwalificaties en procedures, technische normen en vergunningen geen onnodige belemmeringen voor de handel in diensten vormen. Deze disciplines zijn erop gericht ervoor te zorgen dat deze eisen, onder andere,

    a) 

    gebaseerd zijn op objectieve en doorzichtige criteria, zoals bekwaamheid en het vermogen de dienst te verlenen;

    b) 

    niet strenger zijn dan noodzakelijk is om de kwaliteit van de dienstverlening te waarborgen;

    c) 

    in geval van vergunningsprocedures, op zich geen beperking voor de verlening van de dienst vormen.

    5.  
    a) 

    In sectoren waarvoor een Lid specifieke verbintenissen is aangegaan, in afwachting van de inwerkingtreding van de overeenkomstig lid 4 voor deze sectoren opgestelde disciplines, past het Lid geen voorschriften op het gebied van vergunningen, kwalificaties en technische normen toe die de specifieke verbintenissen te niet doen of uithollen:

    i) 

    waardoor niet aan de in lid 4, onder a), b) of c), omschreven criteria wordt voldaan, en

    ii) 

    op een wijze die redelijkerwijs niet van dat Lid kon worden verwacht op het moment dat de specifieke verbintenissen voor die sectoren werden aangegaan.

    b) 

    Bij de beoordeling of een Lid overeenkomstig de verplichting van lid 5, onder a), handelt, wordt rekening gehouden met de door dat Lid toegepaste internationale normen van de bevoegde internationale organisaties ( 165 ).

    6.  
    In sectoren waarvoor specifieke verbintenissen ten aanzien van de diensten van deskundigen zijn aangegaan, ziet ieder Lid erop toe dat passende procedures bestaan om de bekwaamheid van deskundigen van een ander Lid te toetsen.

    Artikel VII

    Erkenning

    1.  
    Een Lid kan erkennen dat in een bepaald land genoten onderwijs, opgedane ervaring, vervulde voorwaarden of afgegeven vergunningen of certificaten geheel of gedeeltelijk voldoen aan door hem gehanteerde normen of criteria voor het verlenen van goedkeuring of voor het afgeven van vergunningen of certificaten aan dienstverleners, met inachtneming van het bepaalde in lid 3. Deze erkenning, die via harmonisatie of op andere wijze kan geschieden, kan op een overeenkomst of regeling met het betrokken land worden gebaseerd of autonoom worden verleend.
    2.  
    Een Lid dat partij bij een bestaande of toekomstige overeenkomst of regeling van dé in lid 1 bedoelde soort is, biedt andere geïnteresseerde Leden passende mogelijkheden met hem over toetreding tot die overeenkomst of regeling of over vergelijkbare overeenkomsten of regelingen te onderhandelen. Indien een Lid autonoom tot erkenning overgaat, geeft het elk ander Lid voldoende gelegenheid aan te tonen dat op het grondgebied van dat andere Lid genoten onderwijs, opgedane ervaring, verkregen vergunningen of certificaten dan wel vervulde voorwaarden erkend zouden moeten worden.
    3.  
    Een Lid gaat niet tot erkenning over op een wijze die een middel tot discriminatie tussen landen zou zijn bij de toepassing van zijn normen of criteria voor het verlenen van goedkeuring, of het afgeven van vergunningen of certificaten aan dienstverleners, dan wel een verkapte beperking van de handel.
    4.  

    Ieder Lid:

    a) 

    deelt de Raad voor de Handel in Diensten binnen 12 maanden na de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor hem van kracht is geworden zijn bestaande erkenningsmaatregelen mede en geeft daarbij aan of die maatregelen op overeenkomsten of regelingen van de in lid 1 bedoelde soort gebaseerd zijn;

    b) 

    deelt de Raad voor de Handel in Diensten zo vroeg mogelijk vóór de opening van onderhandelingen over een overeenkomst of regeling van de in lid 1 bedoelde soort mede dat onderhandelingen zullen aanvangen, zodat elk ander Lid voldoende gelegenheid heeft om van zijn interesse aan de deelname aan de onderhandelingen blijk te geven voordat deze een essentiële fase ingaan;

    c) 

    deelt de Raad voor de Handel in Diensten terstond mede wanneer het nieuwe erkenningsmaatregelen aanneemt of bestaande aanmerkelijk wijzigt en geeft daarbij aan of de maatregelen op een overeenkomst of regeling van de in lid 1 bedoelde soort zijn gebaseerd.

    5.  
    Telkens wanneer dit gepast is, dient erkenning op grond van multilateraal overeengekomen criteria te geschieden. In daartoe geëigende gevallen werken de Leden met de bevoegde overheidsinstanties en niet-gouvernementele organisaties samen bij de opstelling en goedkeuring van gemeenschappelijke internationale normen en criteria voor erkenning en van gemeenschappelijke internationale normen voor de uitoefening van activiteiten en beroepen in verband met de dienstverlening.

    Artikel VIII

    Monopolies en exclusieve dienstverleners

    1.  
    Ieder Lid ziet erop toe dat een dienstverlener met een monopolie op zijn grondgebied, bij de verlening van een dienst op de markt waarop hij een monopolie heeft, niet handelt op een wijze die strijdig is met de verplichtingen van dat Lid ingevolge artikel II en zijn specifieke verbintenissen.
    2.  
    Indien een dienstverlener met een monopolie van een Lid, direct of via een gelieerd bedrijf, concurreert voor de verlening van een dienst die niet onder zijn monopolierechten valt en waarvoor dat Lid specifieke verbintenissen is aangegaan, ziet dat Lid erop toe dat die dienstverlener geen misbruik van zijn monopoliepositie maakt om op zijn grondgebied in strijd met deze verbintenissen te handelen.
    3.  
    Op verzoek van een Lid dat redenen heeft om aan te nemen dat een dienstverlener met een monopolie van een ander Lid in strijd met lid 1 of lid 2 handelt, kan de Raad voor de Handel in Diensten het Lid dat deze dienstverlener heeft opgericht, in stand houdt of vergunning verleent, vragen specifieke inlichtingen over de desbetreffende transacties te verstrekken.
    4.  
    Indien een Lid na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst monopolierechten tot verlening van een onder zijn specifieke verbintenissen vallende dienst toekent, meldt dat Lid dit ten laatste drie maanden voor de voorgenomen datum van effectieve verlening van de monopolierechten bij de Raad voor de Handel in Diensten aan en zijn de bepalingen van artikel XXI, leden 2, 3 en 4, van toepassing.
    5.  
    Dit artikel is tevens van toepassing op exclusievere dienstverleners indien een Lid, formeel of feitelijk, a) een klein aantal dienstverleners opricht of daaraan vergunning verleent, en b) de mededinging tussen hen op zijn grondgebied aanmerkelijk verhindert.

    Artikel IX

    Handelspraktijken

    1.  
    De Leden erkennen dat bepaalde handelspraktijken van dienstverleners, andere dan die welke in artikel VIII zijn bedoeld, de mededinging en daarmee de handel in diensten kunnen beperken.
    2.  
    Ieder Lid treedt op verzoek van een ander Lid in overleg met het oog op uitbanning van de in lid 1 genoemde praktijken. Het aangezochte Lid behandelt dit verzoek diepgaand en met welwillendheid en werkt mee door middel van de verstrekking van algemeen beschikbare, niet-vertrouwelijke informatie die voor het betrokken geval van belang is. Het aangezochte Lid verstrekt tevens andere beschikbare informatie aan het verzoekende Lid, onder voorbehoud van zijn nationale recht en het sluiten van een bevredigende overeenkomst betreffende de eerbiediging van de vertrouwelijke aard van deze informatie door het verzoekende Lid.

    Artikel X

    Urgentie-vrijwaringsmaatregelen

    1.  
    Er worden multilaterale onderhandelingen gevoerd over urgentie-vrijwaringsmaatregelen die van het beginsel van non-discriminatie uitgaan. De resultaten van die onderhandelingen worden uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van kracht.
    2.  
    In de periode die voorafgaat aan het van kracht worden van de resultaten van de in lid 1 genoemde onderhandelingen kan ieder Lid, in afwijking van artikel XXI, lid 1, de Raad voor de Handel in Diensten in kennis stellen van zijn voornemen een specifieke verbintenis een jaar na de inwerkingtreding te wijzigen of in te trekken, voor zover het Lid de Raad redenen kan opgeven voor het feit dat met de wijziging of intrekking niet tot het verstrijken van de in artikel XXI, lid 1, vermelde termijn van drie jaar kan worden gewacht.
    3.  
    Lid 1 vervalt drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst.

    Artikel XI

    Betalingen en overmakingen

    1.  
    Een Lid past geen beperkingen toe op internationale overmakingen en betalingen voor lopende transacties die verband houden met zijn specifieke verbintenissen, behoudens in de in artikel XII genoemde omstandigheden.
    2.  
    Geen enkele bepaling in deze Overeenkomst doet afbreuk aan de rechten en plichten van de leden van het Internationale Monetaire Fonds die uit de Artikelen van Overeenkomst van dit Fonds voortvloeien, met inbegrip van wisselkoersmaatregelen overeenkomstig de Artikelen van Overeenkomst, voor zover een Lid geen beperkingen instelt op kapitaaltransacties op een wijze die in strijd is met zijn specifieke verbintenissen betreffende die transacties, behalve bij toepassing van artikel XII of op verzoek van het Fonds.

    Artikel XII

    Beperkingen ter bescherming van de betalingsbalans

    1.  
    In geval van ernstige problemen of dreigende ernstige problemen op het gebied van de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie, mag een Lid beperkingen op de handel in diensten waarvoor het specifieke verplichtingen is aangegaan instellen of in stand houden, waaronder beperkingen op betalingen of overmakingen voor transacties die met die verbintenissen verband houden. Erkend wordt dat een bijzondere druk op de betalingsbalans van een Lid dat met economische ontwikkeling of economische omschakeling bezig is het instellen van beperkingen noodzakelijk kan maken om dit Lid, onder andere, in staat te stellen voldoende financiële reserves aan te houden om het programma voor economische ontwikkeling of economische omschakeling te kunnen uitvoeren.
    2.  

    De in lid 1 bedoelde beperkingen:

    a) 

    mogen niet discrimineren tussen de Leden;

    b) 

    zijn in overeenstemming met de Artikelen van Overeenkomst van het Internationale Monetaire Fonds;

    c) 

    brengen geen onnodig nadeel toe aan de commerciële, economische en financiële belangen van de andere Leden;

    d) 

    gaan niet verder dan gezien de in lid 1 beschreven omstandigheden noodzakelijk is;

    e) 

    zijn tijdelijk en worden geleidelijk opgeheven naarmate de in lid 1 omschreven situatie verbetert.

    3.  
    Bij de vaststelling van de beperkingen mogen de Leden voorrang geven aan de verlening van diensten die van groter belang zijn voor hun economische programma's of ontwikkelingsprogramma's. Deze beperkingen mogen evenwel niet worden vastgesteld of gehandhaafd ten behoeve van de bescherming van een bepaalde dienstensector.
    4.  
    Elke ingevolge lid 1 vastgestelde, gehandhaafde of gewijzigde beperking wordt terstond bij de Algemene Raad aangemeld.
    5.  
    a) 

    Leden die de bepalingen van dit artikel toepassen plegen terstond overleg met de Commissie Betalingsbalansbeperkingen over de krachtens dit artikel aangenomen beperkingen.

    b) 

    De Ministeriële Conferentie stelt procedures ( 166 ) vast voor periodiek overleg ten einde het betrokken Lid alle nuttig geachte aanbevelingen te kunnen doen.

    c) 

    Bij dit overleg worden de betalingsbalanspositie van het betrokken Lid en de krachtens dit artikel vastgestelde of gehandhaafde beperkingen onderzocht, waarbij onder meer de volgende factoren in aanmerking worden genomen:

    i) 

    de aard en omvang van de problemen op het gebied van de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie;

    ii) 

    het buitenlandse economische milieu en het handelsmilieu van het Lid dat overleg pleegt;

    iii) 

    andere corrigerende maatregelen die eventueel genomen kunnen worden.

    d) 

    Het overleg heeft betrekking op de verenigbaarheid van een beperking met lid 2, met name met de geleidelijke opheffing van beperkingen in overeenstemming met lid 2, onder e).

    e) 

    Bij dit overleg worden alle bevindingen van statistische en andere gegevens die van het Internationale Monetaire Fonds afkomstig zijn met betrekking tot deviezen, monetaire reserves en betalingsbalansen aanvaard en de conclusies worden gebaseerd op het oordeel van het Fonds over de betalingsbalans en de externe financiële positie van het Lid dat overleg pleegt.

    6.  
    Wanneer een Lid dat niet bij het Internationale Monetaire Fonds is aangesloten de bepalingen van dit artikel wil toepassen, stelt de Ministeriële Conferentie een onderzoekprocedure en elke andere noodzakelijke procedure in.

    Artikel XIII

    Overheidsopdrachten

    1.  
    De artikelen II, XVI en XVII zijn niet van toepassing op wetten, voorschriften of eisen voor de verwerving door overheidsinstanties van diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of het gebruik bij dienstverlening voor commerciële verkoop.
    2.  
    Binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst vinden multilaterale onderhandelingen plaats over overheidsopdrachten voor diensten die onder deze Overeenkomst vallen.

    Artikel XIV

    Algemene uitzonderingen

    Onder voorbehoud dat de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel vormen tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen landen waar gelijksoortige omstandigheden heersen of tot een verkapte beperking van de handel in diensten, wordt geen bepaling in deze Overeenkomst uitgelegd als een beletsel voor het vaststellen of toepassen door een Lid van maatregelen:

    a) 

    die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de openbare zeden of de handhaving van de openbare orde ( 167 );

    b) 

    die noodzakelijk zijn voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant;

    c) 

    die noodzakelijk zijn voor de handhaving van wetten of voorschriften die niet strijdig zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst, met inbegrip van die welke betrekking hebben op:

    i) 

    het voorkomen van misleidende of frauduleuze praktijken of middelen om de gevolgen van de niet-nakoming van dienstenovereenkomsten te compenseren;

    ii) 

    de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de verwerking en verspreiding van persoonsgegevens en de bescherming van vertrouwelijke aard van persoonlijke dossiers en rekeningen;

    iii) 

    veiligheid;

    d) 

    die strijdig zijn met artikel XVII, mits het verschil in behandeling is bedoeld om directe belastingen op billijke of doeltreffende wijze ( 168 ) te kunnen opleggen of innen ten aanzien van diensten of dienstverleners van andere Leden;

    e) 

    die strijdig zijn met artikel II, mits het verschil in behandeling het gevolg is van een overeenkomst ter vermijding van dubbele belastingheffing of van bepalingen ter vermijding van dubbele belastingheffing in een internationale overeenkomst of regeling waaraan een Lid is gebonden.

    Artikel XIV bis

    Uitzonderingen met betrekking tot de staatsveiligheid

    1.  

    Geen enkele bepaling in deze Overeenkomst wordt zodanig uitgelegd dat zij:

    a) 

    een Lid verplicht gegevens te verstrekken waarvan openbaarmaking naar zijn oordeel tegen zijn wezenlijke veiligheidsbelangen indruist; of

    b) 

    een Lid belet maatregelen te nemen die het ter bescherming van de wezenlijke veiligheidsbelangen nodig acht en die

    i) 

    betrekking hebben op de verlening van diensten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting als doel hebben;

    ii) 

    betrekking hebben op splijt- of fusiestoffen of grondstoffen waaruit deze kunnen worden vervaardigd;

    iii) 

    in tijden van oorlog of van ernstige internationale spanningen worden genomen, of

    c) 

    een Lid belet maatregelen te nemen tot handhaving van de internationale vrede en veiligheid ingevolge zijn verplichtingen krachtens het Handvest van de Verenigde Naties.

    2.  
    De Raad voor de Handel in Diensten wordt zo volledig mogelijk op de hoogte gebracht van de op grond van lid 1, onder b) en c), genomen maatregelen en de beëindiging daarvan.

    Artikel XV

    Subsidies

    1.  
    De Leden erkennen dat subsidies, in bepaalde omstandigheden, de handel in diensten kunnen verstoren. De Leden treden met elkaar in onderhandeling ten einde de noodzakelijke multilaterale disciplines te ontwikkelen om deze handelsverstoring te voorkomen ( 169 ). Bij deze onderhandelingen wordt tevens de gegrondheid van compenserende procedures besproken, waarbij de rol van subsidies in het kader van ontwikkelingsprogramma's van ontwikkelingslanden wordt erkend en met de behoeften van de Leden, met name van de Leden die ontwikkelingsland zijn, aan flexibiliteit op dit gebied rekening wordt gehouden. Met het oog op deze onderhandelingen wisselen de Leden informatie uit over alle subsidies in verband met de handel in diensten die zij hun binnenlandse dienstverleners toekennen.
    2.  
    Elk Lid dat zich door een subsidie van een ander Lid benadeeld acht, kan om overleg over deze aangelegenheden met dat Lid verzoeken. Een dergelijk verzoek wordt in welwillende overweging genomen.



    DEEL III

    SPECIFIEKE VERBINTENISSEN

    Artikel XVI

    Markttoegang

    1.  
    Wat markttoegang via de in artikel I genoemde vormen van dienstverlening betreft, geeft elk Lid diensten en dienstverleners van een ander Lid geen ongunstiger behandeling dan die waarin is voorzien in de voorwaarden en beperkingen die zijn overeengekomen en in zijn Lijst opgenomen. ( 170 ).
    2.  

    In sectoren waarvoor verbintenissen betreffende markttoegang worden aangegaan, worden de volgende maatregelen door een Lid niet gehandhaafd noch genomen, noch op basis van een regionale onderverdeling, noch voor zijn gehele grondgebied, tenzij in zijn Lijst anders is bepaald:

    a) 

    beperkingen van het aantal dienstverleners in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners dan wel in de vorm van de eis van een onderzoek naar economische behoeften;

    b) 

    beperkingen van de totale waarde van transacties of activa in verband met diensten in de vorm van numerieke quota dan wel de eis van een onderzoek naar economische behoeften;

    c) 

    beperkingen van het totale aantal dienstentransacties of de totale hoeveelheid geleverde diensten, in bepaalde numerieke eenheden uitgedrukt in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar economische behoeften ( 171 );

    d) 

    beperkingen van het totale aantal natuurlijke personen dat in een bepaalde dienstensector mag werken of dat een dienstverlener in dienst mag hebben en die nodig zijn voor, en zich rechtstreeks bezig houden met, de verlening van een specifieke dienst in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar economische behoeften;

    e) 

    maatregelen die het verlenen van diensten tot bepaalde rechtsvormen of joint-ventures beperken;

    f) 

    beperkingen van de participatie van buitenlands kapitaal in termen van een maximumpercentage voor buitenlands aandeelhouderschap of de totale waarde van individuele of totale buitenlandse investeringen.

    Artikel XVII

    Nationale behandeling

    1.  
    Wat de in zijn Lijst opgenomen sectoren aangaat, en onder voorbehoud van de daarin vermelde voorwaarden en kwalificaties, behandelt ieder Lid diensten en dienstverleners van andere Leden niet ongunstiger dan zijn eigen soortgelijke diensten en dienstverleners in verband met alle maatregelen die de dienstverlening raken ( 172 ).
    2.  
    Een Lid kan aan de verplichting van lid 1 voldoen door diensten en dienstverleners van de andere Leden hetzij formeel op gelijke wijze als de eigen soortgelijke diensten en dienstverleners te behandelen hetzij deze formeel een verschillende behandeling te geven.
    3.  
    Een formeel gelijke of een formeel verschillende behandeling wordt als ongunstiger beschouwd indien deze de mededingingsvoorwaarden wijzigt ten gunste van diensten en dienstverlening van het Lid ten opzichte van soortgelijke diensten of dienstverleners van een ander Lid.

    Artikel XVIII

    Bijkomende verbintenissen

    De Leden kunnen over verbintenissen onderhandelen met betrekking tot maatregelen die de handel in diensten raken en op grond van artikel XVI of artikel XVIII niet in de Lijsten zijn opgenomen, met inbegrip van maatregelen op het gebied van kwalificaties, normen en vergunningen. Deze verbintenissen worden opgenomen in de Lijst van een Lid.



    DEEL IV

    GELEIDELIJKE LIBERALISERING

    Artikel XIX

    Onderhandelingen over specifieke verbintenissen

    1.  
    Overeenkomstig de doelstellingen van deze Overeenkomst nemen de Leden aan achtereenvolgende onderhandelingsronden deel die uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst zullen aanvangen en daarna regelmatig zullen plaatsvinden ten einde de handel in diensten steeds meer te liberaliseren. Deze onderhandelingen zijn gericht op de beperking of afschaffing van maatregelen die van negatieve invloed zijn op de handel in diensten ten einde de markten daadwerkelijk toegankelijk te maken. Hierbij wordt gestreefd naar de bevordering van de belangen van alle deelnemers op basis van wederzijds voordeel en het bereiken van een globaal evenwicht tussen rechten en plichten.
    2.  
    Bij het liberaliseringsproces wordt rekening gehouden met de nationale beleidsdoelstellingen en het ontwikkelingsniveau van de individuele Leden, zowel globaal als per sector. Voor individuele Leden die ontwikkelingsland zijn wordt in de nodige flexibiliteit voorzien: zij behoeven minder sectoren open te stellen, minder soorten transacties te liberaliseren, zij mogen hun markten geleidelijk openstellen afhankelijk van hun ontwikkelingssituatie en de opening van hun markten voor buitenlandse dienstverleners afhankelijk stellen van voorwaarden die erop gericht zijn de in artikel IV genoemde doeleinden te bereiken.
    3.  
    Voor iedere ronde worden onderhandelingsrichtsnoeren en procedures vastgesteld. Bij de vaststelling van deze richtsnoeren gaat de Raad voor de Handel in Diensten over tot een evaluatie van de handel in diensten, in globale termen en op sectorale basis, door vergelijking met de doelstellingen van deze Overeenkomst, waaronder die van artikel IV, lid 1. In de onderhandelingsrichtsnoeren wordt bepaald op welke wijze de liberalisering wordt behandeld die Leden sinds de vorige onderhandelingen op autonome wijze hebben ondernomen, alsook, op grond van artikel IV, lid 3, wat de speciale behandeling inhoudt van de Leden die minstontwikkelde landen zijn.
    4.  
    Het proces van geleidelijke liberalisering wordt tijdens iedere ronde voortgezet door middel van bilaterale, plurilaterale of multilaterale onderhandelingen die gericht zijn op de verhoging van het algemene niveau van de verbintenissen die de Leden ingevolge deze Overeenkomst zijn aangegaan.

    Artikel XX

    Lijsten van specifieke verbintenissen

    1.  

    Ieder Lid stek een lijst op van de specifieke verbintenissen die het op grond van deel III van deze Overeenkomst aangaat. Met betrekking tot de sectoren waarvoor dergelijke verbintenissen zijn aangegaan, wordt in iedere Lijst het volgende vermeld:

    a) 

    de voorwaarden voor en de beperkingen op de markttoegang;

    b) 

    de voorwaarden en kwalificaties voor nationale behandeling;

    c) 

    de verplichtingen in verband met bijkomende verbintenissen;

    d) 

    indien van toepassing, het tijdschema voor de uitvoering van deze verbintenissen; en

    e) 

    de datum van inwerkingtreding van deze verbintenissen.

    2.  
    Maatregelen die zowel met artikel XVI als artikel XVII strijdig zijn worden ingeschreven in de kolom betreffende artikel XVI. In dat geval wordt de inschrijving tevens als voorwaarde of kwalificatie voor de toepassing van artikel XVII beschouwd.
    3.  
    De Lijsten van specifieke verbintenissen worden als bijlage bij deze Overeenkomst gevoegd en vormen een onderdeel daarvan.

    Artikel XXI

    Wijziging van de Lijsten

    1.  
    a) 

    Een Lid (in dit artikel „Lid dat een wijziging aanbrengt” genoemd) kan elke verbintenis die in zijn Lijst is opgenomen, na verloop van drie jaar na de datum van inwerkingtreding van die verbintenis, steeds wijzigen of intrekken, in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel.

    b) 

    Een Lid dat een wijziging aanbrengt meldt zijn voornemen een verbintenis krachtens dit artikel te wijzigen of in te trekken uiterlijk drie maanden voor de voorgenomen datum van uitvoering van de wijziging of intrekking bij de Raad voor de Handel in Diensten aan.

    2.  
    a) 

    Loopt een Lid (hierna „getroffen Lid” genoemd) het risico dat de voordelen die hem op grond van deze Overeenkomst toekomen door een overeenkomstig lid 1, onder b), voorgenomen wijziging of intrekking worden aangetast, dan treedt het Lid dat een wijziging aanbrengt op verzoek van het getroffen Lid in onderhandeling om tot een akkoord te komen over een eventueel noodzakelijke compensatie. Bij deze onderhandelingen en in dit akkoord trachten de betrokken Leden een algemeen niveau van wederzijds voordelige verbintenissen te handhaven dat niet ongunstiger voor de handel is dan het niveau waarin de Lijsten van specifieke verbintenissen voorzagen voordat de onderhandelingen werden aangegaan.

    b) 

    Compensatie is op het meestbegunstigingsprincipe gebaseerd.

    3.  
    a) 

    Indien voor het verstrijken van de voor onderhandelingen bepaalde periode geen akkoord is bereikt tussen het Lid dat een wijziging aanbrengt en het getroffen Lid, kan het getroffen Lid de zaak aan arbitrage onderwerpen. Elk getroffen Lid dat een eventueel recht op compensatie wil uitoefenen, moet aan de arbitrageprocedure deelnemen.

    b) 

    Wanneer geen enkel getroffen Lid om arbitrage heeft verzocht, is het Lid dat een wijziging aanbrengt vrij de voorgenomen wijziging of intrekking uit te voeren.

    4.  
    a) 

    Het Lid dat een wijziging aanbrengt mag zijn verbintenis niet wijzigen of intrekken tot het overeenkomstig de uitspraak van de arbiter compensatie heeft verleend.

    b) 

    Wanneer het Lid dat een wijziging aanbrengt de door hem voorgenomen wijziging of intrekking uitvoert en zich niet naar de uitspraak van de arbiter voegt, mag elk getroffen Lid dat bij de arbitrage was betrokken substantieel gelijkwaardige voordelen overeenkomstig die uitspraak wijzigen of intrekken. In afwijking van artikel II mag deze wijziging of intrekking uitsluitend ten aanzien van het Lid dat een wijziging aanbrengt worden toegepast.

    5.  
    De Raad voor de Handel in Diensten stelt procedures voor correctie of wijziging van de Lijsten vast. Elk Lid dat op grond van dit artikel in zijn Lijst opgenomen verbintenissen heeft gewijzigd of ingetrokken, wijzigt zijn Lijst overeenkomstig deze procedures.



    DEEL V

    INSTITUTIONELE BEPALINGEN

    Artikel XXII

    Overleg

    1.  
    Elk Lid neemt de eventuele opmerkingen van een ander Lid over aangelegenheden in verband met de uitvoering van deze Overeenkomst in welwillende overweging en biedt voldoende gelegenheid voor overleg. Het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen (DSU) is op dit overleg van toepassing.
    2.  
    De Raad voor de Handel in Diensten of het Orgaan voor Geschillenbeslechting (DSB) kan op verzoek van een Lid in overleg treden met een of meer Leden over kwesties waarvoor bij het in lid 1 bedoelde overleg geen bevredigende oplossing kon worden gevonden.
    3.  
    Een Lid mag op grond van dit artikel of op grond van artikel XXIII geen beroep doen op artikel XVII ten aanzien van een maatregel van een ander Lid die onder het toepassingsgebied van een internationale overeenkomst valt die tussen hen is gesloten betreffende de vermijding van dubbele belastingheffing. In geval van onenigheid tussen Leden over de vraag of een maatregel onder het toepassingsgebied van een dergelijke overeenkomst valt, kan elk van beide Leden deze kwestie voor de Raad voor de Handel in Diensten brengen ( 173 ), die de kwestie aan arbitrage onderwerpt. De beslissing van de arbiter is definitief en bindend voor de Leden.

    Artikel XXIII

    Geschillenbeslechting en handhaving van de bepalingen van de Overeenkomst

    1.  
    Indien een Lid van oordeel is dat een ander Lid zijn verplichtingen of specifieke verbintenissen uit hoofde van deze Overeenkomst niet nakomt, kan het een beroep doen op de DSU om tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen.
    2.  
    Het DSB kan een of meer Leden toestemming geven de nakoming van verplichtingen en specifieke verbintenissen jegens een of meer andere Leden overeenkomstig artikel 22 van de DSU op te schorten, indien het van oordeel is dat de omstandigheden ernstig genoeg zijn om een dergelijk handelen te rechtvaardigen.
    3.  
    Indien een Lid van oordeel is dat een voordeel waarvan het redelijkerwijs kon verwachten dat het hem krachtens een specifieke verbintenis van een ander Lid ingevolge deel III van deze Overeenkomst zou toekomen, wordt uitgehold of te niet gedaan door de toepassing van een maatregel die niet met de bepalingen van deze Overeenkomst in strijd is, kan het een beroep doen op de DSU. Indien het DSB vaststelt dat de maatregel een dergelijk voordeel heeft uitgehold of te niet gedaan, is het getroffen Lid gerechtigd tot een voor beide partijen bevredigende aanpassing op grond van artikel XXI, lid 2, die een wijziging of intrekking van de maatregel kan inhouden. Kan tussen de betrokken Leden geen overeenstemming worden bereikt, dan is artikel 22 van de DSU van toepassing.

    Artikel XXIV

    De Raad voor de Handel in Diensten

    1.  
    De Raad voor de Handel in Diensten vervult de taken die hem worden opgedragen ten einde de uitvoering en de doelstellingen van deze Overeenkomst te bevorderen. De Raad kan de suborganen oprichten die hij voor de doeltreffende vervulling van zijn taken nuttig acht.
    2.  
    Vertegenwoordigers van alle Leden kunnen zitting hebben in de Raad en, tenzij de Raad anders beslist, in de suborganen van de Raad.
    3.  
    De voorzitter van de Raad wordt door de Leden gekozen.

    Artikel XXV

    Technische samenwerking

    1.  
    De in artikel IV, lid 2, bedoelde contactpunten zijn toegankelijk voor dienstverleners van Leden die aan ondersteuning door dergelijke contactpunten behoefte hebben.
    2.  
    Technische bijstand aan ontwikkelingslanden wordt op multilateraal niveau door het Secretariaat verstrekt. Besluiten over technische bijstand worden door de Raad voor de Handel in Diensten genomen.

    Artikel XXVI

    Betrekkingen met andere internationale organisaties

    De Algemene Raad stelt de nodige regels vast voor overleg en samenwerking met de Verenigde Naties en de gespecialiseerde agentschappen van de Verenigde Naties, alsmede andere intergouvernementele organisaties die zich met diensten bezighouden.



    DEEL VI

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel XXVII

    Weigering toekenning voordelen

    Een Lid kan weigeren de voordelen van deze Overeenkomst toe te kennen:

    a) 

    voor de verlening van een dienst, indien het vaststelt dat deze dienst wordt verleend vanaf of op het grondgebied van een niet-Lid dan wel een Lid ten aanzien waarvan hij de WTO-Overeenkomst niet toepast;

    b) 

    voor de verlening van een zeevervoerdienst, wanneer het vaststelt dat de dienst wordt verleend:

    i) 

    door een vaartuig dat geregistreerd is volgens het recht van een niet-Lid of een Lid ten aanzien waarvan het de WTO-Overeenkomst niet toepast, en

    ii) 

    door een persoon van een niet-Lid of een Lid ten aanzien waarvan het de WTO-overeenkomst niet toepast die het vaartuig geheel of gedeeltelijk exploiteert en/of gebruikt;

    c) 

    aan een dienstverlener die een rechtspersoon is, indien het vaststelt dat deze geen dienstverlener van een ander Lid is dan wel dat deze een dienstverlener van een Lid is ten aanzien waarvan het de WTO-Overeenkomst niet toepast.

    Artikel XXVIII

    Definities

    Voor de toepassing van deze Overeenkomst:

    a) 

    betekent „maatregel” elke maatregel van een Lid, in de vorm van een wet, regeling, voorschrift, procedure, besluit, administratieve handeling, dan wel in enigerlei andere vorm;

    b) 

    omvat „verlening van een dienst” de produktie, distributie, marketing, verkoop en levering van een dienst;

    c) 

    omvatten „maatregelen van de Leden die de handel in diensten raken” maatregelen met betrekking tot

    i) 

    de aankoop, de betaling of het gebruik van een dienst;

    ii) 

    de met een verlening van een dienst samenhangende toegang tot en het gebruik van diensten waarvan deze Leden eisen dat deze algemeen aan het publiek worden aangeboden;

    iii) 

    de aanwezigheid, commerciële aanwezigheid daarbij inbegrepen, van personen van een Lid ten behoeve van de verlening van een dienst op het grondgebied van een ander Lid;

    d) 

    betekent „commerciële aanwezigheid” elk soort zakelijke of beroepsmatige vestiging, waaronder die door middel van

    i) 

    de oprichting, overname of handhaving van een rechtspersoon, of

    ii) 

    de oprichting of handhaving van een filiaal of vertegenwoordigingskantoor

    op het grondgebied van een Lid met als doel een dienst te verlenen;

    e) 

    betekent „dienstensector”

    i) 

    in verband met een specifieke verbintenis, een of meer, dan wel alle, subsectoren van die dienstensector, als in de Lijst van een Lid omschreven;

    ii) 

    anders, de hele desbetreffende dienstensector, met inbegrip van alle subsectoren;

    f) 

    betekent „dienst van een ander Lid” een dienst die wordt verleend

    i) 

    vanaf of op het grondgebied van dat andere Lid, of in geval van zeevervoer, door een vaartuig dat volgens het recht van dat andere Lid is geregistreerd, of door een persoon van dat andere Lid die de dienst door middel van gehele of gedeeltelijke exploitatie en/of gebruik van een schip verleent; of

    ii) 

    in geval van verlening van een dienst via een commerciële aanwezigheid of de aanwezigheid van natuurlijke personen, door een dienstverlener van dat andere Lid;

    g) 

    betekent „dienstverlener” elke persoon die een dienst verleent ( 174 );

    h) 

    betekent „dienstverlener met een monopolie” elke persoon, publiek of privaat, die op de desbetreffende markt op het grondgebied van een Lid door dat Lid formeel of feitelijk als de enige verlener van die dienst is erkend of opgericht;

    i) 

    betekent „consument van een dienst” elke persoon die een dienst ontvangt of gebruikt;

    j) 

    betekent „persoon” een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;

    k) 

    betekent „natuurlijke persoon van een ander Lid” een natuurlijke persoon die op het grondgebied van dat andere of enig ander Lid woonachtig is en die naar het recht van dat andere Lid:

    i) 

    onderdaan van dat andere Lid is; of

    ii) 

    het recht heeft op het grondgebied van dat andere Lid een vaste woonplaats te hebben, indien dat Lid

    1. 

    geen onderdanen heeft; of

    2. 

    zijn vaste ingezetenen in belangrijke mate op dezelfde wijze als zijn onderdanen behandelt, met betrekking tot maatregelen die de handel in diensten raken en die bij de aanvaarding van of toetreding tot de WTO-Overeenkomst zijn aangemeld, met dien verstande dat geen Lid verplicht is deze vaste ingezetenen gunstiger te behandelen dan dat andere Lid. De aanmelding omvat de verbintenis dat het Lid voor deze vaste ingezetenen, in overeenstemming met zijn wetten en voorschriften, dezelfde verantwoordelijkheden op zich neemt als het andere Lid ten opzichte van zijn onderdanen heeft;

    l) 

    betekent „rechtspersoon” iedere juridische eenheid, naar toepasselijk recht opgericht of anderszins georganiseerd, met winst- of andere oogmerken, en in eigendom van particulieren dan wel van de overheid, met inbegrip van elke kapitaalvennootschap, trust, personenvennootschap, joint-venture, eenmanszaak of associatie;

    m) 

    betekent „rechtspersoon van een ander Lid” een rechtspersoon die:

    i) 

    naar het recht van dat andere Lid opgericht of anderszins georganiseerd is, en die zich met belangrijke zakelijke transacties op het grondgebied van dat Lid of van enig ander Lid bezighoudt; of,

    ii) 

    in geval van dienstverlening door middel van een commerciële aanwezigheid, eigendom is van:

    1. 

    natuurlijke personen van dat Lid; of

    2. 

    de onder i) omschreven rechtspersonen van dat andere Lid; of waarover deze personen zeggenschap hebben;

    n) 

    is een rechtspersoon

    i) 

    het „eigendom” van personen van een Lid indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal in het bezit is van personen van dat Lid die volledig over hun aandeel kunnen beschikken;

    ii) 

    een persoon waarover personen van een Lid „zeggenschap hebben” wanneer die personen bevoegd zijn een meerderheid van de bestuurders te benoemen of de handelingen van de rechtspersoon anderszins te sturen;

    iii) 

    „gelieerd” met een andere persoon wanneer de rechtspersoon zeggenschap heeft over die andere persoon of andersom, dan wel dat zij beiden onder zeggenschap staan van dezelfde persoon;

    o) 

    omvatten „directe belastingen” alle belastingen op het totale inkomen, het totale kapitaal, of onderdelen van inkomen of kapitaal, waaronder belastingen op winsten uit overdracht van eigendom, belastingen op onroerend goed, erfenissen en schenkingen, of belastingen op het totale bedrag aan door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsook belastingen op waardevermeerdering van kapitaal.

    Artikel XXIX

    Bijlagen

    De bijlagen bij deze Overeenkomst vormen een integrerend deel van deze Overeenkomst.

    Bijlage betreffende vrijstellingen van de toepassing van artikel II

    Toepassingsgebied

    1. In deze bijlage worden de voorwaarden omschreven waaronder een Lid bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst van zijn verplichtingen krachtens artikel II, lid 1, wordt vrijgesteld.

    2. Elk na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst gedaan verzoek om een nieuwe vrijstelling wordt overeenkomstig artikel IX, lid 3, van die Overeenkomst behandeld.

    Herziening

    3. De Raad voor de Handel in Diensten gaat over tot een herziening van alle vrijstellingen die voor een periode van meer dan vijf jaar zijn verleend. De eerste herziening vindt ten laatste vijf jaar na inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst plaats.

    4. Bij deze herziening,

    a) 

    onderzoekt de Raad voor de Handel in Diensten of omstandigheden die tot de vrijstelling aanleiding hebben gegeven, nog bestaan; en

    b) 

    stelt hij de datum van een eventuele volgende herziening vast.

    Beëindiging

    5. De vrijstelling voor een Lid van zijn verplichtingen op grond van artikel II, lid 1, van de Overeenkomst betreffende een bepaalde maatregel eindigt op de in de vrijstelling bepaalde datum.

    6. In beginsel duren vrijstellingen niet langer dan tien jaar. Zij worden bij elke latere handelsliberaliserings-ronde besproken.

    7. Aan het einde van de vrijstellingsperiode meldt een Lid de Raad voor de Handel in Diensten dat de onverenigbare maatregel in overeenstemming met artikel II, lid 1, is gebracht.

    Lijsten van vrijstellingen van de toepassing van artikel II

    (De overeengekomen lijsten van vrijstellingen op grond van artikel II, lid 2, worden bij het verdragsexemplaar van de WTO-Overeenkomst gevoegd.)

    Bijlage betreffende het verkeer van natuurlijke personen die diensten verlenen die onder het toepassingsbied van de Overeenkomst vallen

    1. Deze bijlage is van toepassing op natuurlijke personen die dienstverlener van een Lid zijn, en op. natuurlijke personen van een Lid die in dienst zijn bij een dienstverlener van een Lid, ten behoeve van de verlening van een dienst.

    2. De Overeenkomst is noch van toepassing op maatregelen betreffende natuurlijke personen die toegang zoeken tot de arbeidsmarkt van een Lid, noch op maatregelen aangaande staatsburgerschap, verblijf of werk op permanente basis.

    3. De Leden kunnen in overeenstemming met deel III en deel IV van de Overeenkomst onderhandelen over specifieke verbintenissen betreffende het verkeer van alle categorieën natuurlijke personen die diensten verlenen die onder het toepassingsgebied van de Overeenkomst vallen. Natuurlijke personen die onder een specifieke verbintenis vallen, mogen in overeenstemming met de voorwaarden van die verbintenis diensten verlenen.

    4. Een Lid wordt door de Overeenkomst niet verhinderd maatregelen toe te passen tot regeling van de binnenkomst of het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen op zijn grondgebied, daarbij inbegrepen maatregelen ter bescherming van de integriteit van zijn grenzen, of ter verzekering van het ordelijke verkeer van natuurlijke personen over zijn grenzen, maar deze maatregelen mogen niet zo worden toegepast dat de voordelen die een Lid uit op grond van een specifieke verbintenis toekomen, daardoor worden uitgehold of teniet gedaan ( 175 ).

    Bijlage betreffende luchtvervoerdiensten

    1. Deze bijlage is van toepassing op maatregelen die de handel in al dan niet in een lijst opgenomen luchtvervoerdiensten, alsmede bijkomende diensten, raken. Bevestigd wordt dat een specifieke verbintenis of verplichting ingevolge deze Overeenkomst de verplichtingen van een Lid ingevolge bilaterale of multilaterale overeenkomsten die op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van kracht zijn niet beperken of aantasten.

    2. De Overeenkomst, inclusief de daarbij behorende procedures voor geschillenbeslechting, is niet van toepassing op maatregelen betreffende:

    a) 

    verkeersrechten, ongeacht de wijze waarop ze zijn toegekend; of

    b) 

    diensten die rechtstreeks met de uitoefening van verkeersrechten verband houden,

    met uitzondering van hetgeen in punt 3 van deze bijlage is bepaald.

    3. De Overeenkomst is van toepassing op maatregelen betreffende:

    a) 

    reparatie en onderhoud van vliegtuigen;

    b) 

    verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten;

    c) 

    diensten in verband met geautomatiseerde boekingssystemen (CRS).

    4. De procedures voor geschillenbeslechting van de Overeenkomst kunnen uitsluitend worden ingeroepen wanneer de betrokken Leden verplichtingen of specifieke verbintenissen zijn aangegaan en wanneer de mogelijkheden voor geschillenbeslechting op grond van andere bilaterale of multilaterale overeenkomsten zijn uitgeput.

    5. De Raad voor de handel in diensten evalueert regelmatig, en ten minste iedere vijf jaar, de ontwikkelingen in de luchtvervoersector en de werking van deze bijlage ten einde de eventuele verdere toepassing van de Overeenkomst op deze sector te overwegen.

    6. Definities:

    a) 

    „reparatie en onderhoud van vliegtuigen” betekent alle werkzaamheden aan een uit de dienst genomen vliegtuig of een onderdeel daarvan, met uitzondering van de zogenaamde gronddiensten;

    b) 

    „verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten” betekent de mogelijkheid voor de betrokken luchtvervoermaatschappij haar vervoerdiensten vrij te verkopen en op de markt te brengen, met inbegrip van alle marketingaspecten als marktonderzoek, reclame en distributie. De tarifering van luchtvervoerdiensten en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden vallen niet onder deze activiteiten.

    c) 

    „Geautomatiseerde boekingssystemen (CRS)” betekent dienstverlening door middel van computersystemen die informatie bevatten over dienstregeling, beschikbaarheid, tarieven en regels daarvoor, met behulp waarvan boekingen kunnen worden gedaan of vervoerbewijzen uitgegeven.

    d) 

    „Verkeersrechten” betekent het recht tegen vergoeding geregelde of ongeregelde diensten te onderhouden en/of passagiers, vracht en post te vervoeren van, naar, binnen of over het grondgebied van een Lid, met inbegrip van het vliegen op luchthavens, het exploiteren van routes, de te vervoeren soorten vracht, het voorzien in capaciteit, de toe te passen tarieven en de daarvoor geldende voorwaarden, en criteria voor aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen, waaronder criteria als aantal, eigendom en zeggenschap.

    Bijlage betreffende financiële diensten

    1.    Toepassingsgebied en definities

    a) 

    Deze bijlage is van toepassing op maatregelen die de verlening van financiële diensten raken. In deze bijlage betekent verlening van een financiële dienst de verlening van een dienst, zoals gedefinieerd in artikel I, lid 2, van de Overeenkomst.

    b) 

    Voor de toepassing van artikel I, lid 3, onder b), van de Overeenkomst betekent „een in de uitoefening van overheidsgezag verleende dienst” het volgende:

    i) 

    activiteiten van een centrale bank, monetaire autoriteit of een andere openbare instantie ten behoeve van het monetair beleid of het wisselkoersbeleid;

    ii) 

    activiteiten in het kader van een wettelijk systeem van sociale zekerheid of algemene ouderdomsvoorziening; en

    iii) 

    andere door een openbare instantie voor rekening, met garantie of met gebruikmaking van de financiële middelen van de overheid ondernomen activiteiten.

    c) 

    Wanneer een Lid toestaat dat een onder b), ii), of b), iii), van dit punt genoemde activiteit door zijn verleners van financiële diensten in concurrentie met een openbare instantie of een verlener van financiële diensten wordt verricht, valt deze activiteit onder „diensten” in de zin van artikel I, lid 3, onder b), van de Overeenkomst.

    d) 

    Artikel I, lid 3, onder c), van de Overeenkomst is niet van toepassing op diensten die niet onder deze bijlage vallen.

    2.    Binnenlandse regelingen

    a) 

    In afwijking van andere bepalingen van de Overeenkomst wordt een Lid niet verhinderd maatregelen van bedrijfseconomisch toezicht te nemen, daarbij inbegrepen maatregelen ter bescherming van investeerders, spaarders, polishouders of personen jegens wie een financiële dienstverlener een fiduciaire verplichting heeft, of ter verzekering van de integriteit en stabiliteit van het financiële systeem. Wanneer deze maatregelen niet in overeenstemming met de bepalingen van de Overeenkomst zijn, mogen zij niet worden gebruikt als middel om aan de krachtens de Overeenkomst op een Lid rustende verbintenissen of verplichtingen te ontkomen.

    b) 

    Niets in de Overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat van een Lid bekendmaking kan worden geëist van gegevens over de zaken en rekeningen van individuele klanten of van vertrouwelijke informatie of informatie inzake eigendomsrechten die in het bezit van openbare instanties is.

    3.    Erkenning

    a) 

    Een Lid kan maatregelen van bedrijfseconomisch toezicht van elk ander land erkennen door te bepalen op welke wijze de maatregelen van het Lid betreffende financiële diensten worden toegepast. Deze erkenning, door harmonisatie of op andere wijze, kan op een overeenkomst of regeling met het betrokken land worden gebaseerd of autonoom geschieden.

    b) 

    Een Lid, partij bij een onder a) genoemde, toekomstige dan wel bestaande overeenkomst of regeling, verleent andere belangstellende Leden voldoende gelegenheid om over toetreding tot die overeenkomst of regeling te onderhandelen of met hem over daarmee vergelijkbare overeenkomsten of regelingen te onderhandelen in omstandigheden die tot gelijkwaardige resultaten leiden op het gebied van regulering, uitvoering, toezicht en, indien van toepassing, procedures voor de uitwisseling van informatie tussen de partijen bij de overeenkomst of regeling. Wanneer een Lid autonoom tot erkenning overgaat, geeft het elk ander Lid voldoende gelegenheid aan te tonen dat deze omstandigheden bestaan.

    c) 

    Artikel VII, lid 4, onder b), is niet van toepassing wanneer een Lid voornemens is maatregelen van bedrijfseconomisch toezicht van een ander land te erkennen.

    4.    Geschillenbeslechting

    Panels voor de beslechting van geschillen over voorzorgskwesties of andere financiële aangelegenheden beschikken over de benodigde deskundigheid betreffende de specifieke financiële dienst die voorwerp van geschil is.

    5.    Definities

    Voor de toepassing van deze bijlage:

    a) 

    betekent een financiële dienst elke dienst van financiële aard, aangeboden door een financiële dienstverlener van een Lid. Financiële diensten omvatten alle verzekeringen en daarmee verwante diensten, alsmede bancaire en andere financiële diensten (verzekeringen uitgezonderd). Financiële diensten omvatten de volgende activiteiten:

    Verzekeringen en daaraan verwante diensten

    i) 

    Directe verzekeringen (waaronder medeverzekering)

    A) 

    levensverzekering

    B) 

    schadeverzekering;

    ii) 

    herverzekering en retrocessie;

    iii) 

    verzekeringsbemiddeling, zoals makelaardij en agentschap;

    iv) 

    ondersteunende diensten bij verzekering, zoals diensten van adviseurs en actuarissen en diensten in verband met risicobeoordeling en de afwikkeling van claims.

    Bancaire en andere financiële diensten (verzekeringen uitgezonderd)

    v) 

    aanvaarding van deposito's en andere terugbetaalbare fondsen van het publiek;

    vi) 

    alle soorten leningen, waaronder consumentenkrediet en hypotheken, factoring en financiering van commerciële transacties;

    vii) 

    financiële leasing;

    viii) 

    alle diensten in verband met het betalingsverkeer en de overmaking van geld, waaronder credit cards, betaalkaarten, debetkaarten, travellers cheques en bankwissels;

    ix) 

    garanties en verbintenissen;

    x) 

    transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten, op de beurs of op de markt van niet-genoteerde fondsen of anderszins ten aanzien van:

    A) 

    geldmarktinstrumenten (met inbegrip van cheques, effecten, depositocertificaten);

    B) 

    deviezen;

    C) 

    derivaten, met inbegrip van termijninstrumenten en opties;

    D) 

    wisselkoers- en rentetariefinstrumenten, waaronder produkten als swaps, forward rate agreements;

    E) 

    verhandelbare effecten;

    F) 

    andere verhandelbare instrumenten en financiële activa, edelmetaal inbegrepen;

    xi) 

    deelneming in uitgiften van alle soorten waardepapieren, daarbij inbegrepen garantieverlening en plaatsing in de hoedanigheid van agent (publiek dan wel particulier) en verlening van diensten betreffende deze uitgiften;

    xii) 

    financiële bemiddeling;

    xiii) 

    beheer van activa, zoals het beheer van contanten of portefeuillebeheer, alle vormen van beheer van collectieve investeringen, beheer van pensioenfondsen, diensten aangaande bewaarneming, deposito en fiduciaire diensten;

    xiv) 

    betalings- en compensatiediensten in verband met financiële activa, daarbij inbegrepen waardepapieren, derivaten en andere verhandelbare instrumenten;

    xv) 

    verstrekking en doorgifte van financiële informatie en bewerking van financiële gegevens en daarop betrekking hebbende software door verleners van andere financiële diensten;

    xvi) 

    advies-, bemiddelings- en andere ondersteunende financiële diensten, behorende bij alle onder v) tot en met xv) vermelde activiteiten, daarbij inbegrepen kredietonderzoek en -analyse, onderzoek en advies aangaande investeringen en beleggingen, advies over overnames, bedrijfs-reorganisatie en strategie.

    b) 

    betekent verlener van financiële diensten iedere natuurlijke of rechtspersoon van een Lid die financiële diensten wenst te verlenen of verleent, met dien verstande dat de term „verlener van financiële diensten” geen openbare instanties omvat.

    c) 

    betekent „openbare instantie”:

    i) 

    een overheid, centrale bank of monetaire autoriteit van een Lid, of een instantie onder bestuur of in eigendom van een Lid, die zich hoofdzakelijk bezighoudt met de uitvoering van overheidstaken of -activiteiten ten behoeve van overheidsdoeleinden, uitgezonderd een instantie die zich hoofdzakelijk bezighoudt met verlening van financiële diensten op commerciële basis; of

    ii) 

    een particuliere instantie, wanneer deze taken vervult die normalerwijze door een centrale bank of monetaire autoriteit worden vervuld.

    Tweede bijlage betreffende financiële diensten

    1. In afwijking van artikel II van de Overeenkomst en de punten 1 en 2 van de bijlage betreffende vrijstellingen van de toepassingen van artikel II kan een Lid, gedurende een periode van 60 dagen die vier maanden na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst aanvangt, in die bijlage de maatregelen betreffende financiële diensten opnemen die met artikel II, lid 1, van de Overeenkomst onverenigbaar zijn.

    2. In afwijking van artikel XXI van de Overeenkomst kan een Lid, gedurende een periode van 60 dagen die vier maanden na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst aanvangt, alle in zijn Lijst opgenomen specifieke verbintenissen betreffende financiële diensten of een gedeelte daarvan uitbreiden, wijzigen of intrekken.

    3. De Raad voor de Handel in Diensten stelt alle procedures vast die voor de toepassing van de punten 1 en 2 nodig zijn.

    Bijlage betreffende onderhandelingen over zeevervoerdiensten

    1. Artikel II en de bijlage betreffende vrijstellingen van de toepassing van artikel II, alsmede het vereiste om alle met de meestbegunstiging strijdige maatregelen die een Lid handhaaft in de bijlage op te nemen, treden voor de internationale scheepvaart, de ondersteunende diensten en wat de toegang tot en het gebruik van havenfaciliteiten betreft pas in werking op:

    a) 

    de overeenkomstig punt 4 van het Ministeriële besluit betreffende onderhandelingen over zeevervoerdiensten te bepalen datum van toepassing; of

    b) 

    mochten de onderhandelingen niet slagen, de in dit besluit aangeven datum van het eindrapport van de Onderhandelingsgroep Zeevervoerdiensten.

    2. Punt 1 is niet van toepassing op specifieke verbintenissen betreffende zeevervoerdiensten die in een Lijst van een Lid zijn opgenomen.

    3. Een Lid kan vanaf de afronding van de in punt 1 genoemde onderhandelingen en vóór de datum van toepassing, in afwijking van artikel XXI, al zijn specifieke verbintenissen voor deze sector of een gedeelte daarvan, wijzigen of intrekken, zonder compensatie aan te bieden.

    Bijlage betreffende telecommunicatie

    1.    Doelstellingen

    Gezien de bijzondere kenmerken van de sector telecommunicatiediensten en vooral de dubbele rol van deze sector als afzonderlijke economische activiteit en als fundamenteel transportmiddel ten behoeve van andere economische activiteiten zijn de Leden de volgende bijlage overeengekomen, ter uitbreiding van de bepalingen van de Overeenkomst aangaande maatregelen die de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten raken. Bijgevolg zijn in deze bijlage aantekeningen en aanvullende bepalingen op de Overeenkomst neergelegd.

    2.    Toepassingsgebied

    a) 

    Deze bijlage is van toepassing op alle maatregelen van een Lid die de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten raken ( 176 ).

    b) 

    Deze bijlage is niet van toepassing op maatregelen met betrekking tot de verspreiding van radio- of televisieprogramma's via de kabel of door middel van rechtstreekse uitzending.

    c) 

    Geen bepaling in deze bijlage wordt in die zin uitgelegd dat:

    i) 

    van een Lid wordt verlangd toe te staan dat een dienstverlener van een ander Lid telecommunicatienetwerken of -diensten instelt, ontwikkelt, verwerft, huurt, exploiteert of levert op andere wijze dan in de Lijst bepaald, of

    ii) 

    van een Lid wordt verlangd telecommunicatienetwerken of -diensten die niet aan het algemene publiek worden aangeboden, in te stellen, te ontwikkelen, te verwerven, te huren, te exploiteren of te leveren (dan wel dienstverleners binnen zijn rechtsgebied daartoe te verplichten).

    3.    Definities

    Voor de toepassing van deze bijlage:

    a) 

    betekent „telecommunicatie” de transmissie en ontvangst van signalen via elektromagnetische middelen;

    b) 

    betekent „openbare telecommunicatiedienst” elke telecommunicatiedienst ten aanzien waarvan een Lid, uitdrukkelijk of feitelijk, eist dat deze aan het algemene publiek wordt aangeboden. Deze diensten kunnen onder meer telegraaf-, telefoon-, telex- en datatransmissiediensten omvatten die gekenmerkt worden door de real-time-transmissie van door de klant tussen twee of meer punten verzonden informatie, zonder dat de vorm of inhoud van de informatie van de klant van eindpunt tot eindpunt wordt gewijzigd;

    c) 

    betekent „openbaar telecommunicatienetwerk” de openbare telecommunicatie-infrastructuur waardoor telecommunicatie tussen twee bepaalde eindpunten van een netwerk mogelijk wordt gemaakt;

    d) 

    betekent „interne bedrijfscommunicatie” telecommunicatie waardoor een bedrijf intern of met zijn dochterondernemingen, filialen en, afhankelijk van de nationale wetten en regelingen van een Lid, met gelieerde bedrijven kan communiceren, en deze laatste onderling kunnen communiceren. Voor de toepassing van deze bepaling geldt de definitie die door ieder Lid van de begrippen „dochteronderneming”, „filiaal” en, indien van toepassing, „gelieerd bedrijf” wordt gegeven. Diensten, op al dan niet commerciële basis verleend aan bedrijven die geen dochteronderneming, filiaal of gelieerd bedrijf zijn, of aangeboden aan klanten of potentiële klanten, vallen niet onder het begrip „interne bedrijfscommunicatie” van deze bijlage;

    e) 

    wordt iedere verwijzing naar een punt of alinea van deze Bijlage geacht betrekking te hebben op alle onderdelen daarvan.

    4.    Doorzichtigheid

    Bij de toepassing van artikel III van de Overeenkomst ziet ieder Lid erop toe dat relevante informatie over voorwaarden betreffende de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten voor het publiek beschikbaar is, waaronder informatie over tarieven en andere aan de diensten verbonden voorwaarden; specificaties van technische interfaces met de netwerken en diensten; informatie over de organen die belast zijn met de opstelling en goedkeuring van normen voor toegang en gebruik; voorwaarden voor koppeling van eind- of andere apparatuur; en de eventuele vereisten inzake aanmelding, registratie of vergunningen.

    5.    Toegang tot en gebruik van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten

    a) 

    Ieder Lid ziet erop toe dat een dienstverlener van een ander Lid voor de verlening van een in zijn Lijst opgenomen dienst onder redelijke en niet-discriminerende voorwaarden toegang heeft tot en gebruik kan maken van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Deze verplichting wordt, onder meer, door toepassing van de punten b) tot en met f) ten uitvoer gelegd ( 177 ).

    b) 

    Ieder Lid ziet erop toe dat dienstverleners van andere Leden toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van alle binnen of buiten de grenzen van dat Lid aangeboden openbare telecommunicatienetwerken en -diensten, particuliere huurlijnen inbegrepen, en zorgt er te dien einde voor, overeenkomstig de punten e) en f), dat het de verleners is toegestaan:

    i) 

    eind- of andere apparatuur met interfaces met het netwerk en noodzakelijk voor de verlening van hun diensten te kopen of te huren en aan te sluiten;

    ii) 

    particuliere huurlijnen of lijnen in particuliere eigendom te verbinden met openbare telecommunicatienetwerken en -diensten of met lijnen, gehuurd door of in eigendom van een andere dienstverlener; en

    iii) 

    exploitatieprotocollen van hun keuze te gebruiken voor de verlening van alle diensten, andere dan die welke noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat telecommunicatienetwerken en -diensten voor het algemene publiek beschikbaar zijn.

    c) 

    Ieder Lid ziet erop toe dat dienstverleners van andere Leden openbare telecommunicatienetwerken en -diensten kunnen gebruiken voor het binnenlandse en grensoverschrijdende verkeer van informatie, daarbij inbegrepen de interne bedrijfscommunicatie van deze dienstverleners, en voor toegang tot informatie in gegevensbestanden of tot informatie die op andere wijze in machine-leesbare vorm is opgeslagen op het grondgebied van dit Lid. Alle nieuwe of gewijzigde maatregelen van een Lid die ingrijpende consequenties hebben voor dit gebruik worden aangemeld en vormen het onderwerp van overleg, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst.

    d) 

    In afwijking van de vorige alinea kan een Lid de maatregelen nemen die noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en vertrouwelijkheid van berichten, mits deze maatregelen niet op zodanige wijze worden toegepast dat zij een arbitraire of ongerechtvaardigde discriminatie dan wel een verkapte beperking van de handel in diensten vormen.

    e) 

    Ieder Lid ziet erop toe dat voor de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten uitsluitend voorwaarden worden gesteld die noodzakelijk zijn:

    i) 

    ter vrijwaring van de verantwoordelijkheid als openbare instantie van leveranciers van telecommunicatienetwerken en -diensten en met name hun bevoegdheid hun netwerken of diensten aan het algemene publiek ter beschikking te stellen;

    ii) 

    ter bescherming van de technische integriteit van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten; of

    iii) 

    om ervoor te zorgen dat dienstverleners van een ander Lid geen diensten verlenen, tenzij dit op grond van de Lijst van specifieke verbintenissen van het Lid is toegestaan.

    f) 

    Mits de voorwaarden voor toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten aan de in punt e) genoemde criteria voldoen, mogen zij het volgende omvatten:

    i) 

    beperkingen ter zake van wederverkoop en medegebruik van de diensten;

    ii) 

    de eis gespecificeerde technische interfaces te gebruiken, daarbij inbegrepen interface-protocollen, voor koppeling aan de netwerken en diensten;

    iii) 

    indien nodig, eisen met het oog op de interoperabiliteit van de diensten en ter bevordering van de in punt 7, onder a), omschreven doelstellingen;

    iv) 

    type-goedkeuring van eind- of andere apparatuur met interfaces met het netwerk en technische eisen voor de koppeling van die apparatuur aan de netwerken;

    v) 

    beperkingen ter zake van de koppeling van lijnen, in particuliere huur of eigendom, aan de netwerken, diensten of lijnen, gehuurd door of in eigendom van een andere dienstverlener; of

    vi) 

    aanmelding, registratie en verlening van vergunningen.

    g) 

    In afwijking van het bepaalde in de voorgaande punten van deze afdeling kan een Lid dat een ontwikkelingsland is, in overeenstemming met zijn ontwikkelingsniveau, redelijke voorwaarden stellen voor de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten indien dit nodig is voor de versterking van de binnenlandse telecommunicatie-infrastructuur en dienstencapaciteit, alsmede voor de vergroting van zijn deelname aan de internationale handel in telecommunicatiediensten. Deze voorwaarden worden in de Lijst van het Lid omschreven.

    6.    Technische samenwerking

    a) 

    De Leden erkennen dat een efficiënte, geavanceerde telecommunicatie-infrastructuur in. de landen, met name in ontwikkelingslanden, van wezenlijk belang is voor de expansie van hun handel in diensten. Met het oog hierop hechten de Leden hun goedkeuring aan en stimuleren zij de deelname, voor zover maar enigszins praktisch mogelijk, van ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden, hun leveranciers van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten, alsmede van andere instanties, aan ontwikkelingsprogramma's van internationale en regionale organisaties, waaronder de Internationale Telecommunicatie-unie, het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties en de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling.

    b) 

    De Leden stimuleren en ondersteunen samenwerking op het gebied van telecommunicatie tussen ontwikkelingslanden op internationaal, regionaal en subregionaal niveau.

    c) 

    De Leden stellen, in samenwerking met de betrokken internationale organisaties, voor zover praktisch mogelijk, informatie betreffende telecommunicatiediensten, ontwikkelingen op telecommunicatiegebied en informatietechnologie ter beschikking van de ontwikkelingslanden ten einde deze bij de versterking van hun binnenlandse telecommunicatiedienstensector te helpen.

    d) 

    De Leden schenken speciale aandacht aan de mogelijkheden voor de minstontwikkelde landen buitenlandse verleners van telecommunicatiediensten aan te moedigen een bijdrage te leveren aan de overdracht van technologie, opleiding en andere activiteiten waardoor de ontwikkeling van hun telecommunicatie-infrastructuur en de expansie van hun handel in telecommunicatiediensten worden ondersteund.

    7.    Verhouding tot internationale organisaties en internationale overeenkomsten

    a) 

    De Leden erkennen het belang van internationale normen voor de wereldwijde compatibiliteit en interoperabiliteit van telecommunicatie-netwerken en -diensten, en verbinden zich tot bevordering van deze normen via de werkzaamheden, van de betrokken internationale organen, daarbij inbegrepen de Internationale Telecommunicatie-unie en de Internationale Organisatie voor normalisatie.

    b) 

    De Leden erkennen de rol van intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties en overeenkomsten met het oog op het doeltreffend functioneren van binnenlandse en wereldwijde telecommunicatie-diensten, met name van de Internationale Telecommunicatie-unie. Indien van toepassing, stellen de Leden de nodige regelingen op voor overleg met deze organisaties over aangelegenheden die uit de tenuitvoerlegging van deze bijlage voortvloeien.

    Bijlage betreffende onderhandelingen over basistelecommunicatie

    1. Artikel II en de bijlage betreffende vrijstellingen van de toepassing van artikel II, alsmede de verplichting iedere door een Lid gehandhaafde en met de meestbegunstiging strijdige maatregel in de bijlage op te nemen, treden wat basistelecommunicatie betreft eerst in werking op:

    a) 

    de krachtens punt 5 van het Ministerieel besluit betreffende onderhandelingen over basistelecommunicatie vast te stellen datum van toepassing; of

    b) 

    indien de onderhandelingen niet slagen, de in dat besluit genoemde datum van het eindrapport van de Onderhandelingsgroep Basistelecommunicatie.

    2. Punt 1 is niet van toepassing op specifieke verbintenissen op het gebied van basistelecommunicatie die in de Lijst van een Lid zijn opgenomen.

    BIJLAGE IC

    OVEREENKOMST INZAKE DE HANDELSASPECTEN VAN DE INTELLECTUELE EIGENDOM

    DEEL I

    ALGEMENE BEPALINGEN EN GRONDBEGINSELEN

    DEEL II

    NORMEN BETREFFENDE HET BESTAAN, DE REIKWIJDTE EN DE GEBRUIKMAKING VAN RECHTEN UIT HOOFDE VAN DE INTELLECTUELE EIGENDOM

    1.

    Auteursrecht en naburige rechten

    2.

    Handelsmerken

    3.

    Geografische aanduidingen

    4.

    Tekeningen en modellen van nijverheid

    5.

    Octrooien

    6.

    Ontwerpen voor schakelpatronen (topografieën) van geïntegreerde schakelingen

    7.

    Bescherming van niet openbaar gemaakte informatie

    8.

    Bestrijding van concurrentiebeperkende gedragingen in contractuele licenties

    DEEL III

    HANDHAVING VAN DE RECHTEN UIT HOOFDE VAN DE INTELLECTUELE EIGENDOM

    1.

    Algemene verplichtingen

    2.

    Civiele en administratieve procedures en corrigerende maatregelen

    3.

    Voorlopige maatregelen

    4.

    Bijzondere vereisten in verband met maatregelen aan de grens

    5.

    Strafrechtelijke procedures

    DEEL IV

    VERWERVING EN INSTANDHOUDING VAN RECHTEN UIT HOOFDE VAN DE INTELLECTUELE EIGENDOM EN DAARMEDE SAMENHANGENDE PROCEDURES TUSSEN PARTIJEN

    DEEL V

    VOORKOMING EN BESLECHTING VAN GESCHILLEN

    DEEL VI

    OVERGANGSREGELINGEN

    DEEL VII

    INSTITUTIONELE REGELINGEN; SLOTBEPALINGEN

    OVEREENKOMST INZAKE DE HANDELSASPECTEN VAN DE INTELLECTUELE EIGENDOM



    DE LEDEN,

    GELEID DOOR DE WENS de verstoring van en belemmeringen voor de internationale handel te verminderen en rekening houdend met de noodzaak een doeltreffende en toereikende bescherming van de intellectuele eigendom te bevorderen en te verzekeren dat maatregelen en procedures om de rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom te handhaven niet zelf hinderpalen voor legitiem handelsverkeer worden;

    ERKENNEND dat er derhalve behoefte bestaat aan nieuwe regels en methoden betreffende:

    a) 

    de toepasselijkheid van de grondbeginselen van de GATT-Overeenkomst van 1994 en van de desbetreffende internationale overeenkomsten of verdragen inzake de intellectuele eigendom;

    b) 

    het voorzien in adequate normen en beginselen betreffende het bestaan, de reikwijdte en de gebruikmaking van met de handel verband houdende rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom;

    c) 

    het voorzien in doeltreffende en passende middelen om de met de handel verband houdende rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom te handhaven, rekening houdend met verschillen in nationale rechtsstelsels;

    d) 

    het voorzien in doeltreffende en snelle procedures om op multilateraal vlak geschillen tussen regeringen te voorkomen en te beslechten; en

    e) 

    overgangsregelingen gericht op een zo volledig mogelijke deelneming in de resultaten van de onderhandelingen;

    ERKENNEND DE NOODZAAK van een multilateraal kader van beginselen, regels en methoden om de internationale handel in namaakartikelen te bestrijden;

    ERKENNEND dat de intellectuele eigendom behoort tot de private rechten;

    ERKENNEND de doelstellingen van het overheidsbeleid, met inbegrip van doelstellingen inzake ontwikkeling en technologie, waarop nationale stelsels voor de bescherming van de intellectuele eigendom zijn gebaseerd;

    TEVENS ERKENNEND de bijzondere behoeften van de Leden die minstontwikkeld land zijn ten aanzien van maximale flexibiliteit bij de binnenlandse toepassing van wetten en voorschriften, ten einde hen in staat te stellen een deugdelijke en levensvatbare technologische basis te scheppen;

    BEKLEMTONEND het belang van de vermindering van spanningen door zich in sterkere mate ertoe te verbinden om geschillen om met de handel verband houdende kwesties ten aanzien van de intellectuele eigendom via multilaterale procedures te beslechten;

    GELEID DOOR DE WENS wederzijdse betrekkingen tot stand te brengen tussen de WTO en de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) en andere hiervoor in aanmerking komende internationale organisaties,

    ZIJN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:



    DEEL I

    ALGEMENE BEPALINGEN EN GRONDBEGINSELEN

    Artikel 1

    Aard en reikwijdte van verplichtingen

    1.  
    De Leden geven uitvoering aan de bepalingen van deze Overeenkomst. De Leden kunnen, maar zijn niet verplicht, in hun nationale wetgeving een uitgebreidere bescherming toepassen dan in deze Overeenkomst is vereist, mits deze bescherming niet in strijd is met de bepalingen van deze Overeenkomst. Het staat de Leden vrij de passende methode voor toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst binnen hun eigen rechtsstelsel en -praktijk te bepalen.
    2.  
    Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder „intellectuele eigendom” verstaan alle categorieën intellectuele eigendom die worden genoemd in deel II, titels 1 tot en met 7.
    3.  
    De Leden kennen de in deze Overeenkomst voorziene behandeling toe aan de onderdanen van andere Leden ( 178 ). Met betrekking tot de desbetreffende intellectuele eigendom wordt onder onderdanen van andere Leden verstaan de natuurlijke personen of rechtspersonen die zouden voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen voor de bescherming voorzien in het Verdrag van Parijs (1967), de Berner Conventie (1971), het Verdrag van Rome en het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen, als alle Leden van de WTO partij bij die verdragen zouden zijn ( 179 ). Een Lid dat gebruik maakt van de mogelijkheden bepaald in artikel 5, derde lid, of artikel 6, tweede lid, van het Verdrag van Rome dient een kennisgeving als voorzien in de bepalingen te richten aan de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom.

    Artikel 2

    Verdragen inzake de intellectuele eigendom

    1.  
    Wat betreft de delen II, III en IV van deze Overeenkomst leven de Leden de artikelen 1 tot en met 12 en 19 van het Verdrag van Parijs (1967) na.
    2.  
    Geen enkele bepaling in de delen I tot en met IV van deze Overeenkomst doet afbreuk aan de bestaande verplichtingen die de Leden jegens elkaar kunnen hebben ingevolge het Verdrag van Parijs, de Berner Conventie, het Verdrag van Rome en het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen.

    Artikel 3

    Nationale behandeling

    1.  
    Elk Lid kent aan onderdanen van andere Leden een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke het toekent aan zijn eigen onderdanen met betrekking tot de bescherming ( 180 ) van de intellectuele eigendom, onder voorbehoud van de uitzonderingen die reeds bepaald zijn in onderscheidenlijk het Verdrag van Parijs (1967), de Berner Conventie (1971), het Verdrag van Rome en het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen. Wat betreft uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties geldt deze verplichting slechts met betrekking tot de in deze Overeenkomst bepaalde rechten. Een Lid dat gebruik maakt van de mogelijkheden bepaald in artikel 6 van de Berner Conventie (1971) of artikel 16, eerste lid, onder b), van het Verdrag van Rome dient een kennisgeving als voorzien in die bepalingen te richten aan de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom.
    2.  
    Leden kunnen slechts gebruik maken van de ingevolge het eerste lid toegestane uitzonderingen in verband met rechterlijke en administratieve procedures, met inbegrip van de keuze van domicilie of de aanwijzing van een vertegenwoordiger binnen het rechtsgebied van een Lid, wanneer zulke uitzonderingen noodzakelijk zijn om de naleving te verzekeren van wetten en voorschriften die niet strijdig zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst en wanneer deze gedragingen niet plaatsvinden op een wijze die een verhulde beperking van het handelsverkeer vormt.

    Artikel 4

    Meestbegunstiging

    Met betrekking tot de bescherming van de intellectuele eigendom wordt elk voordeel, elke gunst, elk voorrecht of elke vrijstelling die c.q. dat een Lid verleent aan de onderdanen van een ander land terstond en onvoorwaardelijk verleend aan de onderdanen van alle andere Leden. Uitgezonderd van deze verplichting zijn door een Lid verleende voordelen, gunsten, voorrechten of vrijstellingen:

    a) 

    die voortvloeien uit internationale overeenkomsten inzake rechtshulp en rechtshandhaving van algemene aard en niet in het bijzonder zijn beperkt tot de bescherming van de intellectuele eigendom;

    b) 

    die zijn verleend overeenkomstig de bepalingen van de Berner Conventie (1971) of het Verdrag van Rome, waarbij wordt toegestaan dat de toegekende behandeling niet wordt bepaald door de nationale behandeling, maar door de in een ander land toegekende behandeling;

    c) 

    met betrekking tot de rechten van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties waarin ingevolge deze Overeenkomst niet is voorzien;

    d) 

    die voortvloeien uit internationale overeenkomsten betreffende de bescherming van de intellectuele eigendom die in werking zijn getreden vóór de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, mits deze overeenkomsten ter kennis worden gebracht van de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom en geen willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie van onderdanen van andere Leden inhouden.

    Artikel 5

    Multilaterale overeenkomsten inzake de verwerving of instandhouding van bescherming

    De verplichtingen ingevolge de artikelen 3 en 4 zijn niet van toepassing op procedures bepaald in multilaterale overeenkomsten gesloten onder auspiciën van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom betreffende de verwerving of instandhouding van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom.

    Artikel 6

    Uitputting van rechten

    Ten behoeve van de beslechting van geschillen krachtens deze Overeenkomst mag, onverminderd de bepalingen van de artikelen 3 en 4, geen enkele bepaling in deze Overeenkomst worden aangewend om de kwestie van de uitputting van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom te regelen.

    Artikel 7

    Doelstellingen

    De bescherming en handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom dient bij te dragen aan de bevordering van technologische vernieuwing en aan de overdracht en verspreiding van technologie, tot wederzijds voordeel van producenten en gebruikers van technologische kennis en op een wijze die bevorderlijk is voor het sociaal en economisch Welzijn, en aan een evenwicht tussen rechten en verplichtingen.

    Artikel 8

    Beginselen

    1.  
    De Leden kunnen, bij het opstellen of wijzigen van hun nationale wet- en regelgeving, de maatregelen aannemen die nodig zijn ter bescherming van de volksgezondheid en de voeding en ter bevordering van het algemeen belang in sectoren die van vitaal belang zijn voor hun sociaal-economische en technologische ontwikkeling, mits zodanige maatregelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst.
    2.  
    Passende maatregelen, mits in overeenstemming met de bepalingen van deze Overeenkomst, kunnen nodig zijn ter voorkoming van misbruik van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom door bezitters van die rechten of van het toevlucht nemen tot gedragingen die het handelsverkeer op onredelijke wijze beperken of de internationale overdracht van technologie nadelig beïnvloeden.



    DEEL II

    NORMEN BETREFFENDE HET BESTAAN, DE REIKWIJDTE EN DE GEBRUIKMAKING VAN RECHTEN UIT HOOFDE VAN DE INTELLECTUELE EIGENDOM



    Titel 1

    Auteursrecht en naburige rechten

    Artikel 9

    Verhouding tot de Berner Conventie

    1.  
    De Leden leven de artikelen 1 tot en met 21 van en het aanhangsel bij de Berner Conventie (1971) na. De Leden hebben evenwel geen rechten of verplichtingen krachtens deze Overeenkomst ten aanzien van de rechten verleend krachtens artikel 6 bis van de Conventie of van de daaraan ontleende rechten.
    2.  
    De bescherming van het auteursrecht strekt zich uit tot uitdrukkingsvormen en niet tot denkbeelden, procedures, werkwijzen of mathematische concepten als zodanig.

    Artikel 10

    Computerprogramma's en verzamelingen van gegevens

    1.  
    Computerprogramma's, in bron- dan wel doelcode, worden beschermd als letterkundige werken krachtens de Berner Conventie (1971).
    2.  
    Verzamelingen van gegevens of ander materiaal, in machine-leesbare dan wel in andere vorm, die door de keuze of rangschikking van de stof een schepping van de geest vormen, worden als zodanig beschermd. Deze bescherming, die zich niet uitstrekt tot de gegevens of het materiaal zelf, laat de auteursrechten inherent aan de gegevens of het materiaal zelf onverlet.

    Artikel 11

    Rechten inzake verhuur

    Ten minste wat computerprogramma's en cinematografische werken betreft, verleent een Lid auteurs en hun rechtsopvolgers het recht om de commerciële verhuur aan het publiek van originelen of kopieën van hun onder het auteursrecht vallende werken toe te staan of te verbieden. Een Lid is vrijgesteld van deze verplichting met betrekking tot cinematografische werken, tenzij deze verhuur heeft geleid tot het op grote schaal kopiëren van zulke werken, hetgeen een wezenlijke aantasting vormt van het uitsluitende reproduktierecht dat in dat Lid is verleend aan auteurs en hun rechtsopvolgers. Wat computerprogramma's betreft, geldt deze verplichting niet voor verhuur waarbij het programma zelf niet het eigenlijke voorwerp van de verhuur is.

    Artikel 12

    Duur der bescherming

    Wanneer de duur der bescherming van een werk, niet zijnde een fotografisch werk of een werk van toegepaste kunst, wordt berekend op een andere grondslag dan het leven van een natuurlijke persoon, is deze termijn niet korter dan vijftig jaar na het einde van het kalenderjaar van toegestane publikatie of, bij gebreke van zodanige toegestane publikatie binnen vijftig jaar na de schepping van het werk, vijftig jaar na het einde van het kalenderjaar waarin het werd geschapen.

    Artikel 13

    Beperkingen en uitzonderingen

    De Leden houden beperkingen van of uitzonderingen op uitsluitende rechten beperkt tot bepaalde bijzondere gevallen die niet in strijd zijn met de normale exploitatie van het werk en de legitieme belangen van de bezitter van het recht niet op onredelijke wijze schaden.

    Artikel 14

    Bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen (geluidsopnamen) en omroeporganisaties

    1.  
    Met betrekking tot een vastlegging van hun uitvoering op een fonogram hebben uitvoerende kunstenaars de mogelijkheid de volgende handelingen te beletten, wanneer deze worden verricht zonder hun toestemming: de vastlegging van hun niet vastgelegde uitvoering en de reproduktie van deze vastlegging. Uitvoerende kunstenaars hebben ook de mogelijkheid de volgende handelingen te beletten, wanneer deze worden verricht zonder hun toestemming: de uitzending langs draadloze weg en de overbrenging aan het publiek van de rechtstreekse uitzending van de uitvoering.
    2.  
    Producenten van fonogrammen genieten het recht de directe of indirecte reproduktie van hun fonogrammen toe te staan of te verbieden.
    3.  
    Omroeporganisaties hebben het recht de volgende handelingen te verbieden, wanneer deze worden verricht zonder hun toestemming: de vastlegging, de reproduktie van vastleggingen en de heruitzending langs draadloze weg alsmede de overbrenging aan het publiek van televisie-uitzendingen van vastleggingen. Wanneer de Leden zulke rechten niet aan omroeporganisaties verlenen, bieden zij de bezitters van het auteursrecht wat uitzendingen betreft de mogelijkheid de bovengenoemde handelingen te beletten, onverminderd de bepalingen van de Berner Conventie (1971).
    4.  
    De bepalingen van artikel 11 betreffende computerprogramma's zijn van overeenkomstige toepassing op producenten van fonogrammen en andere bezitters van rechten met betrekking tot fonogrammen zoals bepaald in de nationale wetgeving. Indien een Lid op 15 april 1994 een stelsel kent voor een billijke vergoeding aan bezitters van rechten met betrekking tot de verhuur van fonogrammen, kan het een zodanig stelsel handhaven, mits de commerciële verhuur van fonogrammen geen aanleiding geeft tot wezenlijke aantasting van de uitsluitende rechten van reproduktie van de bezitters van rechten.
    5.  
    De krachtens deze Overeenkomst voor uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen geldende duur der bescherming loopt tot ten minste het einde van een tijdvak van vijftig jaar berekend van het einde van het kalenderjaar waarin de vastlegging werd vervaardigd of de uitvoering plaatsvond. De ingevolge het derde lid toegekende beschermingsduur is ten minste twintig jaar vanaf het einde van het kalenderjaar waarin de uitzending plaatsvond.
    6.  
    Een Lid kan, met betrekking tot de krachtens het eerste tot en met het derde lid verleende rechten, voorzien in voorwaarden, beperkingen, uitzonderingen en voorbehouden, voor zover toegestaan door het Verdrag van Rome. De bepalingen van artikel 18 van de Berner Conventie (1971) zijn evenwel ook van overeenkomstige toepassing op de rechten van uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen met betrekking tot fonogrammen.



    Titel 2

    Handelsmerken

    Artikel 15

    Voor bescherming in aanmerking komende onderwerpen

    1.  
    Elk teken, of elke combinatie van tekens, waarmee de waren of diensten van de ene onderneming kunnen worden onderscheiden van die van andere ondernemingen kan een handelsmerk vormen. Deze tekens, met name woorden die persoonsnamen, letters, cijfers, figuratieve elementen en combinaties van kleuren alsmede een combinatie van zodanige tekens omvatten, komen in aanmerking voor inschrijving als handelsmerken. Wanneer de desbetreffende waren of diensten niet kunnen worden onderscheiden met de tekens op zichzelf, kunnen de Leden het in aanmerking komen voor inschrijving afhankelijk stellen van het onderscheidend vermogen op grond van het gebruik. De Leden kunnen als voorwaarde voor inschrijving verlangen dat de tekens met het oog waarneembaar zijn.
    2.  
    Het eerste lid mag niet zo worden uitgelegd dat daardoor een Lid wordt belet inschrijving van een handelsmerk te weigeren op andere gronden, mits deze niet afwijken van de bepalingen van het Verdrag van Parijs (1967).
    3.  
    De Leden kunnen het in aanmerking komen voor inschrijving afhankelijk stellen van het gebruik. Het feitelijk gebruik van een handelsmerk is evenwel geen voorwaarde voor het indienen van een aanvraag voor inschrijving. Een aanvraag mag niet worden afgewezen uitsluitend op grond van het feit dat het voorgenomen gebruik niet heeft plaats gevonden voor het verstrijken van een tijdvak van drie jaar vanaf de datum van de aanvraag.
    4.  
    De aard van de waren of diensten waarop een handelsmerk zal worden toegepast, vormt in geen geval een belemmering voor de inschrijving van het handelsmerk.
    5.  
    De Leden publiceren elk handelsmerk voordat het wordt ingeschreven dan wel onmiddellijk nadat het is ingeschreven en bieden een redelijke mogelijkheid voor verzoeken om doorhaling van de inschrijving. Daarnaast kunnen de Leden gelegenheid bieden voor verzet tegen de inschrijving van een handelsmerk.

    Artikel 16

    Verleende rechten

    1.  
    De houder van een ingeschreven handelsmerk heeft het uitsluitend recht alle derden die niet zijn toestemming daartoe hebben, te beletten om in het handelsverkeer identieke of soortgelijke tekens te gebruiken voor waren of diensten die identiek zijn met of soortgelijk zijn aan die waarvoor het handelsmerk is ingeschreven, wanneer dat gebruik vermoedelijk zou leiden tot verwarring. In het geval van het gebruik van een identiek teken voor identieke waren of diensten wordt het vermoeden van verwarring verondersteld. De hierboven beschreven rechten laten bestaande eerdere rechten onverlet en zijn evenmin van invloed op de mogelijkheid waarover de Leden beschikken om rechten te verlenen op grond van het gebruik.
    2.  
    Artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs (1967) is van overeenkomstige toepassing op diensten. Bij het vaststellen of een handelsmerk algemeen bekend is, wordt rekening gehouden met de bekendheid van het handelsmerk bij de desbetreffende sector van het publiek, met inbegrip van de in dat Lid verworven bekendheid als gevolg van de reclame voor het handelsmerk.
    3.  
    Artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs (1967) is van overeenkomstige toepassing op waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor een handelsmerk is ingeschreven, mits dat gebruik van dat handelsmerk met betrekking tot die waren of diensten zou duiden op een verband tussen die waren of diensten en de houder van het ingeschreven handelsmerk en mits de belangen van de houder van het ingeschreven handelsmerk vermoedelijk door dat gebruik worden geschaad.

    Artikel 17

    Uitzonderingen

    De Leden kunnen voorzien in beperkte uitzonderingen op de op een handelsmerk verleende rechten, zoals eerlijk gebruik van beschrijvende termen, mits deze uitzonderingen rekening houden met de legitieme belangen van de houder van het handelsmerk en van derden.

    Artikel 18

    Duur der bescherming

    De eerste inschrijving en elke verlenging van inschrijving van een handelsmerk geldt voor een termijn van ten minste zeven jaar. De inschrijving van een handelsmerk is onbeperkt verlengbaar.

    Artikel 19

    Vereiste van gebruik

    1.  
    Indien voor de handhaving van een inschrijving gebruik van een handelsmerk is vereist, mag de inschrijving pas na een ononderbroken tijdvak van niet-gebruik van ten minste drie jaar worden doorgehaald, tenzij de houder van het handelsmerk geldige redenen, gebaseerd op het bestaan van belemmeringen voor dat gebruik, aantoont. Omstandigheden die zich buiten de wil van de houder van het handelsmerk voordoen en die een belemmering vormen voor het gebruik van het handelsmerk, zoals invoerbeperkingen op of andere overheidsmaatregelen voor door het handelsmerk beschermde waren of diensten, worden als geldige redenen voor niet-gebruik erkend.
    2.  
    Gebruik van een handelsmerk door een andere persoon, wanneer dit is onderworpen aan het toezicht van de houder, wordt voor de handhaving van de inschrijving erkend als gebruik van het handelsmerk.

    Artikel 20

    Overige vereisten

    Het gebruik van een handelsmerk in het handelsverkeer mag niet op ongerechtvaardigde wijze worden bemoeilijkt door bijzondere vereisten, zoals het gebruik te zamen met een ander handelsmerk, gebruik in een bijzondere vorm of gebruik op een wijze die afbreuk doet aan het vermogen tot het onderscheiden van de waren of diensten van de ene onderneming van die van andere ondernemingen. Dit sluit niet uit een vereiste waarbij wordt voorgeschreven dat het handelsmerk dat de onderneming aanduidt die de waren of diensten voortbrengt, wordt gebruikt te zamen met, maar zonder een verband daarmede te leggen, het handelsmerk dat de specifieke waren of diensten in kwestie van die onderneming onderscheidt.

    Artikel 21

    Verlening van licenties en overdracht

    De Leden kunnen de voorwaarden vaststellen inzake de verlening van licenties en de overdracht van handelsmerken, met dien verstande dat de gedwongen verlening van licenties van handelsmerken niet is toegestaan en dat de houder van een ingeschreven handelsmerk het recht heeft zijn handelsmerk over te dragen met of zonder de overdracht van het bedrijf waaraan het handelsmerk toebehoort.



    Titel 3

    Geografische aanduidingen

    Artikel 22

    Bescherming van geografische aanduidingen

    1.  
    Voor de toepassing van deze Overeenkomst worden onder geografische aanduidingen verstaan aanduidingen die aangeven dat waren hun oorsprong hebben op het grondgebied van een Lid, of een regio of plaats op dat grondgebied, waarbij een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van de waren wezenlijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong.
    2.  

    Wat geografische aanduidingen betreft, voorzien de Leden in de wettelijke middelen om belanghebbenden in staat te stellen te beletten:

    a) 

    het gebruik van middelen in de benaming of voorstelling van waren waarmee wordt aangeduid of gesuggereerd dat de waren in kwestie hun oorsprong hebben in een ander geografisch gebied dan de werkelijke plaats van oorsprong op een wijze die het publiek misleidt ten aanzien van de geografische oorsprong van de waren;

    b) 

    elk gebruik dat een daad van oneerlijke mededinging vormt in de zin van artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs (1967).

    3.  
    De inschrijving van een handelsmerk dat een geografische aanduiding bevat, of uit zo'n aanduiding bestaat, voor waren die niet hun oorsprong hebben op het vermelde grondgebied, wordt door een Lid geweigerd of nietig verklaard, hetzij ambtshalve, indien zijn wetgeving zulks toelaat, hetzij op verzoek van een belanghebbende, indien het gebruik van de aanduiding in het handelsmerk voor deze waren in dat Lid zodanig is dat het publiek daardoor wordt misleid ten aanzien van de werkelijke plaats van oorsprong.
    4.  
    De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn van toepassing op een geografische aanduiding die, hoewel letterlijk juist wat betreft het grondgebied, de regio of de plaats waar de goederen hun oorsprong hebben, ten onrechte tegenover het publiek doet voorkomen dat de waren hun oorsprong hebben op een ander grondgebied.

    Artikel 23

    Extra bescherming voor geografische aanduidingen voor wijnen en spiritualiën

    1.  
    Elk Lid voorziet in de wettelijke middelen om belanghebbenden in staat te stellen het gebruik te beletten van een geografische aanduiding ter benoeming van wijnen voor wijnen die niet hun oorsprong hebben in de door de geografische aanduiding in kwestie aangeduide plaats, of van een geografische aanduiding ter benoeming van spiritualiën voor spiritualiën die niet hun oorsprong hebben in de door de geografische aanduiding in kwestie aangeduide plaats, zelfs wanneer de werkelijke oorsprong van de waren is vermeld of de geografische aanduiding wordt gebruikt in vertaling of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals „soort”, „type”, „stijl”, „imitatie” en dergelijke ( 181 ).
    2.  
    De inschrijving van een handelsmerk voor wijnen een geografische aanduiding ter benoeming van wijnen bevat, of uit zo'n aanduiding bestaat, dan wel voor spiritualiën dat een geografische aanduiding ter benoeming van spiritualiën bevat, of uit zo'n aanduiding bestaat, wordt geweigerd of nietig verklaard, hetzij ambtshalve, indien de wetgeving van een Lid zulks toelaat, hetzij op verzoek van een belanghebbende, met betrekking tot wijnen of spiritualiën die niet deze oorsprong hebben.
    3.  
    In het geval van gelijkluidende geografische aanduidingen voor wijnen wordt aan elke aanduiding bescherming verleend, onverminderd artikel 22, vierde lid. Elk Lid stelt de praktische voorwaarden vast waaronder de gelijkluidende aanduidingen in kwestie van elkaar zullen worden onderscheiden, met inachtneming van de noodzaak een billijke behandeling van de betrokken producenten te waarborgen en de consumenten niet te misleiden.
    4.  
    Ten einde de bescherming van geografische aanduidingen voor wijnen te vergemakkelijken, worden binnen de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom onderhandelingen aangegaan betreffende de instelling van een multilateraal stelsel van kennisgeving en registratie van geografische aanduidingen voor wijnen die in aanmerking komen voor bescherming in de Leden die deelnemen aan het stelsel.

    Artikel 24

    Internationale onderhandelingen; uitzonderingen

    1.  
    De Leden komen overeen onderhandelingen aan te gaan ter uitbreiding van de bescherming van afzonderlijke geografische aanduidingen krachtens artikel 23. De bepalingen van het vierde tot en met het achtste lid hieronder mogen door een Lid niet worden ingeroepen om te weigeren onderhandelingen te voeren of bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten. In de context van zulke onderhandelingen dienen de Leden bereid te zijn de voortgezette toepassing van deze bepalingen te overwegen op afzonderlijke geografische aanduidingen waarvan het gebruik het onderwerp van deze onderhandelingen vormde.
    2.  
    De Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom toetst de toepassing van de bepalingen van deze titel; de eerste toetsing vindt plaats binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst. Aangelegenheden die van invloed zijn op het nakomen van de verplichtingen krachtens deze bepalingen, kunnen onder de aandacht van de Raad worden gebracht; op verzoek van een Lid pleegt de Raad overleg met een Lid of Leden betreffende een aangelegenheid waarvoor geen bevredigende oplossing kon worden gevonden door middel van bilateraal of plurilateraal overleg tussen de betrokken Leden. De Raad neemt de overeengekomen stappen ter vergemakkelijking van de werking en bevordering van de doelstellingen van deze titel.
    3.  
    Bij de toepassing van deze titel vermindert een Lid niet de bescherming van geografische aanduidingen die in dat Lid bestond onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst.
    4.  
    Geen enkele bepaling in deze titel verlangt van een Lid dat dit het voortgezette en soortgelijke gebruik belet van een bepaalde geografische aanduiding van een ander Lid ter benoeming van wijnen of spiritualiën in verband met waren of diensten door één van zijn onderdanen of ingezetenen die deze geografische aanduiding voortdurend heeft gebruikt voor dezelfde of aanverwante waren of diensten op het grondgebied van dat Lid hetzij a) gedurende ten minste tien jaar vóór 15 april 1994, hetzij b) te goeder trouw vóór die datum.
    5.  

    Wanneer een handelsmerk te goeder trouw is aangevraagd of ingeschreven, of Wanneer rechten op een handelsmerk door gebruik te goeder trouw zijn verworven:

    a) 

    vóór de datum van toepassing van deze bepalingen in dat Lid zoals omschreven in deel VI; of

    b) 

    voordat de geografische aanduiding wordt beschermd in haar land van oorsprong;

    mogen maatregelen aangenomen ter toepassing van deze titel geen afbreuk doen aan de ontvankelijkheid of geldigheid van de inschrijving van een handelsmerk, of aan het recht een handelsmerk te gebruiken, op grond van het feit dat dit handelsmerk identiek is met of soortgelijk is aan een geografische aanduiding.

    6.  
    Geen enkele bepaling in deze titel verlangt van een Lid dat dit de bepalingen hiervan toepast met betrekking tot een geografische aanduiding van een ander Lid voor waren of diensten waarvan de desbetreffende aanduiding identiek is met de in de omgangstaal gebruikelijke term als soortnaam voor deze waren of diensten op het grondgebied van dat Lid. Geen enkele bepaling van deze titel verlangt van een Lid dat dit de bepalingen hiervan toepast met betrekking tot een geografische aanduiding van een ander Lid voor voortbrengselen van de wijnstok waarvan de desbetreffende aanduiding identiek is met de gangbare naam van een druivesoort die op het grondgebied van dat Lid voorkomt op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst.
    7.  
    Een Lid kan bepalen dat een krachtens deze titel gedaan verzoek in verband met het gebruik of de inschrijving van een handelsmerk moet worden ingediend binnen vijf jaar nadat het strijdige gebruik van de beschermde aanduiding in dat Lid algemeen bekend is geworden of na de datum van inschrijving van het handelsmerk in dat Lid, mits het handelsmerk op die datum is gepubliceerd, indien deze datum eerder valt dan de datum waarop het strijdige gebruik algemeen bekend werd in dat Lid, mits de geografische aanduiding niet te kwader trouw wordt gebruikt of ingeschreven.
    8.  
    De bepalingen van deze titel doen op generlei wijze afbreuk aan het recht van een persoon om in het handelsverkeer zijn naam of de naam van zijn voorganger in zaken te gebruiken, behalve wanneer deze naam op zodanige wijze wordt gebruikt dat het publiek daardoor wordt misleid.
    9.  
    Krachtens deze Overeenkomst bestaat er geen verplichting tot bescherming van geografische aanduidingen die niet of niet langer zijn beschermd in hun land van oorsprong, of die in dat land in onbruik zijn geraakt.



    Titel 4

    Tekeningen en modellen van nijverheid

    Artikel 25

    Vereisten voor bescherming

    1.  
    De Leden voorzien in de bescherming van onafhankelijk vervaardigde tekeningen en modellen van nijverheid die nieuw of oorspronkelijk zijn. De Leden kunnen bepalen dat tekeningen of modellen niet nieuw of oorspronkelijk zijn, indien deze niet aanmerkelijk verschillen van bekende tekeningen en modellen of combinaties van bekende kenmerken van tekeningen en modellen. De Leden kunnen bepalen dat deze bescherming zich niet uitstrekt tot tekeningen en modellen waarvoor hoofdzakelijk technische of functionele eisen bepalend zijn.
    2.  
    Elk Lid ziet erop toe dat de vereisten voor het verkrijgen van bescherming voor tekeningen en modellen op het gebied van textiel, met name met betrekking tot kosten, onderzoek of openbaarmaking, niet op onredelijke wijze de mogelijkheid om zodanige bescherming te vragen en te verkrijgen belemmeren. Het staat de Leden vrij aan deze verplichting te voldoen door middel van de wetgeving inzake tekeningen en modellen van nijverheid of de wetgeving inzake auteursrechten.

    Artikel 26

    Bescherming

    1.  
    De eigenaar van een beschermde tekening of een beschermd model van nijverheid heeft het recht derden die daartoe niet zijn toestemming hebben te beletten artikelen te vervaardigen, te verkopen of in te voeren die hetzelfde uiterlijk vertonen of waarin een tekening of model is belichaamd dat een kopie of in feite een kopie is van de beschermde tekening of het beschermde model, wanneer deze handelingen voor handelsdoeleinden worden verricht.
    2.  
    De Leden kunnen voorzien in beperkte uitzonderingen op de bescherming van tekeningen en modellen van nijverheid, mits deze uitzonderingen niet op onredelijke wijze strijdig zijn met de normale exploitatie van beschermde tekeningen en modellen van nijverheid en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen van de eigenaar van de beschermde tekening of het beschermde model schaden, rekening houdend met de legitieme belangen van derden.
    3.  
    De duur der bescherming beloopt ten minste tien jaar.



    Titel 5

    Octrooien

    Artikel 27

    Octrooieerbare onderwerpen

    1.  
    Onverminderd het bepaalde in het tweede en het derde lid, kan octrooi worden verleend voor uitvindingen, produkten dan wel werkwijzen, op alle gebieden van de technologie, mits zij nieuw zijn, op uitvinderswerkzaamheid berusten en industrieel kunnen worden toegepast, ( 182 ) Onverminderd artikel 65, vierde lid, artikel 70, achtste lid, en het derde lid van dit artikel kan octrooi worden verleend en kunnen octrooirechten worden genoten zonder onderscheid op grond van de plaats van uitvinding, het gebied van de technologie en op grond van het feit dat produkten worden ingevoerd of in eigen land worden vervaardigd.
    2.  
    De Leden kunnen van octrooieerbaarheid uitsluiten uitvindingen waarvan het beletten van de commerciële toepassing op hun grondgebied noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde of de goede zeden, met inbegrip van de bescherming van het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten of ter vermijding van ernstige schade voor het milieu, mits deze uitsluiting niet slechts plaatsvindt omdat de exploitatie door de nationale wetgeving is verboden.
    3.  

    De Leden kunnen ook van octrooieerbaarheid uitsluiten:

    a) 

    diagnostische, therapeutische en chirurgische methoden voor de behandeling van mensen of dieren;

    b) 

    andere planten en dieren dan micro-organismen en andere werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren niet zijnde biologische en microbiologische werkwijzen. De Leden voorzien evenwel in de bescherming van plantenrassen door octrooien dan wel door een doeltreffend afzonderlijk stelsel, of een combinatie daarvan. De bepalingen van deze letter worden vier jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst opnieuw bezien.

    Artikel 28

    Verleende rechten

    1.  

    Een octrooi verleent aan de houder de volgende uitsluitende rechten:

    a) 

    wanneer het onderwerp van een octrooi een produkt is, derden die daartoe niet zijn toestemming hebben te beletten: dat produkt te vervaardigen, te gebruiken, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of voor deze doeleinden in te voeren ( 183 );

    b) 

    wanneer het onderwerp van een octrooi een werkwijze is, derden die daartoe niet zijn toestemming hebben te beletten deze werkwijze te gebruiken en ten minste het rechtstreeks door middel van deze werkwijze verkregen produkt te gebruiken, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of voor deze doeleinden in te voeren.

    2.  
    Houders van octrooien hebben ook het recht het octrooi over te dragen, of te doen overgaan door opvolging, en licentieovereenkomsten te sluiten.

    Artikel 29

    Aan octrooiaanvragen gestelde voorwaarden

    1.  
    De Leden vereisen dat een aanvrager van een octrooi de uitvinding openbaar maakt op een wijze die voldoende duidelijk en volledig is om de uitvinding te kunnen toepassen door een ter zake bekwaam persoon en kunnen vereisen dat de aanvrager de beste wijze van toepassing van de uitvinding aangeeft die de uitvinder bekend is op de datum van indiening van de aanvrage of, wanneer een beroep op het recht van voorrang wordt gedaan, op de datum van voorrang van de aanvrage.
    2.  
    De Leden kunnen van een aanvrager van een octrooi verlangen dat deze informatie verstrekt betreffende zijn overeenkomstige aanvragen en verleningen van octrooi in het buitenland.

    Artikel 30

    Uitzonderingen op verleende rechten

    De Leden kunnen voorzien in beperkte uitzonderingen op de door een octrooi verleende uitsluitende rechten, mits deze uitzonderingen niet op onredelijke wijze strijdig zijn met de normale exploitatie van het octrooi en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen van de houder van het octrooi schaden, rekening houdend met de legitieme belangen van derden.

    Artikel 31

    Ander gebruik zonder toestemming van de houder van het recht

    Wanneer de wetgeving van een Lid ander gebruik ( 184 ) van het onderwerp van een octrooi toestaat zonder toestemming van de houder van het recht, met inbegrip van gebruik door de overheid of door daartoe door de overheid gemachtigde derden, dienen de volgende bepalingen te worden geëerbiedigd:

    a) 

    de toestemming tot dit gebruik wordt van geval tot geval bezien;

    b) 

    dit gebruik mag slechts worden toegestaan indien de voorgestelde gebruiker voorafgaande aan dit gebruik pogingen heeft gedaan om van de houder van het recht toestemming te verkrijgen op redelijke commerciële voorwaarden en deze pogingen niet binnen een redelijke termijn zijn geslaagd. Een Lid kan van deze vereiste ontheffing verlenen in het geval van een nationale noodtoestand of andere omstandigheden van bijzonder dringende aard of in geval van niet-commercieel gebruik door de overheid. In situaties van een nationale noodtoestand of andere omstandigheden van bijzonder dringende aard dient de houder van het recht niettemin zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk is daarvan in kennis te worden gesteld. Wanneer, in het geval van niet-commercieel gebruik door de overheid, de overheid of de contractant, zonder een octrooionderzoek te verrichten, weet of aantoonbare redenen heeft om te weten dat een geldig octrooi wordt of zal worden gebruikt door of namens de overheid, dient de houder van het recht onverwijld daarvan in kennis te worden gesteld;

    c) 

    de reikwijdte en duur van dit gebruik zijn beperkt tot het doel waarvoor het werd toegestaan en het gebruik is in het geval van halfgeleidertechnologie alleen toegestaan voor niet-commercieel gebruik door de overheid of voor het tegengaan van een gedraging waarvan na een gerechtelijke of administratieve procedure is vastgesteld dat deze concurrentiebeperkend is;

    d) 

    dit gebruik is niet-uitsluitend;

    e) 

    dit gebruik is niet overdraagbaar, behalve te zamen met dat deel van de onderneming of de goodwill die het gebruik geniet;

    f) 

    dit gebruik wordt voornamelijk toegestaan voor de voorziening van de binnenlandse markt van het Lid dat het gebruik toestaat;

    g) 

    toestemming tot dit gebruik kan, met toereikende bescherming van de legitieme belangen van de personen aan wie toestemming is verleend, worden beëindigd indien en wanneer de omstandigheden die tot de toestemming hebben geleid zich niet langer voordoen en zich vermoedelijk niet opnieuw zullen voordoen. De bevoegde autoriteit heeft de bevoegdheid om, op met redenen omkleed verzoek, het voortduren van deze omstandigheden te bezien;

    h) 

    de houder van het recht wordt een, gezien de omstandigheden van het geval, toereikende vergoeding betaald, met inachtneming van de economische waarde van de machtiging;

    i) 

    de rechtsgeldigheid van een beslissing betreffende de toestemming tot dit gebruik is onderworpen aan toetsing door de rechter of andere onafhankelijke toetsing door een afzonderlijk hoger gezag in dat Lid;

    j) 

    een beslissing betreffende de met betrekking tot dit gebruik verstrekte vergoeding is onderworpen aan toetsing door de rechter of andere onafhankelijke toetsing door een afzonderlijk hoger gezag in dat Lid;

    k) 

    de Leden zijn niet verplicht de voorwaarden in de onder b) en f) toe te passen wanneer dit gebruik is toegestaan om een gedraging tegen te gaan waarvan na een gerechtelijke of administratieve procedure is vastgesteld dat deze concurrentiebeperkend is. Met de noodzaak om concurrentiebeperkende gedragingen te corrigeren kan rekening worden gehouden bij de vaststelling van het bedrag van de vergoeding in zulke gevallen. De bevoegde autoriteiten hebben de bevoegdheid de beëindiging van de toestemming te weigeren indien en wanneer de omstandigheden die tot de toestemming hebben geleid zich vermoedelijk weer zullen voordoen;

    l) 

    wanneer tot dit gebruik toestemming is verleend om het gebruik van een octrooi („het tweede octrooi”) mogelijk te maken dat niet kan worden gebruikt zonder inbreuk te maken op een ander octrooi („het eerste octrooi”), zijn de onderstaande bijkomende voorwaarden van toepassing:

    i) 

    de in het tweede octrooi beschreven uitvinding betreft een belangrijke technische vooruitgang van aanmerkelijke economische betekenis vergeleken met de in het eerste octrooi beschreven uitvinding;

    ii) 

    de houder van het eerste octrooi is gerechtigd tot wederkerige verlening van een licentie op redelijke voorwaarden om de in het tweede octrooi beschreven uitvinding te gebruiken; en

    iii) 

    het met betrekking tot het eerste octrooi toegestane gebruik is niet overdraagbaar, behalve te zamen met de overdracht van het tweede octrooi.

    Artikel 32

    Intrekking/vervallenverklaring

    Voor beslissingen tot intrekking of vervallenverklaring van een octrooi dient een mogelijkheid voor toetsing door de rechter te bestaan.

    Artikel 33

    Duur der bescherming

    De duur der bescherming eindigt niet voor het verstrijken van een tijdvak van twintig jaar te rekenen van de datum van indiening ( 185 ).

    Artikel 34

    Octrooien voor werkwijzen: bewijslast

    1.  

    Ten behoeve van een civiele procedure met betrekking tot de inbreuk op de rechten van de houder bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder b), hebben de rechterlijke autoriteiten, indien het onderwerp van een octrooi een werkwijze voor de verkrijging van een produkt is, de bevoegdheid de verweerder te gelasten aan te tonen dat de werkwijze om een identiek produkt te verkrijgen, verschilt van de geoctrooieerde werkwijze. De Leden dienen derhalve in ten minste één van de onderstaande omstandigheden te bepalen dat een identiek produkt, wanneer het is verkregen zonder de toestemming van de houder van het octrooi, bij gebreke van bewijs van het tegendeel, wordt geacht te zijn verkregen door middel van de geoctrooieerde werkwijze:

    a) 

    indien het door middel van de geoctrooieerde werkwijze verkregen produkt nieuw is;

    b) 

    indien het in hoge mate waarschijnlijk is dat het identieke produkt werd verkregen door middel Van de werkwijze en de houder van het octrooi niet in staat is geweest door redelijke inspanningen de feitelijk gebruikte werkwijze vast te stellen.

    2.  
    Het staat een Lid vrij te bepalen dat de in het eerste lid genoemde bewijslast alleen op de vermeende inbreukmaker rust indien is voldaan aan de onder a) bedoelde voorwaarde of alleen indien is voldaan aan de onder b) bedoelde voorwaarde.
    3.  
    Bij het aanvoeren van bewijs van het tegendeel dient rekening te worden gehouden met de legitieme belangen van de verweerder bij de bescherming van zijn fabrieksen handelsgeheimen.



    Titel 6

    Ontwerpen voor schakelpatronen (topografieën) van geïntegreerde schakelingen

    Artikel 35

    Verhouding tot het IPIC-Verdrag

    De Leden komen overeen bescherming te bieden aan de ontwerpen voor schakelpatronen (topografieën) van geïntegreerde schakelingen (hierna te noemen „schakel-patroonontwerpen”) in overeenstemming met de artikelen 2 tot en met 7 (met uitzondering van artikel 6, derde lid), artikel 12 en artikel 16, derde lid, van het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen en daarnaast zich te houden aan de onderstaande bepalingen.

    Artikel 36

    Reikwijdte van de bescherming

    Behoudens het bepaalde in artikel 37, eerste lid, beschouwen de Leden de volgende handelingen als onrechtmatig indien deze worden verricht zonder toestemming van de houder van het recht ( 186 ): het invoeren, verkopen of anderszins distribueren voor handelsdoeleinden van een beschermd schakelpatroonontwerp, een geïntegreerde schakeling die een beschermd schakelpatroonontwerp omvat, of van een artikel dat zulk een geïntegreerde schakeling omvat, slechts voor zover dit een onrechtmatig gereproduceerd schakelpatroonontwerp blijft bevatten.

    Artikel 37

    Handelingen waarvoor de toestemming van de houder van het recht niet is vereist

    1.  
    Niettegenstaande artikel 36 beschouwt een Lid niet als onrechtmatig het verrichten van een van de in dat artikel bedoelde handelingen met betrekking tot een geïntegreerde schakeling die een onrechtmatig gereproduceerd schakelpatroonontwerp omvat of een artikel dat zulk een geïntegreerde schakeling omvat, wanneer de persoon die zulke handelingen verricht of daartoe opdracht geeft, niet wist en geen redelijke gronden had om te weten, toen hij de geïntegreerde schakeling of het artikel dat zulk een geïntegreerde schakeling omvat verwierf, dat het een onrechtmatig geproduceerd schakelpatroonontwerp omvatte. De Leden bepalen dat deze persoon, na het tijdstip waarop hij in voldoende mate in kennis is gesteld van het feit dat het schakelpatroonontwerp onrechtmatig was gereproduceerd, alle handelingen met betrekking tot de in voorraad zijnde of vóór dat tijdstip bestelde goederen kan verrichten, doch dat hij de houder van het recht een bedrag moet betalen dat gelijkwaardig is met een redelijke royalty die voor zulk een schakelpatroonontwerp zou moeten worden betaald krachtens een licentie waarover vrijelijk is onderhandeld.
    2.  
    De voorwaarden in artikel 31, onder a) tot en met k), zijn van overeenkomstige toepassing in het geval van een niet-vrijwillige verlening van een licentie voor een schakelpatroonontwerp of van het gebruik daarvan door of namens de overheid zonder de toestemming van de houder van het recht.

    Artikel 38

    Duur der bescherming

    1.  
    In Leden die als voorwaarde voor bescherming inschrijving vereisen, eindigt de duur der bescherming voor schakelpatroonontwerpen niet voor het verstrijken van een tijdvak van tien jaar gerekend van de datum van indiening van een aanvraag voor inschrijving of van de eerste commerciële exploitatie, waar ook ter wereld.
    2.  
    In Leden die geen inschrijving vereisen als voorwaarde voor bescherming, zijn schakelpatroonontwerpen beschermd voor een termijn van ten minste tien jaar vanaf de datum van eerste commerciële exploitatie, waar ook ter wereld.
    3.  
    Niettegenstaande het eerste en het tweede lid kan een Lid bepalen dat de bescherming vervalt vijftien jaar na de schepping van het schakelpatroonontwerp.



    Titel 7

    Bescherming van niet openbaar gemaakte informatie

    Artikel 39

    1.  
    Bij het waarborgen van doeltreffende bescherming tegen oneerlijke concurrentie zoals bepaald in artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs (1967), beschermen de Leden niet openbaar gemaakte informatie overeenkomstig het tweede lid en aan overheden of overheidsinstanties verstrekte gegevens overeenkomstig het derde lid.
    2.  

    Natuurlijke personen en rechtspersonen hebben de mogelijkheid te beletten dat informatie waarover zij rechtmatig beschikken zonder hun toestemming wordt openbaar gemaakt aan, verworven door óf gebruikt door anderen op een wijze die strijdig is met eerlijke handelsgebruiken ( 187 ), zolang deze informatie:

    a) 

    geheim is in de zin dat zij, globaal dan wel in de juiste samenstelling en ordening van de bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk voor personen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met de desbetreffende soort informatie;

    b) 

    handelswaarde bezit omdat zij geheim is; en

    c) 

    is onderworpen aan, gezien de omstandigheden, redelijke maatregelen door de persoon die rechtmatig over de informatie beschikt, om deze geheim te houden.

    3.  
    De Leden die, als voorwaarde voor goedkeuring van het op de markt brengen van farmaceutische produkten of chemische produkten voor de landbouw die nieuwe chemische eenheden bevatten, de overlegging van niet openbaar gemaakte test- of andere gegevens vereisen, waarvan de opstelling een aanmerkelijke inspanning vergt, beschermen deze gegevens tegen oneerlijk commercieel gebruik. Daarnaast beschermen de Leden deze gegevens tegen openbaarmaking, behalve waar dit nodig is ter bescherming van het publiek of tenzij er stappen worden ondernomen om te verzekeren dat de gegevens worden beschermd tegen oneerlijk commercieel gebruik.



    Titel 8

    Bestrijding van concurrentiebeperkende gedragingen in contractuele licenties

    Artikel 40

    1.  
    De Leden zijn het erover eens dat sommige licentiegebruiken of -voorwaarden betreffende de intellectuele eigendom die de concurrentie beperken, nadelige gevolgen kunnen hebben voor het handelsverkeer en de overdracht en verspreiding van technologie kunnen belemmeren.
    2.  
    Geen enkele bepaling in deze Overeenkomst belet de Leden om in hun nationale wetgeving licentiegebruiken of -voorwaarden aan te geven die in bepaalde gevallen een misbruik van de intellectuele eigendom kunnen vormen dat een nadelig gevolg heeft voor de concurrentie op de desbetreffende markt. Zoals hierboven bepaald kan een Lid, in overeenstemming met de andere bepalingen van deze Overeenkomst, passende maatregelen nemen om dergelijk misbruik, bijvoorbeeld uitsluitende voorwaarden inzake retrocessie, voorwaarden die aanvechting van de geldigheid beletten en een dwingend stelsel voor gekoppelde licenties kunnen omvatten, te beletten of te bestrijden, in het licht van de desbetreffende wet- en regelgeving van dat Lid.
    3.  
    Elk Lid treedt op verzoek in overleg met elk ander Lid dat redenen heeft om aan te nemen dat een houder van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom, die onderdaan of ingezetene is van het Lid tot wie het verzoek om overleg is gericht, overgaat tot gedragingen waardoor de wet- en regelgeving van het Lid inzake het onderwerp van deze titel wordt overtreden, en dat naleving van deze wetgeving wenst te bewerkstelligen, onverminderd een vordering krachtens het recht en ongeacht de volledige vrijheid van een van beide Leden om een definitieve beslissing te nemen. Het aangezochte Lid neemt het verzoek volledig en welwillend in overweging en biedt voldoende gelegenheid voor overleg met het verzoekende Lid en werkt mede door middel van het verstrekken van algemeen beschikbare niet-vertrouwelijke informatie die van belang is voor de desbetreffende aangelegenheid en van andere informatie waarover het Lid beschikt, onverminderd het nationale recht en van het bereiken van wederzijds bevredigende regelingen betreffende de eerbiediging van het vertrouwelijk karakter van deze informatie door het verzoekende Lid.
    4.  
    Een Lid waarvan de onderdanen of ingezetenen het voorwerp zijn van procedures in een ander Lid betreffende de vermeende overtreding van de wet- en regelgeving van dat andere Lid betreffende het onderwerp van deze titel wordt, op verzoek, door het andere Lid gelegenheid voor overleg geboden onder dezelfde voorwaarden als voorzien in het derde lid.



    DEEL III

    HANDHAVING VAN DE RECHTEN UIT HOOFDE VAN DE INTELLECTUELE EIGENDOM



    Titel 1

    Algemene verplichtingen

    Artikel 41

    1.  
    De Leden zien erop toe dat in hun nationale wetgeving is voorzien in procedures voor de handhaving, zoals bedoeld in dit deel, opdat doeltreffend kan worden opgetreden tegen elke inbreuk op onder deze Overeenkomst vallende rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom, met inbegrip van snelle middelen om inbreuken te voorkomen en middelen die verdere inbreuken tegengaan. Deze procedures dienen zodanig te worden toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor legitiem handelsverkeer wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van deze procedures.
    2.  
    Procedures betreffende de handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom dienen eerlijk en billijk te zijn. Zij mogen niet onnodig ingewikkeld of kostbaar zijn of onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen inhouden.
    3.  
    Beslissingen ten principale dienen bij voorkeur schriftelijk en met redenen omkleed te zijn. Zij dienen ten minste aan de partijen bij de procedure zonder onnodige vertraging ter beschikking te worden gesteld. Beslissingen ten principale dienen slechts te zijn gebaseerd op bewijsmateriaal ten aanzien waarvan de partijen in de gelegenheid werden gesteld om te worden gehoord.
    4.  
    De partijen bij een procedure dienen de mogelijkheid te hebben tot herziening door een rechterlijke autoriteit van definitieve administratieve beslissingen en, onverminderd de bepalingen inzake rechtsbevoegdheid in de nationale wetgeving betreffende het belang van een zaak, ten minste van de juridische aspecten van rechterlijke beslissingen ten principale in eerste aanleg. Er is evenwel geen verplichting om een mogelijkheid te bieden tot herziening van vrijspraak in strafzaken.
    5.  
    Er bestaat overeenstemming over het feit dat dit deel geen verplichting schept om een rechtsstelsel in te voeren voor de handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom naast dat voor de rechtshandhaving in het algemeen en evenmin van invloed is op de bevoegdheid van Leden tot rechtshandhaving in het algemeen. Geen enkele bepaling in dit deel schept een verplichting met betrekking tot de verdeling van middelen tussen de handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom en de rechtshandhaving in het algemeen.



    Titel 2

    Civiele en administratieve procedures en corrigerende maatregelen

    Artikel 42

    Eerlijke en billijke procedures

    De Leden bieden houders van rechten ( 188 ) de mogelijkheid tot het voeren van civiele gerechtelijke procedures betreffende de handhaving van onder deze Overeenkomst vallende rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom. Verweerders hebben recht op een tijdige schriftelijke kennisgeving die voldoende gegevens bevat, met inbegrip van de gronden voor de vorderingen. De partijen dient te worden toegestaan zich door onafhankelijke raadslieden te doen vertegenwoordigen en de procedures mogen geen overmatig zware vereisten betreffende verplichte verschijning in persoon opleggen. Alle partijen bij zodanige procedures dienen naar behoren gerechtigd te zijn om hun vorderingen te staven en alle van belang zijnd bewijsmateriaal over te leggen. De procedure dient te voorzien in middelen om vertrouwelijke informatie als zodanig te herkennen en te beschermen, tenzij zulks strijdig zou zijn met bestaande constitutionele vereisten.

    Artikel 43

    Bewijsmateriaal

    1.  
    De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid, wanneer een partij redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd dat voldoende is om haar vorderingen te onderbouwen en voor de staving van haar vorderingen van belang zijnd bewijsmateriaal heeft genoemd dat zich in de macht van de wederpartij bevindt, om te gelasten dat dit bewijsmateriaal door de wederpartij wordt overgelegd, in passende gevallen met inachtneming van voorwaarden die de bescherming van vertrouwelijke informatie verzekeren.
    2.  
    In gevallen waarin een partij bij een procedure opzettelijk en zonder goede redenen toegang weigert tot noodzakelijke informatie of deze anderszins niet binnen een redelijke termijn verstrekt, dan wel een procedure in verband met een vordering tot handhaving van rechten aanmerkelijk belemmert, kan een Lid de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid verlenen om voorlopige en definitieve beslissingen te geven, bevestigend of afwijzend, op basis van de aan hen voorgelegde informatie, met inbegrip van de klacht of de bewering van de zijde van de door het ontzeggen van toegang tot informatie benadeelde partij, mits de partijen in de gelegenheid worden gesteld om omtrent de beweringen of het bewijsmateriaal te worden gehoord.

    Artikel 44

    Rechterlijke bevelen

    1.  
    De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid een partij te gelasten een inbreuk te staken, onder andere om te beletten dat ingevoerde goederen die inbreuk op een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom inhouden, onmiddellijk na de inklaring van zodanige goederen door de douane in het verkeer onder hun rechtsmacht worden gebracht. De Leden zijn niet verplicht deze bevoegdheid te verlenen met betrekking tot beschermde onderwerpen, verworven of besteld door een persoon voordat deze wist of redelijke gronden had om te weten dat het handelen in zulke onderwerpen inbreuk op een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom met zich zou brengen.
    2.  
    Niettegenstaande de andere bepalingen van dit deel en mits de bepalingen van deel II die specifiek betrekking hebben op het gebruik door overheden, of door daartoe door een overheid gemachtigde derden, zonder toestemming van de houder van het recht worden nageleefd, kunnen Leden de mogelijke corrigerende maatregelen tegen zodanig gebruik beperken tot betaling van een vergoeding in overeenstemming met artikel 31, onder h). In andere gevallen zijn de corrigerende maatregelen krachtens dit deel van toepassing of dienen er, wanneer deze corrigerende maatregelen onverenigbaar zijn met het nationale recht, declaratoire vonnissen en toereikende schadevergoeding te kunnen worden verkregen.

    Artikel 45

    Schadevergoeding

    1.  
    De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid de inbreukmaker te gelasten aan de houder van het recht een toereikende schadevergoeding te betalen ter compensatie van de schade die de houder van het recht heeft geleden wegens een inbreuk op zijn recht uit hoofde van de intellectuele eigendom door een inbreukmaker die wist of redelijke gronden had om te weten dat hij inbreuk pleegde.
    2.  
    De rechterlijke autoriteiten hebben ook de bevoegdheid de inbreukmaker te gelasten aan de houder van het recht kosten te betalen, die passende honoraria van een raadsman kunnen omvatten. In passende gevallen kunnen de Leden de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid verlenen om invordering van winsten en/of betaling van vooraf vastgestelde schadevergoeding te gelasten, zelfs wanneer de inbreukmaker niet wist of geen redelijke gronden had om te weten dat hij inbreuk pleegde.

    Artikel 46

    Overige corrigerende maatregelen

    Ten einde inbreuken doeltreffend tegen te gaan, hebben de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid te gelasten dat goederen waarvan zij hebben vastgesteld dat deze inbreuk maken, zonder schadevergoeding van welke aard ook, worden onttrokken aan het verkeer op zodanige wijze dat nadeel voor de houder van het recht wordt vermeden of, tenzij dit in strijd zou zijn met bestaande constitutionele vereisten, deze goederen worden vernietigd. De rechterlijke autoriteiten hebben ook de bevoegdheid te gelasten dat materialen en werktuigen, die voornamelijk zijn gebruikt bij de voortbrenging van de inbreukmakende goederen, zonder schadevergoeding van welke aard ook, worden onttrokken aan het verkeer op zodanige wijze dat het gevaar van verdere inbreuken tot een minimum wordt teruggebracht. Bij het behandelen van zulke verzoeken dient de eis van proportionaliteit tussen de ernst van de inbreuk en de gelaste corrigerende maatregelen alsmede de belangen van derden in aanmerking te worden genomen. Wat betreft nagemaakte merkartikelen, is het eenvoudigweg verwijderen van het onrechtmatig aangebrachte handelsmerk niet voldoende, behalve in uitzonderlijke geyallen, om het in het verkeer brengen van de goederen toe te laten.

    Artikel 47

    Recht op informatie

    De Leden kunnen bepalen dat de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid hebben, tenzij dit niet in verhouding zou staan tot de ernst van de inbreuk, om de inbreukmaker te gelasten de houder van het recht in kennis te stellen van de identiteit van derden die betrokken zijn bij de produktie en distributie van de inbreukmakende goederen of diensten en van hun distributiekanalen.

    Artikel 48

    Schadeloosstelling van de verweerder

    1.  
    De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid een partij op wier verzoek maatregelen werden genomen en die de procedures tot handhaving van rechten heeft misbruikt, te gelasten om een partij aan wie ten onrechte een verbod of beperking is opgelegd, een toereikende schadeloosstelling te bieden voor de wegens zodanig misbruik geleden schade. De rechterlijke autoriteiten heb ben ook de bevoegdheid de verzoeker te gelasten de kosten van de verweerder te betalen, die passende honoraria van een raadsman kunnen omvatten.
    2.  
    Wat betreft de toepassing van een wet betreffende de bescherming of handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom sluiten de Leden overheidsinstanties en -functionarissen slechts van aansprakelijkheid met betrekking tot passende corrigerende maatregelen uit wanneer zij te goeder trouw hebben gehandeld of voornemens waren zulks te doen bij de toepassing van zodanige wetten.

    Artikel 49

    Administratieve procedures

    Voor zover een burgerrechtelijke corrigerende maatregel kan worden gelast als resultaat van administratieve procedures ten principale, dienen zodanige procedures in overeenstemming te zijn met beginselen die in wezen gelijkwaardig zijn aan die welke zijn neergelegd in deze titel.



    Titel 3

    Voorlopige maatregelen

    Artikel 50

    1.  

    De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid om onmiddellijke en doeltreffende voorlopige maatregelen te gelasten:

    a) 

    om te beletten dat zich een inbreuk op een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom voordoet, en met name om te beletten dat goederen in het verkeer onder hun rechtsmacht worden gebracht, met inbegrip van ingevoerde goederen onmiddellijk na inklaring door de douane;

    b) 

    om met betrekking tot de vermeende inbreuk van belang zijnd bewijsmateriaal te beschermen.

    2.  
    De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid, wanneer passend, voorlopige maatregelen te treffen zonder de wederpartij te hebben gehoord, met name wanneer uitstel vermoedelijk onherstelbare schade voor de houder van het recht zal veroorzaken, of wanneer er een aantoonbaar risico is dat bewijsmateriaal zal worden vernietigd.
    3.  
    De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid om Van de verzoeker te verlangen dat deze redelijkerwijze beschikbaar bewijsmateriaal overlegt opdat zij zich er met een voldoende mate van zekerheid van kunnen vergewissen dat de verzoeker de houder van het recht is en dat er inbreuk op zijn recht wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt, en om de verzoeker te gelasten een zekerheid te stellen of soortgelijke waarborg te bieden die voldoende is om de verweerder te beschermen en misbruik te beletten.
    4.  
    Wanneer er voorlopige maatregelen zijn genomen zonder dat de wederpartij is gehoord, worden de betrokken partijen onverwijld daarvan in kennis gesteld, uiterlijk na uitvoering van de maatregelen. Op verzoek van de verweerder vindt een herziening plaats, met inbegrip van het recht te worden gehoord, ten einde te beslissen, binnen een redelijke termijn na de kennisgeving van de maatregelen, of deze maatregelen dienen te worden gewijzigd, herroepen of bevestigd.
    5.  
    Van de verzoeker kan worden verlangd, dat hij andere informatie verstrekt die nodig is voor de identificatie van de betrokken goederen door de instantie die de voorlopige maatregelen zal uitvoeren.
    6.  
    Onverminderd het vierde lid, worden op grond van het eerste en het tweede lid genomen voorlopige maatregelen op verzoek van de verweerder herroepen of houden zij anderszins op gevolg te hebben, indien de procedure die leidt tot een beslissing ten principale niet wordt aangevangen binnen een redelijke termijn, te bepalen door de rechterlijke autoriteit die de maatregelen gelast wanneer het nationale recht zulks toestaat of, wanneer geen termijn wordt bepaald, binnen een termijn van ten hoogste twintig werkdagen of eenendertig kalenderdagen, naar gelang van welke van beide termijnen de langste is.
    7.  
    Wanneer de voorlopige maatregelen worden herroepen of wanneer zij vervallen wegens enig handelen of nalaten van de verzoeker, of wanneer later wordt vastgesteld dat er geen inbreuk of dreiging van inbreuk op een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom is, hebben de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid, op verzoek van de verweerder, de verzoeker te gelasten de verweerder passende schadeloosstelling te bieden voor door deze maatregelen toegebrachte schade.
    8.  
    Voor zover voorlopige maatregelen kunnen worden gelast als resultaat van administratieve procedures, dienen deze procedures in overeenstemming te zijn met beginselen die in wezen gelijkwaardig zijn aan die welke zijn neergelegd in deze titel.



    Titel 4

    Bijzondere vereisten in verband met maatregelen aan de grens ( 189 )

    Artikel 51

    Opschorting van het in het vrije verkeer brengen door douane-autoriteiten

    In overeenstemming met de onderstaande bepalingen nemen de Leden procedures ( 190 ) aan om een houder van een recht, die geldige gronden heeft om te vermoeden dat de invoer van nagemaakte merkartikelen of onrechtmatig gereproduceerde ( 191 ) goederen waarop een auteursrecht rust, plaats kan hebben, in staat te stellen bij de bevoegde administratieve of rechterlijke autoriteiten een schriftelijk verzoek in te dienen tot opschorting van het in het vrije verkeer brengen van deze goederen door de douaneautoriteiten. De Leden kunnen toestaan dat zulk een verzoek wordt gedaan met betrekking tot goederen die andere inbreuken op rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom betreffen, mits wordt voldaan aan de vereisten van deze titel. De Leden kunnen ook voorzien in overeenkomstige procedures betreffende de opschorting door de douane-autoriteiten van het in het vrije verkeer brengen van inbreukmakende goederen die zijn bestemd voor uitvoer uit hun grondgebied.

    Artikel 52

    Verzoekschrift

    Van een houder van een recht die de procedures ingevolge artikel 51 aanspant, wordt Verlangd dat hij voldoende bewijs levert om ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aan te tonen dat er, ingevolge de wetgeving van het land van invoer, sprake is van een inbreuk op zijn recht uit hoofde van de intellectuele eigendom en dat hij een voldoende gedetailleerde beschrijving van de goederen verstrekt om deze gemakkelijk herkenbaar te doen zijn voor de douane-autoriteiten. De bevoegde autoriteiten stellen de verzoeker binnen een redelijke termijn ervan in kennis of zij gevolg geven aan zijn verzoek en, wanneer door de bevoegde autoriteiten een termijn wordt bepaald, van de termijn gedurende welke de douane-autoriteiten maatregelen zullen nemen.

    Artikel 53

    Zekerheid of gelijksoortige waarborg

    1.  
    De bevoegde autoriteiten hebben de bevoegdheid om van een verzoeker te verlangen dat deze een zekerheid stelt of gelijksoortige waarborg biedt die voldoende is om de verweerder en de bevoegde autoriteiten te beschermen en misbruik te beletten. Deze zekerheid of gelijksoortige waarborg mag niet op onredelijke wijze weerhouden van gebruikmaking van deze procedures.
    2.  
    Wanneer ingevolge een verzoek krachtens deze Titel het in hét vrije verkeer brengen van goederen die tekeningen of modellen van nijverheid, octrooien, patronen of niet openbaar gemaakte informatie betreffen, door de douane-autoriteiten is opgeschort op basis van een beslissing die niet is genomen door een rechterlijke autoriteit of andere onafhankelijke autoriteit, en de termijn bepaald in artikel 55 is verstreken zonder dat de naar behoren gemachtigde autoriteit voorlopige maatregelen heeft genomen, en mits is voldaan aan alle andere voorwaarden voor invoer, is de eigenaar, importeur of geconsigneerde gerechtigd de goederen in het vrije verkeer te brengen tegen zekerheidstelling tot een bedrag dat voldoende is om de houder van het recht tegen inbreuken te beschermen. De betaling van een zodanige zekerheid laat onverlet andere corrigerende maatregelen die de houder van het recht ter beschikking staan, met dien verstande dat de zekerheid wordt opgeheven indien de houder van het recht nalaat binnen een redelijke termijn gebruik te maken van het recht een vordering in te stellen.

    Artikel 54

    Kennisgeving van opschorting

    De importeur en de verzoeker worden onverwijld in kennis gesteld van de opschorting van het in het vrije verkeer brengen van goederen in overeenstemming met artikel 51.

    Artikel 55

    Duur van de opschorting

    Indien de douane-autoriteiten niet binnen een tijdvak van ten hoogste 10 werkdagen nadat de verzoeker kennisgeving van de opschorting is gedaan ervan in kennis zijn gesteld dat een procedure met het oog op een beslissing ten principale is aangespannen door een ander dan de verweerder, of dat de naar behoren gemachtigde autoriteit voorlopige maatregelen heeft genomen waarbij de opschorting van het in het vrije verkeer brengen van de goederen wordt verlengd, worden de goederen vrijgegeven, mits is voldaan aan alle andere voorwaarden voor invoer of uitvoer; in passende gevallen kan deze termijn worden verlengd met 10 werkdagen. Indien een procedure met het oog op een beslissing ten principale is aangespannen, vindt op verzoek van de verweerder een herziening plaats, met inbegrip van een recht te worden gehoord, ten einde binnen een redelijke termijn te beslissen of deze maatregelen moeten worden gewijzigd, herroepen of bevestigd. Niettegenstaande het bovenstaande zijn, wanneer de opschorting van het in het vrije verkeer brengen van goederen wordt uitgevoerd of voortgezet in overeenstemming met een voorlopige rechterlijke maatregel, de bepalingen van artikel 50, zesde lid, van toepassing.

    Artikel 56

    Schadeloosstelling van de importeur en van de eigenaar van de goederen

    De desbetreffende autoriteiten hebben de bevoegdheid de verzoeker te gelasten aan de importeur, de geconsigneerde en de eigenaar van de goederen een passende schadeloosstelling te betalen voor aan hen toegebrachte schade door het ongerechtvaardigde vasthouden van de goederen of door het vasthouden van ingevolge artikel 55 vrijgegeven goederen.

    Artikel 57

    Recht op inspectie en informatie

    Onverminderd de bescherming van vertrouwelijke informatie verlenen de Leden aan de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om de houder van het recht voldoende gelegenheid te bieden om goederen die door de douaneautoriteiten worden vastgehouden, te laten inspecteren om de beweringen van de houder van het recht te kunnen staven. De bevoegde autoriteiten hebben ook de bevoegdheid om de importeur een gelijkwaardige gelegenheid te bieden om zodanige goederen te laten inspecteren. Wanneer een positieve beslissing ten principale is gegeven, kunnen de Leden aan de bevoegde autoriteit de bevoegdheid verlenen om de houder van het recht in kennis te stellen van de naam en het adres van de consignant, de importeur en de geconsigneerde, en van de hoeveelheid goederen in kwestie.

    Artikel 58

    Optreden ambtshalve

    Wanneer de Leden verlangen dat de bevoegde autoriteiten eigener beweging optreden en het in het vrije verkeer brengen opschorten van goederen ten aanzien waarvan zij voldoende bewijs hebben verkregen dat inbreuk wordt gemaakt op een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom:

    a) 

    kunnen de bevoegde autoriteiten te allen tijde de houder van het recht verzoeken om informatie die hen kan helpen deze bevoegdheden uit te oefenen;

    b) 

    worden de importeur en de houder van het recht onverwijld van de opschorting in kennis gesteld. Wanneer de importeur bij de bevoegde autoriteiten beroep heeft aangetekend tegen de opschorting, zijn de voorwaarden vervat in artikel 55 van overeenkomstige toepassing op de opschorting;

    c) 

    sluiten de Leden overheidsinstanties en -functionarissen slechts van aansprakelijkheid met betrekking tot passende corrigerende maatregelen uit wanneer zij te goeder trouw hebben gehandeld of voornemens waren zulks te doen.

    Artikel 59

    Corrigerende maatregelen

    Onverminderd andere rechten tot het instellen van een vordering die openstaan voor de houder van het recht, en met inachtneming van het recht van de verweerder om te verzoeken om herziening door een rechterlijke autoriteit, hebben de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid de vernietiging of de onttrekking aan het verkeer van de inbreukmakende goederen te gelasten in overeenstemming met de beginselen vervat in artikel 46. Met betrekking tot nagemaakte merkartikelen, staan de autoriteiten niet de wederuitvoer toe van de inbreukmakende goederen in ongewijzigde toestand of onderwerpen zij deze goederen niet aan een andere douaneprocedure, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.

    Artikel 60

    Minimale importen

    De Leden kunnen kleine hoeveelheden goederen van niet-commerciële aard in de persoonlijke bagage van reizigers of verzonden in kleine zendingen, van de toepassing van de bovenstaande bepalingen uitsluiten.



    Titel 5

    Strafrechtelijke procedures

    Artikel 61

    De Leden voorzien ten minste in gevallen van opzettelijke namaak van handelsmerken of inbreuk op auteursrechten op commerciële schaal in strafrechtelijke procedures en straffen. De mogelijke sancties omvatten vrijheidsstraffen en/of geldboetes die voldoende zijn om afschrikkend te werken, in overeenstemming met het niveau van de straffen opgelegd voor strafbare feiten van overeenkomstige zwaarte. In passende gevallen omvatten de mogelijke sancties ook de inbeslagneming, verbeurdverklaring en vernietiging van de inbreukmakende goederen en van materialen en werktuigen die voornamelijk zijn gebruikt bij het plegen van het strafbare feit. De Leden kunnen voorzien in strafrechtelijke procedures en straffen in andere gevallen van inbreuk op rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom, met name wanneer deze opzettelijk en op commerciële schaal zijn gepleegd.



    DEEL IV

    VERWERVING EN INSTANDHOUDING VAN RECHTEN UIT HOOFDE VAN DE INTELLECTUELE EIGENDOM EN DAARMEDE SAMENHANGENDE PROCEDURES TUSSEN PARTIJEN

    Artikel 62

    1.  
    De Leden kunnen, als voorwaarde voor de verwerving of instandhouding van de rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom bedoeld in de titels 2 tot en met 6 van deel II, de naleving van redelijke procedures en formaliteiten vereisen. Deze procedures en formaliteiten dienen in overeenstemming te zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst.
    2.  
    Wanneer de verwerving van een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom afhankelijk is van de verlening of inschrijving van het recht, zien de Leden erop toe dat de procedures voor verlening of inschrijving, mits aan de materiële voorwaarden voor de verwerving van het recht wordt voldaan, de verlening of inschrijving van het recht mogelijk maken binnen een redelijke termijn, ten einde ongerechtvaardigde bekorting van de beschermings-duur te vermijden.
    3.  
    Artikel 4 van het Verdrag van Parijs (1967) is van overeenkomstige toepassing op dienstmerken.
    4.  
    Op procedures betreffende de verwerving of instandhouding van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom en, wanneer het recht van een Lid in zodanige procedures voorziet, administratieve herroepingen en procedures tussen partijen, zoals oppositie, herroeping en doorhaling, zijn de algemene beginselen vervat in artikel 41, tweede en derde lid, van toepassing.
    5.  
    Definitieve administratieve beslissingen in de procedures bedoeld in het vierde lid zijn vatbaar voor herziening door een rechterlijke of semi-rechterlijke autoriteit. Het is evenwel niet verplicht een mogelijkheid voor herziening van beslissingen te bieden in gevallen van niet geslaagde oppositie of administratieve herroeping, mits de gronden voor deze procedures kunnen worden aangevochten.



    DEEL V

    VOORKOMING EN BESLECHTING VAN GESCHILLEN

    Artikel 63

    Doorzichtigheid

    1.  
    De wet- en regelgeving en definitieve rechterlijke beslissingen en algemeen geldende administratieve uitspraken die door een Lid uitvoerbaar zijn verklaard met betrekking tot het onderwerp van deze Overeenkomst (het bestaan, de reikwijdte, de verwerving en de handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom en het beletten van misbruik daarvan) worden gepubliceerd, of wanneer een zodanige publikatie niet mogelijk is, openbaar toegankelijk gemaakt, in een nationale taal, op zodanige wijze dat regeringen en houders van rechten daarvan kennis kunnen nemen. Overeenkomsten betreffende het onderwerp van deze Overeenkomst, die van kracht zijn tussen de regering of een overheidsinstantie van een Lid en de regering of een overheidsinstantie van een ander Lid, dienen ook te worden gepubliceerd.
    2.  
    De Leden brengen de in het eerste lid bedoelde weten regelgeving ter kennis van de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, ten einde deze Raad te helpen bij zijn toetsing van de werking van deze Overeenkomst. De Raad poogt de op de Leden drukkende last bij de nakoming van deze verplichting zo gering mogelijk te doen zijn en kan besluiten ontheffing te verlenen van de verplichting deze wet- en regelgeving direct ter kennis van de Raad te brengen als het overleg met de WIPO inzake de instelling van een gemeenschappelijk register van deze wet- en regelgeving met succes wordt bekroond. De Raad beziet in dit verband ook alle vereiste handelingen betreffende kennisgevingen ingevolge de verplichtingen krachtens deze Overeenkomst die voortvloeien uit de bepalingen van artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs (1967).
    3.  
    Elk Lid dient bereid te zijn, in antwoord op een schriftelijk verzoek van een ander Lid, informatie van het in het eerste lid bedoelde soort te verstrekken. Een Lid dat redenen heeft om aan te nemen dat een specifieke rechterlijke beslissing of administratieve uitspraak of bilaterale overeenkomst op het gebied van de intellectuele eigendom zijn rechten krachtens deze Overeenkomst raakt, kan ook schriftelijk verzoeken om toegang tot of voldoende gedetailleerde informatie over deze specifieke rechterlijke beslissingen of administratieve uitspraken of bilaterale overeenkomsten.
    4.  
    Geen enkele bepaling in het eerste, tweede en derde lid verlangt van Leden dat zij vertrouwelijke informatie openbaar maken die de rechtshandhaving zou belemmeren of anderszins in strijd zou zijn met het algemeen belang of de legitieme handelsbelangen van bepaalde overheidsondernemingen of particuliere ondernemingen zou schaden.

    Artikel 64

    Beslechting van geschillen

    1.  
    De bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van de GATT-Overeenkomst van 1994, zoals nader uitgewerkt en toegepast in het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen, zijn van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen ingevolge deze Overeenkomst, behalve indien daarin uitdrukkelijk anders is bepaald.
    2.  
    Artikel XXIII, eerste lid, onder b) en c), van de GATT-Overeenkomst van 1994 zijn voor een termijn van vijf jaar van de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst niet van toepassing op de beslechting van geschillen ingevolge deze Overeenkomst.
    3.  
    Gedurende de in het tweede lid bedoelde termijn onderzoekt de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom de mogelijkheden en modaliteiten voor klachten van het soort bedoeld in artikel XXIII, eerste lid, onder b) en c), die worden ingediend ingevolge deze Overeenkomst en legt deze Raad zijn aanbevelingen ter goedkeuring voor aan de Ministeriële Conferentie. Besluiten van de Ministeriële Conferentie tot goedkeuring van zodanige aanbevelingen of tot verlenging van de in het tweede lid bedoelde termijn worden slechts genomen bij consensus en goedgekeurde aanbevelingen gelden voor alle Leden zonder dat zij formeel behoeven te worden aanvaard.



    DEEL VI

    OVERGANGSREGELINGEN

    Artikel 65

    Overgangsregelingen

    1.  
    Onverminderd het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid is een Lid niet verplicht de bepalingen van deze Overeenkomst toe te passen vóór het verstrijken van een algemene termijn van een jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst.
    2.  
    Een Lid dat ontwikkelingsland is, is gerechtigd de datum van toepassing, zoals omschreven in het eerste lid, van de bepalingen van deze Overeenkomst, behalve van de artikelen 3, 4 en 5, nog vier jaar uit te stellen.
    3.  
    Ook voor andere Leden die zich bevinden in de fase van overgang van een centraal geleide economie naar een vrije markteconomie en die bezig zijn met een structurele hervorming van hun stelsel van de intellectuele eigendom en voor bijzondere problemen staan bij de opstelling en toepassing van wet- en regelgeving inzake de intellectuele eigendom, geldt een periode van uitstel zoals voorzien in het tweede lid.
    4.  
    Voor zover een Lid dat ontwikkelingsland is door deze Overeenkomst wordt verplicht de octrooibescherming van produkten uit te strekken tot terreinen van technologie die op zijn grondgebied niet voor bescherming in aanmerking komen op de datum waarop deze Overeenkomst in het algemeen van toepassing wordt voor dat Lid, zoals omschreven in het tweede lid, kan het de toepassing van de bepalingen inzake octrooien voor produkten van titel 5 van deel II tot die terreinen van technologie nogmaals uitstellen voor een termijn van vijf jaar.
    5.  
    Een Lid dat gebruik maakt van een overgangstermijn ingevolge het eerste, tweede, derde of vierde lid ziet erop toe dat veranderingen in zijn wet- en regelgeving en rechtspraktijk gedurende die termijn niet leiden tot een mindere mate van overeenstemming met de bepalingen van deze Overeenkomst.

    Artikel 66

    Leden die minstontwikkeld land zijn

    1.  
    Gezien de bijzondere behoeften en vereisten van Leden die minstontwikkeld land zijn, hun economische, financiële en administratieve beperkingen, en hun behoefte aan flexibiliteit om een levensvatbare technologische basis te scheppen, wordt van deze Leden niet verlangd dat zij gedurende een tijdvak van 10 jaar na de datum van toepassing zoals omschreven in artikel 65, eerste lid, de bepalingen van deze Overeenkomst, Behalve van de artikelen 3, 4 en 5, toepassen. De Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom verleent, op naar behoren met redenen omkleed verzoek van een Lid dat minstontwikkeld land is, verlengingen van deze termijn.
    2.  
    Leden die ontwikkeld land zijn, bieden ondernemingen en instellingen op hun grondgebied stimulansen met het oog op de bevordering en aanmoediging van de overdracht van technologie aan Leden die minstontwikkeld land zijn, ten einde deze in staat te stellen een deugdelijke en levensvatbare technologische basis te scheppen.

    Artikel 67

    Technische samenwerking

    Ter vergemakkelijking van de toepassing van deze Overeenkomst voorzien Leden die ontwikkeld land zijn, op verzoek en op onderling overeengekomen voorwaarden, in technische en financiële samenwerking ten gunste van Leden die ontwikkelingsland of minstontwikkeld land zijn. Deze samenwerking omvat bijstand bij de opstelling van wet- en regelgeving inzake de bescherming en handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom, alsmede inzake het voorkomen van misbruik daarvan, en omvat steun betreffende de oprichting of versterking van nationale bureaus en instanties voor deze aangelegenheden, met inbegrip van de opleiding van personeel.



    DEEL VII

    INSTITUTIONELE REGELINGEN; SLOTBEPALINGEN

    Artikel 68

    Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom

    De Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom volgt de werking van deze Overeenkomst en met name de nakoming door de Leden van hun verplichtingen, en biedt de Leden gelegenheid voor overleg inzake aangelegenheden betreffende de handelsaspecten van de intellectuele eigendom. De Raad kwijt zich van de andere taken waarmee hij door de Leden wordt belast en biedt in het bijzonder alle door hen verzochte bijstand in het kader van procedures voor de beslechting van geschillen. Bij het verrichten van zijn taken kan de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom overleg plegen met en informatie inwinnen uit elke door hem passend geachte bron. In overleg met de WIPO streeft de Raad ernaar, binnen een jaar na zijn eerste vergadering, passende regelingen voor samenwerking met organen van die Organisatie tot stand te brengen.

    Artikel 69

    Internationale samenwerking

    De Leden komen overeen met elkaar samen te werken ten einde de internationale handel in goederen die inbreuk maken op rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom uit te bannen. Hiertoe stellen zij contactpunten bij hun administratie in en geven de andere Partijen daarvan kennis, en zijn zij bereid informatie uit te wisselen over de handel in inbreukmakende goederen. Met name bevorderen zij de uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen douane-autoriteiten met betrekking tot de handel in nagemaakte merkartikelen en onrechtmatig gereproduceerde goederen waarop een auteursrecht rust.

    Artikel 70

    Bescherming van bestaande onderwerpen

    1.  
    Deze Overeenkomst schept geen verplichtingen met betrekkingen tot handelingen die zich hebben voorgedaan vóór de datum van toepassing van de Overeenkomst voor het Lid in kwestie.
    2.  
    Behalve indien in deze Overeenkomst anders is bepaald, schept deze Overeenkomst verplichtingen met betrekking tot alle onderwerpen die bestonden op de datum van toepassing van deze Overeenkomst voor het Lid in kwestie en die op genoemde datum in dat Lid zijn beschermd, of die voldoen of later gaan voldoen aan de criteria voor bescherming ingevolge deze Overeenkomst. Met betrekking tot dit lid en het derde en vierde lid, zijn de verplichtingen inzake auteursrecht met betrekking tot bestaande werken uitsluitend die Welke zijn bepaald krachtens artikel 18 van de Berner Conventie (1971) en worden de verplichtingen ten aanzien van de rechten van producenten van fonogrammen en uitvoerende kunstenaars met betrekking tot bestaande fonogrammen uitsluitend bepaald krachtens artikel 18 van de Berner Conventie (1971) zoals van toepassing geworden krachtens artikel 14, zesde lid, van deze Overeenkomst.
    3.  
    Er is geen verplichting om de bescherming te herstellen van onderwerpen die op de datum van toepassing van deze Overeenkomst voor het Lid in kwestie tot het publiek domein zijn gaan behoren.
    4.  
    Wat betreft handelingen met betrekking tot specifieke voorwerpen waarin beschermde onderwerpen zijn belichaamd, die ingevolge de wetgeving overeenkomstig deze Overeenkomst inbreuk gaan vormen, en waarmee een aanvang was gemaakt of ten aanzien waarvan een aanzienlijke investering was gedaan, vóór de datum van aanvaarding van de WTO-Overeenkomst door dat Lid, kan een Lid voorzien in een beperking van de aan de houder van het recht ter beschikking staande corrigerende maatregelen wat betreft de voortzetting van zulke handelingen na de datum van toepassing van deze Overeenkomst voor dat Lid. In zulke gevallen voorziet het Lid evenwel ten minste in de betaling van een billijke vergoeding.
    5.  
    Een Lid is niet verplicht de bepalingen van artikel 11 en van artikel 14, vierde lid, toe te passen met betrekking tot originelen of kopieën aangekocht vóór de datum van toepassing van deze Overeenkomst voor dat Lid.
    6.  
    Van de Leden wordt niet verlangd dat zij artikel 31, of in artikel 27, eerste lid, genoemde vereiste dat octrooirechten kunnen worden genoten zonder onderscheid op grond van het gebied van technologie, toepassen op gebruik zonder de toestemming van de houder van het recht wanneer de toestemming voor zodanig gebruik door de overheid was verleend vóór de datum waarop deze Overeenkomst bekend werd.
    7.  
    In het geval van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom waarvoor bescherming afhankelijk is van inschrijving, is het toegestaan aanvragen voor bescherming die hangende zijn' op de datum van toepassing van deze Overeenkomst voor het Lid in kwestie te wijzigen om eventuele uitgebreidere bescherming te vorderen zoals voorzien ingevolge de bepalingen van deze Overeenkomst. Deze wijzigingen mogen geen nieuwe onderwerpen omvatten.
    8.  

    Wanneer een Lid niet op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst voorziet in octrooibescherming voor farmaceutische produkten en chemische produkten voor de landbouw overeenkomstig zijn verplichtingen ingevolge artikel 27, dient dat Lid:

    a) 

    niettegenstaande de bepalingen van deel VI, vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst een mogelijkheid te bieden waardoor octrooiaanvragen voor zodanige uitvindingen kunnen worden ingediend;

    b) 

    vanaf de datum van toepassing van deze Overeenkomst op deze aanvragen de in deze Overeenkomst neegelegde criteria voor octrooieerbaarheid toe te passen, als waren deze criteria toegepast op de datum van indiening in dat Lid, of wanneer er een recht van voorrang bestaat en daar beroep op wordt gedaan, de voorrangsdatum van de aanvrage; en

    c) 

    octrooibescherming te bieden in overeenstemming met deze Overeenkomst vanaf de verlening van het octrooi en voor de resterende duur van het octrooi, gerekend vanaf de datum van indiening in overeenstemming met artikel 33 van deze Overeenkomst, voor die aanvragen die voldoen aan de criteria voor bescherming bedoeld in onder b).

    9.  
    Wanneer een produkt het onderwerp is van een octrooiaanvrage in een Lid in overeenstemming met het achtste lid, onder a), worden uitsluitende rechten voor het in de handel brengen verleend, niettegenstaande de bepalingen van deel VI, voor een termijn van vijf jaar na verkrijging van de goedkeuring tot het in de handel brengen in dat Lid of totdat een octrooi voor een produkt in dat Lid is verleend of afgewezen, naar gelang van welke van beide termijnen de kortste is, mits na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst voor dat produkt een octrooiaanvrage is ingediend en een octrooi is verleend in een ander Lid en in dat andere Lid toestemming voor het in de handel brengen is verkregen.

    Artikel 71

    Toetsing en wijzigang

    1.  
    De Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom toetst de toepassing van deze Overeen komst na het verstrijken van de overgangsperiode bedoeld in artikel 65, tweede lid. De Raad toetst de toepassing, met inachtneming van de daarbij opgedane ervaring, twee jaar na die datum en met dezelfde tussenpozen daarna. De Raad kan ook overgaan tot toetsing in het licht van van belang zijnde nieuwe ontwikkelingen, die wijziging of amendering van deze Overeenkomst zouden kunnen wettigen.
    2.  
    Wijzigingen die slechts ten doel hebben de bescherming van de intellectuele eigendom aan te passen aan hogere niveaus die zijn bereikt en gelden in andere multilaterale overeenkomsten en die ingevolge deze overeenkomsten door alle Leden van de WTO zijn aanvaard, kunnen worden voorgelegd aan de Ministeriële Conferentie met het oog op maatregelen in overeenstemming met artikel X, zesde lid, van de WTO-Overeenkomst op basis van een bij consensus aangenomen voorstel van de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom.

    Artikel 72

    Voorbehouden

    Zonder toestemming van de andere Leden mogen geen voorbehouden worden gemaakt met betrekking tot enige bepaling van deze Overeenkomst.

    Artikel 73

    Uitzonderingen op grond van veiligheidsoverwegingen

    Geen enkele bepaling in deze Overeenkomst mag zo worden uitgelegd:

    a) 

    dat daardoor van een Lid wordt verlangd dat dit informatie verstrekt waarvan het de openbaarmaking in strijd acht met zijn wezenlijke veiligheidsbelangen; of

    b) 

    dat daardoor een Lid wordt belet over te gaan tot maatregelen die het noodzakelijk acht voor de bescherming van zijn wezenlijke veiligheidsbelangen

    i) 

    met betrekking tot splijtstoffen of de stoffen waaruit zij worden vervaardigd;

    ii) 

    met betrekking tot de handel in wapens, munitie en oorlogstuig en tot de handel in andere goederen en materialen die direct of indirect wordt gedreven met het doel een krijgsmacht te bevoorraden;

    iii) 

    genomen ten tijde van oorlog of een andere noodsituatie in de internationale betrekkingen; of

    c) 

    dat daardoor een Lid wordt belet over te gaan tot maatregelen ingevolge zijn verplichtingen krachtens het Handvest der Verenigde Naties voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.

    BIJLAGE 2

    MEMORANDUM VAN OVEREENSTEMMING INZAKE DE REGELS EN PROCEDURES BETREFFENDE DE BESLECHTING VAN GESCHILLEN

    DE LEDEN KOMEN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREEN:

    Artikel 1

    Reikwijdte en toepassing

    1.  
    De regels en procedures van dit Memorandum van Overeenstemming zijn van toepassing op geschillen die worden voorgelegd ingevolge de bepalingen inzake overleg en geschillenbeslechting van de in aanhangsel 1 bij dit Memorandum van Overeenstemming vermelde overeenkomsten (hierna te noemen „de vermelde overeenkomsten”). De regels en procedures van dit Memorandum van Overeenstemming zijn ook van toepassing op consultaties en de beslechting van geschillen tussen Leden betreffende hun rechten en verplichtingen ingevolge de bepalingen van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en van dit Memorandum van Overeenstemming, hetzij afzonderlijk, hetzij in combinatie met een andere vermelde overeenkomst.
    2.  
    De regels en procedures van dit Memorandum van Overeenstemming zijn van toepassing met inachtneming van de bijzondere of aanvullende regels en procedures inzake geschillenbeslechting, vervat in de vermelde overeenkomsten, die zijn aangeduid in aanhangsel 2 bij dit Memorandum van Overeenstemming. Voor zover er een verschil bestaat tussen de regels en procedures van dit Memorandum van Overeenstemming en de in aanhangsel 2 genoemde bijzondere of aanvullende regels en procedures, hebben de bijzondere of aanvullende regels en procedures van aanhangsel 2 voorrang. Indien er in geschillen waarop de regels en procedures van meer dan één vermelde overeenkomst betrekking hebben, een conflict bestaat tussen de bijzondere of aanvullende regels en procedures van de desbetreffende overeenkomsten, en de partijen bij het geschil niet binnen twintig dagen na de vorming van het panel tot overeenstemming kunnen komen over de regels en procedures, bepaalt de Voorzitter van het Orgaan voor Geschillenbeslechting bedoeld in artikel 2, eerste lid (hierna in dit Memorandum van Overeenstemming te noemen het „DSB”), in overleg met de partijen bij het geschil, binnen tien dagen na een verzoek van één van beide Leden welke regels en procedures moeten worden gevolgd. De Voorzitter laat zich leiden door het beginsel dat, waar mogelijk, bijzondere of aanvullende regels en procedures dienen te worden toegepast en dat de in dit Memorandum van Overeenstemming uiteengezette regels en procedures dienen te worden toegepast voor zover zulks noodzakelijk is om een conflict te vermijden.

    Artikel 2

    Uitvoering

    1.  
    Het Orgaan voor Geschillenbeslechting wordt hierbij ingesteld ter uitvoering van deze regels en procedures en van de bepalingen inzake overleg en geschillenbeslechting van de vermelde overeenkomsten, tenzij in een vermelde overeenkomst anders is bepaald. Het DSB heeft bijgevolg de bevoegdheid panels te vormen, rapporten van een panel en de Beroepsinstantie aan te nemen, toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van uitspraken en aanbevelingen en machtiging te verlenen voor het schorsen van concessies en andere verplichtingen ingevolge de vermelde overeenkomsten. Ten aanzien van geschillen die voortvloeien uit een vermelde overeenkomst die een Plurilaterale Handelsovereenkomst is, heeft de hierin gebruikte term „Lid” slechts betrekking op Leden die partij zijn bij de desbetreffende Plurilaterale Handelsovereenkomst. Wanneer het DSB de bepalingen inzake geschillenbeslechting van een Plurilaterale Handelsovereenkomst toepast, kunnen slechts Leden die partij zijn bij die overeenkomst deelnemen aan door het DSB genomen beslissingen of maatregelen met betrekking tot dat geschil.
    2.  
    Het DSB stelt de desbetreffende raden en commissies van de WTO in kennis van alle ontwikkelingen in geschillen met betrekking tot de bepalingen van de onderscheiden vermelde overeenkomsten.
    3.  
    Het DSB komt zo vaak bijeen als noodzakelijk is ter verrichting van zijn taken binnen de in dit Memorandum van Overeenstemming bepaalde termijnen.
    4.  
    Wanneer de regels en procedures van dit Memorandum van Overeenstemming voorschrijven dat het DSB een beslissing neemt, doet het zulks bij consensus ( 192 ).

    Artikel 3

    Algemene bepalingen

    1.  
    De Leden bevestigen dat zij vasthouden aan de beginselen voor de behandeling van geschillen die tot dusver werden toegepast ingevolge de artikelen XXII en XXIII van de GATT-Overeenkomst van 1947, zoals hierin nader uitgewerkt en gewijzigd.
    2.  
    Het stelsel voor geschillenbeslechting van de WTO is een hoofdpijler waarmee aan het multilaterale handelsstelsel zekerheid en voorspelbaarheid wordt toegevoegd. De Leden erkennen dat het dient ter bescherming van de rechten en verplichtingen van de Leden ingevolge de vermelde overeenkomsten en ter verheldering van de bestaande bepalingen van die overeenkomsten in overeenstemming met de gebruikelijke interpretatieregels van het internationaal publiek recht. Aanbevelingen en uitspraken van het DSB kunnen de in de vermelde overeenkomsten bepaalde rechten en verplichtingen niet aanvullen of beperken.
    3.  
    Spoedig een regeling treffen voor omstandigheden waarin een Lid van mening is dat voordelen die hem al dan niet rechtstreeks toekomen ingevolge de vermelde overeenkomsten worden uitgehold door maatregelen van een ander Lid, is van wezenlijk belang voor het effectief functioneren van de WTO en het bewaren van een juist evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van Leden.
    4.  
    Aanbevelingen of uitspraken van het DSB hebben tot doel te komen tot een bevredigende regeling van de kwestie in overeenstemming met de rechten en verplichtingen ingevolge dit Memorandum van Overeenstemming en ingevolge de vermelde overeenkomsten.
    5.  
    Alle oplossingen voor kwesties die formeel zijn voorgelegd ingevolge de regels en procedures inzake overleg en geschillenbeslechting van de vermelde overeenkomsten, met inbegrip van arbitrale uitspraken, dienen in overeenstemming te zijn met die overeenkomsten en mogen voordelen die een Lid ingevolge die overeenkomsten toekomen, niet tenietdoen of uithollen, noch de verwezenlijking van een doelstelling van die overeenkomsten belemmeren.
    6.  
    Onderling overeengekomen oplossingen voor kwesties die formeel zijn voorgelegd ingevolge de bepalingen inzake overleg en geschillenbeslechting van de vermelde overeenkomsten worden ter kennis van het DSB en de desbetreffende raden en commissies gebracht, waarbij elk Lid alle daarop betrekking hebbende punten naar voren kan brengen.
    7.  
    Alvorens een zaak aanhangig te maken beoordeelt een Lid zelf of handelen overeenkomstig deze procedures zinvol zou zijn. De regeling inzake geschillenbeslechting heeft tot doel een positieve oplossing voor een geschil te bewerkstelligen. Een oplossing die wederzijds aanvaardbaar is voor de partijen bij het geschil en die verenigbaar is met de vermelde overeenkomsten, verdient duidelijk de voorkeur. Bij gebreke van een onderling overeengekomen oplossing, is normaliter de eerste doelstelling van de regeling inzake geschillenbeslechting te bewerkstelligen dat de desbetreffende maatregelen worden ingetrokken indien deze onverenigbaar worden geacht met de bepalingen van één van de vermelde overeenkomsten. Tot het bieden van compensatie dient slechts de toevlucht te worden genomen indien de onmiddellijke intrekking van de maatregel niet uitvoerbaar is en dan slechts als tijdelijke maatregel in afwachting van de intrekking van de maatregel die onverenigbaar is met een vermelde overeenkomst. Het laatste hulpmiddel dat dit Memorandum van Overeenstemming biedt voor het Lid dat de procedures voor geschillenbeslechting inroept, is de mogelijkheid de toepassing van concessies of andere verplichtingen ingevolge de vermelde overeenkomsten op discriminatoire wijze jegens het andere Lid te schorsen, op voorwaarde dat het DSB machtiging verleent voor dergelijke maatregelen.
    8.  
    In gevallen waarin sprake is van niet-nakoming van de ingevolge een vermelde overeenkomst aangegane verplichtingen, wordt de actie vooralsnog beschouwd als een geval van tenietdoen of uitholling. Dit betekent dat normaliter wordt verondersteld dat een schending van de regels een nadelig effect heeft voor andere Leden die partij zijn bij die vermelde overeenkomst, en in die gevallen is het aan het Lid waartegen de klacht is ingediend om de beschuldiging te weerleggen.
    9.  
    De bepalingen van dit Memorandum van Overeenstemming doen geen afbreuk aan de rechten van Leden om te trachten een gezaghebbende uitlegging van de bepalingen van een vermelde overeenkomst te verkrijgen door middel van een beslissing ingevolge de WTO-Overeenkomst of een vermelde overeenkomst.
    10.  
    Er bestaat overeenstemming over het feit dat verzoeken om conciliatie en de gebruikmaking van de procedures voor geschillenbeslechting niet dienen te zijn bedoeld of worden beschouwd als contentieuze gedragingen en dat, indien een geschil ontstaat, alle Leden te goeder trouw deze procedures zullen voeren in een streven het geschil op te lossen. Er bestaat tevens overeenstemming over het feit dat klachten en klachten in reconventie met betrekking tot verschillende kwesties niet dienen te worden gevoegd.
    11.  
    Dit Memorandum van Overeenstemming wordt slechts toegepast ten aanzien van nieuwe verzoeken om overleg ingevolge de bepalingen inzake overleg van de vermelde overeenkomsten die op of na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst zijn gedaan. Op geschillen ten aanzien waarvan het verzoek om overleg vóór de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst werd gedaan ingevolge de GATT-Overeenkomst van 1947 of ingevolge een andere overeenkomst die aan een vermelde overeenkomst voorafging, blijven de desbetreffende regels en procedures inzake geschillenbeslechting van toepassing die onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst van kracht waren ( 193 ).
    12.  
    Indien door een Lid dat ontwikkelingsland is een klacht op grond van een vermelde overeenkomst wordt ingediend tegen een Lid dat ontwikkeld land is, heeft de klager, niettegenstaande het elfde lid, het recht om zich, in plaats van op de bepalingen van de artikelen 4, 5, 6 en 12 van dit Memorandum van Overeenstemming, te beroepen op de desbetreffende bepalingen van het Besluit van de Overeenkomstsluitende Partijen van 5 april 1966 (BISD 14S/18), met dien verstande dat indien het panel van oordeel is dat de in paragraf 7 van dit besluit bedoelde termijn te kort is om zijn rapport te verstrekken, die termijn met instemming van de klager kan worden verlengd. Voor zover er een verschil bestaat tussen de regels en procedures van de artikelen 4, 5, 6 en 12 en de desbetreffende regels en procedures van het Besluit, hebben de laatstbedoelde voorrang.

    Artikel 4

    Consultaties

    1.  
    De Leden bevestigen hun vastbeslotenheid om de doeltreffendheid van de door de Leden gehanteerde overlegprocedures te versterken en te verbeteren.
    2.  
    Elk Lid verplicht zich ertoe overleg betreffende de door een ander Lid naar voren gebrachte bezwaren tegen maatregelen die op het grondgebied van eerstbedoeld Lid zijn genomen en die de werking van de vermelde overeenkomsten beïnvloeden, welwillend in overweging te nemen en daartoe passende gelegenheid te bieden ( 194 ).
    3.  
    Indien een verzoek om consultaties ingevolge een vermelde overeenkomst wordt gedaan, dient het Lid waaraan het verzoek is gericht, tenzij onderling anders is overeengekomen, binnen tien dagen na ontvangst op het verzoek te reageren en te goeder trouw overleg aan te gaan binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek, teneinde tot een wederzijds bevredigende oplossing te komen. Indien het Lid niet binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek reageert, of niet binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen, dan wel een andere onderling overeengekomen termijn, te rekenen vanaf de datum van het verzoek, overleg aangaat, kan het Lid dat om het voeren van overleg heeft verzocht, direct verzoeken om de vorming van een panel.
    4.  
    Al deze verzoeken om consultaties worden ter kennis van het DSB en de desbetreffende raden en commissies gebracht door het Lid dat om consultaties verzoekt. Een verzoek om consultaties wordt schriftelijk ingediend met opgave van de redenen voor het verzoek, met inbegrip van een omschrijving van de maatregelen in kwestie en een vermelding van de rechtsgronden voor de klacht.
    5.  
    In de loop van de consultaties in overeenstemming met de bepalingen van een vermelde overeenkomst dienen de Leden, alvorens hun toevlucht te nemen tot verdere stappen ingevolge dit Memorandum van Overeenstemming, te trachten een bevredigende regeling te treffen voor de kwestie.
    6.  
    De consultaties zijn geheim en laten de rechten van elk van beide Leden bij verdere stappen onverlet.
    7.  
    Indien de consultaties niet binnen zestig dagen na het verzoek om consultaties tot beslechting van het geschil hebben geleid, kan de klager verzoeken om de vorming van een panel. De klager kan binnen de termijn van zestig dagen verzoeken om de vorming van een panel indien consulterende partijen gezamenlijk van oordeel zijn dat consultaties niet tot beslechting van het geschil hebben geleid.
    8.  
    In spoedeisende gevallen, met inbegrip van gevallen waarin het aan bederf onderhevige goederen betreft, gaan de Leden binnen een termijn van ten hoogste tien dagen na de datum van ontvangst van het verzoek consultaties aan. Indien de consultaties niet binnen een termijn van twintig dagen na de datum van ontvangst van het verzoek tot beslechting van het geschil hebben geleid, kan de klager verzoeken om de vorming van een panel.
    9.  
    In spoedeisende gevallen, met inbegrip van gevallen waarin het aan bederf onderhevige goederen betreft, stellen de partijen bij het geschil, panels en de Beroepsinstantie alles in het werk om de procedure zo veel mogelijk te bespoedigen.
    10.  
    Tijdens de consultaties dienen de Leden bijzondere aandacht te schenken aan de specifieke problemen en belangen van Leden die ontwikkelingsland zijn.
    11.  
    Wanneer een ander Lid dan de consulterende Leden van oordeel is dat het een wezenlijk handelsbelang heeft bij de consultaties die worden gehouden ingevolge artikel XXII, eerste lid, van de GATT-Overeenkomst van 1994, artikel XXII, eerste lid, van de GATS-Overeen-komst of de overeenkomstige bepalingen van andere vermelde overeenkomsten ( 195 ), kan dat Lid de consulterende Leden en het DSB binnen tien dagen na het uitgaan van het verzoek om consultaties ingevolge bedoeld artikel, in kennis stellen van zijn wens zich in de consultaties te mengen. Dat Lid wordt bij de consultaties betrokken, mits het Lid waarvaan het verzoek om consultaties werd gericht, ermee instemt dat het beroep op wezenlijke belangen gegrond is. In dat geval stellen zij het DSB daarvan in kennis. Indien het verzoek zich in de consultaties te mogen mengen niet wordt aanvaard, staat het het verzoekende Lid vrij te vragen om consultaties ingevolge artikel XXII, eerste lid, of XXIII, eerste lid, van de GATT-Overeenkomst van 1994, artikel XXII, eerste lid, of XXIII, eerste lid, van de GATS-Overeenkomst of de overeenkomstige bepalingen van andere vermelde overeenkomsten.

    Artikel 5

    Goede diensten, conciliatie en bemiddeling

    1.  
    Goede diensten, conciliatie en bemiddeling zijn procedures waartoe vrijwillig wordt overgegaan indien de partijen bij het geschil zulks overeenkomen.
    2.  
    Handelingen verband houdende met goede diensten, conciliatie en bemiddeling, en met name de standpunten die de partijen bij het geschil innemen, zijn vertrouwelijk en doen geen afbreuk aan de rechten van elk van beide partijen bij verdere stappen ingevolge deze procedures.
    3.  
    Om goede diensten, conciliatie en bemiddeling kan te allen tijde door een partij bij een geschil worden verzocht. Zij kunnen te allen tijde aanvangen en te allen tijde worden beëindigd. Zodra de procedures voor goede diensten, conciliatie en bemiddeling zijn beëindigd, kan de klager overgaan tot een verzoek om de vorming van een panel.
    4.  
    Wanneer binnen zestig dagen na de ontvangst van een verzoek om overleg een aanvang wordt gemaakt met goede diensten, conciliatie of bemiddeling, moet de klager een termijn van zestig dagen na de datum van ontvangst van het verzoek om overleg toestaan alvorens om de vorming van een panel te verzoeken. De klager kan binnen de termijn van zestig dagen om de vorming van een panel verzoeken indien de partijen bij het geschil van oordeel zijn dat de goede diensten, conciliatie of bemiddeling niet tot beslechting van het geschil hebben geleid.
    5.  
    Indien de partijen bij het geschil zulks overeenkomen, kunnen de procedures voor goede diensten, conciliatie of bemiddeling worden voortgezet terwijl de panelprocedure wordt gevoerd.
    6.  
    De Directeur-generaal kan, handelend uit hoofde van zijn functie, goede diensten, conciliatie of bemiddeling aanbieden teneinde de Leden te helpen een geschil te beslechten.

    Artikel 6

    Vorming van panels

    1.  
    Indien de klager hierom verzoekt, wordt uiterlijk op de eerstvolgende bijeenkomst van het DSB na de bijeenkomst waarop het verzoek voor het eerst als punt op de agenda van het DSB is geplaatst, een panel gevormd, tenzij het DSB bij consensus besluit geen panel te vormen ( 196 ).
    2.  
    Het verzoek om de vorming van een panel wordt schriftelijk gedaan. Dit geeft aan of overleg werd gepleegd, noemt de specifieke maatregelen in kwestie en geeft een korte uiteenzetting van de rechtsgrond van de klacht, waarin het probleem voldoende duidelijk wordt geschetst. Ingeval de verzoeker verlangt dat een panel wordt gevormd dat een andere taakomschrijving heeft dan de standaard-taakomschrijving, wordt de voorgestelde tekst van de bijzondere taakomschrijving in het schriftelijke verzoek opgenomen.

    Artikel 7

    Taakomschrijving van de panels

    1.  

    Panels hebben de volgende taakomschrijving, tenzij de partijen bij het geschil binnen twintig dagen na de vorming van het panel anders overeenkomen:

    „In het licht van de desbetreffende bepalingen in [naam van de door de partijen bij het geschil aangehaalde vermelde overeenkomst(en)] de door [naam van de partij] in document... aan het DSB voorgelegde zaak te bestuderen en tot de conclusies te komen die het DSB zullen helpen bij het doen van de aanbevelingen of uitspraken als bedoeld in de overeenkomst(en).”

    2.  
    De panels buigen zich over de desbetreffende bepalingen in de door de partijen bij het geschil aangehaalde of vermelde overeenkomst(en).
    3.  
    Bij de vorming van een panel kan het DSB de Voorzitter machtigen de taakomschrijving van het panel op te stellen in overleg met de partijen bij het geschil, zulks met inachtneming van de bepalingen van het eerste lid. De aldus opgestelde taakomschrijving wordt aan alle Leden toegezonden. Indien een andere dan de standaardtaakomschrijving wordt overeengekomen, kan elk Lid elk daarop betrekking hebbend punt voorleggen aan het DSB.

    Artikel 8

    Samenstelling van de panels

    1.  
    De panels worden samengesteld uit zeer bekwame regeringsfunctionarissen en/of anderen, onder wie personen die zitting hebben gehad in een panel of een zaak aan een panel hebben voorgelegd, die zijn opgetreden als vertegenwoordiger van een Lid van de WTO of van een partij bij de GATT-Overeenkomst van 1947 dan wel als vertegenwoordiger in een raad of commissie van een vermelde overeenkomst of een overeenkomst die daaraan voorafging, of bij het Secretariaat, die het internationale handelsrecht of -beleid hebben gedoceerd of daarover hebben gepubliceerd, of die zich als hoger ambtenaar van een Lid met het handelsbeleid hebben beziggehouden.
    2.  
    Panelleden dienen zodanig te worden geselecteerd dat de onafhankelijkheid van de leden, een voldoende gevarieerde achtergrond en een breed spectrum aan ervaring gewaarborgd zijn.
    3.  
    Staatsburgers van Leden waarvan de regeringen ( 197 ) hetzij partij bij het geschil, hetzij derden zoals gedefinieerd in artikel 10, tweede lid, zijn, mogen geen zitting nemen in het panel dat met het geschil is belast, tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen.
    4.  
    Ten behoeve van de selectie van panelleden houdt het Secretariaat een groslijst bij van regeringsfunctionarissen en anderen die de in het eerste lid genoemde kwalificaties bezitten, waaruit in voorkomend geval de panelleden worden gekozen. De lijst omvat de lijst van anderen dan regeringsfunctionarissen die werd opgesteld op 30 november 1984 (BISD 31S/9), alsook andere lijsten en groslijsten die ingevolge de vermelde overeenkomsten zijn opgesteld, en bevat de namen van personen die bij de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst op de lijsten en groslijsten zijn vermeld. Leden kunnen regelmatig namen van regeringsfunctionarissen en anderen voordragen voor opneming in de groslijst, met opgave van relevante gegevens over hun kennis van de internationale handel en van de sectoren of het onderwerp van de vermelde overeenkomsten, en deze namen worden aan de lijst toegevoegd na goedkeuring door het DSB. De lijst geeft voor iedere persoon op de lijst specifieke terreinen van ervaring of deskundigheid aan ter zake van de sectoren of het onderwerp van de vermelde overeenkomsten.
    5.  
    De panels bestaan uit drie panelleden, tenzij de partijen bij het geschil binnen tien dagen na de vorming van het panel instemmen met een panel bestaande uit vijf panelleden. De Leden worden onmiddellijk van de samenstelling van het panel in kennis gesteld.
    6.  
    Het Secretariaat draagt kandidaten voor benoeming in het panel voor aan de partijen bij het geschil. De partijen bij het geschil verzetten zich niet tegen deze voordrachten, behoudens dwingende redenen.
    7.  
    Indien binnen twintig dagen na de vorming van een panel geen overeenstemming omtrent de panelleden bestaat, bepaalt de Directeur-generaal, op verzoek van één van beide partijen, in overleg met de Voorzitter van het DSB en de voorzitter van de desbetreffende raad of commissie, de samenstelling van het panel door de panelleden te benoemen die de Directeur-generaal het meest geschikt acht, overeenkomstig de desbetreffende bijzondere of aanvullende regels of procedures van de vermelde overeenkomst(en) waarop het geschil betrekking heeft, na de partijen bij het geschil te hebben geraadpleegd. De Voorzitter van het DSB stelt de Leden uiterlijk tien dagen na de datum waarop de Voorzitter een daartoe strekkend verzoek heeft ontvangen in kennis van de samenstelling van het aldus gevormde panel.
    8.  
    De Leden verplichten zich ertoe, in principe, hun functionarissen toe te staan als panellid op te treden.
    9.  
    Panelleden handelen op persoonlijke titel en niet als regeringsvertegenwoordiger, noch als vertegenwoordiger van een organisatie. Regeringen mogen hun derhalve geen instructies geven, noch trachten hen persoonlijk te beïnvloeden met betrekking tot aan een panel voorgelegde kwesties.
    10.  
    Wanneer het een geschil betreft tussen een Lid dat ontwikkelingsland is en een Lid dat ontwikkeld land is, omvat het panel, indien het Lid dat ontwikkelingsland is hierom verzoekt, ten minste één panellid uit een Lid dat een ontwikkelingsland is.
    11.  
    Onkosten van panelleden, met inbegrip van reis-en verblijfkosten, worden vergoed uit de begroting van de WTO in overeenstemming met de door de Algemene Raad aan te nemen criteria, op basis van aanbevelingen van de Commissie voor Begroting, Financiën en Administratie.

    Artikel 9

    Procedures ingeval er meer dan één klager is

    1.  
    Wanneer meer dan één Lid verzoekt om de vorming van een panel met betrekking tot dezelfde kwestie, kan één panel worden gevormd om deze klachten te bestuderen, rekening houdend met de rechten van alle betrokken Leden. Wanneer zulks enigszins mogelijk is, dient één panel te worden gevormd om deze klachten te bestuderen.
    2.  
    Dit ene panel organiseert zijn onderzoek en legt zijn conclusies aan het DSB voor op zodanige wijze, dat geen afbreuk wordt gedaan aan de rechten die de partijen bij het geschil zouden hebben indien de klachten door afzonderlijke panels zouden zijn onderzocht. Indien één van de partijen bij het geschil hierom verzoekt, legt het panel afzonderlijke rapporten betreffende het geschil voor. De door elk van de klagers ingediende schriftelijke stukken worden aan de andere klagers ter beschikking gesteld en elke klager heeft: het recht aanwezig te zijn wanneer één van de andere klagers zijn standpunt voor het panel uiteenzet.
    3.  
    Indien meer dan één panel wordt gevormd om de klachten met betrekking tot dezelfde zaak te onderzoeken, treden zoveel mogelijk dezelfde personen als panellid op in elk van de afzonderlijke panels en wordt het tijdschema voor de panelprocedure in die geschillen geharmoniseerd.

    Artikel 10

    Derden

    1.  
    Met de belangen van de partijen bij een geschil en met die van andere Leden van een vermelde overeenkomst waarop het geschil betrekking heeft, wordt gedurende de panelprocedure ten volle rekening gehouden.
    2.  
    Een Lid dat een wezenlijk belang heeft bij een aan een panel voorgelegde kwestie en dit belang aan het DSB kenbaar heeft gemaakt, (hierna in dit Memorandum van Overeenstemming te noemen „een derde”) wordt in de gelegenheid gesteld om door het panel te worden gehoord en bij het panel schriftelijke stukken in te dienen. Deze stukken worden ook aan de partijen bij het geschil verstrekt en dienen in het rapport van het panel tot uitdrukking te komen.
    3.  
    Derden ontvangen de stukken van de partijen bij het geschil bestemd voor de eerste bijeenkomst van het panel.
    4.  
    Indien een derde van mening is dat een maatregel die reeds het voorwerp van een panelprocedure is, de voordelen die hem ingevolge een vermelde overeenkomst toekomen, tenietdoet of uitholt, kan dat Lid zijn toevlucht nemen tot de normale procedures voor geschillenbeslechting ingevolge dit Memorandum van Overeenstemming. Dat geschil wordt, voor zover zulks mogelijk is, aan het oorspronkelijke panel voorgelegd.

    Artikel 11

    Taken van de panels

    De panels hebben tot taak het DSB bij te staan in de uitoefening van zijn verantwoordelijkheden ingevolge dit Memorandum van Overeenstemming en de vermelde overeenkomsten. Het panel dient derhalve de voorgelegde kwestie aan een objectieve beoordeling te onderwerpen, met inbegrip van een objectieve beoordeling van de feiten van de zaak en de toepasbaarheid van en de verenigbaarheid met de desbetreffende vermelde overeenkomsten, en tot de conclusies te komen die het DSB zullen helpen bij het doen van de aanbevelingen of de uitspraken als bedoeld in de vermelde overeenkomsten. De panels dienen regelmatig overleg te plegen met de partijen bij het geschil en hun voldoende gelegenheid te bieden om tot een wederzijds bevredigende oplossing te komen.

    Artikel 12

    Werkwijze van het panel

    1.  
    De panels volgen de in Aanhangsel 3 opgenomen werkwijze, tenzij het panel na overleg met de partijen bij het geschil anders besluit.
    2.  
    De werkwijze van het panel dient voldoende flexibiliteit te bieden om rapporten van hoge kwaliteit te kunnen waarborgen zonder de panelprocedure onnodig te vertragen.
    3.  
    Na overleg met de partijen bij het geschil stellen de panelleden zo spoedig mogelijk, en wanneer zulks haalbaar is binnen een week nadat de samenstelling en taakomschrijving van het panel zijn overeengekomen, het tijdschema voor de panelprocedure vast, rekening houdend met de bepalingen van artikel 4, negende lid, indien van toepassing.
    4.  
    Bij de vaststelling van het tijdschema voor de panelprocedure biedt het panel de partijen bij het geschil voldoende tijd om hun in te dienen stukken op te stellen.
    5.  
    De panels dienen exacte termijnen voor de indiening van schriftelijke stukken vast te stellen en de partijen dienen deze termijnen in acht te nemen.
    6.  
    Elke partij bij het geschil dient zijn schriftelijke stukken in bij het Secretariaat, dat deze onmiddellijk doet toekomen aan het panel en de andere partij (en) bij het geschil. De klager dient zijn eerste stuk in voordat de verweerder zijn eerste stuk indient, tenzij het panel bij de vaststelling van het in het derde lid bedoelde tijdschema en na overleg met de partijen bij het geschil besluit dat de partijen hun eerste stukken gelijktijdig moeten indienen. Wanneer er afspraken zijn betreffende het na elkaar indienen van de eerste stukken, stelt het panel een vaste termijn vast voor de ontvangst van het stuk van de verweerder. Eventuele latere schriftelijke stukken worden gelijktijdig ingediend.
    7.  
    Wanneer de partijen bij het geding niet tot een wederzijds bevredigende oplossing hebben kunnen komen, legt het panel zijn conclusies voor in de vorm van een schriftelijk rapport aan het DSB. In dergelijke gevallen worden in het rapport van een panel de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasbaarheid van de desbetreffende bepalingen alsmede de beweegredenen die aan de conclusies en aanbevelingen van het panel ten grondslag liggen, vermeld. Wanneer de kwestie tussen de partijen bij het geding wordt geregeld, blijft het rapport van het panel beperkt tot een korte beschrijving van de zaak en een vermelding van het feit dat een oplossing werd bereikt.
    8.  
    Teneinde de procedures efficiënter te doen verlopen, is de termijn waarbinnen het panel zijn onderzoek verricht, vanaf het tijdstip waarop de samenstelling en de taakomschrijving van het panel zijn overeengekomen tot het tijdstip waarop het eindrapport aan de partijen bij het geschil wordt verstrekt, in beginsel niet langer dan zes maanden. In spoedeisende gevallen, met inbegrip van gevallen waarin het aan bederf onderhevige goederen betreft, streeft het panel ernaar zijn rapport binnen drie maanden aan de partijen bij het geschil te verstrekken.
    9.  
    Wanneer het panel van oordeel is dat het zijn rapport niet binnen zes maanden kan verstrekken, of binnen drie maanden in spoedeisende gevallen, stelt het het DSB schriftelijk in kennis van de redenen voor de vertraging, te zamen met een schatting van de termijn waarbinnen het zijn rapport zal uitbrengen. De termijn van de vorming van het panel tot de toezending van het rapport aan de Leden dient in geen geval langer te zijn dan negen maanden.
    10.  
    In het kader van overleg met betrekking tot een maatregel genomen door een Lid dat ontwikkelingsland is, kunnen de partijen overeenkomen de in artikel 4, zevende en achtste lid, vastgelegde termijnen te verlengen. Indien, nadat de desbetreffende termijn is verstreken, de overleg voerende partijen niet kunnen overeenkomen dat het overleg is afgerond, besluit de Voorzitter van het DSB, na overleg met de partijen, of de desbetreffende termijn wordt verlengd en, zo ja, voor hoe lang. Bovendien gunt het panel in een onderzoek betreffende een klacht tegen een Lid dat ontwikkelingsland is, het Lid dat ontwikkelingsland is voldoende tijd om zijn argumentatie voor te bereiden en in te dienen. Handelen ingevolge dit lid laat de bepalingen van artikel 20, eerste lid, en artikel 21, vierde lid, onverlet.
    11.  
    Wanneer één of meer partijen ontwikkelingslanden zijn, wordt in het rapport van het panel uitdrukkelijk vermeld in welke vorm rekening is gehouden met de desbetreffende bepalingen inzake gedifferentieerde en gunstigere behandeling voor Leden die ontwikkelingslanden zijn die deel uitmaken van de vermelde overeenkomsten die in de loop van de procedures voor geschillenbeslechting door het Lid dat ontwikkelingsland is naar voren zijn gebracht.
    12.  
    Het panel kan zijn werkzaamheden te allen tijde op verzoek van de klager opschorten voor een tijdvak van ten hoogste twaalf maanden. In geval van opschorting worden de in het achtste en negende lid van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 21, vierde lid, genoemde termijnen verlengd met de hoeveelheid tijd gedurende welke de werkzaamheden werden opgeschort. Indien de werkzaamheden van het panel gedurende meer dan twaalf maanden zijn opgeschort, vervalt de bevoegdheid tot vorming van het panel.

    Artikel 13

    Recht om inlichtingen in te winnen

    1.  
    Elk panel heeft het recht inlichtingen en technisch advies in te winnen bij een persoon of instelling die het daartoe geschikt acht. Alvorens bedoelde inlichtingen of advies in te winnen bij een persoon of instelling binnen de rechtsmacht van een Lid, stelt het panel de autoriteiten van dat Lid hiervan in kennis. Een Lid geeft onmiddellijk en volledig gevolg aan een verzoek van een panel om de inlichtingen die het panel noodzakelijk en passend acht. Vertrouwelijke inlichtingen die zijn verstrekt, worden niet openbaar gemaakt zonder de formele toestemming van de persoon, instelling of autoriteiten van het Lid die de inlichtingen verstrekt c.q. verstrekken.
    2.  
    Panels kunnen inlichtingen inwinnen uit elke daarvoor in aanmerking komende bron en kunnen deskundigen raadplegen teneinde hun mening over bepaalde aspecten van de kwestie te horen. Ten aanzien van een feitenkwestie betreffende een wetenschappelijk of technisch vraagstuk dat door een partij bij het geschil naar voren is gebracht, kan een panel een schriftelijk advies inwinnen bij een groep van deskundigen. Regels voor de instelling van zo'n groep en de werkwijze daarvan zijn uiteengezet in aanhangsel 4.

    Artikel 14

    Geheimhouding

    1.  
    De beraadslagingen van panels zijn geheim.
    2.  
    De rapporten van panels worden opgesteld buiten tegenwoordigheid van de partijen bij het geschil, daarbij de verstrekte inlichtingen en de afgelegde verklaringen in aanmerking nemend.
    3.  
    In het rapport van het panel tot uitdrukking gebrachte meningen van afzonderlijke panelleden zijn anoniem.

    Artikel 15

    Tussentijdse beoordeling

    1.  
    Na de bestudering van de verweerschriften en de pleidooien legt het panel de beschrijvende delen (betreffende feiten en argumenten) van zijn concept-rapport voor aan de partijen. Binnen een door het panel vastgestelde termijn dienen de partijen schriftelijk commentaar in.
    2.  
    Na de termijn voor de ontvangst van het commentaar van de partijen brengt het panel een interimrapport uit aan de partijen, dat zowel de beschrijvende delen als de bevindingen en conclusies van het panel bevat. Binnen een door het panel vastgestelde termijn kan een partij het panel schriftelijk verzoeken bepaalde aspecten van het interimrapport opnieuw te bezien alvorens het eindrapport toe te zenden aan de Leden. Op verzoek van een partij belegt het panel nog een bijeenkomst met de partijen betreffende de in het schriftelijke commentaar genoemde aangelegenheden. Indien binnen de termijn voor het indienen van commentaar van geen enkele partij commentaar wordt ontvangen, wordt het interimrapport als eindrapport beschouwd en wordt het onmiddellijk toegezonden aan de Leden.
    3.  
    De bevindingen van het eindrapport omvatten een bespreking van de naar aanleiding van de tussentijdse beoordeling aangevoerde argumenten. De tussentijdse beoordeling vindt plaats binnen de in artikel 12, achtste lid, genoemde termijn.

    Artikel 16

    Aanneming van rapporten van panels

    1.  
    Teneinde de Leden van het DSB voldoende tijd te bieden om rapporten van panels te bestuderen, worden de rapporten niet eerder dan twintig dagen nadat zij aan de Leden zijn toegezonden, door het DSB behandeld met het oog op aanneming.
    2.  
    Leden die bezwaren hebben tegen een rapport van het panel dienen ten minste tien dagen vóór de bijeenkomst van het DSB waarop het rapport van het panel zal worden behandeld, schriftelijk hun bezwaren toe te lichten met het oog op rondzending.
    3.  
    De partijen bij het geschil hebben het recht ten volle deel te nemen aan de behandeling van het rapport van het panel door het DSB, en hun standpunten worden volledig opgetekend.
    4.  
    Binnen zestig dagen nadat een rapport van een panel aan de Leden is toegezonden, wordt het rapport aangenomen op een bijeenkomst van het DSB ( 198 ), tenzij één van de partijen bij het geschil het DSB formeel kennisgeeft van haar beslissing beroep in te stellen, of het DSB bij consensus besluit het rapport niet aan te nemen. Indien een partij kennisgeving heeft gedaan van haar beslissing beroep in te stellen, wordt het rapport van het panel eerst na afloop van het beroep in behandeling genomen met het oog op aanneming door het DSB. Deze aannemingsprocedure doet geen afbreuk aan het recht van de Leden om hun standpunten ten aanzien van een rapport van een panel kenbaar te maken.

    Artikel 17

    Beroep

    Vaste Beroepsinstantie

    1.  
    Door het DSB wordt een vaste Beroepsinstantie ingesteld. De Beroepsinstantie neemt kennis van beroepen betreffende aan een panel voorgelegde zaken. De Beroepsinstantie bestaat. uit zeven personen, van wie er drie bij elke zaak fungeren. De personen die in de Beroepsinstantie zitting hebben, rouleren. Dit rouleersysteem wordt vastgesteld in het reglement van orde van de Beroepsinstantie.
    2.  
    Het DSB benoemt personen die zitting nemen in de Beroepsinstantie voor een termijn van vier jaar; iedere persoon kan eenmaal worden herbenoemd. De termijn van drie van de zeven personen die onmiddellijk na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst worden benoemd, eindigt echter na twee jaar, hetgeen door loting wordt bepaald. Vacatures worden opgevuld zodra zij ontstaan. Een persoon die wordt benoemd ter vervanging van een persoon wiens ambtstermijn nog niet is geëindigd, fungeert voor het resterende gedeelte van de ambtstermijn van zijn of haar voorganger.
    3.  
    De Beroepsinstantie wordt samengesteld uit gezaghebbende personen, met aantoonbare ervaring op het gebied van het recht, de internationale handel en het onderwerp van de vermelde overeenkomsten in het algemeen. Zij mogen geen banden hebben met enige regering. De leden van de Beroepsinstantie dienen in grote lijnen representatief te zijn voor de Leden van de WTO. Allen die zitting hebben in de Beroepsinstantie dienen te allen tijde en op korte termijn beschikbaar te zijn en dienen zich op de hoogte te houden van de activiteiten ter zake van de geschillenbeslechting en andere hiermee samenhangende activiteiten van de WTO. Zij mogen niet deelnemen aan de behandeling van geschillen die direct of indirect zouden kunnen leiden tot een belangenconflict.
    4.  
    Beroep tegen een rapport van een panel kan slechts worden ingesteld door partijen bij het geschil en niet door derden. Derden die overeenkomstig artikel 10, tweede lid, aan het DSB kenbaar hebben gemaakt dat zij een wezenlijk belang bij de zaak hebben, kunnen schriftelijke stukken indienen en in de gelegenheid worden gesteld door de Beroepsinstantie te worden gehoord.
    5.  
    De procedure duurt in principe niet langer dan zestig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop een partij bij het geschil formeel kennis geeft van haar beslissing beroep in te stellen tot aan de datum waarop de Beroepsinstantie haar rapport rondzendt. Bij de vaststelling van haar tijdschema houdt de Beroepsinstantie rekening met de bepalingen van artikel 4, negende lid, indien van toepassing. Wanneer de Beroepsinstantie van oordeel is dat zij haar rapport niet binnen zestig dagen kan verstrekken, stelt zij het DSB schriftelijk in kennis van de redenen voor de vertraging, te zamen met een schatting van de termijn waarbinnen zij haar rapport zal voorleggen. De procedure mag in geen geval langer duren dan negentig dagen.
    6.  
    Een beroep dient zich te beperken tot rechtskwesties die in het rapport van het panel aan de orde kwamen en tot de door het panel gegeven juridische interpretaties.
    7.  
    De Beroepsinstantie dient te kunnen beschikken over passende administratieve en juridische ondersteuning indien zij deze nodig heeft.
    8.  
    Onkosten van personen die zitting hebben in de Beroepsinstantie, met inbegrip van reis- en verblijfkosten, worden vergoed uit de begroting van de WTO in overeenstemming met de door de Algemene Raad aan te nemen criteria, op basis van aanbevelingen van de Commissie voor Begroting, Financiën en Administratie.

    Beroepsprocedure

    9.  
    In overleg met de Voorzitter van het DSB en de Directeur-generaal wordt door de Beroepsinstantie een reglement van orde opgesteld, dat ter kennisgeving wordt toegezonden aan de Leden.
    10.  
    De handelingen van de Beroepsinstantie zijn geheim. De rapporten van de Beroepsinstantie worden opgesteld buiten tegenwoordigheid van de partijen bij het geschil, daarbij de verstrekte inlichtingen en de afgelegde verklaringen in aanmerking nemend.
    11.  
    In het rapport van de Beroepsinstantie tot uitdrukking gebrachte meningen van afzonderlijke personen die zitting hebben in de Beroepsinstantie zijn anoniem.
    12.  
    Gedurende de beroepsprocedure behandelt de Beroepsinstantie alle in overeenstemming met het zesde lid aan de orde gestelde kwesties.
    13.  
    De Beroepsinstantie kan de juridische bevindingen en conclusies van het panel bevestigen, wijzigen of vernietigen.

    Aanneming van rapporten van de Beroepsinstantie

    14.  
    Een rapport van de Beroepsinstantie wordt door het DSB aangenomen en door de partijen bij het geschil onvoorwaardelijk aanvaard, tenzij het DSB binnen dertig dagen nadat het rapport aan de Leden ( 199 ) is toegezonden, bij consensus besluit het rapport van de Beroepsinstantie niet aan te nemen. Deze aannemingsprocedure doet geen afbreuk aan het recht van de Leden om hun standpunten ten aanzien van een rapport van de Beroepsinstantie kenbaar te maken.

    Artikel 18

    Contacten met het panel of de Beroepsinstantie

    1.  
    Contacten van een partij met het panel óf de Beroepsinstantie betreffende kwesties die bij het panel of de Beroepsinstantie in behandeling zijn, zijn niet toegestaan.
    2.  
    Bij het panel of de Beroepsinstantie ingediende schriftelijke stukken worden vertrouwelijk behandeld, maar worden aan de partijen bij het geschil ter beschikking gesteld. Geen enkele bepaling van dit Memorandum van Overeenstemming belet een partij bij het geschil zijn eigen standpunt openbaar te maken. Informatie die door een ander Lid aan het panel of de Beroepsinstantie is verstrekt en die door dat Lid als vertrouwelijk is aangemerkt, wordt door de Leden vertrouwelijk behandeld. Een partij bij het geschil geeft tevens, op verzoek van een Lid, een niet-vertrouwelijke samenvatting van de in haar schriftelijke stukken vervatte informatie die openbaar gemaakt zou kunnen worden.

    Artikel 19

    Aanbevelingen van een panel of de Beroepsinstantie

    1.  
    Wanneer een panel of de Beroepsinstantie van oordeel is dat een maatregel onverenigbaar is met een vermelde overeenkomst, beveelt het panel of de Beroepsinstantie het betrokken Lid ( 200 ) aan deze maatregel met die overeenkomst ( 201 ) in overeenstemming te brengen. Naast zijn c.q. haar aanbevelingen kan het panel of de Beroepsinstantie voorstellen op welke wijze het betrokken Lid uitvoering zou kunnen geven aan de aanbevelingen.
    2.  
    Overeenkomstig artikel 3, tweede lid, kunnen het panel en de Beroepsinstantie in hun bevindingen en aanbevelingen de in de vermelde overeenkomsten bepaalde rechten en verplichtingen niet aanvullen of beperken.

    Artikel 20

    Termijn voor beslissingen van het DSB

    Tenzij de partijen bij het geschil anders zijn overeengekomen, is de termijn vanaf de vorming van het panel door het DSB tot de datum waarop het DSB het rapport van het panel of de Beroepsinstantie behandelt met het oog op aanneming, in beginsel ten hoogste negen maanden indien geen beroep tegen het rapport wordt ingesteld en ten hoogste twaalf maanden indien beroep wordt ingesteld. Indien hetzij het panel, hetzij de Beroepsinstantie ingevolge artikel 12, negende lid, of artikel 17, vijfde lid, heeft besloten de termijn voor het verstrekken van zijn c.q. haar rapport te verlengen, wordt de genomen extra tijd bij de hierboven genoemde termijnen geteld.

    Artikel 21

    Toezicht op de tenuitvoerlegging van aanbevelingen en uitspraken

    1.  
    Onmiddellijke naleving van de aanbevelingen of uitspraken van het DSB is van wezenlijk belang om te zorgen voor een effectieve beslechting van geschillen ten voordele van alle Leden.
    2.  
    Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan kwesties die de belangen raken van Leden die ontwikkelingsland zijn met betrekking tot maatregelen die zijn onderworpen aan geschillenbeslechting.
    3.  

    Op een bijeenkomst van het DSB, gehouden binnen dertig dagen (199)  na de aanneming van het rapport van een panel of de Beroepsinstantie, stelt het betrokken Lid het DSB in kennis van zijn voornemens ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen en uitspraken van het DSB. Indien het onmogelijk is de aanbevelingen en uitspraken onmiddellijk na te leven, krijgt het betrokken Lid een redelijke termijn om zulks alsnog te doen. Een redelijke termijn is:

    a) 

    de door het betrokken Lid voorgestelde termijn, mits de termijn door het DSB wordt goedgekeurd; of, bij gebreke van goedkeuring,

    b) 

    een binnen vijfenveertig dagen na de aanneming van de aanbevelingen of uitspraken door de partijen bij het geschil onderling overeengekomen termijn; of, bij gebreke van overeenstemming hierover,

    c) 

    een binnen negentig dagen na de aanneming van de aanbevelingen of uitspraken bij bindende arbitrage vastgestelde termijn ( 202 ). Bij deze arbitrage dient als richtsnoer voor de arbiter ( 203 ) te gelden dat de redelijke termijn voor tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van een panel of de Beroepsinstantie niet langer mag zijn dan vijftien maanden na de aanneming van een rapport van een panel of de Beroepsinstantie. De termijn kan evenwel korter of langer zijn, afhankelijk van de omstandigheden.

    4.  
    Behalve indien het panel of de Beroepsinstantie ingevolge artikel 12, negende lid, of artikel 17, vijfde lid, de termijn voor het verstrekken van zijn c.q. haar rapport heeft verlengd, mag het tijdvak vanaf de datum van de vorming van het panel door het DSB tot aan de vaststelling van de redelijke termijn niet langer zijn dan vijftien maanden, tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen. Wanneer ofwel het panel ofwel de Beroepsinstanr tie heeft besloten de termijn voor het verstrekken van zijn c.q. haar rapport te verlengen, wordt de genomen extra tijd bij de termijn van vijftien maanden geteld, met dien verstande dat de termijn in totaal niet langer mag zijn dan achttien maanden, tenzij de partijen bij het geschil overeenkomen dat er sprake is van buitengewone omstandigheden.
    5.  
    Wanneer er onenigheid heerst omtrent het bestaan van maatregelen genomen ter naleving van de aanbevelingen of uitspraken, of omtrent de verenigbaarheid van die maatregelen met een vermelde overeenkomst, dient over dat geschil te wordt beslist door middel van gebruikmaking van deze procedures voor geschillenbeslechting, met inbegrip van, waar mogelijk, een beroep op het oorspronkelijke panel. Het panel geeft zijn beslissing binnen negentig dagen nadat de kwestie aan het panel is voorgelegd. Wanneer het panel van oordeel is dat het zijn rapport niet binnen deze termijn kan verstrekken, stelt het het DSB schriftelijk in kennis van de redenen voor de vertraging, te zamen met een schatting van de termijn waarbinnen het zijn rapport zal voorleggen.
    6.  
    Het DSB ziet toe op de tenuitvoerlegging van de aangenomen aanbevelingen of uitspraken. De kwestie van de tenuitvoerlegging van aanbevelingen of uitspraken kan, te allen tijde na aanneming daarvan, door elk Lid aan het DSB worden voorgelegd. Tenzij het DSB anders beslist, wordt de kwestie van de tenuitvoerlegging van aanbevelingen of uitspraken op de agenda van de bijeenkomst van het DSB geplaatst, zulks na zes maanden na de vaststelling van de redelijke termijn ingevolge het derde lid, en blijft deze op de agenda van het DSB staan totdat de kwestie is opgelost. Uiterlijk tien dagen voor elke zodanige bijeenkomst van het DSB verstrekt het betrokken Lid het DSB een schriftelijk overzicht van de vorderingen die het heeft gemaakt in de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen of uitspraken.
    7.  
    Indien het een kwestie betreft die is voorgelegd door een Lid dat ontwikkelingsland is, gaat het DSB na welke verdere stappen het zou kunnen ondernemen die, gelet op de omstandigheden, passend zijn.
    8.  
    Indien het een zaak betreft die aanhangig is gemaakt door een Lid dat ontwikkelingsland is, houdt het DSB, wanneer het nagaat welke passende stappen zouden kunnen worden ondernomen, niet alleen rekening met het handelsverkeer dat wordt getroffen door de maatregelen waartegen een klacht is ingediend, maar ook met de gevolgen daarvan voor de economie van de betrokken Leden die ontwikkelingsland zijn.

    Artikel 22

    Compensatie en schorsing van concessies

    1.  
    Compensatie en schorsing van concessies of andere verplichtingen zijn tijdelijke maatregelen die kunnen worden gehanteerd ingeval de aanbevelingen of uitspraken niet binnen een redelijke termijn ten uitvoer worden gelegd. Aan compensatie of aan schorsing van concessies of andere verplichtingen wordt evenwel niet de voorkeur gegeven boven volledige tenuitvoerlegging van een aanbeveling om een maatregel in overeenstemming te brengen met de vermelde overeenkomsten. Compensatie geschiedt vrijwillig en dient, indien toegestaan, in overeenstemming te zijn met de vermelde overeenkomsten.
    2.  
    Indien het betrokken Lid de met een vermelde overeenkomst onverenigbaar geachte maatregel daarmee niet in overeenstemming brengt, of anderszins de aanbevelingen en uitspraken niet naleeft binnen de ingevolge artikel 21, derde lid, vastgestelde termijn, gaat dat Lid, indien hierom wordt verzocht, uiterlijk bij het verstrijken van de redelijke termijn onderhandelingen aan met een partij die een beroep heeft gedaan op de procedures voor geschillenbeslechting, teneinde tot een wederzijds aanvaardbare compensatie te komen. Indien binnen twintig dagen na het verstrijken van de redelijke termijn geen bevredigende compensatie is overeengekomen, kan een partij die een beroep op de procedures voor geschillenbeslechting heeft gedaan, verzoeken om een machtiging van het DSB tot schorsing van de toepassing van concessies of andere verplichtingen ingevolge de vermelde overeenkomsten ten aanzien van het betrokken Lid.
    3.  

    Wanneer hij nagaat welke concessies of andere verplichtingen kunnen worden geschorst, dient de klager de volgende beginselen en procedures toe te passen:

    a) 

    als algemeen beginsel geldt dat de klager eerst dient te trachten concessies of andere verplichtingen te schorsen ten aanzien van dezelfde sector(en) als die waarin het panel of de Beroepsinstantie een schending of andere wijze van tenietdoen of uitholling heeft vastgesteld;

    b) 

    indien de klager van mening is dat het niet mogelijk of doeltreffend is concessies of andere verplichtingen te schorsen ten aanzien van dezelfde sectoren, kan hij trachten concessies of andere verplichtingen te schorsen in andere sectoren die onder dezelfde overeenkomst vallen;

    c) 

    indien de klager van mening is dat het niet mogelijk of doeltreffend is concessies of andere verplichtingen te schorsen ten aanzien van andere sectoren die onder dezelfde overeenkomst vallen, en dat de omstandigheden ernstig genoeg zijn, kan hij trachten concessies of andere verplichtingen te schorsen in het kader van een andere vermelde overeenkomst;

    d) 

    bij de toepassing van bovenstaande beginselen houdt de klager rekening met:

    i) 

    de handel, in de sector of in het kader van de overeenkomst, waarin het panel of de Beroepsinstantie een schending of andere wijze van tenietdoen of uitholling heeft vastgesteld, en het belang van die handel voor de klager;

    ii) 

    de meer algemene economische factoren die verband houden met de wijze van tenietdoen of uitholling en de meer algemene economische gevolgen van de schorsing van concessies of andere verplichtingen;

    e) 

    indien de klager besluit te verzoeken om machtiging tot schorsing van concessies of andere verplichtingen overeenkomstig letter b) of c) hierboven, vermeldt hij de redenen daarvoor in zijn verzoek. Het verzoek wordt gelijktijdig ingediend bij het DSB en bij de desbetreffende raden, alsmede, in geval van een verzoek ingevolge letter b), bij de desbetreffende sectororganen;

    f) 

    voor de toepassing van dit lid wordt onder „sector” verstaan:

    i) 

    met betrekking tot goederen, alle goederen;

    ii) 

    met betrekking tot diensten, een hoofdsector als genoemd in de huidige „Service Sectoral Classification List” waarin deze sectoren zijn genoemd ( 204 );

    iii) 

    met betrekking tot de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, elk van de categorieën rechten van de intellectuele eigendom vallend onder titel 1 of titel 2 of titel 3 of titel 4 of titel 5 of titel 6 of titel 7 van deel II of de verplichtingen ingevolge deel III of deel IV van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS-Overeenkomst);

    g) 

    voor de toepassing van dit lid wordt onder „overeenkomst” verstaan:

    i) 

    met betrekking tot goederen, de in bijlage 1 A bij de WTO-Overeenkomst genoemde overeenkomsten, in hun totaliteit, alsmede de Plurilaterale Handelsovereenkomsten, voor zover de partijen bij het geschil partij bij de overeenkomsten zijn;

    ii) 

    met betrekking tot diensten, de GATS-Overeen-komst;

    iii) 

    met betrekking tot de intellectuele eigendom, de TRIPS-Overeenkomst.

    4.  
    De mate van de door het DSB gemachtigde schorsing van concessies of andere verplichtingen dient gelijkwaardig te zijn met de mate van het tenietdoen of de uitholling.
    5.  
    Het Orgaan voor Geschillenbeslechting verleent geen machtiging voor schorsing van concessies of andere verplichtingen indien een vermelde overeenkomst deze schorsing verbiedt.
    6.  
    Wanneer de in het tweede lid beschreven omstandigheden zich voordoen, verleent het DSB, op verzoek, machtiging tot schorsing van concessies of andere verplichtingen binnen dertig dagen na het verstrijken van de redelijke termijn, tenzij het DSB bij consensus besluit het verzoek te verwerpen. Indien het betrokken Lid echter bezwaar maakt tegen de voorgestelde mate van schorsing of beweert dat de in het derde lid genoemde beginselen en procedures niet zijn nageleefd wanneer een klager ingevolge het derde lid, onder b) of c), om machtiging tot schorsing van concessies of andere verplichtingen heeft verzocht, wordt de kwestie aan arbitrage onderworpen. De arbitrage geschiedt door het oorspronkelijke panel, indien de leden beschikbaar zijn, of door een door de Directeur-generaal benoemde arbiter ( 205 ), en dient binnen zestig dagen na het verstrijken van de redelijke termijn te zijn voltooid. Concessies of andere verplichtingen mogen niet worden geschorst zolang de arbitrage gaande is.
    7.  
    De ingevolge het zesde lid optredende arbiter ( 206 ) onderzoekt niet de aard van de te schorsen concessies of andere verplichtingen, maar stelt vast of de mate van deze schorsing gelijkwaardig is met de mate van het tenietdoen of de uitholling. De arbiter kan ook vaststellen of de voorgestelde schorsing van concessies of andere verplichtingen krachtens de vermelde Overeenkomst is toegestaan. Indien de aan arbitrage onderworpen kwestie echter mede betrekking heeft op een bewering dat de in het derde lid hierboven genoemde beginselen en procedures niet zijn nageleefd, onderzoekt de arbiter deze bewering. Ingeval de arbiter vaststelt dat de beginselen en procedures niet zijn nageleefd, past de klager deze toe in overeenstemming met het derde lid. De partijen aanvaarden de beslissing van de arbiter als onherroepelijk en de betrokken partijen verlangen geen tweede arbitrage. Het DSB wordt onmiddellijk van de beslissing van de arbiter in kennis gesteld en verleent op verzoek machtiging tot schorsing van concessies of andere verplichtingen indien het verzoek verenigbaar is met de beslissing van de arbiter, tenzij het DSB bij consensus besluit het verzoek te verwerpen.
    8.  
    De schorsing van concessies of andere verplichtingen is van tijdelijke aard en wordt slechts toegepast totdat de maatregel die in strijd met een vermelde overeenkomst wordt geacht, is opgeheven, of het Lid dat aanbevelingen of uitspraken moet uitvoeren, een oplossing biedt voor het tenietdoen of de uitholling van voordelen, of een wederzijds bevredigende oplossing wordt bereikt. In overeenstemming met artikel 21, zesde lid, blijft het DSB toezien op de tenuitvoerlegging van aangenomen aanbevelingen of uitspraken, met inbegrip van de gevallen waarin compensatie is geboden of concessies of andere verplichtingen zijn geschorst, maar de aanbevelingen om een maatregel met de vermelde overeenkomsten in overeenstemming te brengen, niet zijn uitgevoerd.
    9.  
    De bepalingen voor geschillenbeslechting van de vermelde overeenkomsten kunnen worden ingeroepen ten aanzien van maatregelen die de inachtneming daarvan raken, genomen door regionale of plaatselijke overheden of autoriteiten op het grondgebied van een Lid. Wanneer het DSB heeft bepaald dat een bepaling van een vermelde overeenkomst niet in acht is genomen, neemt het verantwoordelijke Lid de redelijke maatregelen die mogelijk zijn om de inachtneming daarvan te waarborgen. De bepalingen van de vermelde overeenkomsten en dit Memorandum van Overeenstemming betreffende compensatie en schorsing van concessies of andere verplichtingen zijn van toepassing in gevallen waarin het niet mogelijk is gebleken bedoelde inachtneming te bewerkstelligen ( 207 ).

    Artikel 23

    Versterking van het multilaterale stelsel

    1.  
    Wanneer Leden goedmaking verlangen wegens een schending van verplichtingen of een andere wijze van tenietdoen of uitholling van voordelen ingevolge de vermelde overeenkomsten of wegens een belemmering voor de verwezenlijking van een doelstelling van de vermelde overeenkomsten, doen zij een beroep op de regels en procedures van dit Memorandum van Overeenstemming en nemen zij deze in acht.
    2.  

    In dergelijke gevallen zullen de Leden:

    a) 

    niet overgaan tot de vaststelling dat er een schending heeft plaatsgevonden, dat voordelen zijn tenietgedaan of uitgehold, of dat de verwezenlijking van een doelstelling van de vermelde overeenkomsten is belemmerd, behalve door middel van geschillenbeslechting in overeenstemming met de regels en procedures van dit Memorandum van Overeenstemming, en zullen zij tot een vaststelling komen die verenigbaar is met de conclusies als vervat in het door het DSB goedgekeurde rapport van het panel of de Beroepsinstantie dan wel een ingevolge dit Memorandum van Overeenstemming gegeven arbitrale uitspraak;

    b) 

    de in artikel 21 uiteengezette procedures volgen om de redelijke termijn te bepalen waarbinnen het betrokken Lid de aanbevelingen en uitspraken moet uitvoeren; en

    c) 

    de in artikel 22 uiteengezette procedures volgen om de mate van de schorsing van concessies of andere verplichtingen te bepalen en de machtiging van het DSB te verkrijgen in overeenstemming met de procedures, alvorens de concessies of andere verplichtingen ingevolge de vermelde overeenkomsten te schorsen in reactie op het verzuim van het betrokken Lid om de aanbevelingen en uitspraken uit te voeren binnen de redelijke termijn.

    Artikel 24

    Bijzondere procedures betreffende Leden die minstontwikkeld land zijn

    1.  
    In alle stadia van de vaststelling van de oorzaken van een geschil en van procedures voor geschillenbeslechting waarbij een Lid betrokken is dat minstontwikkeld land is, wordt bijzondere aandacht geschonken aan de speciale situatie van Leden die minstontwikkeld land zijn. In dit opzicht handelen de Leden met de nodige terughoudendheid bij het aanhangig maken van kwesties overeenkomstig deze procedures waarbij een Lid betrokken is dat minstontwikkeld land is. Indien wordt vastgesteld dat het tenietdoen of de uitholling het gevolg is van een maatregel die is genomen door een Lid dat minstontwikkeld land is, handelen klagers met de nodige terughoudendheid wanneer zij compensatie verlangen of verzoeken om een machtiging tot schorsing van de toepassing van concessies of andere verplichtingen ingevolge deze procedures.
    2.  
    In gevallen van geschillenbeslechting waarbij een Lid betrokken is dat minstontwikkeld land is, waarvoor in de loop van het overleg geen bevredigende oplossing wordt gevonden, biedt de Directeur-generaal of de Voorzitter van het DSB op verzoek van een Lid dat minstontwikkeld land is, hun goede diensten, concilitatie of bemiddeling aan teneinde de partijen te helpen hun geschil te beslechten, alvorens een verzoek om de vorming van het panel wordt gedaan. De Directeur-generaal of de Voorzittter kan bij het verlenen van bovenbedoelde hulp elke voor hen geschikt geachte bron raadplegen.

    Artikel 25

    Arbitrage

    1.  
    Snelle arbitrage binnen de WTO als alternatieve wijze van geschillenbeslechting kan de oplossing vergemakkelijken van bepaalde geschillen die betrekking hebben op door beide partijen duidelijk omschreven kwesties.
    2.  
    Tenzij in dit Memorandum van Overeenstemming anders is bepaald, geschiedt het overgaan tot arbitrage slechts na onderlinge overeenstemming tussen de partijen, die de te volgen procedures overeenkomen. Overeenstemming inzake arbitrage wordt ruim voor de feitelijke aanvang van de arbitrageprocedure ter kennis van alle Leden gebracht.
    3.  
    Andere Leden kunnen slechts partij bij een arbitrageprocedure worden met instemming van de partijen die zijn overeengekomen over te gaan tot arbitrage. De partijen bij de procedure stemmen ermede in de arbitrale uitspraak na te leven. Arbitrale uitspraken worden ter kennis gebracht van het DSB en de raad of de commissie van de desbetreffende overeenkomst waarbij een Lid een daarop betrekking hebbende kwestie aanhangig kan maken.
    4.  
    De artikelen 21 en 22 van dit Memorandum van Overeenstemming zijn van overeenkomstige toepassing op arbitrale uitspraken.

    Artikel 26

    Gevallen waarin geen sprake is van schending

    1.  
    Klachten van het soort als omschreven in artikel XXIII:l(b) van de GATT-Overeenkomst van 1994

    Wanneer de bepalingen van artikel XXIII:1(b) van de GATT-Overeenkomst van 1994 op een vermelde overeenkomst van toepassing zijn, kan een panel of de Beroepsinstantie slechts uitspraken of aanbevelingen doen indien een partij bij het geschil van mening is dat een voordeel dat haar al dan niet rechtstreeks toekomt ingevolge de desbetreffende vermelde overeenkomst wordt tenietgedaan of uitgehold, dan wel dat de verwezenlijking van een doelstelling van die overeenkomst wordt belemmerd ten gevolge van de toepassing van een maatregel door een Lid, ongeacht of deze maatregel in strijd is met de bepalingen van die overeenkomst. Wanneer en in zoverre die partij van mening is en een panel of de Beroepsinstantie vaststelt dat het een maatregel betreft die niet in strijd is met de bepalingen van een vermelde overeenkomst waarop de bepalingen van artikel XXIII:1(b) van de GATT-Overeenkomst van 1994 van toepassing zijn, zijn de in dit Memorandum van Overeenstemming omschreven procedures van toepassing, met inachtneming van het volgende:

    a) 

    de klager legt een uitvoerig rechtvaardigingsstuk over ter onderbouwing van een klacht met betrekking tot een maatregel die niet in strijd is met de desbetreffende vermelde overeenkomst;

    b) 

    indien is vastgesteld dat een maatregel voordelen ingevolge de desbetreffende vermelde overeenkomst teniet doet of uitholt, of de verwezenlijking van doelstellingen van die overeenkomst belemmert, zonder deze te schenden, bestaat er geen verplichting tot intrekking van de maatregel. In dergelijke gevallen beveelt het panel of de Beroepsinstantie het betrokken Lid echter aan een wederzijds aanvaardbare regeling te treffen;

    c) 

    niettegenstaande de bepalingen van artikel 21, kan de in artikel 21, derde lid, geregelde arbitrage op verzoek van één van beide partijen mede een vaststelling omvatten van de mate waarin voordelen zijn tenietgedaan of uitgehold, en kunnen wegen en middelen worden voorgesteld om tot een wederzijds bevredigende regeling te komen; bedoelde voorstellen zijn niet bindend voor de partijen;

    d) 

    niettegenstaande de bepalingen van artikel 22, eerste lid, kan compensatie deel uitmaken van een wederzijds bevredigende regeling als definitieve beslechting van het geschil.

    2.  
    Klachten van het soort als omschreven in artikel XXIII:1(c) van de GATT-Overeenkomst van 1994

    Wanneer de bepalingen van artikel XXIII:1(c) van de GATT-Overeenkomst van 1994 op een vermelde overeenkomst van toepassing zijn, kan een panel of de Beroepsinstantie slechts uitspraken of aanbevelingen doen indien een partij van mening is dat een voordeel dat haar al dan niet rechtstreeks toekomt ingevolge de desbetreffende vermelde overeenkomst wordt tenietgedaan of uitgehold, dan wel dat de verwezenlijking van een doelstelling van die overeenkomst wordt belemmerd ten gevolge van het bestaan van omstandigheden anders dan die waarop de bepalingen van artikel XXIII:1(a) en (b) van de GATT-Overeenkomst van 1994 van toepassing zijn. Wanneer en in zoverre die partij van mening is en een panel vaststelt dat de kwestie onder dit lid valt, zijn de in dit Memorandum van Overeenstemming omschreven procedures slechts van toepassing tot en met het tijdstip in de procedure waarop het rapport van het panel aan de Leden is toegezonden. De regels en procedures voor geschillenbeslechting vervat in het besluit van 12 april 1989 (BISD 36S/61) zijn van toepassing op de behandeling met het oog op aanneming, en het toezicht op en de tenuitvoerlegging van aanbevelingen en uitspraken. Het volgende is ook van toepassing:

    a) 

    de klager legt een uitvoerig rechtvaardigingsstuk over ter onderbouwing van elk argument dat wordt aangevoerd met betrekking tot kwesties die onder dit lid vallen;

    b) 

    indien een panel in een zaak betreffende kwesties die onder dit lid vallen van oordeel is dat de zaak mede voor geschillenbeslechting in aanmerking komende kwesties bevat anders dan die welke onder dit lid vallen, brengt het panel een rapport uit aan het DSB waarin het ingaat op die kwesties alsmede een afzonderlijk rapport inzake kwesties die onder dit lid vallen.

    Artikel 27

    Taken van het Secretariaat

    1.  
    Het Secretariaat heeft tot taak de panels bij te staan, met name betreffende de juridische, historische en procedurele aspecten van de behandelde kwesties, en secretariële en technische ondersteuning te bieden.
    2.  
    Wanneer het Secretariaat Leden op hun verzoek bijstaat bij de beslechting van geschillen, kan er behoefte bestaan aan het bieden van extra juridisch advies en bijstand bij de beslechting van geschillen aan Leden die ontwikkelingsland zijn. Hiertoe stelt het Secretariaat een gekwalificeerd jurist van de WTO-diensten voor technische samenwerking ter beschikking van elk Lid dat ontwikkelingsland is dat hierom verzoekt. Deze jurist staat het Lid dat ontwikkelingsland is bij op een wijze die de constante onpartijdigheid van het Secretariaat waarborgt.
    3.  
    Het Secretariaat verzorgt voor belangstellende Leden speciale opleidingscursussen aangaande deze procedures en handelwijzen inzake geschillenbeslechting, teneinde deskundigen van de Leden in staat te stellen ter zake beter op de hoogte te zijn.

    AANHANGSE 1

    OVEREENKOMSTEN DIE ONDER DIT MEMORANDUM VAN OVEREENSTEMMING VALLEN

    A) 

    Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie

    B) 

    Multilaterale Handelsovereenkomsten

    Bijlage 1A : Overeenkomsten inzake de handel in goederen

    Bijlage 1B : Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten

    Bijlage 1C : Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom

    Bijlage 2 : Memorandum van Overeenstemming inzake regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen

    C) 

    Plurilaterale Handelsovereenkomsten



    Bijlage 4:

    Overeenkomst inzake de handel in burgerluchtvaartuigen

    Overeenkomst inzake overheidsopdrachten

    Internationale Overeenkomst inzake zuivel

    Internationale Overeenkomst inzake rundvlees

    De toepasbaarheid van dit Memorandum van Overeenstemming op de Plurilaterale Handelsovereenkomsten is afhankelijk van de aanneming van een besluit van de partijen bij elke overeenkomst waarin de voorwaarden voor de toepassing van het Memorandum van Overeenstemming op die afzonderlijke overeenkomst worden bepaald, met inbegrip van bijzondere of aanvullende regels of procedures voor opneming in bijlage 2, zoals bekendgemaakt aan het DSB.

    AANHANGSEL 2

    BIJZONDERE OF AANVULLENDE REGELS EN PROCEDURES VERVAT IN DE VERMELDE OVEREENKOMSTEN



    Overeenkomst

    Regels en procedures

    Overeenkomst inzake de toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen

    11.2

    Overeenkomst inzake textiel- en kledingprodukten

    2.14, 2.21, 4.4, 5.2, 5.4, 5.6, 6.9, 6.10, 6.11, 8.1 t/m 8.12

    Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen

    14.2 t/m 14.4, bijlage 2

    Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT-Overeenkomst van 1994

    17.4 t/m 17.7

    Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de GATT-Overeenkomst van 1994

    19.3 t/m 19.5, bijlage II.2(f), 3, 9, 21

    Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen

    4.2 t/m 4.12, 6.6, 7.2 t/m 7.10, 8.5, voetnoot 33, 24.4, 27.7, bijlage V

    Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten

    XXII:3, XXIII:3

    Bijlage inzake financiële diensten

    4

    Bijlage inzake luchtvervoerdiensten

    4

    Besluit inzake bepaalde procedures voor geschillenbeslechting voor de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten

    1 t/m 5

    De lijst van regels en procedures in dit aanhangsel bevat bepalingen waarvan slechts een gedeelte in deze context relevant is.

    Alle bijzondere of aanvullende regels of procedures in de Plurilaterale Handelsovereenkomsten, zoals vastgesteld door de bevoegde organen van elke overeenkomst en bekendgemaakt aan het DSB.

    AANHANGSEL 3

    WERKWIJZE

    1. In zijn procedure neemt het panel de desbetreffende bepalingen van het Memorandum van Overeenstemming inzake regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen in acht. Daarnaast is het onderstaande van toepassing.

    2. Het panel komt achter gesloten deuren bijeen. De partijen bij het geschil of andere belanghebbenden zijn slechts op de bijeenkomsten aanwezig wanneer zij door het panel zijn uitgenodigd om voor het panel te verschijnen.

    3. De beraadslagingen van het panel zijn geheim en de bij het panel ingediende stukken worden vertrouwelijk behandeld. Geen enkele bepaling van dit Memorandum van Overeenstemming belet een partij bij het geschil zijn eigen standpunt openbaar te maken. Informatie die door een ander Lid aan het panel is verstrekt en die door dat Lid als vertrouwelijk is aangemerkt, wordt door de Leden vertrouwelijk behandeld. Wanneer een partij bij het geschil een vertrouwelijke versie van zijn schriftelijke stukken bij het panel indient, geeft zij tevens, op verzoek van een Lid, een niet-vertrouwelijke samenvatting van de in haar schriftelijke stukken vervatte informatie die openbaar gemaakt zou kunnen worden.

    4. Vóór de eerste inhoudelijke bijeenkomst van het panel met de partijen doen beide partijen het panel schriftelijke stukken toekomen, waarin zij de feiten die aan de zaak ten grondslag liggen en hun argumenten uiteenzetten.

    5. Op de eerste inhoudelijke bijeenkomst met de partijen verzoekt het panel de partij die de klacht heeft ingediend om haar zaak te bepleiten. Vervolgens, op dezelfde bijeenkomst, wordt de partij waartegen de klacht is ingediend verzocht haar standpunt uiteen te zetten.

    6. Alle derden die het DSB te kennen hebben gegeven dat zij een belang bij het geschil hebben worden schriftelijk uitgenodigd om hun standpunt uiteen te zetten tijdens een zitting van de eerste inhoudelijke bijeenkomst van het panel, die hiervoor wordt gereserveerd. Alle derden kunnen deze zitting in haar geheel bijwonen.

    7. Formeel verweer wordt gevoerd op de tweede inhoudelijke bijeenkomst van het panel. De partij waartegen de klacht is gericht, heeft het recht als eerste te pleiten, gevolgd door de klager. Beide partijen dienen vóór aanvang van de bijeenkomst bij het panel verweerschriften in.

    8. Het panel kan te allen tijde vragen aan de partijen stellen en hen om een toelichting vragen, hetzij in de loop van een bijeenkomst, hetzij schriftelijk.

    9. De partijen bij het geschil en alle derden die zijn uitgenodigd om hun standpunt uiteen te zetten overeenkomstig artikel 10 stellen het panel een schriftelijke versie van hun mondelinge uiteenzetting ter beschikking.

    10. In het belang van volledige openheid vinden de in de artikelen 5 tot en met 9 bedoelde pleidooien, verweren en uiteenzettingen plaats in aanwezigheid van de partijen. Bovendien worden de schriftelijke stukken van elke partij, met inbegrip van eventueel commentaar op het beschrijvende gedeelte van het rapport en antwoorden op vragen van het panel, ter beschikking gesteld aan de andere partij (en).

    11. Eventuele aanvullende procedures speciaal voor het panel.

    12. Voorgesteld tijdschema voor de werkzaamheden van het panel:



    a)  Ontvangst van de eerste schriftelijke stukken van de partijen:

     

    1.  klager:

    3—6 weken

    2.  verweerder:

    2—3 weken

    b)  Datum, tijdstip en plaats van de eerste inhoudelijke bijeenkomst met de partijen; zitting voor derden:

    1—2 weken

    c)  Ontvangst van verweerschriften van de partijen:

    2—3 weken

    d)  Datum, tijdstip en plaats van de tweede inhoudelijke bijeenkomst met de partijen:

    1—2 weken

    e)  Voorlegging van beschrijvend gedeelte van het rapport aan de partijen:

    2—4 weken

    f)  Ontvangst van commentaar van de partijen op het beschrijvende gedeelte van het rapport:

    2 weken

    g)  Voorlegging van het interimrapport, inclusief bevindingen en conclusies, aan de partijen:

    2—4 weken

    h)  Termijn waarbinnen partij kan verzoeken om (een) gedeelte(n) van het rapport opnieuw te bezien:

    1 week

    i)  Termijn waarbinnen het panel het rapport opnieuw beziet, met inbegrip van eventuele extra bijeenkomst met de partijen

    2 weken

    j)  Voorlegging van eindrapport aan de partijen bij het geschil:

    2 weken

    k)  Toezending van eindrapport aan de Leden:

    3 weken

    Bovenstaand tijdschema kan worden gewijzigd in verband met onvoorziene ontwikkelingen. Indien nodig worden extra bijeenkomsten met de partijen gepland.

    AANHANGSEL 4

    WERKGROEPEN VAN DESKUNDIGEN

    De volgende regels en procedures zijn van toepassing op overeenkomstig artikel 13, tweede lid, ingestelde werkgroepen van deskundigen.

    1. Werkgroepen van deskundigen ressorteren onder het panel. Het panel besluit over hun taken en bevoegdheden en de gedetailleerde werkwijze; de werkgroepen brengen verslag uit aan het panel.

    2. Deelneming aan werkgroepen van deskundigen is voorbehouden aan personen die aanzien genieten en ervaring hebben op het desbetreffende vakgebied.

    3. Staatsburgers van partijen bij het geschil kunnen geen zitting nemen in een werkgroep van deskundigen zonder de gezamenlijke instemming van de partijen bij het geschil, tenzij het panel in buitengewone omstandigheden van oordeel is dat niet op andere wijze kan worden voorzien in de behoefte aan gespecialiseerde wetenschappelijke deskundigheid. Regeringsfunctionarissen van partijen bij het geschil kunnen geen zitting nemen in een werkgroep van deskundigen. Leden van een werkgroep van deskundigen handelen op persoonlijke titel en niet als vertegenwoordigers van een regering of organisatie. Regeringen en organisaties mogen hun derhalve geen instructies geven met betrekking tot kwesties die aan een werkgroep van deskundigen zijn voorgelegd.

    4. Werkgroepen van deskundigen kunnen elke door hen geschikt geachte bron raadplegen en daarbij informatie en technisch advies inwinnen. Alvorens informatie of technisch advies in te winnen bij een bron binnen de rechtsmacht van een Lid, stelt de werkgroep de regering van dat Lid daarvan in kennis. Een Lid geeft onmiddellijk en volledig gevolg aan een verzoek van een werkgroep om informatie die de werkgroep noodzakelijk en passend acht.

    5. De partijen bij het geschil hebben toegang tot alle relevante informatie die aan de werkgroep van deskundigen is verstrekt, tenzij deze van vertrouwelijke aard is. Aan een werkgroep van deskundigen verstrekte vertrouwelijke informatie wordt niet vrijgegeven zonder de formele machtiging van de regering, organisatie of persoon die de informatie verstrekt. Wanneer een werkgroep van deskundigen om zodanige informatie heeft verzocht, maar aan de werkgroep geen machtiging is verleend om deze informatie vrij te geven, wordt een niet-vertrouwelijke samenvatting van de informatie verstrekt door de regering, organisatie of persoon die de informatie verschaft.

    6. De werkgroep van deskundigen legt een ontwerp-rapport voor aan de partijen bij het geschil teneinde hun commentaar te vernemen, waarmee de werkgroep, indien van toepassing, rekening houdt in haar eindrapport, dat ook aan de partijen bij het geschil wordt toegezonden wanneer het bij het panel wordt ingediend. Het eindrapport van de werkgroep van deskundigen geldt slechts als advies.

    BIJLAGE 3

    REGELING INZAKE TOETSING VAN HET HANDELSBELEID

    DE LEDEN KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

    A.    Doelstellingen

    i) 

    Doel van de regeling inzake toetsing van het handelsbeleid (Trade Policy Review Mechanism — TPRM) is een betere naleving door alle Leden van de in de multilaterale handelsovereenkomsten en eventuele plurilaterale handelsovereenkomsten opgenomen regels, disciplines en verbintenissen, en derhalve een vlottere werking van het multilaterale handelsstelsel als gevolg van een grotere doorzichtigheid van en meer inzicht in het handelsbeleid en de handelspraktijken van de Leden. De toetsingsregeling maakt bijgevolg de geregelde gezamenlijke beoordeling en evaluatie mogelijk van alle handelspolitieken en -praktijken van de afzonderlijke Leden en de invloed ervan op de werking van het multilateraal handelsstelsel. Het is evenwel niet de bedoeling dat zij wordt aangewend als grondslag voor het doen naleven van bepaalde verplichtingen in het kader van de overeenkomsten of voor geschillenbeslechtingsprocedures dan wel voor het aan Leden opleggen van nieuwe beleidsmatige verplichtingen.

    ii) 

    De beoordeling in het kader van de toetsingsregeling heeft, voor zover dat aangewezen is, plaats tegen de achtergrond van de meer algemene behoeften, beleidslijnen en doelstellingen van het betrokken Lid op economisch en ontwikkelingsgebied, evenals van de toestand in zijn buitenlandse omgeving. Oogmerk van de toetsingsregeling is evenwel het onderzoek van de invloed van het handelsbeleid en de handelspraktijken van een Lid op het multilateraal handelsstelsel.

    B.    Interne doorzichtigheid

    De Leden erkennen met betrekking tot de besluitvorming van de regeringen op handelspolitiek gebied de intrinsieke waarde van interne doorzichtigheid voor zowel de economie van de Leden als het multilateraal handelsstelsel en komen overeen het tot stand brengen van grotere doorzichtigheid binnen hun eigen stelsels aan te moedigen en te bevorderen, terwijl zij inzien dat de interne doorzichtigheid op vrijwillige basis tot stand moet komen en dat daarbij rekening dient te worden gehouden met de wettelijke en politieke stelsels van ieder Lid.

    C.    Toetsingsprocedures

    i) 

    Voor het toetsingswerk met betrekking tot het handelsbeleid wordt hierbij het Orgaan voor toetsing van het handelsbeleid (Trade Policy Review Body — TPRB) ingesteld.

    ii) 

    Het handelsbeleid en handelspraktijken van alle Leden worden periodiek getoetst. Voor het vaststellen van de frequentie van de toetsen wordt uitgegaan van de invloed van de afzonderlijke Leden op de werking van het multilateraal handelsstelsel, die wordt vastgesteld op grond van hun aandeel in de wereldhandel gedurende een recente representatieve periode. De aldus geïdentificeerde vier voornaamste handelsentiteiten (waarbij de Europese Gemeenschap als één entiteit wordt beschouwd) worden om de twee jaar getoetst. De daaropvolgende zestien worden om de vier jaar getoetst en de andere Leden om de zes jaar met dien verstande dat voor de Leden die minstontwikkelde landen zijn, langere perioden kunnen worden vastgesteld. De toetsing van entiteiten met een gemeenschappelijk buitenlands beleid voor verschillende Leden dient alle op de handel betrekking hebbende componenten van het beleid met inbegrip van de relevante beleidslijnen en praktijken van de afzonderlijke Leden te bestrijken. In exceptionele gevallen, wanneer in het handelsbeleid of de handelspraktijken van een Lid wijzigingen worden aangebracht welke een belangrijke impact op zijn handelspartners kunnen hebben, kan het betrokken Lid door het TPRB na raadpleging worden verzocht de eerstvolgende toetsing vroeger te laten plaatshebben.

    iii) 

    Bij de besprekingen op de vergaderingen van het TPRB wordt uitgegaan van de onder punt A aangegeven doelstellingen. Deze besprekingen concentreren zich op het handelsbeleid en de handelspraktijken van het Lid welke in het kader van de toetsingsregeling worden beoordeeld.

    iv) 

    Het TPRB stelt voor zijn toetsingswerkzaamheden een basisplan op. Het kan eveneens de verslagen met de meest recente gegevens van de Leden bespreken en er nota van nemen. Het TPRB stelt voor ieder jaar in overleg met de rechtstreeks betrokken Leden een toetsingsprogramma op. De voorzitter kan, in overleg met het Lid of de Leden van wie het beleid wordt getoetst, discussianten kiezen die, in hun persoonlijke hoedanigheid, de besprekingen binnen het TPRB inleiden.

    v) 

    Het TPRB maakt voor zijn werkzaamheden gebruik van de volgende documentatie:

    a) 

    een volledig verslag, zoals bedoeld onder punt D, dat wordt ingediend door het Lid of de Leden van wie het beleid wordt getoetst;

    b) 

    een door het secretariaat op eigen verantwoordelijkheid op te stellen verslag gebaseerd op de informatie waarover het beschikt en de door het betrokken Lid of de betrokken Leden verstrekte informatie; het secretariaat dient het betrokken Lid of de betrokken Leden om toelichting met betrekking tot zijn of hun handelsbeleidslijnen en -praktijken te verzoeken.

    vi) 

    De verslagen van het Lid van wie het beleid wordt getoetst, en van het secretariaat worden te zamen met de notulen van de desbetreffende vergadering van het TPRB onmiddellijk na de toetsing gepubliceerd.

    vii) 

    Genoemde documenten worden ter beschikking gesteld van de Ministeriële Conferentie, die er nota van neemt.

    D.    Verslagen

    Met het oog op een zo groot mogelijke doorzichtigheid brengt ieder Lid geregeld verslag uit aan het TPRB. In de omstandige verslagen worden het handelsbeleid en de handelspraktijken van het betrokken Lid of de betrokken Leden beschreven volgens een overeengekomen model dat door het TPRB wordt vastgesteld. Voor dit model wordt voorlopig gebruik gemaakt van het ontwerp-model voor landenrapporten vastgesteld bij besluit van 19 juli 1989 (BISD 36S/406—409), dat zo nodig wordt gewijzigd om in de verslagen alle aspecten van het handelsbeleid te kunnen behandelen waarop de in bijlage 1 genoemde multilaterale handelsovereenkomsten en eventueel de plurilaterale handelsovereenkomsten betrekking hebben. Dit model kan door het TPRB in het licht van de ervaring worden herzien. In de tussen twee toetsingen verlopende periode dienen de Leden beknopte verslagen in wanneer zij hun handelsbeleid in belangrijke mate wijzigen; de meest recente statistische gegevens worden jaarlijks in overeenstemming met het overeengekomen model ingediend. Er wordt speciale aandacht besteed aan de moeilijkheden welke bij het opstellen van de verslagen worden ondervonden door Leden die minstontwikkelde landen zijn. Het Secretariaat stelt op verzoek technische bijstand ter beschikking van Leden die ontwikkelingslanden zijn en vooral van Leden die minstontwikkelde landen zijn. Er wordt gestreefd naar zoveel mogelijk coördinatie tussen de gegevens welke worden opgenomen in de verslagen en in de kennisgevingen welke op grond van bepalingen van de multiaterale handelsovereenkomsten en eventueel de plurilaterale handelsovereenkomsten worden gedaan.

    E.    Verband met de bepalingen betreffende de betalingsbalans van de GATT 1994 en de GATS

    De Leden zijn zich ervan bewust dat het nodig is de werklast voor de regeringen, die op grond van de betalingsbalansbepalingen van de GATT 1994 of de GATS eveneens uitvoerig moeten kunnen worden geraadpleegd, zo klein mogelijk te houden. De voorzitter van het TPRB werkt met het oog daarop, in overleg met het betrokken Lid of de betrokken Leden en met de voorzitter van de Commissie Beperkingen ten behoeve van de betalingsbalans, administratieve regelingen uit voor het in overeenstemming brengen van de gewone frequentie van de toetsingen van het handelsbeleid met het tijdschema voor het overleg betreffende de betalingsbalans, zonder evenwel de toetsing van het handelsbeleid meer dan 12 maanden te verschuiven.

    F.    Beoordeling van de regeling

    De werking van de TPRM wordt door het TPRB niet later dan vijf jaar na het in werking treden van de Overeenkomst tot oprichting van de WTO beoordeeld. De resultaten van de beoordeling worden aan de Ministeriële Conferentie voorgelegd. De TPRM kan vervolgens met tussenpozen vastgesteld door het TPRB of op verzoek van de Ministeriële Conferentie opnieuw worden beoordeeld.

    G.    Overzicht van de ontwikkelingen in de internationale handel

    Het TPRB stelt eveneens een jaarlijks overzicht op van de ontwikkelingen in de internationale handel welke van invloed zijn op het multilaterale handelsstelsel. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van een jaarverslag van de directeur-generaal waarin de belangrijkste activiteiten van de WTO en de voor het handelsstelsel significante beleidskwesties worden beschreven.

    SLOTAKTE

    waarin de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde zijn neergelegd

    Marrakesh, 15 april 1994

    1. De vertegenwoordigers van de regeringen en van de Europese Gemeenschappen, leden van de Commissie inzake handelsbesprekingen, bijeengekomen ter afsluiting van de Uruguay-Ronde van de multilaterale handelsbesprekingen, komen overeen dat in de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (hierna in deze Slotakte te noemen de „WTO-Overeenkomst”), de Ministeriële verklaringen en besluiten, en het Memorandum van Overeenstemming inzake verbintenissen betreffende financiële diensten in de hieraan gehechte bijlagen, de resultaten zijn neergelegd van hun onderhandelingen en dat deze een integrerend onderdeel van deze Slotakte vormen.

    2. Door het ondertekenen van deze Slotakte komen de vertegenwoordigers overeen

    a) 

    als passend de WTO-Overeenkomst ter overweging voor te leggen aan hun onderscheiden bevoegde autoriteiten met het oog op de goedkeuring van deze Overeenkomst in overeenstemming met hun procedures; en

    b) 

    de Ministeriële verklaringen en besluiten aan te nemen.

    3. De vertegenwoordigers zijn het eens over de wenselijkheid van aanvaarding van de WTO-Overeenkomst door alle deelnemers aan de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (hierna te noemen de „deelnemers”) opdat deze in werking treedt op 1 januari 1995 of zo spoedig mogelijk daarna. Uiterlijk tegen het einde van 1994 zullen de Ministers bijeenkomen, in overeenstemming met de laatste paragraaf van de Ministeriële verklaring van Punta del Este, om te beslissen over de internationale toepassing van de resultaten, met inbegrip van de bepaling van het tijdstip van de vankrachtwording daarvan.

    4. De vertegenwoordigers komen overeen dat de WTO-Overeenkomst uit hoofde van artikel XIV van deze Overeenkomst openstaat voor aanvaarding in haar geheel, door ondertekening of op andere wijze, door alle deelnemers. Op de aanvaarding en inwerkingtreding van een Plurilaterale Handelsovereenkomst, opgenomen in bijlage 4 van de WTO-Overeenkomst, zijn de bepalingen van die Plurilaterale Handelsovereenkomst van toepassing.

    5. Deelnemers die geen partij zijn bij de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel moeten eerst de onderhandelingen voor hun toetreding tot de Algemene Overeenkomst hebben afgerond en partij daarbij zijn geworden voordat zij de WTO-Overeenkomst kunnen aanvaarden. Voor deelnemers die op de datum van de Slotakte geen partij zijn bij de Algemene Overeenkomst, zijn de Lijsten niet definitief en worden deze daarna aangevuld met het oog op de toetreding tot de Algemene Overeenkomst en de aanvaarding van de WTO-Overeenkomst van deze deelnemers.

    6. Deze Slotakte en de daaraan gehechte teksten worden nedergelegd bij de Directeur-generaal van de Partijen bij de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel, die elke deelnemer onverwijld een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan verstrekt.

    Gedaan te Marrakesh, vijftien april negentienhonderdvierennegentig, in één exemplaar in de Engelse, de Franse en de Spaanse taal, zijnde elke tekst authentiek.

    [In het te ondertekenen verdragsexemplaar van de Slotakte wordt een lijst van ondertekeningen opgenomen]

    BESLUIT INZAKE MAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN DE MINSTONTWIKKELDE LANDEN

    DE MINISTERS,

    Zich bewust van de situatie van de minstontwikkelde landen en de noodzaak hun effectieve deelneming aan de wereldhandel te verzekeren, en bijkomende maatregelen ter verbetering van hun handelsperspectieven te nemen;

    Zich bewust van de specifieke behoeften van de minstontwikkelde landen op het gebied van de markttoegang, waar een voortgezette preferentiële behandeling een essentieel middel ter verbetering van hun handelsperspectieven blijft;

    Opnieuw bevestigend dat zij zich verbinden tot een volledige tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende de minstontwikkelde landen van lid 2, onder b), en van de leden 6 en 8 van het besluit van 28 november 1979 inzake een gedifferentieerde en gunstigere behandeling, wederkerigheid en een grotere deelneming voor de ontwikkelingslanden;

    Gezien de verbintenis van de deelnemers zoals omschreven in afdeling B vii) van deel I van de Verklaring van Punta del Este,

    1. BESLUITEN dat, voor zover dergelijke bepalingen nog niet werden opgenomen in de akten waarover in het kader van de Uruguay-Ronde werd onderhandeld en ongeacht hun goedkeuring van deze akten, de minstontwikkelde landen, voor de periode waarin zij tot die landencategorie behoren, afgezien van de naleving van de algemene regels van voornoemde akten, slechts tot het nakomen van verbintenissen en concessies gehouden zijn in de mate waarin deze verenigbaar zijn met hun eigen ontwikkeling, hun eigen financiële en commerciële behoeften, of hun administratieve en institutionele capaciteiten, en dat voor de minstontwikkelde landen met ingang van 15 april 1994 een termijn van een jaar wordt ingelast voor het indienen van hun lijsten zoals bedoeld in artikel XI van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie.

    2. KOMEN OVEREEN DAT:

    i) 

    op de prompte tenuitvoerlegging van alle speciale en differentiële maatregelen ten behoeve van de minstontwikkelde landen, met inbegrip van die welke in het kader van de Uruguay-Ronde zijn genomen, wordt toegezien aan de hand van, inter alia, geregelde onderzoeken;

    ii) 

    voor zover het mogelijk is autonoom, bij voorbaat en op niet-gefaseerde wijze uitvoering kan worden gegeven aan meestbegunstigingsclausules ten aanzien van tarifaire en non-tarifaire maatregelen waarover in het kader van de Uruguay-Ronde met betrekking tot exportprodukten van minstontwikkelde landen overeenstemming is bereikt; de verdere verbetering van het SAP en andere regelingen wordt overwogen voor produkten welke van speciaal belang zijn voor de uitvoer van de minstontwikkelde landen;

    iii) 

    de in de diverse overeenkomsten en instrumenten opgenomen regels en in het kader van de Uruguay-Ronde vastgestelde overgangsbepalingen op een flexibele en tegemoetkomende wijze ten aanzien van de minstontwikkelde landen in de relevante Raden en Commissies aangevoerde speciale en gemotiveerde argumenten met het oog daarop welwillend in overweging worden genomen;

    iv) 

    bij de toepassing van invoerbeperkende maatregelen en andere maatregelen zoals bedoeld in artikel XXVII, lid 3, onder c), van GATT 1947 en de overeenkomstige bepaling van GATT 1994, speciaal rekening wordt gehouden met de exportbelangen van de minstontwikkelde landen;

    v) 

    de minstontwikkelde landen aanzienlijk meer technische bijstand wordt verleend voor de ontwikkeling, de uitbreiding en de diversificatie van hun produktie- en exportstructuren met inbegrip van die voor de dienstverlening, evenals voor de bevordering van de handel, zodat zij maximaal profijt kunnen trekken uit de geliberaliseerde toegang tot de markten.

    3. KOMEN OVEREEN dat zij hun aandacht gericht houden op de speciale behoeften van de minstontwikkelde landen en blijven streven naar de vaststelling van positieve maatregelen welke de uitbreiding van de handelsmogelijkheden ten behoeve van die landen vergemakkelijken.

    VERKLARING INZAKE DE BIJDRAGE VAN DE WERELDHANDELSORGANISATIE OM TE KOMEN TOT EEN GROTERE SAMENHANG IN HET MONDIALE ECONOMISCHE BELEID

    1. De Ministers erkennen dat de mondialisering van de wereldeconomie heeft geleid tot een steeds verdergaande wisselwerking tussen het economisch beleid van de afzonderlijke landen, met inbegrip van een wisselwerking tussen de structurele, macro-economische, handels-, financiële en ontwikkelingsaspecten van het economisch beleid. De taak om dit beleid te harmoniseren berust primair bij de regeringen op nationaal niveau, maar de samenhang op internationale schaal is een belangrijke en waardevolle factor ter vergroting van de doeltreffendheid van het beleid op nationaal niveau. De in het kader van de Uruguay-Ronde tot stand gekomen overeenkomsten tonen aan dat alle deelnemende regeringen erkennen dat een liberaal handelsbeleid kan bijdragen tot een gezonde groei en ontwikkeling van hun eigen economie en de gehele wereldeconomie.

    2. Geslaagde samenwerking op een bepaald gebied van het economisch beleid draagt bij tot vooruitgang op andere gebieden. Grotere stabiliteit van de wisselkoersen, op basis van meer ordelijke economische en financiële voorwaarden, zou moeten bijdragen tot uitbreiding van de handel, duurzame groei en ontwikkeling en herstel van externe onevenwichtigheden. Er is ook behoefte aan een passende en tijdige stroom concessionele en niet-concessionele financiële middelen alsmede gelden voor investeringen naar de ontwikkelingslanden en aan meer inspanningen om de schuldenproblematiek aan te pakken, om te zorgen voor economische groei en ontwikkeling. Vrijmaking van het handelsverkeer vormt een steeds belangrijkere factor voor het welslagen van de aanpassingsprogramma's die veel landen uitvoeren, waarmee veelal aanzienlijke kosten zijn gemoeid die in de overgangsfase vaak zwaar op de samenleving drukken. In dit verband wijzen de ministers op de rol van de Wereldbank en het IMF bij het bieden van steun aan aanpassing aan de vrijmaking van het handelsverkeer, met inbegrip van steun aan netto voedsel importerende ontwikkelingslanden die op de korte termijn worden geconfronteerd met kosten ten gevolge van hervormingen van de handel in landbouwprodukten.

    3. Het positieve resultaat van de Uruguay-Ronde is een belangrijke bijdrage aan een meer samenhangend en aanvullend internationaal beleid. De resultaten van de Uruguay-Ronde bieden ruimere toegang tot de markt in het voordeel van alle landen, alsmede een kader van versterkte multilaterale gedragsregels voor het handelsverkeer. Zij garanderen ook dat het handelsbeleid op een meer doorzichtige wijze wordt gevoerd, met een groter besef van de voordelen van een open handelsstelsel voor het binnenlandse concurrentievermogen. Het versterkte multilaterale handelsstelsel dat uit de Uruguay-Ronde voortkomt, leent zich ertoe een verbeterd forum voor liberalisering te bieden, bij te dragen tot doeltreffender toezicht en te zorgen voor een strikte naleving van de multilateraal overeengekomen regels en methoden. Deze verbeteringen betekenen dat het handelsbeleid in de toekomst een gewichtiger rol kan spelen in de totstandbrenging van samenhang in het mondiale economische beleid.

    4. De Ministers erkennen echter dat moeilijkheden waarvan de oorzaak buiten het handelsterrein is gelegen, niet enkel met maatregelen op handelsgebied kunnen worden verholpen. Hiermee wordt het belang onderstreept van pogingen om andere elementen van het mondiale economische beleid te verbeteren ter aanvulling van de effectieve toepassing van de in het kader van de Uruguay-Ronde bereikte resultaten.

    5. De onderlinge verbanden tussen de verschillende aspecten van het economisch beleid vergen dat de internationale instellingen die verantwoordelijkheden op deze terreinen hebben, een samenhangend en wederzijds ondersteunend beleid voeren. De Wereldhandelsorganisatie dient derhalve te streven naar samenwerking met internationale organisaties die zijn belast met monetaire en financiële aangelegenheden, en deze tot ontwikkeling te brengen, waarbij het mandaat, de vereisten inzake vertrouwelijkheid en de noodzakelijke autonomie in besluitvormingsprocedures van elke instelling worden geëerbiedigd en het opleggen van een cross-conditionality-beding of extra voorwaarden aan regeringen wordt vermeden. De ministers verzoeken de Directeur-generaal van de WTO te zamen met de Directeur van het Internationale Monetaire Fonds en de President van de Wereldbank te bezien wat de gevolgen zijn van de taken van de WTO voor de samenwerking met de Bretton Woods-instellingen en in welke vorm deze samenwerking zou kunnen geschieden, teneinde te komen tot een grotere samenhang in het mondiale economische beleid.

    BESLUIT INZAKE KENNISGEVINGSPROCEDURE

    De Ministers besluiten aan te bevelen dat de Ministeriële Conferentie het onderstaande besluit inzake verbetering en onderzoek van kennisgevingsprocedures aanneemt.

    DE LEDEN,

    Verlangende het verloop van kennisgevingsprocedures als bedoeld in de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (hierna de „WTO-Overeenkomst” te noemen) te verbeteren en aldus bij te dragen tot de doorzichtigheid van het handelsbeleid van de Leden en tot de doeltreffendheid van daartoe vastgestelde toezichtregelingen;

    Herinnerend aan de uit de WTO-Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen tot bekendmaking en kennisgeving, met inbegrip van de verplichtingen krachtens specifieke toetredingsprotocollen, ontheffingen en andere overeenkomsten die de Leden hebben aanvaard,

    KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

    I.    Algemene verplichting tot kennisgeving

    De Leden bevestigen hun verbintenis tot nakoming van de verplichtingen inzake bekendmaking en kennisgeving die voortvloeien uit de Multilaterale Handelsovereenkomsten en, in voorkomend geval, de Plurilaterale Handelsovereenkomsten.

    De Leden herinneren aan hun verplichtingen die zijn vervat in het op 28 november 1979 aangenomen Memorandum van Overeenstemming betreffende kennisgeving, overleg, geschillenbeslechting en toezicht (BISD 26S/210). Met betrekking tot de verplichting die zij daarbij zijn aangegaan om zoveel mogelijk kennis te geven van de vaststelling van handelsmaatregelen die van invloed zijn op de werking van GATT 1994, met dien verstande dat deze kennisgeving op zichzelf geen beletsel vormt voor standpunten over de verenigbaarheid of het verband van deze maatregelen met de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de Multilaterale Handelsovereenkomsten en, in voorkomend geval, de Plurilaterale Handelsovereenkomsten, komen de Leden overeen, naargelang van het geval, uit te gaan van de in de bijlage opgenomen lijst van maatregelen. De Leden komen derhalve overeen dat bij invoering of wijziging van deze maatregelen moet worden voldaan aan de kennisgevingsvoorschriften van het Memorandum van Overeenstemming van 1979.

    II.    Centraal register van kennisgevingen

    Er wordt een centraal register van kennisgevingen ingesteld onder de verantwoordelijkheid van het Secretariaat. Terwijl de Leden de bestaande kennisgevingsprocedures verder in acht nemen, ziet het Secretariaat erop toe dat in het centraal register gegevens uit de informatie die het betrokken Lid ten aanzien van de maatregel heeft verstrekt, worden genoteerd, ondermeer het doel van de maatregel, het betrokken handelsverkeer en het voorschrift op grond waarvan de kennisgeving wordt verricht. In het centraal register worden kennisgevingen per Lid en per verplichting geregistreerd, met onderlinge verwijzingen.

    De dienst van het centraal register doet elk Lid ieder jaar mededeling van de gewone kennisgevingsverplichtingen die het betrokken Lid wordt geacht na te komen in de loop van het daaropvolgende jaar.

    De dienst van het centraal register vestigt de aandacht van afzonderlijke Leden op de gewone kennisgevingsvoorschriften waaraan nog niet is voldaan.

    In het centraal register opgenomen informatie met betrekking tot afzonderlijke kennisgevingen wordt op een daartoe strekkend verzoek verstrekt aan elk Lid dat recht heeft op het ontvangen van de betrokken kennisgeving.

    III.    Onderzoek van kennisgevingsverplichtingen en -procedures

    De Raad voor de handel in goederen onderzoekt de kennisgevingsverplichtingen en -procedures uit hoofde van de Overeenkomsten die zijn opgenomen in bijlage 1 A bij de WTO-Overeenkomst. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een werkgroep waarvan alle Leden deel kunnen uitmaken. De groep wordt onmiddellijk na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst opgericht.

    De werkgroep wordt belast met de volgende opdrachten:

    — 
    het uitvoeren van een grondig onderzoek met betrekking tot alle bestaande kennisgevingsverplichtingen van Leden die voortvloeien uit de Overeenkomsten in bijlage 1 A bij de WTO-Overeenkomst, om deze verplichtingen zóveel mogelijk te vereenvoudigen, te standaardiseren en te groeperen, alsmede ervoor te zorgen dat deze verplichtingen beter worden nagekomen, waarbij rekening wordt gehouden met de als algemeen doel nagestreefde grotere doorzichtigheid van het handelsbeleid van de Leden en grotere doeltreffendheid van de daartoe vastgestelde toezichtregelingen, en tevens rekening wordt gehouden met het feit dat sommige ontwikkelingslanden die Lid zijn misschien moeten worden bijgestaan om hun kennisgevingsverplichtingen na te komen;
    — 
    de Raad voor de handel in goederen uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst aanbevelingen te doen.

    BIJLAGE

    INDICATIEVE LIJST ( 208 ) VAN MAATREGELEN WAARVOOR EEN KENNISGEVINGSVERPLICHTING GELDT

    Douanerechten (met inbegrip van het niveau en de strekking van de consolidaties, de bepalingen inzake het SAP, de rechten die van toepassing zijn op leden van vrijhandelszones/douane-unies, andere preferenties)

    Tariefcontingenten en aanvullende heffingen

    Kwantitatieve beperkingen, met inbegrip van vrijwillige uitvoerbeperkingen en regelingen voor het geordend op de markt brengen die van invloed zijn op de invoer

    Andere niet-tarifaire maatregelen, waaronder voorschriften inzake vergunningen en koppeling; variabele heffingen

    Douanewaarde

    Regels van oorsprong

    Overheidsopdrachten

    Technische belemmeringen

    Vrijwaringsmaatregelen

    Anti-dumpingmaatregelen

    Compenserende maatregelen

    Uitvoerheffingen

    Uitvoersubsidies, vrijstelling van de rechten en heffingen en exportfinanciering op gunstige voorwaarden

    Vrijhandelszones, met inbegrip van fabricage onder douanetoezicht

    Uitvoerbeperkingen, met inbegrip van vrijwillige uitvoerbeperkingen en regelingen voor het geordend op de markt brengen

    Andere overheidssteun, met inbegrip van subsidies, vrijstelling van rechten en heffingen

    Rol van staatshandelsondernemingen

    Deviezencontroles met betrekking tot invoer en uitvoer

    Compensatiehandel in opdracht van de overheid

    Alle andere maatregelen die vallen onder de Multilaterale Handelsovereenkomsten in bijlage 1 A bij de WTO-Overeenkomst

    VERKLARING INZAKE DE BETREKKINGEN TUSSEN DE WERELDHANDELSORGANISATIE EN HET INTERNATIONALE MONETAIRE FONDS

    DE MINISTERS,

    Wijzend op de nauwe betrekkingen tussen de Partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947 en het Internationale Monetaire Fonds, en op de bepalingen van de GATT-Overeenkomst van 1947 waarbij deze betrekkingen worden geregeld, met name artikel XV van de GATT-Overeenkomst van 1947;

    Erkennend de wens van de deelnemers om de betrekkingen tussen de Wereldhandelsorganisatie en het Internationale Monetaire Fonds, wat de gebieden betreft die worden bestreken door de Multilaterale Handelsovereenkomsten in bijlage 1 A bij de WTO-Overeenkomst, te baseren op de bepalingen die de betrekkingen tussen de Partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947 en het Internationale Monetaire Fonds hebben geregeld;

    Bevestigen hierbij opnieuw dat, tenzij in de Slotakte anders is bepaald, de betrekkingen tussen de WTO en het Internationale Monetaire Fonds, wat de gebieden betreft die worden bestreken door de Multilaterale Handelsovereenkomsten in bijlage 1 A bij de WTO-Overeenkomst, zullen zijn gebaseerd op de bepalingen die de betrekkingen tussen de Partijen bij de GATT-Overeenkomst van 1947 en het Internationale Monetaire Fonds hebben geregeld.

    BESLUIT INZAKE MAATREGELEN NAAR AANLEIDING VAN MOGELIJKE NEGATIEVE EFFECTEN VAN HET HERVORMINGSPROGRAMMA OP DE MINSTONTWIKKELDE LANDEN EN OP DE ONTWIKKELINGSLANDEN DIE NETTO-IMPORTEUR VAN VOEDSEL ZIJN

    1. De Ministers erkennen dat de geleidelijke uitvoering van het geheel van resultaten van de Uruguay-Ronde steeds meer mogelijkheden voor uitbreiding van de handel en economische groei zal scheppen ten voordele van alle deelnemers.

    2. De Ministers erkennen dat tijdens de uitvoering van het hervormingsprogramma dat leidt tot grotere liberalisering van de handel in landbouwprodukten de minstontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden die nettoimporteur van voedsel zijn, negatieve effecten kunnen ondervinden, wat betreft het op redelijke voorwaarden beschikbaar zijn van toereikende hoeveelheden basisvoedingsmiddelen uit het buitenland, en ondermeer moeilijkheden op korte termijn kunnen ondervinden bij het financieren van commerciële invoer van basisvoedingsmiddelen op een normaal niveau.

    3. De Ministers komen derhalve overeen passende regelingen in te stellen om ervoor te zorgen dat de uitvoering van de resultaten van de Uruguay-Ronde op het gebied van de handel in landbouwprodukten geen nadelige invloed heeft op de beschikbaarheid van voedselhulp op een niveau dat toereikend is om bijstand te blijven verlenen ten einde te voorzien in de voedselbehoeften van de ontwikkelingslanden, vooral de minstontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden die nettoimporteur van voedsel zijn. Daartoe komen de Ministers overeen:

    i) 

    het niveau dat de Commissie inzake Voedselhulp op grond van het Voedselhulpverdrag 1986 periodiek voor voedselhulp vaststelt te onderzoeken en in het bevoegde forum onderhandelingen op gang te brengen om de voedselhulpverbintenissen vast te stellen op een niveau dat toereikend is om te voorzien in de rechtmatige behoeften van de ontwikkelingslanden tijdens de uitvoering van het hervormingsprogramma;

    ii) 

    richtsnoeren vast te stellen om ervoor te zorgen dat een steeds groter deel van de basisvoedingsmiddelen volledig als schenking en/of op passende gunstige voorwaarden aan de minstontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden die netto-importeur van voedsel zijn, wordt verstrekt overeenkomstig artikel IV van het Voedselhulpverdrag 1986;

    iii) 

    in het kader van hun hulpprogramma's ten volle rekening te houden met de verzoeken om technische en financiële bijstand aan de minstontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden die netto-importeur van voedsel zijn, ten einde hun landbouwproduktiviteit en -infrastructuur te verbeteren.

    4. De Ministers komen voorts overeen ervoor te zorgen dat elke overeenkomst met betrekking tot landbouwexportkredieten op passende wijze voorziet in een afwijkende behandeling ten gunste van de minstontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden die netto-importeur van voedsel zijn.

    5. De Ministers erkennen dat sommige ontwikkelingslanden als gevolg van de Uruguay-Ronde moeilijkheden op korte termijn kunnen ondervinden bij het financieren van commerciële invoer op een normaal niveau en dat het deze landen zou kunnen worden toegestaan gebruik te maken van de middelen van internationale financiële instellingen op grond van bestaande, of nog in te stellen faciliteiten in het kader van aanpassingsprogramma's om de betrokken financieringsproblemen aan te pakken. De Ministers nemen in dit verband nota van punt 37 van het rapport van de Directeur-generaal van de Overeenkomstsluitende Partijen bij de GATT van 1947 over zijn overleg met de Managing director van het Internationale Monetaire Fonds en de President van de Wereldbank (MTN.GNG/NG14/W/35).

    6. De bepalingen van dit besluit worden regelmatig door de Ministeriële Conferentie onderzocht, en de Land-bouwcommissie ziet op passende wijze toe op het gevolg dat aan dit besluit wordt gegeven.

    BESLUIT OVER DE MEDEDELING VAN DE EERSTE INTEGRATIE OP GROND VAN ARTIKEL 2, LID 6, VAN DE OVEREENKOMST INZAKE TEXTIEL- EN KLEDINGPRODUKTEN

    De Ministers komen overeen dat de deelnemers die de beperkingen handhaven die onder artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst inzake textiel- en kledingprodukten vallen het Secretariaat van de GATT volledige gegevens zullen verstrekken over de maatregelen die op grond van artikel 2, lid 6, van deze Overeenkomst ten laatste op 1 oktober 1994 moeten worden genomen. Het Secretariaat van de GATT zal deze mededelingen onmiddellijk ter informatie aan de andere deelnemers doen toekomen. Deze mededelingen zullen het Orgaan Supervisie Textielprodukten, zodra het is opgericht, ter beschikking worden gesteld, met het oog op de in artikel 2, lid 21, van de Overeenkomst inzake textiel- en kledingprodukten genoemde doeleinden.

    BESLUIT INZAKE EEN VOORSTEL VOOR EEN MEMORANDUM VAN OVEREENSTEMMING BETREFFENDE EEN INFORMATIESYSTEEM VOOR WTO-ISO-NORMEN

    De Ministers besluiten aan te bevelen dat het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie een Memorandum van Overeenstemming sluit met de Internationale Organisatie voor Standaardisatie („ISO”) met het oog op de invoering van een informatiesysteem waarbij:

    1. 

    de leden van Isonet de kennisgevingen bedoeld onder C en J van de in bijlage 3 bij de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen opgenomen „Praktijkrichtlijn voor het opstellen, het aannemen en de toepassing van normen”, aan het ISO/IEC-informatie-centrum te Genève doen toekomen volgens de daarin omschreven procedure;

    2. 

    in de onder J bedoelde werkprogramm's het hierna volgende (alfa)numerieke classificatiesysteem wordt gebruikt:

    a) 

    een classificatiesysteem voor normen dat de normalisatie-instellingen de mogelijkheid biedt voor elke in het werkprogramma genoemde norm een (alfa)numerieke referentie van de betrokken materie te geven;

    b) 

    een gefaseerd coderingssysteem dat normalisatieinstellingen de mogelijkheid biedt voor elke in het werkprogramma genoemde norm een (alfa)numerieke referentie te geven van het ontwikkelingsstadium waarin de norm zich bevindt. Hierbij worden ten minste 5 ontwikkelingsstadia onderscheiden: 1. het stadium waarin het besluit tot vaststelling van een norm is genomen, maar nog geen aanvang is gemaakt met de technische werkzaamheden; 2. het stadium waarin een aanvang is gemaakt met de technische werkzaamheden, maar de termijn voor het naar voren brengen van commentaar nog niet is ingegaan; 3. het stadium waarin de termijn voor het naar voren brengen van commentaar is ingegaan, maar nog niet is afgesloten; 4. het stadium waarin de periode voor het naar voren brengen van commentaar is afgesloten, maar de norm nog niet is aangenomen; 5. het stadium waarin de norm is aangenomen;

    c) 

    een identificatiesysteem voor alle internationale normen dat normalisatie-instellingen de mogelijkheid biedt voor elke in het werkprogramma genoemde norm een (alfa)numerieke referentie te geven van de internationale normen waarop deze gebaseerd is;

    3. 

    het ISO/IEC Informatiecentrum het Secretariaat onverwijld de tekst van alle onder C van de Praktijkrichtlijn bedoelde kennisgevingen doet toekomen;

    4. 

    het ISO/IEC Informatiecentrum op gezette tijden de informatie publiceert die is vervat in de kennisgevingen die het overeenkomstig het bepaalde onder C en J van de Praktijkrichtlijn heeft ontvangen. Deze publikatie, waarvoor een redelijke vergoeding mag worden gevraagd, wordt aan de leden van Isonet en, via het Secretariaat, aan de Leden van de WTO toegezonden.

    BESLUIT INZAKE HET ONDERZOEK VAN DE PUBLIKATIE VAN HET ISO/IEC-INFORMATIECENTRUM

    De Ministers besluiten dat, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, lid 1, van de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen die in bijlage 1 A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie is opgenomen, de bij deze Overeenkomst ingestelde Commissie technische handelsbelemmeringen, onverminderd de bepalingen betreffende overleg en geschillenbeslechting, de publikatie van het ISO/IEC Informatiecentrum betreffende de informatie die is ontvangen ingevolge de in bijlage 3 bij de Overeenkomst opgenomen Praktijkrichtlijn voor het opstellen, het aannemen en de toepassing van normen, ten minste éénmaal per jaar aan een onderzoek onderwerpt ten einde de leden de gelegenheid te geven van gedachten te wisselen over alle zaken die verband houden met de werking van deze Praktijkrichtlijn.

    Ten behoeve van deze gedachtenwisseling stelt het Secretariaat per lid een lijst op van alle normalisatie-instellingen die de Praktijkrichtlijn sedert het laatste onderzoek hebben aanvaard of zich daarvan hebben gedistantieerd.

    Het Secretariaat doet de leden bovendien onverwijld de tekst toekomen van de kennisgevingen die het van het ISO/IEC Informatiecentrum ontvangt.

    BESLUIT INZAKE DE ONTDUIKING VAN ANTI-DUMPINGMAATREGELEN

    DE MINISTERS,

    Vaststellende dat, hoewel de ontduiking van anti-dumpingmaatregelen aan de orde is geweest tijdens de onderhandelingen die aan de totstandkoming van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van GATT 1994 voorafgingen, de onderhandelaars geen overeenstemming hebben bereikt over een specifieke tekst;

    Erkennende dat het wenselijk is dat op dit gebied ten spoedigste uniforme regels van toepassing worden,

    Besluiten deze kwestie ter behandeling aan de bij de genoemde Overeenkomst ingestelde Commissie anti-dumpingpraktijken voor te leggen.

    BESLUIT INZAKE DE HERZIENING VAN ARTIKEL 17, LID 6, VAN DE OVEREENKOMST INZAKE DE TOEPASSING VAN ARTIKEL VI VAN DE ALGEMENE OVEREENKOMST BETREFFENDE TARIEVEN EN HANDEL 1994

    De Ministers besluiten hetgeen volgt:

    Het criterium voor het instellen van een onderzoek als bedoeld in artikel 17, lid 6, van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van GATT 1994 wordt na drie jaar herzien om te bepalen of dit criterium voor algemene toepassing vatbaar is.

    VERKLARING BETREFFENDE GESCHILLENBESLECHTING IN HET KADER VAN DE OVEREENKOMST INZAKE DE TOEPASSING VAN ARTIKEL VI VAN DE ALGEMENE OVEREENKOMST BETREFFENDE TARIEVEN EN HANDEL 1994 OF DEEL V VAN DE OVEREENKOMST INZAKE SUBSIDIES EN COMPENSERENDE MAATREGELEN

    De Ministers erkennen, wat de geschillenbeslechting in het kader van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994 of deel V van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen betreft, de noodzaak van een coherente benadering bij het regelen van geschillen in verband met anti-dumpingmaatregelen en compenserende maatregelen.

    BESLUIT BETREFFENDE GEVALLEN WAARIN DE DOUANE REDENEN HEEFT OM TE TWIJFELEN AAN DE JUISTHEID OF DE NAUWKEURIGHEID VAN DE AANGEGEVEN WAARDE

    De Ministers verzoeken de in het kader van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van GATT 1994 ingestelde Commissie douanewaarde het volgende besluit te nemen:

    DE COMMISSIE DOUANEWAARDE,

    Bevestigende dat de transactiewaarde de belangrijkste grondslag is voor het vaststellen van de douanewaarde in het kader van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van GATT 1994 (hierna „de Overeenkomst” genoemd);

    Erkennende dat de douanediensten in bepaalde gevallen redenen kunnen hebben om te twijfelen aan de juistheid of de nauwkeurigkeid van gegevens of documenten die door de handelaren tot staving van een aangegeven waarde worden verstrekt;

    Overwegende dat de douanediensten de legitieme commerciële belangen van de handelaren hierdoor niet mogen schaden;

    Rekening houdende met artikel 17 van de Overeenkomst, met punt 6 van bijlage III bij de Overeenkomst en met de desbetreffende besluiten van de Technische commissie douanewaarde,

    BESLUIT:

    1. Wanneer een aangifte wordt overgelegd en de douane redenen heeft om te twijfelen aan de juistheid of de nauwkeurigheid van de tot staving van deze aangifte verstrekte gegevens of documenten, kan zij de importeur verzoeken aanvullend bewijsmateriaal, met inbegrip van documenten of andere bescheiden, over te leggen ten bewijze dat de aangegeven waarde het totale, werkelijk voor de ingevoerde goederen betaalde of te betalen bedrag, aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, vertegenwoordigt. Indien de douane, nadat zij deze aanvullende informatie heeft ontvangen, of indien zij geen antwoord ontvangt, nog steeds redelijke twijfel heeft omtrent de juistheid of de nauwkeurigheid van de aangegeven waarde kan zij, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, ervan uitgaan dat de douanewaarde van de ingevoerde goederen niet overeenkomstig artikel 1 kan worden vastgesteld. Voor zij een definitief besluit neemt stelt de douane de importeur, desgevraagd schriftelijk, in kennis van de redenen waarom zij twijfelt aan de juistheid of de nauwkeurigheid van de verstrekte gegevens of documenten en wordt de importeur voldoende tijd gegeven om hierop te antwoorden. Wanneer zij een definitief besluit neemt stelt de douane de importeur schriftelijk in kennis van dit besluit en van de redenen welke daaraan ten grondslag liggen.

    2. Het verlenen van bijstand door een Lid aan een ander Lid bij de toepassing van de Overeenkomst op onderling overeengekomen voorwaarden is geheel en al in overeenstemming met de bepalingen van de Overeenkomst.

    BESLUIT BETREFFENDE DE TEKSTEN IN VERBAND MET DE MINIMUMWAARDEN EN DE INVOER DOOR EXCLUSIEVE AGENTEN, EXCLUSIEVE DISTRIBUTEURS EN EXCLUSIEVE CONCESSIEHOUDERS

    De Ministers besluiten de hiernavolgende teksten ter goedkeuring aan de bij de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de GATT 1994 ingestelde Commissie Douanewaarde voor te leggen.

    I

    Wanneer een ontwikkelingsland voorbehoud maakt ten einde van ambtswege vastgestelde minimumwaarden in de zin van punt 2 van bijlage III te kunnen handhaven en dit voorbehoud met voldoende argumenten onderbouwd is, neemt de Commissie het daartoe strekkende verzoek in welwillende overweging.

    Wanneer een voorbehoud wordt aanvaard, dient in de in punt 2 van bijlage III bedoelde voorwaarden ten volle rekening te worden gehouden met de behoeften van het betrokken ontwikkelingsland op het gebied van ontwikkeling, financiën en handel.

    II

    1. Een aantal ontwikkelingslanden heeft uiting gegeven aan zijn verontrusting dat het bepalen van de douanewaarde van door exclusieve agenten, exclusieve distributeurs en exclusieve concessiehouders ingevoerde produkten problemen zal doen rijzen. In artikel 20, lid 1, is bepaald dat Leden die ontwikkelingslanden zijn de toepassing van de Overeenkomst met ten hoogste vijf jaar kunnen uitstellen. De vorengenoemde Leden die van deze mogelijkheid gebruik maken, kunnen deze periode benutten om het nodige onderzoek te doen en maatregelen te nemen om de toepassing van de Overeenkomst te vereenvoudigen.

    2. Met het oog hierop beveelt de Commissie de Internationale Douaneraad aan de Leden die ontwikkelingslanden zijn overeenkomstig de bepalingen van bijlage II te helpen bij het opzetten en uitvoeren van dergelijk onderzoek op gebieden die als problematisch zijn aangemerkt, onder meer die welke verband houden met de invoer door exclusieve agenten, exclusieve distributeurs en exclusieve concessiehouders.

    BESLUIT BETREFFENDE INSTITUTIONELE REGELINGEN VOOR DE ALGEMENE OVEREENKOMST INZAKE DE HANDEL IN DIENSTEN

    De Ministers besluiten de Raad voor de handel in diensten aan te bevelen tijdens zijn eerste vergadering het navolgende besluit over ondersteunende organen te nemen.

    DE RAAD VOOR DE HANDEL IN DIENSTEN,

    Handelend op grond van artikel XXIV met het oog op de vergemakkelijking van de werking en de bevordering van de doelstellingen van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten,

    BESLUIT ALS VOLGT:

    1. Eventueel door de Raad in te stellen ondersteunende organen brengen jaarlijks, of indien noodzakelijk, vaker verslag uit aan de Raad. Ieder orgaan stelt zijn eigen reglement van orde op en kan, zo nodig, zijn eigen ondersteunende organen in het leven roepen.

    2. Sectoriële commissies voeren de taken uit die hun door de Raad zijn toebedeeld en geven de Leden de mogelijkheid tot overleg over aangelegenheden met betrekking tot de handel in diensten in de betrokken sector en de werking van de eventueel bij die sector behorende sectoriële bijlage. Deze taken omvatten:

    a) 

    voortdurend onderzoek van en toezicht op de uitvoering van de Overeenkomst voor wat de betrokken sector betreft;

    b) 

    formulering van voorstellen of aanbevelingen aan de Raad over aangelegenheden betreffende de handel in de betrokken sector;

    c) 

    indien er een bij de sector behorende bijlage is, behandeling van wijzigingsvoorstellen voor deze bijlage en het doen van passende aanbevelingen aan de Raad;

    d) 

    optreden als forum voor technische discussies, verrichten van studies over maatregelen van de Leden en onderzoek van andere technische aangelegenheden die de handel in diensten in de betrokken sector raken;

    e) 

    verlening van technische bijstand op het gebied van de uitvoering van verplichtingen of andere zaken die de handel in de sector in kwestie raken aan Leden die ontwikkelingslanden zijn en ontwikkelingslanden die onderhandelen over toetreding tot de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie; en

    f) 

    samenwerking met andere krachtens de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten opgerichte ondersteunende organen of in betrokken sectoren actieve internationale organisaties.

    3. Hierbij wordt een Commissie voor de handel in financiële diensten opgericht, met de in punt 2 genoemde taken.

    BESLUIT BETREFFENDE BEPAALDE GESCHILLENBESLECHTINGSPROCEDURES VOOR DE ALGEMENE OVEREENKOMST INZAKE DE HANDEL IN DIENSTEN

    De Ministers besluiten de Raad voor de handel in diensten aan te bevelen tijdens zijn eerste vergadering het navolgende besluit te nemen.

    DE RAAD VOOR DE HANDEL IN DIENSTEN,

    Met inachtneming van de specifieke aard van de verplichtingen en specifieke verbintenissen van de Overeenkomst, en van de handel in diensten voor wat betreft de beslechting van geschillen krachtens artikel XXII en artikel XXIII,

    BESLUIT ALS VOLGT:

    1. Er wordt een lijst van panelleden opgesteld met het oog op de selectie van panelleden.

    2. Te dien einde kunnen de Leden voorstellen de namen van personen die de in punt 3 genoemde kwalificaties bezitten op de lijst op te nemen en verstrekken zij een curriculum vitae met daarin de kwalificaties van deze personen en, indien van toepassing, een aanduiding van hun specifieke sectoriële deskundigheid.

    3. De panels worden samengesteld uit hooggekwalificeerden al dan niet afkomstig uit overheidskringen die ervaring hebben met aangelegenheden verbandhoudende met de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten en/of de handel in diensten, met inbegrip van hieraan gerelateerde regelgeving. De panelleden oefenen hun taak als particulier persoon uit en niet als vertegenwoordiger van een regering of organisatie.

    4. De panels voor geschillen over sectoriële kwesties beschikken over de nodige deskundigheid ter zake van de specifieke dienstensectoren die onderwerp van het geschil zijn.

    5. Het secretariaat houdt de lijst bij en ontwikkelt in overleg met de voorzitter van de Raad procedures voor het beheer daarvan.

    BESLUIT BETREFFENDE DE HANDEL IN DIENSTEN EN HET MILIEU

    De Ministers besluiten de Raad voor de handel in diensten aan te bevelen tijdens zijn eerste vergadering het navolgende besluit te nemen.

    DE RAAD VOOR DE HANDEL IN DIENSTEN,

    Erkennende dat voor de bescherming van het milieu noodzakelijke maatregelen in conflict kunnen komen met de bepalingen van de Overeenkomst; en

    Opmerkende dat het, aangezien het kenmerk van voor de bescherming van het milieu noodzakelijke maatregelen is dat zij zijn gericht op bescherming van het leven en de gezondheid van mens, dier of plant, niet duidelijk is dat er behoefte bestaat om in meer te voorzien dan is vervat in artikel XIV, onder b),

    BESLUIT:

    1. De Commissie voor handel en milieu te verzoeken om de relatie tussen de handel in diensten en het milieu, inclusief het punt duurzame ontwikkeling, aan een onderzoek te onderwerpen en daarover verslag, eventueel met aanbevelingen, uit te brengen ten einde vast te stellen of het noodzakelijk is artikel XIV van de Overeenkomst te wijzigen om rekening te houden met dergelijke maatregelen. De Commissie onderzoekt tevens de relevantie van intergouvernementele overeenkomsten over het milieu en hun relatie tot de Overeenkomst.

    2. De Commissie brengt verslag uit over haar werkzaamheden aan de eerste om de twee jaar te houden vergadering van de Ministeriële Conferentie na de inwerkingtreding van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie.

    BESLUIT BETREFFENDE ONDERHANDELINGEN OVER HET VERKEER VAN NATUURLIJKE PERSONEN

    DE MINISTERS,

    Nota nemende van de uit de Uruguay-Ronde voortvloeiende verbintenissen óp het gebied van het verkeer van natuurlijke personen met het oog op het verlenen van diensten;

    Indachtig de doelstellingen van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten, zoals bijvoorbeeld de groeiende deelname van de ontwikkelingslanden aan de handel in diensten en de expansie van hun uitvoer van diensten;

    Erkennende het belang van verdergaande verbintenissen betreffende het verkeer van natuurlijke personen ten einde in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten tot een evenwichtige verdeling van de voordelen te komen,

    BESLUITEN ALS VOLGT:

    1. De onderhandelingen over de verdere liberalisering van het verkeer van natuurlijke personen met het oog op het verlenen van diensten worden na de afronding van de Uruguay-Ronde voortgezet met het doel verdergaande verbintenissen van de zijde van de deelnemers aan de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten mogelijk te maken.

    2. Er wordt een Onderhandelingsgroep voor het verkeer van natuurlijke personen opgericht die tot taak krijgt de onderhandelingen te voeren. De groep stelt haar eigen procedures vast en brengt regelmatig verslag uit aan de Raad voor de handel in diensten.

    3. De Onderhandelingsgroep houdt haar eerste onderhandelingsbijeenkomst ten laatste op 16 mei 1994. Uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie sluit de groep de onderhandelingen af en brengt zij een eindverslag uit aan de Raad voor de handel in diensten.

    4. De uit deze onderhandelingen voortvloeiende verbintenissen worden opgenomen op de Lijsten van specifieke verbintenissen van de Leden.

    BESLUIT BETREFFENDE FINANCIËLE DIENSTEN

    DE MINISTERS,

    Erop wijzende dat de bij afsluiting van de Uruguay-Ronde door de deelnemers op hun lijsten opgenomen verbintenissen betreffende financiële diensten op hetzelfde moment als de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (hierna de „WTO-Overeenkomst” genoemd) op basis van het beginsel van meestbegunstiging in werking treden,

    BESLUITEN ALS VOLGT:

    1. In afwijking van de bepalingen van artikel XXI van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten staat het de Leden na een periode die uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst eindigt vrij al hun of een gedeelte van hun verbintenissen betreffende deze sector te verbeteren, te wijzigen of in te trekken zonder compensatie aan te bieden. Terzelfder tijd leggen de Leden hun standpunt ten aanzien van vrijstellingen van de meestbegunstigingsclausule in deze sector definitief vast, in afwijking van de bepalingen van de bijlage betreffende vrijstellingen van de in artikel II vervatte verplichtingen. Vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst tot het einde van de hierboven genoemde periode zullen vrijstellingen die zijn opgenomen in de bijlage betreffende vrijstellingen van de in artikel II vervatte verplichtingen en die afhankelijk zijn van het niveau van de door andere deelnemers aangegane verbintenissen of de door andere deelnemers aangegane verbintenissen niet worden toegepast.

    2. De Commissie voor de handel in financiële diensten volgt het verloop van de overeenkomstig dit besluit gevoerde onderhandelingen en brengt daarover ten laatste vier maanden na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst verslag aan de Raad voor de handel in diensten uit.

    BESLUIT BETREFFENDE ONDERHANDELINGEN OVER ZEEVERVOERDIENSTEN

    DE MINISTERS,

    Erop wijzende dat de door de deelnemers bij de beëindiging van de Uruguay-Ronde op hun lijsten opgenomen verbintenissen betreffende zeevervoerdiensten op hetzelfde moment op basis van het beginsel van meestbegunstiging in werking treden als de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (hierna de „WTO-Overeenkomst” genoemd),

    BESLUITEN ALS VOLGT:

    1. Binnen het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten worden op vrijwillige basis onderhandelingen aangegaan over de sector zeevervoerdiensten. De onderhandelingen bestrijken een breed terrein en zijn gericht op verbintenissen op het gebied van de internationale scheepvaart, ondersteunende diensten, toegang tot en gebruik van havenfaciliteiten en leiden binnen een vastgesteld tijdschema tot de opheffing van beperkingen.

    2. Om dit mandaat uit te voeren wordt een Onderhandelingsgroep voor zeevervoerdiensten (hierna „NGMTS” genoemd) opgericht. De NGMTS rapporteert regelmatig over het verloop van de onderhandelingen.

    3. De onderhandelingen in de NGMTS staan open voor alle regeringen en de Europese Gemeenschappen, die hun voornemen tot deelname kenbaar maken. Tot op heden maakten hun voornemen om aan de onderhandelingen deel te nemen kenbaar:

    Argentinië, Canada, de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, de Filippijnen, Finland, Hong-Kong, Indonesië, Korea, Maleisië, Mexico, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Polen, Roemenië, Singapore, Thailand, Turkije, IJsland, de Verenigde Staten, Zweden en Zwitserland.

    Verdere aanmeldingen van een voornemen tot deelname worden aan de depositaris van de WTO-Overeenkomst gericht.

    4. De NGMTS houdt haar eerste onderhandelingszitting uiterlijk op 16 mei 1994. Ten laatste in juni 1996 sluit zij de onderhandelingen af en stelt zij een eindverslag op. In het eindverslag is een datum voor de tenuitvoerlegging van de onderhandelingsresultaten opgenomen.

    5. Tot de beëindiging van de onderhandelingen wordt de toepassing op deze sector van artikel II en de punten 1 en 2 van de bijlage betreffende vrijstellingen van de in artikel II vervatte verplichtingen opgeschort en behoeven vrijstellingen van het beginsel van meestbegunstiging niet op lijsten te worden opgenomen. Bij de beëindiging van de onderhandelingen staat het de Leden, in afwijking van artikel XXI van de Overeenkomst, vrij verbintenissen betreffende deze sector die tijdens de Uruguay-Ronde zijn aangegaan, zonder compensatie aan te bieden, te verbeteren, te wijzigen of in te trekken. Terzelfder tijd leggen de Leden hun standpunt ten aanzien van vrijstellingen van de meestbegunstigingsclausule in deze sector definitief vast, in afwijking van de bepalingen van de bijlage betreffende vrijstellingen van de in artikel II vervatte verplichtingen. Mochten de onderhandelingen niet slagen, dan beslist de Raad voor de handel in diensten of de onderhandelingen overeenkomstig dit mandaat worden voortgezet.

    6. Alle uit de onderhandelingen voortvloeiende verbintenissen, met inbegrip van de datum van hun inwerkingtreding, worden op de bij de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten gevoegde lijsten opgenomen en zijn aan alle bepalingen van de Overeenkomst onderworpen.

    7. Met onmiddellijke ingang en tot de ingevolge punt 4 te bepalen datum van tenuitvoerlegging wordt overeengekomen dat de deelnemers geen maatregelen treffen die van invloed zijn op de handel in zeevervoerdiensten, uitgezonderd maatregelen naar aanleiding van door andere landen getroffen maatregelen, gericht op handhaving en verbetering van het vrij verstrekken van zeevervoerdiensten, of die hun onderhandelingspositie verbeteren.

    8. De toepassing van punt 7 is onderworpen aan controle in de NGMTS. De deelnemers kunnen de aandacht van de NGMTS vestigen op elke maatregel of omissie die zij voor de uitvoering van punt 7 van belang achten. Dergelijke kennisgevingen worden na ontvangst door het Secretariaat geacht aan de NGMTS te zijn voorgelegd.

    BESLUIT BETREFFENDE ONDERHANDELINGEN OVER BASISTELECOMMUNICATIE

    DE MINISTERS BESLUITEN HET VOLGENDE:

    1. In het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten worden op vrijwillige basis onderhandelingen aangegaan met het oog op de geleidelijke liberalisering van de handel in telecommunicatienetwerken en -diensten (hierna „basistelecommunicatie” genoemd).

    2. Onverminderd hun uitkomst is de werkingssfeer van de onderhandelingen algemeen en is geen enkele vorm van basistelecommunicatie hiervan a priori uitgesloten.

    3. Om dit mandaat uit te voeren, wordt een Onderhandelingsgroep voor basistelecommunicatie (hierna „NGBT” genoemd) opgericht. De NGBT rapporteert regelmatig over het verloop van de onderhandelingen.

    4. De onderhandelingen in de NGBT staan open voor alle regeringen en de Europese Gemeenschappen, die hun voornemen tot deelname kenbaar maken. Tot op heden maakten hun voornemen om aan de onderhandelingen deel te nemen kenbaar:

    Australië, Canada, Chili, Cyprus, de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, Finland, Hongarije, HongKong, Japan, Korea, Mexico, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Slowakije, Turkije, de Verenigde Staten, Zweden en Zwitserland.

    Verdere aanmeldingen van een voornemen tot deelname worden aan de depositaris van de WTO-Overeenkomst gericht.

    5. De NGBT houdt haar eerste onderhandelingsbijeenkomst uiterlijk op 16 mei 1994. Ten laatste op 30 april 1996 sluit zij de onderhandelingen af en stelt zij een eindverslag op. In het eindverslag is een datum voor de tenuitvoerlegging van de onderhandelingsresultaten opgenomen.

    6. Alle uit de onderhandelingen voortvloeiende verbintenissen, met inbegrip van de datum van hun inwerkingtreding, worden op de bij de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten gevoegde lijsten opgenomen en zijn aan alle bepalingen van de Overeenkomst onderworpen.

    7. Met onmiddellijke ingang en tot de ingevolge punt 5 te bepalen datum van tenuitvoerlegging wordt overeengekomen dat geen deelnemer dusdanige maatregelen op het gebied van de handel in basistelecommunicatie treft dat zijn onderhandelingspositie daardoor wordt ver beterd. Overeengekomen wordt dat deze bepaling geen beletsel vormt voor het treffen van commerciële en overheidsregelingen betreffende de levering van basistelecommunicatiediensten.

    8. De toepassing van punt 7 is onderworpen aan controle in de NGBT. De deelnemers kunnen de aandacht van de NGBT vestigen op elke maatregel of omissie die zij voor de uitvoering van punt 7 van belang achten. Dergelijke kennisgevingen worden na ontvangst door het Secretariaat geacht aan de NGBT te zijn voorgelegd.

    BESLUIT BETREFFENDE DIENSTEN VAN DESKUNDIGEN

    De Ministers besluiten de Raad voor de handel in diensten aan te bevelen tijdens zijn eerste vergadering het navolgende besluit te nemen.

    DE RAAD VOOR DE HANDEL IN DIENSTEN,

    Erkennende de uitwerking van regelgevingsmaatregelen betreffende beroepskwalificaties, technische normen en verlening van vergunningen op de expansie van de handel in diensten van deskundigen;

    Wensende multilaterale regels op te stellen ten einde te verzekeren dat deze regelgevingsmaatregelen, wanneer specifieke verbintenissen worden aangegaan, geen onnodige hindernissen voor de verlening van diensten van deskundigen opwerpen,

    BESLUIT HET VOLGENDE:

    1. Het in artikel VI, lid 4, inzake Interne Regelgeving voorziene werkprogramma dient onmiddellijk ten uitvoer te worden gelegd. Te dien einde wordt een Werkgroep inzake diensten van deskundigen opgericht die de regels die nodig zijn om te waarborgen dat maatregelen in verband met kwalificatie-eisen en -procedures, technische normen en vergunningsvoorschriften op het gebied van diensten van deskundigen geen onnodige handelsbelemmeringen opwerpen, onderzoekt en daarover een verslag uitbrengt waarin aanbevelingen zijn vervat.

    2. De Werkgroep geeft voorrang aan het formuleren van aanbevelingen ten behoeve van het opstellen van multilaterale regels voor de accountancy-sector, zodat specifieke verbintenissen operationeel kunnen worden. De Werkgroep concentreert zich bij het opstellen van deze aanbevelingen op:

    a) 

    de ontwikkeling van multilaterale regels voor markttoegang ten einde te verzekeren dat interne regelgevingsvoorschriften:

    i) 

    gebaseerd zijn op objectieve en doorzichtige criteria, zoals vakbekwaamheid en het vermogen de dienst te verlenen;

    ii) 

    niet strenger zijn dan noodzakelijk is om de kwaliteit van de dienst te verzekeren, waardoor de daadwerkelijke liberalisering van accountancy-diensten wordt vergemakkelijkt;

    b) 

    het gebruik van internationale normen en stimuleert aldus de samenwerking met de desbetreffende internationale organisaties zoals gedefinieerd in artikel VI, lid 5, onder b), om volledige uitvoering te geven aan artikel VII, lid 5;

    c) 

    vergemakkelijking van de daadwerkelijke toepassing van artikel VI, lid 6, van de Overeenkomst middels het opstellen van richtsnoeren voor de erkenning van kwalificaties.

    De Werkgroep houdt bij het opstellen van deze regels rekening met het belang van de gouvernementele en niet-gouvernementele organen die de diensten van deskundigen reglementeren.

    BESLUIT INZAKE DE TOEPASSING EN TOETSING VAN HET MEMORANDUM VAN OVEREENSTEMMING INZAKE DE REGELS EN PROCEDURES BETREFFENDE DE BESLECHTING VAN GESCHILLEN

    DE MINISTERS,

    HERINNEREND aan het besluit van 22 februari 1994 dat de bestaande regels en procedures van de GATT-Overeenkomst van 1947 op het gebied van de beslechting van geschillen van kracht blijven tot de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie,

    NODIGEN de desbetreffende Raden en Commissies UIT te besluiten dat zij hun werkzaamheden blijven voortzetten ten einde een geschil ten aanzien waarvan het verzoek om overleg vóór die datum werd ingediend, te kunnen behandelen;

    NODIGEN de Ministeriële Conferentie UIT binnen vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie over te gaan tot een volledige toetsing van de WTO-regels en -procedures voor de beslechting van geschillen, en op haar eerste bijeenkomst na de voltooiing van de toetsing te besluiten of deze regels en procedures voor de beslechting van geschillen zullen worden voortgezet, gewijzigd of beëindigd.

    MEMORANDUM VAN OVEREENSTEMMING INZAKE VERBINTENISSEN BETREFFENDE FINANCIËLE DIENSTEN

    De deelnemers aan de Uruguay-Ronde werden in staat gesteld om in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (hierna „de Overeenkomst” genoemd) specifieke verbintenissen betreffende financiële diensten aan te gaan op basis van een afwijkende benadering van die welke is voorzien in de bepalingen van deel III van de Overeenkomst. Overeengekomen werd dat deze benadering op de volgende voorwaarden kan worden toegepast:

    i) 

    zij is niet strijdig met de bepalingen van de Overeenkomst;

    ii) 

    zij laat het recht van de Leden om hun specifieke verbintenissen overeenkomstig de methode van deel III van de Overeenkomst in een lijst op te nemen, onverlet;

    iii) 

    de hieruit voortvloeiende specifieke verbintenissen worden op basis van het beginsel van meestbegunstiging toegepast;

    iv) 

    zij heeft geen vermoeden doen rijzen aangaande de mate van liberalisering waartoe een Lid zich krachtens de Overeenkomst verbindt.

    Leden die hiervoor belangstelling hebben, hebben op basis van onderhandelingen en met inachtneming van eventueel gespecificeerde voorwaarden en beperkingen op hun lijsten specifieke verbintenissen opgenomen overeenkomstig de hierna volgende aanpak.

    A.    Standstill

    Alle voorwaarden en beperkingen ten aanzien van de onderstaande verbintenissen zijn beperkt tot bestaande niet-conforme maatregelen.

    B.    Markttoegang

    Monopolierechten

    1. In aanvulling op artikel VIII van de Overeenkomst geldt het volgende:

    Ieder Lid neemt in zijn op financiële diensten betrekking hebbende lijst de bestaande monopolierechten op en tracht deze op te heffen of hun toepassingsgebied te verkleinen. In afwijking van de bepalingen van punt 1, onder b), van de bijlage betreffende financiële diensten is deze paragraaf van toepassing op de in punt 1, onder b) iii), van de bijlage genoemde activiteiten.

    Door openbare lichamen aangekochte financiële diensten

    2. In afwijking van artikel XIII van de Overeenkomst verzekert ieder Lid dat aan op zijn grondgebied gevestigde financiële dienstverleners van ieder ander Lid voor wat de aankoop of verwerving van financiële diensten door openbare lichamen van het Lid op zijn grondgebied betreft behandeling van meestbegunstigde natie of nationale behandeling wordt toegekend.

    Grensoverschrijdende handel

    3. Ieder Lid staat niet-ingezeten financiële dienstverleners toe om als opdrachtgever, via een tussenpersoon of als tussenpersoon onder voorwaarden van nationale behandeling de volgende diensten te verlenen:

    a) 

    verzekering van risico's in verband met:

    i) 

    zeescheepvaart, commerciële luchtvaart, lancering van en vrachtvervoer middels ruimtevaartuigen (satellieten inbegrepen) waarbij het volgende volledig of gedeeltelijk wordt gedekt: de vervoerde goederen, het voertuig waarmee de goederen worden vervoerd en de daaruit voorvloeiende aansprakelijkheid; en

    ii) 

    het internationaal douanevervoer van goederen;

    b) 

    herverzekering, retrocessie en ondersteunende verzekeringsdiensten als bedoeld in punt 5, onder a) iv), van de bijlage;

    c) 

    verstrekking en overdracht van financiële informatie en verwerking van financiële gegevens als bedoeld in punt 5, onder a) xv), van de bijlage en advies- en andere ondersteunende diensten, met uitsluiting van bemiddeling, ten behoeve van bancaire en andere financiële diensten als bedoeld in punt 5, onder a) xvi), van de bijlage.

    4. Ieder Lid staat zijn ingezetenen toe om op het grondgebied van ieder ander Lid de diensten aan te kopen die zijn aangegeven in:

    a) 

    punt 3, onder a);

    b) 

    punt 3, onder b); en

    c) 

    punt 5, onder a), v) tot en met xvi), van de bijlage.

    Commerciële aanwezigheid

    5. Ieder Lid verleent financiële dienstverleners van ieder ander Lid het recht om op zijn grondgebied commerciële aanwezigheid tot stand te brengen of deze aanwezigheid uit te breiden, mede door overname van bestaande ondernemingen.

    6. Een Lid kan voorwaarden en procedures opleggen voor de toestemming tot commerciële aanwezigheid en uitbreiding van commerciële aanwezigheid, voor zover deze de verplichting van het Lid krachtens punt 5 niet omzeilen en verenigbaar zijn met de andere uit de Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.

    Nieuwe financiële diensten

    7. Een Lid staat op zijn grondgebied gevestigde financiële dienstverleners van ieder ander Lid toe om op zijn grondgebied nieuwe financiële diensten aan te bieden.

    Overdracht en verwerking van informatie

    8. Geen Lid neemt maatregelen die overdrachten of verwerking van financiële informatie, met inbegrip van overdrachten van gegevens via elektronische middelen, beletten of die, met inachtneming van met internationale overeenkomsten verenigbare invoerregels, overdrachten van apparatuur beletten, wanneer die overdrachten van informatie, verwerking van financiële informatie of overdrachten van apparatuur noodzakelijk zijn voor de normale bedrijfsvoering van een financiële dienstverlener. Niets in dit punt perkt het recht van een Lid in om persoonlijke gegevens, de persoonlijke levenssfeer en de vertrouwelijkheid van persoonlijke bescheiden te beschermen, zo lang dit recht niet wordt gebruikt om de bepalingen van de Overeenkomst te omzeilen.

    Tijdelijke toelating van personeel

    9.

     
    a) 

    Ieder Lid staat de tijdelijke toelating op zijn grondgebied toe van het volgende personeel van een financiële dienstverlener van een ander Lid die doende is op het grondgebied van het Lid commerciële aanwezigheid tot stand te brengen of deze tot stand gebracht heeft:

    i) 

    hoger managementpersoneel dat in het bezit is van gepatenteerde informatie die essentieel is voor de ontwikkeling van, de controle op en het verrichten van de diensten van de financiële dienstverlener; en

    ii) 

    specialisten op het gebied van de door de financiële dienstverlener verrichte diensten.

    b) 

    Ieder Lid staat, afhankelijk van de beschikbaarheid van geschikt personeel op zijn grondgebied, de tijdelijke toelating op zijn grondgebied toe van het volgende bij de commerciële aanwezigheid van een financiële dienstverlener van een ander Lid betrokken personeel:

    i) 

    specialisten op het gebied van computerdiensten, telecommunicatiediensten en boekhouding van de financiële dienstverlener; en

    ii) 

    specialisten op het gebied van actuariële en juridische zaken.

    Niet-discriminerende maatregelen

    10. Ieder Lid streeft naar de opheffing of beperking van substantiële nadelige gevolgen voor de financiële dienstverleners van een ander Lid van:

    a) 

    niet-discriminerende maatregelen die financiële-dienstverleners beletten om op het grondgebied van het Lid in de door hem bepaalde vorm alle door het Lid toegestane financiële diensten aan te bieden;

    b) 

    niet-discriminerende maatregelen die uitbreiding van de activiteiten van financiële dienstverleners tot het gehele grondgebied van het Lid beperken;

    c) 

    maatregelen van een Lid, wanneer dat Lid dezelfde maatregelen op zowel bankdiensten als diensten betreffende effecten toepast en een financiële dienstverlener van een ander Lid zijn activiteiten op de verlening van diensten betreffende effectendiensten concentreert; en

    d) 

    andere maatregelen die, hoewel zij de bepalingen van de Overeenkomst eerbiedigen, afbreuk doen aan het vermogen van de financiële dienstverleners van een ander Lid om op de markt van het Lid actief te zijn, te concurreren of deze te betreden,

    mits op grond van dit punt getroffen maatregelen geen oneerlijke discriminatie vormen van de financiële dienstverleners van het Lid dat deze maatregelen neemt.

    11. Wat de in de punten 10, onder a) en b), genoemde niet-discriminerende maatregelen aangaat, streeft een Lid ernaar om het bestaande niveau van marktkansen en de reeds door financiële dienstverleners van alle andere Leden als categorie op het grondgebied van het Lid genoten voordelen niet te beperken, op voorwaarde dat deze verbintenis niet leidt tot oneerlijke discriminatie van de financiële dienstverleners van het Lid dat de maatregelen neemt.

    C.    Nationale behandeling

    1. Ieder Lid verleent onder de voorwaarden voor de toekenning van nationale behandeling aan op zijn grondgebied gevestigde financiële dienstverleners van andere Leden toegang tot door openbare lichamen geëxploiteerde betalings- en verrekeningssystemen alsmede tot voor normale zakelijke transacties beschikbare officiële financierings- en herfinancieringsfaciliteiten. Dit punt beoogt geen toegang te verschaffen tot de faciliteiten van geldschieter in laatste instantie van een Lid.

    2. Wanneer het lidmaatschap van of deelneming in, dan wel de toegang tot een autonome instantie, effecten-of termijnbeurs of effecten- of termijnmarkt, verrekenkantoor of een andere organisatie of vereniging door een Lid wordt vereist opdat financiële dienstverleners van enig ander Lid op voet van gelijkheid met de financiële dienstverleners van dat Lid financiële diensten kunnen verlenen of wanneer het Lid deze instanties direct of indirect voorrechten of voordelen voor de verlening van financiële diensten toekent dan waarborgt het Lid dat die instanties nationale behandeling toekennen aan financiële dienstverleners van andere Leden die ingezetenen van het grondgebied van het Lid zijn.

    D.    Definities

    Voor de toepassing van deze benadering:

    1. Is een niet-ingezeten leverancier van financiële diensten een financiële dienstverlener van een Lid die een financiële dienst op het grondgebied van een ander Lid levert vanuit een vestiging op het grondgebied van een ander Lid, ongeacht of deze financiële dienstverlener al dan niet commercieel aanwezig is op het grondgebied van het Lid waar de financiële dienst wordt verleend.

    2. Betekent „commerciële aanwezigheid” een zich voor het verlenen van financiële diensten op het grondgebied van een Lid bevindende onderneming, omvattende dochtermaatschappijen in volledige of gedeeltelijke eigendom, joint-ventures, partnerschappen, eenmanszaken, franchising-operaties, filialen, agentschappen, vertegenwoordigingskantoren of andere organisaties.

    3. Is een nieuwe financiële dienst een dienst van financiële aard, met inbegrip van diensten met betrekking tot bestaande en nieuwe produkten of de manier waarop een produkt wordt geleverd, die niet door enige financiële dienstverlener op het grondgebied van een bepaalde Lid wordt verstrekt, maar op het grondgebied van een ander Lid wordt verstrekt.

    BIJLAGE 4

    AGREEMENT ON GOVERNMENT PROCUREMENT



    PARTIES TO THIS AGREEMENT (hereinafter referred to as „Parties”),

    RECOGNIZING the need for an effective multilateral framework of rights and obligations with respect to laws, regulations, procedures and practices regarding government procurement with a view to achieving greater liberalization and expansion of world trade and improving the international framework for the conduct of world trade;

    RECOGNIZING that laws, regulations, procedures and practices regarding government procurement should not be prepared, adopted or applied to foreign or domestic products and services and to foreign or domestic suppliers so as to afford protection to domestic products or services or domestic suppliers and should not discriminate among foreign products or services or among foreign suppliers;

    RECOGNIZING that it is desirable to provide transparency of laws, regulations, procedures and practices regarding government procurement;

    RECOGNIZING the need to establish international procedures on notification, consultation, surveillance and dispute settlement with a view to ensuring a fair, prompt and effective enforcement of the international provisions on government procurement and to maintain the balance of rights and obligations at the highest possible level;

    RECOGNIZING the need to take into account the development, financial and trade needs of developing countries, in particular the least-developed countries;

    DESIRING, in accordance with paragraph 6(b) of Article IX of the Agreement on Government Procurement done on 12 April 1979, as amended on 2 February 1987, to broaden and improve the Agreement on the basis of mutual reciprocity and to expand the coverage of the Agreement to include service contracts;

    DESIRING to encourage acceptance of and accession to this Agreement by governments not party to it;

    HAVING UNDERTAKEN further negotiations in pursuance of these objectives;

    HEREBY AGREE AS FOLLOWS:



    Article I

    Scope and Coverage

    1.  
    This Agreement applies to any law, regulation, procedure or practice regarding any procurement by entities covered by this Agreement, as specified in Appendix I ( 209 ).
    2.  
    This Agreement applies to procurement by any contractual means, including through such methods as purchase or as lease, rental or hire purchase, with or without an option to buy, including any combination of products and services.
    3.  
    Where entities, in the context of procurement covered under this Agreement, require enterprises not included in Appendix I to award contracts in accordance with particular requirements, Article III shall apply mutatis mutandis to such requirements.
    4.  
    This Agreement applies to any procurement contract of a value of not less than the relevant threshold specified in Appendix I.

    Article II

    Valuation of Contracts

    1.  
    The following provisions shall apply in determining the value of contracts ( 210 ) for purposes of implementing this Agreement.
    2.  
    Valuation shall take into account all forms of remuneration, including any premiums, fees, commissions and interest receivable.
    3.  
    The selection of the valuation method by the entity shall not be used, nor shall any procurement requirement be divided, with the intention of avoiding the application of this Agreement.
    4.  

    If an individual requirement for a procurement results in the award of more than one contract, or in contracts being awarded in separate parts, the basis for valuation shall be either:

    (a) 

    the actual value of similar recurring contracts concluded over the previous fiscal year or 12 months adjusted, where possible, for anticipated changes in quantity and value over the subsequent 12 months; or

    (b) 

    the estimated value of recurring contracts in the fiscal year or 12 months subsequent to the initial contract.

    5.  

    In cases of contracts for the lease, rental or hire purchase of products or services, or in the case of contracts which do not specify a total price, the basis for valuation shall be:

    (a) 

    in the case of fixed-term contracts, where their term is 12 months or less, the total contract value for their duration, or, where their term exceeds 12 months, their total value including the estimated residual value;

    (b) 

    in the case of contracts for an indefinite period, the monthly instalment multiplied by 48.

    If there is any doubt, the second basis for valuation, namely (b), is to be used.

    6.  
    In cases where an intended procurement specifies the need for option clauses, the basis for valuation shall be the total value of the maximum permissible procurement, inclusive of optional purchases.

    Article III

    National Treatment and Non-discrimination

    1.  

    With respect to all laws, regulations, procedures and practices regarding government procurement covered by this Agreement, each Party shall provide immediately and unconditionally to the products, services and suppliers of other Parties offering products or services of the Parties, treatment no less favourable than:

    (a) 

    that accorded to domestic products, services and suppliers; and

    (b) 

    that accorded to products, services and suppliers of any other Party.

    2.  

    With respect to all laws, regulations, procedures and practices regarding government procurement covered by this Agreement, each Party shall ensure:

    (a) 

    that its entities shall not treat a locally-established supplier less favourably than another locally-established supplier on the basis of degree of foreign affiliation or ownership; and

    (b) 

    that its entities shall not discriminate against locally-established suppliers on the basis of the country of production of the good or service being supplied, provided that the country of production is a Party to the Agreement in accordance with the provisions of Article IV.

    3.  
    The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply to customs duties and charges of any kind imposed on or in connection with importation, the method of levying such duties and charges, other import regulations and formalities, and measures affecting trade in services other than laws, regulations, procedures and practices regarding government procurement covered by this Agreement.

    Article IV

    Rules of Origin

    1.  
    A Party shall not apply rules of origin to products or services imported or supplied for purposes of government procurement covered by this Agreement from other Parties, which are different from the rules of origin applied in the normal course of trade and at the time of the transaction in question to imports or supplies of the same products or services from the same Parties.
    2.  
    Following the conclusion of the work programme for the harmonization of rules of origin for goods to be undertaken under the Agreement on Rules of Origin in Annex 1A of the Agreement Establishing the World Trade Organization (hereinafter referred to as „WTO Agreement”) and negotiations regarding trade in services, Parties shall take the results of that work programme and those negotiations into account in amending paragraph 1 as appropriate.

    Article V

    Special and Differential Treatment for Developing Countries

    Objectives

    1.  

    Parties shall, in the implementation and administration of this Agreement, through the provisions set out in this Article, duly take into account the development, financial and trade needs of developing countries, in particular least-developed countries, in their need to:

    (a) 

    safeguard their balance-of-payments position and ensure a level of reserves adequate for the implementation of programmes of economic development;

    (b) 

    promote the establishment or development of domestic industries including the development of small-scale and cottage industries in rural or backward areas; and economic development of other sectors of the economy;

    (c) 

    support industrial units so long as they are wholly or substantially dependent on government procurement; and

    (d) 

    encourage their economic development through regional or global arrangements among developing countries presented to the Ministerial Conference of the World Trade Organization (hereinafter referred to as the „WTO”) and not disapproved by it.

    2.  
    Consistently with the provisions of this Agreement, each Party shall, in the preparation and application of laws, regulations and procedures affecting government procurement, facilitate increased imports from developing countries, bearing in mind the special problems of least-developed countries and of those countries at low stages of economic development.

    Coverage

    3.  
    With a view to ensuring that developing countries are able to adhere to this Agreement on terms consistent with their development, financial and trade needs, the objectives listed in paragraph 1 shall be duly taken into account in the course of negotiations with respect to the procurement of developing countries to be covered by the provisions of this Agreement. Developed countries, in the preparation of their coverage lists under the provisions of this Agreement, shall endeavour to include entities procuring products and services of export interest to developing countries.

    Agreed Exclusions

    4.  
    A developing country may negotiate with other participants in negotiations under this Agreement mutually acceptable exclusions from the rules on national treatment with respect to certain entities, products or services that are included in its coverage lists, having regard to the particular circumstances of each case. In such negotiations, the considerations mentioned in subparagraphs l(a) through l(c) shall be duly taken into account. A developing country participating in regional or global arrangements among developing countries referred to in subparagraph 1 (d) may also negotiate exclusions to its lists, having regard to the particular circumstances of each case, taking into account inter alia the provisions on government procurement provided for in the regional or global arrangements concerned and, in particular, products or services which may be subject to common industrial development programmes.
    5.  
    After entry into force of this Agreement, a developing country Party may modify its coverage lists in accordance with the provisions for modification of such lists contained in paragraph 6 of Article XXIV, having regard to its development, financial and trade needs, or may request the Committee on Government Procurement (hereinafter referred to as „the Committee”) to grant exclusions from the rules on national treatment for certain entities, products or services that are included in its coverage lists, having regard to the particular circumstances of each case and taking duly into account the provisions of subparagraphs 1 (a) through 1 (c). After entry into force of this Agreement, a developing country Party may also request the Committee to grant exclusions for certain entities, products or services that are included in its coverage lists in the light of its participation in regional or global arrangements among developing countries, having regard to the particular circumstances of each case and taking duly into account the provisions of subparagraph 1 (d). Each request to the Committee by a developing country Party relating to modification of a list shall be accompanied by documentation relevant to the request or by such information as may be necessary for consideration of the matter.
    6.  
    Paragraphs 4 and 5 shall apply mutatis mutandis to developing countries acceding to this Agreement after its entry into force.
    7.  
    Such agreed exclusions as mentioned in paragraphs 4, 5 and 6 shall be subject to review in accordance with the provisions of paragraph 14 below.

    Technical Assistance for Developing Country Parties

    8.  
    Each developed country Party shall, upon request, provide all technical assistance which it may deem appropriate to developing country Parties in resolving their problems in the field of government procurement.
    9.  

    This assistance, which shall be provided on the basis of non-discrimination among developing country Parties, shall relate inter alia to:

    — 
    the solution of particular technical problems relating to the award of a specific contract; and
    — 
    any other problem which the Party making the request and another Party agree to deal with in the context of this assistance.
    10.  
    Technical assistance referred to in paragraphs 8 and 9 would include translation of qualification documentation and tenders made by suppliers of developing country Parties into an official language of the WTO designated by the entity, unless developed country Parties deem translation to be burdensome, and in that case explanation shall be given to developing country Parties upon their request addressed either to the developed country Parties or to their entities.

    Information Centres

    11.  
    Developed country Parties shall establish, individually or jointly, information centres to respond to reasonable requests from developing country Parties for information relating to inter alia laws, regulations, procedures and practices regarding government procurement, notices about intended procurements which have been published, addresses of the entities covered by this Agreement, and the nature and volume of products or services procured or to be procured, including available information about future tenders. The Committee may also set up an information centre.

    Special Treatment for Least-Developed Countries

    12.  
    Having regard to paragraph 6 of the Decision of the CONTRACTING PARTIES to GATT 1947 of 28 November 1979 on Differential and More Favourable Treatment, Reciprocity and Fuller Participation of Developing Countries (BLSD 26S/203-205), special treatment shall be granted to least-developed country Parties and to the suppliers in those Parties with respect to products or services originating in those Parties, in the context of any general or specific measures in favour of developing country Parties. A Party may also grant the benefits of this Agreement to suppliers in least-developed countries which are not Parties, with respect to products or services originating in those countries.
    13.  
    Each developed country Party shall, upon request, provide assistance which it may deem appropriate to potential tenderers in least-developed countries in submitting their tenders and selecting the products or services which are likely to be of interest ot its entities as well as to suppliers in least-developed countries, and likewise assist them to comply with technical regulations and standards relating to products or services which are the subject of the intended procurement.

    Review

    14.  
    The Committee shall review annually the operation and effectiveness of this Article and, after each three years of its operation on the basis of reports to be submitted by Parties, shall carry out a major review in order to evaluate its effects. As part of the three-yearly reviews and with a view to achieving the maximum implementation of the provisions of this Agreement, including in particular Article III, and having regard to the development, financial and trade situation of the developing countries concerned, the Committee shall examine whether exclusions provided for in accordance with the provisions of paragraphs 4 through 6 of this Article shall be modified or extended.
    15.  
    In the course of further rounds of negotiations in accordance with the provisions of paragraph 7 of Article XXIV, each developing country Party shall give consideration to the possibility of enlarging its coverage lists, having regard to its economic, financial and trade situation.

    Article VI

    Technical Specifications

    1.  
    Technical specifications laying down the characteristics of the products or services to be procured, such as quality, performance, safety and dimensions, symbols, terminology, packaging, marking and labelling, or the processes and methods for their production and requirements relating to conformity assessment procedures prescribed by procuring entities, shall not be prepared, adopted or applied with a view to, or with the effect of, creating unnecessary obstacles to international trade.
    2.  

    Technical specifications prescribed by procuring entities shall, where appropriate:

    (a) 

    be in terms of performance rather than design or descriptive characteristics; and

    (b) 

    be based on international standards, where such exist; otherwise, on national technical regulations ( 211 ), recognized national standards ( 212 ), or building codes.

    3.  
    There shall be no requirement or reference to a particular trademark or trade name, patent, design or type, specific origin, producer or supplier, unless there is no sufficiently precise or intelligible way of describing the procurement requirements and provided that words such as „or equivalent” are included in the tender documentation.
    4.  
    Entities shall not seek or accept, in a manner which would have the effect of precluding competition, advice which may be used in the preparation of specifications for a specific procurement from a firm that may have a commercial interest in the procurement.

    Article VII

    Tendering Procedures

    1.  
    Each Party shall ensure that the tendering procedures of its entities are applied in a non-discriminatory manner and are consistent with the provisions contained in Articles VII through XVI.
    2.  
    Entities shall not provide to any supplier information with regard to a specific procurement in a manner which would have the effect of precluding competition.
    3.  

    For the purposes of this Agreement:

    (a) 

    Open tendering procedures are those procedures under which all interested suppliers may submit a tender.

    (b) 

    Selective tendering procedures are those procedures under which, consistent with paragraph 3 of Article X and other relevant provisions of this Agreement, those suppliers invited to do so by the entity may submit a tender.

    (c) 

    Limited tendering procedures are those procedures where the entity contacts suppliers individually, only under the conditions specified in Article XV.

    Article VIII

    Qualification of Suppliers

    In the process of qualifying suppliers, entities shall not discriminate among suppliers of other Parties or between domestic suppliers and suppliers of other Parties. Qualification procedures shall be consistent with the following:

    (a) 

    any conditions for participation in tendering procedures shall be published in adequate time to enable interested suppliers to initiate and, to the extent that it is compatible with efficient operation of the procurement process, complete the qualification procedures;

    (b) 

    any conditions for participation in tendering procedures shall be limited to those which are essential to ensure the firm's capability to fulfil the contract in question. Any conditions for participation required from suppliers, including financial guarantees, technical qualifications and information necessary for establishing the financial, commercial and technical capacity of suppliers, as well as the verification of qualifications, shall be no less favourable to suppliers of other Parties than to domestic suppliers and shall not discriminate among suppliers of other Parties. The financial, commercial and technical capacity of a supplier shall be judged on the basis both of that supplier's global business activity as well as of its activity in the territory of the procuring entity, taking due account of the legal relationship between the supply organizations;

    (c) 

    the process of, and the time required for, qualifying suppliers shall not be used in order to keep suppliers of other Parties off a suppliers' list or from being considered for a particular intended procurement. Entities shall recognize as qualified suppliers such domestic suppliers or suppliers of other Parties who meet the conditions for participation in a particular intended procurement. Suppliers requesting to participate in a particular intended procurement who may not yet be qualified shall also be considered, provided there is sufficient time to complete the qualification procedure;

    (d) 

    entities maintaining permanent lists of qualified suppliers shall ensure that suppliers may apply for qualification at any time; and that all qualified suppliers so requesting are included in the lists within a reasonably short time;

    (e) 

    if, after publication of the notice under paragraph 1 of Article IX, a supplier not yet qualified requests to participate in an intended procurement, the entity shall promptly start procedures for qualification;

    (f) 

    any supplier having requested to become a qualified supplier shall be advised by the entities concerned of the decision in this regard. Qualified suppliers included on permanent lists by entities shall also be notified of the termination of any such lists or of their removal from them;

    (g) 

    each Party shall ensure that:

    (i) 

    each entity and its constituent parts follow a single qualification procedure, except in cases of duly substantiated need for a different procedure; and

    (ii) 

    efforts be made to minimize differences in qualification procedures between entities.

    (h) 

    nothing in subparagraphs (a) through (g) shall preclude the exclusion of any supplier on grounds such as bankruptcy or false declarations, provided that such an action is consistent with the national treatment and non-discrimination provisions of this Agreement.

    Article IX

    Invitation to Participate Regarding Intended Procurement

    1.  
    In accordance with paragraphs 2 and 3, entities shall publish an invitation to participate for all cases of intended procurement, except as otherwise provided for in Article XV (limited tendering). The notice shall be published in the appropriate publication listed in Appendix II.
    2.  
    The invitation to participate may take the form af a notice of proposed procurement, as provided for in paragraph 6.
    3.  
    Entities in Annexes 2 and 3 may use a notice of planned procurement, as provided for in paragraph 7, or a notice regarding a qualification system, as provided for in paragraph 9, as an invitation to participate.
    4.  
    Entities which use a notice of planned procurement as an invitation to participate shall subsequently invite all suppliers who have expressed an interest to confirm their interest on the basis of information which shall include at least the information referred to in paragraph 6.
    5.  
    Entities which use a notice regarding a qualification system as an invitation to participate shall provide, subject to the considerations referred to in paragraph 4 of Article XVIII and in a timely manner, information which allows all those who have expressed an interest to have a meaningful opportunity to assess their interest in participating in the procurement. This information shall include the information contained in the notices referred to in paragraphs 6 and 8, to the extent such information is available. Information provided to one interested supplier shall be provided in a non-discriminatory manner to the other interested suppliers.
    6.  

    Each notice of proposed procurement, referred to in paragraph 2, shall contain the following information:

    (a) 

    the nature and quantity, including any options for further procurement and, if possible, an estimate of the timing when such options may be exercised; in the case of recurring contracts the nature and quantity and, if possible, an estimate of the timing of the subsequent tender notices for the products or services to be procured;

    (b) 

    whether the procedure is open or selective or will involve negotiation;

    (c) 

    any date for starting delivery or completion of delivery of goods or services;

    (d) 

    the address and final date for submitting an application to be invited to tender or for qualifying for the suppliers' lists, or for receiving tenders, as well as the language or languages in which they must be submitted;

    (e) 

    the address of the entity awarding the contract and providing any information necessary for obtaining specifications and other documents;

    (f) 

    any economic and technical requirements, financial guarantees and information required from suppliers;

    (g) 

    the amount and terms of payment of any sum payable for the tender documentation; and

    (h) 

    whether the entity is- inviting offers for purchase, lease, rental or hire purchase, or more than one of these methods.

    7.  

    Each notice of planned procurement referred to in paragraph 3 shall contain as much of the information referred to in paragraph 6 as is available. It shall in any case include the information referred to in paragraph 8 and;

    (a) 

    a statement that interested suppliers should express their interest in the procurement to the entity;

    (b) 

    a contact point with the entity from which further information may be obtained.

    8.  

    For each case of intended procurement, the entity shall publish a summary notice in one of the official languages of the WTO. The notice shall contain at least the following information:

    (a) 

    the subject matter of the contract;

    (b) 

    the time-limits set for the submission of tenders or an application to be invited to tender; and

    (c) 

    the addresses from wihich documents relating to the contracts may be requested.

    9.  

    In the case of selective tendering procedures, entities maintaining permanent lists of qualified suppliers shall publish annually in one of the publications listed in Appendix III a notice of the following:

    (a) 

    the enumeration of the lists maintained, including their headings, in relation to the products or services or categories of products or services to be procured through the lists;

    (b) 

    the conditions to be fulfilled by suppliers with a view to their inscpription on those lists and the methods according to which each of those conditions will be verified by the entity concerned; and

    (c) 

    the period of validity of the lists, and the formalities for their renewal.

    When such a notice is used as an invitation to participate in accordance with paragraph 3, the notice shall, in addition, include the following information:

    (d) 

    the nature of the products or services concerned;

    (e) 

    a statement that the notice constitutes an invitation to participate.

    However, when the duration of the qualification system is three years or less, and if the duration of the system is made clear in the notice and it is also made clear that further notices will not be published, it shall be sufficient to publish the notice once only, at the beginning of the system. Such a system shall not be used in a manner which circumvents the provisions of this Agreement.

    10.  
    If, after publication of an invitation to participate in any case of intended procurement, but before the time set for opening or receipt of tenders as specified in the notices or the tender documentation, it becomes necessary to amend or re-issue the notice, the amendment or the re-issued notice shall be given the same circulation as the original documents upon which the amendment is based. Any significant information given to one supplier with respect to a particular intended procurement shall be given simultaneously to all other suppliers concerned in adequate time to permit the suppliers to consider such information and to respond to it.
    11.  
    Entities shall make clear, in the notices referred to in this Article or in the publication in which the notices appear, that the procurement is covered by the Agreement.

    Article X

    Selection Procedures

    1.  
    To ensure optimum effective international competition under selective tendering procedures, entities shall, for each intended procurement, invite tenders from the maximum number of domestic suppliers and suppliers of other Parties, consistent with the efficient operation of the procurement system. They shall select the suppliers to participate in the procedure in a fair and non-discriminatory manner.
    2.  
    Entities maintaining permanent lists of qualified suppliers may select suppliers to be invited to tender from among those listed. Any selection shall allow for equitable opportunities for suppliers on the lists.
    3.  
    Suppliers requesting to participate in a particular intended procurement shall be permitted to submit a tender and be considered, provided, in the case of those not yet qualified, there is sufficient time to complete the qualification procedure under Articles VIII and IX. The number of additional suppliers permitted to participate shall be limited only by the efficient operation of the procurement system.
    4.  
    Requests to participate in selective tendering procedures may be submitted by telex, telegram or facsimile.

    Article XI

    Time-limits for Tendering and Delivery

    General

    1.  
    (a) 

    Any prescribed time-limit shall be adequate to allow suppliers of other Parties as well as domestic suppliers to prepare and submit tenders before the closing of the tendering procedures. In determining any such time-limit, entities shall, consistent with their own reasonable needs, take into account such factors as the complexity of the intended procurement, the extent of sub-contracting anticipated and the normal time for transmitting tenders by mail from foreign as well as domestic points.

    (b) 

    Each Party shall ensure that its entities shall take due account of publication delays when setting the final date for receipt of tenders or of applications to be invited to tender.

    Deadlines

    2.  

    Except in so far as provided in paragraph 3,

    (a) 

    in open procedures, the period for the receipt of tenders shall not be less than 40 days from the date of publication referred to in paragraph 1 of Article IX;

    (b) 

    in selective procedures not involving the use of a permanent list of qualified suppliers, the period for submitting an application to be invited to tender shall not be less than 25 days from the date of publication referred to in paragraph 1 of Article IX; the period for receipt of tenders shall in no case be less than 40 days from the date of issuance of the invitation to tender;

    (c) 

    in selective procedures involving the use of a permanent list of qualified suppliers, the period for receipt of tenders shall not be less than 40 days from the date of the initial issuance of invitations to tender, whether or not the date of initial issuance of invitations to tender coincides with the date of the publication referred to in paragraph 1 of Article IX.

    3.  

    The periods referred to in paragraph 2 may be reduced in the circumstances set out below:

    (a) 

    if a separate notice has been published 40 days and not more than 12 months in advance and the notice contains at least:

    (i) 

    as much of the information referred to in paragraph 6 of Article IX as is available;

    (ii) 

    the information referred to in paragraph 8 of Article IX;

    (iii) 

    a statement that interested suppliers should express their interest in the procurement to the entity; and

    (iv) 

    a contact point with the entity from which further information may be obtained,

    the 40-day limit for receipt of tenders may be replaced by a period sufficiently long to enable responsive tendering, which, as a general rule, shall not be less than 24 days, but in any case not less than 10 days;

    (b) 

    in the case of the second or subsequent publications dealing with contracts of a recurring nature within the meaning of paragraph 6 of Article IX, the 40-day limit for receipt of tenders may be reduced to not less than 24 days;

    (c) 

    where a state of urgency duly substantiated by the entity renders impracticable the periods in question, the periods specified in paragraph 2 may be reduced but shall in no case be less than 10 days from the date of the publication referred to in paragraph 1 of Article IX; or

    (d) 

    the period referred to in paragraph 2 (c) may, for procurements by entities listed in Annexes 2 and 3, be fixed by mutual agreement between the entity and the selected suppliers. In the absence of agreement, the entity may fix periods which shall be sufficiently long to enable responsive tendering and shall in any case not be less than 10 days.

    4.  
    Consistent with the entity's own reasonable needs, any delivery date shall take into account such factors as the complexity of the intended procurement, the extent of sub-contracting anticipated and the realistic time required for production, de-stocking and transport of goods from the points of supply or for supply of services.

    Article XII

    Tender Documentation

    1.  
    If, in tendering procedures, an entity allows tenders to be submitted in several languages, one of those languages shall be one of the official languages of the WTO.
    2.  

    Tender documentation provided to suppliers shall contain all information necessary to permit them to submit responsive tenders, including information required to be published in the notice of intended procurement, except for paragraph 6 (g) of Article IX, and the following:

    (a) 

    the address of the entity to which tenders should be sent;

    (b) 

    the address where requests for supplementary information should be sent;

    (c) 

    the language or languages in which tenders and tendering documents must be submitted;

    (d) 

    the closing date and time for receipt of tenders and the length of time during which any tender should be open for acceptance;

    (e) 

    the persons authorized to be present at the opening of tenders and the date, time and place of this opening;

    (f) 

    any economic and technical requirement, financial guarantees and information or documents required from suppliers;

    (g) 

    a complete description of the products or services required or of any requirements including technical specifications, conformity certification to be fulfilled, necessary plans, drawings and instructional materials;

    (h) 

    the criteria for awarding the contract, including any factors other than price that are to be considered in the evaluation of tenders and the cost elements to be included in evaluating tender prices, such as transport, insurance and inspection costs, and in the case of products or services of other Parties, customs duties and other import charges, taxes and currency of payment;

    (i) 

    the terms of payment;

    (j) 

    any other terms or conditions;

    (k) 

    in accordance with Article XVII the terms and conditions, if any, under which tenders from coutries not Parties to this Agreement, but which apply the procedures of that Article, will be entertained.

    Forwarding of Tender Documentation by the Entities

    3.  
    (a) 

    In open procedures, entities shall forward the tender documentation at the request of any supplier participating in the procedure, and shall reply promptly to any reasonable request for explanations relating thereto.

    (b) 

    In selective procedures, entities shall forward the tender documentation at the request of any supplier requesting to participate, and shall reply promptly to any reasonable request for explanations relating thereto.

    (c) 

    Entities shall reply promptly to any reasonable request for relevant information submitted by a supplier participating in the tendering procedure, on condition that such information does not give that supplier an advantage over its competitors in the procedure for the award of the contract.

    Article XIII

    Submission, Receipt and Opening of Tenders and Awarding of Contracts

    1.  

    The submission, receipt and opening of tenders and awarding of contracts shall be consistent with the following:

    (a) 

    tenders shall normally be submitted in writing directly or by mail. If tenders by telex, telegram or facsimile are permitted, the tender made thereby must include all the information necessary for the evaluation of the tender, in particular the definitive price proposed by the tenderer and a statement that the tenderer agrees to all the terms, conditions and provisions of the invitation to tender. The tender must be confirmed promptly by letter or by the despatch of a signed copy of the telex, telegram or facsimile. Tenders presented by telephone shall not be permitted. The content of the telex, telegram or facsimile shall prevail where there is a difference or conflict between that content and any documentation received after the time-limit; and

    (b) 

    the opportunities that may be given to tenderers to correct unintentional errors of form between the opening of tenders and the awarding of the contract shall not be permitted to give rise to any discriminatory practice.

    Receipt of Tenders

    2.  
    A supplier shall not be penalized if a tender is received in the office designated in the tender documentation after the time specified because of delay due solely to mishandling on the part of the entity. Tenders may also be considered in other exceptional circumstances if the procedures of the entity concerned so provide.

    Opening of Tenders

    3.  
    All tenders solicited under open or selective procedures by entities shall be received and opened under procedures and conditions guaranteeing the regularity of the openings. The receipt and opening of tenders shall also be consistent with the national treatment and non-discriminiation provisions of this Agreement. Information on the opening of tenders shall remain with the entity concerned at the disposal of the government authorities responsible for the entity in order that it may be used if required under the procedures of Articles XVIII, XIX, XX and XXII.

    Award of Contracts

    4.  
    (a) 

    To be considered for award, a tender must, at the time of opening, conform to the essential requirements of the notices or tender documentation and be from a supplier which complies with the conditions for participation. If an entity has received a tender abnormally lower than other tenders submitted, it may enquire with the tenderer to ensure that it can comply with the conditions of participation and be capable of fulfilling the terms of the contract.

    (b) 

    Unless in the public interest an entity decides not to issue the contract, the entity shall make the award to the tenderer who has been determined to be fully capable of undertaking the contract and whose tender, wether for domestic products or services, or products or services of other Parties, is either the lowest tender or the tender which in terms of the specific evaluation criteria set forth in the notices or tender documentation is determined to be the most advantageous.

    (c) 

    Awards shall be made in accordance with the criteria and essential requirements specified in the tender documentation.

    Option Clauses

    5.  
    Option clauses shall not be used in a manner which circumvents the provisions of the Agreement.

    Article XIV

    Negotiation

    1.  

    A Party may provide for entities to conduct negotiations:

    (a) 

    in the context of procurements in which they have indicated such intent, namely in the notice referred to in paragraph 2 of Article IX (the invitation to suppliers to participate in the procedure for the proposed procurement); or

    (b) 

    when it appears from evaluation that no one tender is obviously the most advantageous in terms of the specific evaluation criteria set forth in the notices or tender documentation.

    2.  
    Negotiations shall primarily be used to identify the strengths and weaknesses in tenders.
    3.  
    Entities shall treat tenders in confidence. In particular, they shall not provide information intended to assist particular participants to bring their tenders up to the level of other participants.
    4.  

    Entities shall not, in the course of negotiations, discriminate between different suppliers. In particular, they shall ensure that:

    (a) 

    any elimination of participants is carried out in accordance with the criteria set forth in the notices and tender documentation;

    (b) 

    all modifications to the criteria and to the technical requirements are transmitted in writing to all remaining participants in the negotiations;

    (c) 

    all remaining participants are afforded an opportunity to submit new or amended submissions on the basis of the revised requirements; and

    (d) 

    when negotiations are concluded, all participants remaining in the negotiations shall be permitted to submit final tenders in accordance with a common deadline.

    Article XV

    Limited Tendering

    1.  

    The provisions of Articles VII through XIV governing open and selective tendering procedures need not apply in the following conditions, provided that limited tendering is not used with a view to avoiding maximum possible competition or in a manner which would constitute a means of discrimination among suppliers of other Parties or protection to domestic producers or suppliers:

    (a) 

    in the absence of tenders in response to an open or selective tender, or when the tenders submitted have been collusive, or not in conformity with the essential requirements in the tender, or from suppliers who do not comply with the conditions for participation provided for in accordance with this Agreement, on condition, however, that the requirements of the initial tender are not substantially modified in the contract as awarded;

    (b) 

    when, for works of art or for reasons connected with protection of exclusive rights, such as patents or copyrights, or in the absence of competition for technical reasons, the products or services can be supplied only by a particular supplier and no reasonable alternative or substitute exists;

    (c) 

    in so far as is strictly necessary when, for reasons of extreme urgency brought about by events unforeseeable by the entity, the products or services could not be obtained in time by means of open or selective tendering procedures;

    (d) 

    for additional deliveries by the original supplier which are intended either as parts replacement for existing supplies, or installations, or as the extension of existing supplies, services, or installations where a change of supplier would compel the entity to procure equipment or services not meeting requirements of interchangeability with already existing equipment or services ( 213 );

    (e) 

    when an entity procures prototypes or a first product or service which are developed at its request in the course of, and for, a particular contract for research, experiment, study or original development. When such contracts have been fulfilled, subsequent procurements of products or services shall be subject to Articles VII through XIV ( 214 );

    (f) 

    when additional construction services which were not included in the initial contract but which were within the objectives of the original tender documentation have, through unforeseeable circumstances, become necessary to complete the construction services described therein, and the entity need to award contracts for the additional construction services to the contractor carrying out the construction services concerned since the separation of the additional construction services from the initial contract would be difficult for technical or economic reasons and cause significant inconvenience to the entity. However, the total value of contracts awarded for the additional construction services may not exceed 50 per cent of the amount of the main contract;

    (g) 

    for new construction services consisting of the repetition of similar construction services which conform to a basic project for which an initial contract was awarded in accordance with Articles VII through XIV and for which the entity has indicated in the notice of intended procurement concerning the initial construction service, that limited tendering procedures might be used in awarding contracts for such new construction services;

    (h) 

    for products purchased on a commodity market;

    (i) 

    for purchases made under exceptionally advantageous conditions which only arise in the very short term. This provision is intended to cover unusual disposals by firms which are not normally suppliers, or disposal of assets of businesses in liquidation or receivership. It is not intended to cover routine purchases from regular suppliers;

    (j) 

    in the case of contracts awarded to the winner of a design contest provided that the contest has been organized in a manner which is consistent with the principles of this Agreement, notably as regards the publication, in the sense of Article IX, of an invitation to suitably qualified suppliers, to participate in such a contest which shall be judged by an independent jury with a view to design contracts being awarded to the winners.

    2.  
    Entities shall prepare a report in writing on each contract awarded under the provisions of paragraph 1. Each report shall contain the name of the procuring entity, value and kind of goods or services procured, country of origin, and a statement of the conditions in this Article which prevailed. This report shall remain with the entities concerned at the disposal of the government authorities responsible for the entity in order that it may be used if required under the procedures of Articles XVIII, XIX, XX and XXII.

    Article XVI

    Offsets

    1.  
    Entities shall not, in the qualification and selection of suppliers, products or services, or in the evaluation of tenders and a award of contracts, impose, seek or consider offsets ( 215 ).
    2.  
    Nevertheless, having regard to general policy considerations, including those relating to development, a developing country may at the time of accession negotiate conditions for the use of offsets, such as requirements for the incorporation of domestic content. Such requirements shall be used only for qualification to participate in the procurement process and not as criteria for awarding contracts. Conditions shall be objective, clearly defined and non-discriminatory. They shall be set forth in the country's Appendix I and may include precise limitations on the imposition of offsets in any contract subject to this Agreement. The existence of such conditions shall be notified to the Committee and included in the notice of intended procurement and other documentation.

    Article XVII

    Transparency

    1.  

    Each Party shall encourage entities to indicate the terms and conditions, including any deviations from competitive tendering procedures or access to challenge procedures, under which tenders will be entertained from suppliers situated in countries not Parties to this Agreement but which, with a view to creating transparency in their own contract awards, nevertheless:

    (a) 

    specify their contracts in accordance with Article VI (technical specifications);

    (b) 

    publish the procurement notices referred to in Article IX, including, in the version of the notice referred to in paragraph 8 of Article IX (summary of the notice of intended procurement) which is published in an official language of the WTO, an indication of the terms and conditions under which tenders shall be entertained from suppliers situated in countries Parties to this Agreement;

    (c) 

    are willing to ensure that their procurement regulations shall not normally change during a procurement and, in the event that such change proves unavoidable, to ensure the availability of a satisfactory means of redress.

    2.  
    Governments not Parties to the Agreement which comply with the conditions specified in paragraphs 1 (a) through 1 (c), shall be entitled if they so inform the Parties to participate in the Committee as observers.

    Article XVIII

    Information and Review as Regards Obligations of Entities

    1.  

    Entities shall publish a notice in the appropriate publication listed in Appendix II not later than 72 days after the award of each contract under Articles XIII through XV. These notices shall contain:

    (a) 

    the nature and quantity of products or services in the contract award;

    (b) 

    the name and address of the entity awarding the contract;

    (c) 

    the date of award;

    (d) 

    the name and address of winning tenderer;

    (e) 

    the value of the winning award or the highest and lowest offer taken into account in the award of the contract;

    (f) 

    where appropriate, means of identifying the notice issued under paragraph 1 of Article IX or justification according to Article XV for the use of such procedure; and

    (g) 

    the type of procedure used.

    2.  

    Each entity shall, on request from a supplier of a Party, promptly provide:

    (a) 

    an explanation of its procurement practices and procedures;

    (b) 

    pertinent information concerning the reasons why the supplier's application to qualify was rejected, why its existing qualification was brought to an end and why it was not selected; and

    (c) 

    to an unsuccessful tenderer, pertinent information concerning the reasons why its tender was not selected and on the characteristics and relative advantages of the tender selected as well as the name of the winning tenderer.

    3.  
    Entities shall promptly inform participating suppliers of decisions on contract awards and, upon request, in writing.
    4.  
    However, entities may decide that certain information on the contract award, contained in paragraphs 1 and 2(c), be withheld where release of such information would impede law enforcement or otherwise be contrary to the public interest or would prejudice the legitimate commercial interest of particular enterprises, public or private, or might prejudice fair competition between suppliers.

    Article XIX

    Information and Review as Regards Obligations of Parties

    1.  
    Each Party shall promptly publish any law, regulation, judicial decision, administrative ruling of general application, and any procedure (including standard contract clauses) regarding government procurement covered by this Agreement, in the appropriate publications listed in Appendix IV and in such a manner as to enable other Parties and suppliers to become acquainted with them. Each Party shall be prepared, upon request, to explain to any other Party its government procurement procedures.
    2.  
    The government of an unsuccessful tenderer which is a Party to this Agreement may seek, without prejudice to the provisions under Article XXII, such additional information on the contract award as may be necessary to ensure that the procurement was made fairly and impartially. To this end, the procuring government shall provide information on both the characteristics and relative advantages of the winning tender and the contract price. Normally this latter information may be disclosed by the government of the unsuccessful tenderer provided it exercises this right with discretion. In cases where release of this information would prejudice competition in future tenders, this information shall not be disclosed except after consultation with and agreement of the Party which gave the information to the government of the unseccessful tenderer.
    3.  
    Available information concerning procurement by covered entities and their individual contract awards shall be provided, upon request, to any other Party.
    4.  
    Confidential information provided to any Party which would impede law enforcement or otherwise be contrary to the public interest or would prejudice the legitimate commercial interest of particular enterprises, public or private, or might prejudice fair competition between suppliers shall not be revealed without formal authorization from the party providing the information.
    5.  

    Each Party shall collect and provide to the Committee on an annual basis statistics on its procurements covered by this Agreement. Such reports shall contain the following information with respect to contracts awarded by all procurement entities covered under this Agreement:

    (a) 

    for entities in Annex 1, statistics on the estimated value of contracts awarded, both above and below the threshold value, on a global basis and broken down by entities; for entities in Annexes 2 and 3, statistics on the estimated value of contracts awarded above the threshold value on a global basis and broken down by categories of entities;

    (b) 

    for entities in Annex 1, statistics on the number and total value of contracts awarded above the threshold value, broken down by entities and categories of products and services according to uniform classification systems; for entities in Annexes 2 and 3, statistics on the estimated value of contracts awarded above the threshold value broken down by categories of entities and categories of products and services;

    (c) 

    for entities in Annex 1, statistics, broken down by entity and by categories of products and services, on the number and total value of contracts awarded under each of the cases of Article XV; for categories of entities in Annexes 2 and 3, statistics on the total value of contracts awarded above the threshold value under each of the cases of Article XV; and

    (d) 

    for entities in Annex 1, statistics, broken down by entities, on the number and total value of contracts awarded under derogations to the Agreement contained in the relevant Annexes; for categories of entities in Annexes 2 and 3, statistics on the total value of contracts awarded under derogations to the Agreement contained in the relevant Annexes.

    To the extent that such information is available, each Party shall provide statistics on the country of origin of products and services purchased by its entities. With a view to ensuring that such statistics are comparable, the Committee shall provide guidance on methods to be used. With a view to ensuring effective monitoring of procurement covered by this Agreement, the Committee may decide unanimously to modify the requirements of subparagraphs (a) through (d) as regards the nature and the extent of statistical information to be provided and the breakdowns and classifications to be used.

    Article XX

    Challenge Procedures

    Consultations

    1.  
    In the event of a complaint by a supplier that there has been a breach of this Agreement in the context of a procurement, each Party shall encourage the supplier to seek resolution of its complaint in consultation with the procuring entity. In such instances the procuring entity shall accord impartial and timely consideration to any such complaint, in a manner that is not prejudicial to abtaining corrective measures under the challenge system.

    Challenge

    2.  
    Each Party shall provide non-discriminatory, timely, transparent and effective procedures enabling suppliers to challenge alleged breaches of the Agreement arising in the context of procurements in which they have, or have had, an interest.
    3.  
    Each Party shall provide its challenge procedures in writing and make them generally available.
    4.  
    Each Party shall ensure that documentation relating to all aspects of the process concerning procurements covered by this Agreement shall be retained for three years.
    5.  
    The interested supplier may be required to initiate a challenge procedure and notify the procuring entity within specified time-limits from the time when the basis of the complaint is known or reasonably should have been known, but in no case within a period of less than 10 days.
    6.  

    Challenges shall be heard by a court or by an impartial and independent review body with no interest in the outcome of the procurement and the members of which are secure from external influence during the term of appointment. A review body which is not a court shall either be subject to judicial review or shall have procedures which provide that:

    (a) 

    participants can be heard before an opinion is given or a decision is reached;

    (b) 

    participants can be represented and accompanied;

    (c) 

    participants shall have access to all proceedings;

    (d) 

    preceedings can take place in public;

    (e) 

    opinions or decisions are given in writing with a statement describing the basis for the opinions or decisions;

    (f) 

    witnesses can be presented;

    (g) 

    documents are disclosed to the review body.

    7.  

    Challenge procedures shall provide for:

    (a) 

    rapid interim measures to correct breaches of the Agreement and to preserve commercial opportunities. Such action may result in suspension of the procurement process. However, procedures may provide that overriding adverse consequences for the interests concerned, including the public interest, may be taken into account in deciding whether such measures should be applied. In such circumstances, just cause for not acting shall be provided in writing;

    (b) 

    an assessment and a possbility for a decision on the justification of the challenge;

    (c) 

    correction of the breach of the Agreement or compensation for the loss or damages suffered, which may be limited to costs for tender preparation or protest.

    8.  
    With a view to the preservation of the commercial and other interests involved, the challenge procedure shall normally be completed in a timely fashion.

    Article XXI

    Institutions

    1.  
    A Committee on Government Procurement composed of representatives from each of the Parties shall be established. This Committee shall elect its own Chairman and Vice-Chairman and shall meet as necessary but not less than once a year for the purpose of affording Parties the opportunity to consult on any matters relating to the operation of this Agreement or the furtherance of its objectives, and to carry out such other responsibilities as may be assigned to it by the Parties.
    2.  
    The Committee may establish working parties or other subsidiary bodies which shall carry out such functions as may be given to them by the Committee.

    Article XXII

    Consultations and Dispute Settlement

    1.  
    The provisions of the Understanding on Rules and Procedures Governing the Settlement of Disputes under the WTO Agreement (hereinafter referred to as the „Dispute Settlement Understanding”) shall be applicable except as otherwise specifically provided below.
    2.  
    If any Party considers that any benefit accruing to it, directly or indirectly, under this Agreement is being nullified or impaired, or that the attainment of any objective of this Agreement is being impeded as the result of the failure of another Party or Parties to carry out its obligations under this Agreement, or the application by another Party or Parties of any measure, whether or not it conflicts with the provisions of this Agreement, it may with a view to reaching a mutually satisfactory resolution of the matter, make written representations or proposals to the other Party or Parties which it considers to be concerned. Such action shall be promptly notified to the Dispute Settlement Body established under the Dispute Settlement Understanding (hereinafter referred to as „DSB”), as specified below. Any Party thus approached shall give sympathetic consideration to the representations or proposals made to it.
    3.  
    The DSB shall have the authority to establish panels, adopt panel and Appellate Body reports, make recommendations or give rulings on the matter, maintain surveillance of implementation of rulings and recommendations, and authorize suspension of concessions and other obligations under this Agreement or consultations regarding remedies when withdrawal of measures found to be in contravention of the Agreement is not possible provided that only Members of the WTO Party to this Agreement shall participate in decisions or actions taken by the DSB with respect to disputes under this Agreement.
    4.  

    Panels shall have the following terms of reference unless the parties to the dispute agree otherwise within 20 days of the establishment of the panel:

    „To examine, in the light of the relevant provisions of this Agreement and of (name of any other covered Agreement cited by the parties to the dispute), the matter referred to the DSB by (name of party) in document... and to make such findings as will assist the DSB in making the recommendations or in giving the rulings provided for in this Agreement.”

    In the case of a dispute in which provisions both of this Agreement and of one or more other Agreements listed in Appendix 1 of the Dispute Settlement Understanding are invoked by one of the parties to the dispute, paragraph 3 shall apply only to those parts of the panel report concerning the interpretation and application of this Agreement.

    5.  
    Panels established by the DSB to examine disputes under this Agreement shall include persons qualified in the area of government procurement.
    6.  
    Every effort shall be made to accelerate the proceedings to the greatest estent possible. Notwithstanding the provisions of paragraphs 8 and 9 of Article 12 of the Dispute Settlement Understanding, the panel shall attempt to provide its final report to the parties to the dispute not later than four months, and in case of delay not later than seven months, after the date on which the composition and terms of reference of the panel are agreed. Consequently, every effort shall be made to reduce also the periods foreseen in paragraph 1 of Article 20 and paragraph 4 of Article 21 of the Dispute Settlement Understanding by two months. Moreover, notwithstanding the provisions of paragraph 5 of Article 21 of the Dispute Settlement Understanding, the panel shall attempt to issue its decision, in case of a disagreement as to the existence or consistency with a covered Agreement of measures taken to comply with the recommendations and rulings, within 60 days.
    7.  
    Notwithstanding paragraph 2 of Article 22 of the Dispute Settlement Understanding, any dispute arising under any Agreement listed in Appendix 1 to the Dispute Settlement Understanding other than this Agreement shall not result in the suspension of concessions or other obligations under this Agreement, and any dispute arising under this Agreement shall not result in the suspension of concessions or other obligations under any other Agreement listed in the said Appendix 1.

    Article XXIII

    Exceptions to the Agreement

    1.  
    Nothing in this Agreement shall be construed to prevent any Party from taking any action or not disclosing any information which it considers necessary for the protection of its essential security interests relating to the procurement of arms, ammunition or war materials, or to procurement indispensable for national security or for national defence purposes.
    2.  
    Subject to the requirement that such measures are not applied in a manner which would constitute a means of arbitrary or unjustifiable discrimination between countries where the same conditions prevail or a disguised restriction on international trade, nothing in this Agreement shall be construed to prevent any Party from imposing or enforcing measures: necessary to protect public morals, order or safety, human, animal or plant life or health or intellectual property; or relating to the products or services of handicapped persons, of philanthropic institutions or of prison labour.

    Article XXIV

    Final Provisions

    1.   Acceptance and Entry into Force

    This Agreement shall enter into force on 1 January 1996 for those governments ( 216 ) whose agreed coverage is contained in Annexes 1 through 5 of Appendix I of this Agreement and which have, by signature, accepted the Agreement on 15 April 1994 or have, by that date, signed the Agreement subject to ratification and subsequently ratified the Agreement before 1 January 1996.

    2.   Accession

    Any government which is a Member of the WTO, or prior to the date of entry into force of the WTO Agreement which is a contracting party to GATT 1947, and which is not a Party to this Agreement may accede to this Agreement on terms to be agreed between that government and the Parties. Accession shall take place by deposit with the Director-General of the WTO of an instrument of accession which states the terms so agreed. The Agreement shall enter into force for an acceding government on the 30th day following the date of its accession to the Agreement.

    3.   Transitional Arrangements

    (a) 

    Hong Kong and Korea may delay application of the provisions of this Agreement, except Articles XXI and XXII, to a date not later than 1 January 1997. The commencement date of their application of the provisions, if prior to 1 January 1997, shall be notified to the Director-General of the WTO 30 days in advance.

    (b) 

    During the period between the date of entry into force of this Agreement and the date of its application by Hong Kong, the rights and obligations between Hong Kong and all other Parties in this Agreement which were on 15 April 1994 Parties to the Agreement on Government Procurement done at Geneva on 12 April 1979 as amended on 12 February 1987 (the „1988 Agreement”) shall be governed by the substantive ( 217 ) provisions of the 1988 Agreement, including its Annexes as modified or rectified, which provisions are incorporated herein by reference for that purpose and shall remain in force until 31 December 1996.

    (c) 

    Between Parties to this Agreement which are also Parties to the 1988 Agreement, the rights and obligations of this Agreement shall supersede those under the 1988 Agreement.

    (d) 

    Article XXII shall not enter into force until the date of entry into force of the WTO Agreement. Until such time, the provisions of Article VII of the 1988 Agreement shall apply to consultations and dispute settlement under this Agreement, which provisions are hereby incorporated in the Agreement by reference for that purpose. These provisions shall be applied under the auspices of the Committee under this Agreement.

    (e) 

    Prior to the date of entry into force of the WTO Agreement, references to WTO bodies shall be construed as referring to the corresponding GATT body and references to the Director-General of the WTO and to the WTO Secretariat shall be construed as references to, respectively, the Director-General to the CONTRACTING PARTIES to GATT 1947 and to the GATT Secretariat.

    4.   Reservations

    Reservations may not be entered in respect of any of the provisions of this Agreement.

    5.   National Legislation

    (a) 

    Each government accepting or acceding to this Agreement shall ensure, not later than the date of entry into force of this Agreement for it, the conformity of its laws, regulations and administrative procedures, and the rules, procedures and practices applied by the entities contained in its lists annexed hereto, with the provisions of this Agreement.

    (b) 

    Each Party shall inform the Committee of any changes in its laws and regulations relevant to this Agreement and in the administration of such laws and regulations.

    6.   Rectifications or Modifications

    (a) 

    Rectifications, transfers of an entity from one Annex to another or, in exceptional cases, other modifications relating to Appendices I through IV shall be notified to the Committee, along with information as to the likely consequences of the change for the mutually agreed coverage provided in this Agreement. If the rectifications, transfers or other modifications are of a purely formal or minor nature, they shall become effective provided there is no objection within 30 days. In other cases, the Chairman of the Committee shall promptly convene a meeting of the Committee. The Committee shall consider the proposal and any claim for compensatory adjustments, with a view to maintaining a balance of rights and obligations and a comparable level of mutually agreed coverage provided in this Agreement prior to such notification. In the event of agreement not being reached, the matter may by pursued in accordance with the provisions contained in Article XXII.

    (b) 

    Where a Party wishes, in exercise of its rights, to withdraw an entity from Appendix I on the grounds that government control or influence over it has been effectively eliminated that Party shall notify the Committee. Such modification shall become effective the day after the end of the following meeting of the Committee, provided that the meeting is no sooner than 30 days from the date of notification and no objection has. been made. In the event of an objection, the matter may be pursued in accordance with the procedures on consultations and dispute settlement contained in Article XXII. In considering the proposed modification to Appendix I and any consequential compensatory adjustment, allowance shall be made for the market-opening effects of the removal of government control or influence.

    7.   Reviews, Negotiations and Future Work

    (a) 

    The Committee shall review annually the implementation and operation of this Agreement taking into account the objectives thereof. The Committee shall annually inform the General Council of the WTO of developments during the periods covered by such reviews.

    (b) 

    Not later than the end of the third year from the date of entry into force of this Agreement and periodically thereafter, the Parties thereto shall undertake further negotiations, with a view to improving this Agreement and achieving the greatest possible extension of its coverage among all Parties on the basis of mutual reciprocity, having regard to the provisions of Article V relating to developing countries.

    (c) 

    Parties shall seek to avoid introducing or prolonging discriminatory measures and practices which distort open procurement and shall, in the context of negotiations under subparagraph (b), seek to eliminate those which remain on the date of entry into force of this Agreement.

    8.   Information Technology

    With a view to ensuring that the Agreement does not constitute an unnecessary obstacle to technical progress, Parties shall consult regularly in the Committee regarding developments in the use of information technology in government procurement and shall, if necessary, negotiate modifications to the Agreement. These consultations shall in particular aim to ensure that the use of information technology promotes the aims of open, non-discriminatory and efficient government procurement through transparent procedures, that contracts covered under the Agreement are clearly identified and that all available information relating to a particular contract can be identified. When a Party intends to innovate, it shall endeavour to take into account the views expressed by other Parties regarding any potential problems.

    9.   Amendments

    Parties may amend this Agreement having regard inter alia to the experience gained in its implementation. Such an amendment, once the Parties have concurred in accordance with the procedures established by the Committee, shall not enter into force for any Party until it has been accepted by such Party.

    10.   Withdrawal

    (a) 

    Any Party may withdraw from this Agreement. The withdrawal shall take effect upon the expiration of 60 days from the date on which written notice of withdrawal is received by the Director-General of the WTO. Any Party may upon such notification request an immediate meeting of the Committee.

    (b) 

    If a Party to this Agreement does not become a Member of the WTO within one year of the date of entry into force of the WTO Agreement or ceases to be a Member of the WTO, it shall cease to be a Party to this Agreement with effect from the same date.

    11.   Non-application of this Agreement between Particular Parties

    This Agreement shall not apply as between any two Parties if either of the Parties, at the time either accepts or accedes to this Agreement, does not consent to such application.

    12.   Notes, Appendices and Annexes

    The Notes, Appendices and Annexes to this Agreement constitute an integral part thereof.

    13.   Secretariat

    This Agreement shall be serviced by the WTO Secretariat.

    14.   Deposit

    This Agreement shall be deposited with the Director-General of the WTO, who shall promptly furnish to each Party a certified true copy of this Agreement, of each rectification or modification thereto pursuant to paragraph 6 and of each amendment thereto pursuant to paragraph 9, and a notification of each acceptance thereof or accession thereto pursuant to paragraphs 1 and 2 and of each withdrawal therefrom pursuant to paragraph 10 of this Article.

    15.   Registration

    This Agreement shall be registered in accordance with the provisions of Article 102 of the Charter of the United Nations.

    Done at Marrakesh this fifteenth day of April one thousand nine hundred and ninety-four in a single copy, in the English, French and Spanish languages, each text being authentic, except as otherwise specified with respect to the Appendices hereto.

    NOTES

    The Terms „country” or „countries” as used in this Agreement, including the Appendices, are to be understood to include any separate customs territory Party to this Agreement.

    In the case of a separate customs territory Party to this Agreement, where an expression in this Agreement is qualified by the term „national”, such expression shall be read as pertaining to that customs territory, unless otherwise specified.

    Article 1, paragraph 1

    Having regard to general policy considerations relating to tied aid, including the objective of developing countries with respect to the untying of such aid, this Agreement does not apply to procurement made in furtherance of tied aid to developing countries so long as it is practised by Parties.

    INTERNATIONAL DAIRY ARRANGEMENT



    PREAMBLE

    Recognizing the importance of milk and dairy products to the economy of many countries ( 218 ) in terms of production, trade and consumption;

    Recognizing the need, in the mutual interests of producers and consumers, and of exporters and importers, to avoid surpluses and shortages, and to maintain prices at an equitable level;

    Noting the diversity and interdependence of dairy products;

    Noting the situation in the dairy products market, which is characterized by very wide fluctuations and the proliferation of export and import measures;

    Considering that improved cooperation in the dairy products sector contributes to the attainment of the objectives of expansion and liberalization of world trade, and the implementation of the principles and objectives concerning developing countries agreed upon in the Tokyo Declaration of Ministers dated 14 September 1973 concerning the Multilateral Trade Negotiations;

    Determined to respect the principles and objectives of the General Agreement on Tariffs and Trade (hereinafter referred to as „General Agreement” or „GATT”) ( 219 ) and, in carrying out the aims of this Arrangement, effectively to implement the principles and objectives agreed upon in the said Tokyo Declaration;

    The participants to the present Arrangement have, through their representatives, agreed as follows:



    PART ONE

    GENERAL PROVISIONS

    Article I

    Objectives

    The objectives of this Arrangement shall be, in accordance with the principles and objectives agreed upon in the Tokyo Declaration of Ministers dated 14 September 1973 concerning the Multilateral Trade Negotiations,

    — 
    to achieve the expansion and ever greater liberalization of world trade in dairy products under market conditions as stable as possible, on the basis of mutual benefit to exporting and importing countries;
    — 
    to further the economic and social development of developing countries.

    Article II

    Products Coverage

    1.  

    This Arrangement applies to the dairy products sector. For the purpose of this Arrangement, the term „dairy products” is deemed to include the following products, as defined in the Customs Cooperation Council Nomenclature:



    CCCN

    (a)  Milk and cream, fresh, not concentrated or sweetened

    04.01

    (b)  Milk and cream, preserved, concentrated or sweetened

    04.02

    (c)  Butter

    04.03

    (d)  Cheese and curd

    04.04

    (e)  Casein

    ex 35.01

    2.  
    The International Dairy Products Council established in terms of Article VII: 1(a) of this Arrangement (hereinafter referred to as the Council) may decide that the Arrangement is to apply to other products in which dairy products referred to in paragraph 1 of this Article have been incorporated if it deems their inclusion necessary for the implementation of the objectives and provisions of this Arrangement.

    Article III

    Information

    1.  
    The participants agree to provide regularly and promptly to the Council the information required to permit it to monitor and assess the overall situation of the world market for dairy products and the world market situation for each individual dairy product.
    2.  
    Participating developing countries shall furnish the information available to them. In order that these participants may improve their data collection mechanisms, developed participants, and any developing participants able to do so, shall consider sympathetically any request to them for technical assistance.
    3.  

    The information that the participants undertake to provide pursuant to paragraph 1 of this Article, according to the modalities that the Council shall establish, shall include data on past performance, current situation and outlook regarding production, consumption, prices, stocks and trade, including transactions other than normal commercial transactions, in respect of the products referred to in Article II of this Arrangement, and any other information deemed necessary by the Council. Participants shall also provide information on their domestic policies and trade measures, and on their bilateral, plurilateral or multilateral commitments, in the dairy sector and shall make known, as early as possible, any changes in such policies and measures that are likely to affect international trade in dairy products. The provisions of this paragraph shall not require any participant to disclose confidential information which would impede law enforcement or otherwise be contrary to the public interest or would prejudice the legitimate commercial interests of particular enterprises, public or private.

    Note:  It is understood that under the provisions of this Article, the Council instructs the secretariat to draw up, and keep up to date, an inventory of all measures affecting trade in dairy products, including commitments resulting from bilateral, plurilateral and multilateral negotiations.

    Article IV

    Functions of the International Dairy Products Council and Cooperation between the Participants to this Arrangement

    1.  

    The Council shall meet in order to:

    (a) 

    make an evaluation of the situation in and outlook for the world market for dairy products, on the basis of a status report prepared by the secretariat with the documentation furnished by participants in accordance with Article III of this Arrangement, information arising from the operation of the Protocols covered by Article VI of this Arrangement, and any other information available to it;

    (b) 

    review the functioning of this Arrangement.

    2.  
    If after an evaluation of the world market situation and outlook referred to in paragraph 1(a) of this Article, the Council finds that a serious market disequilibrium, or threat of such a disequilibrium, which affects or may affect international trade, is developing for dairy products in general or for one or more products, the Council will proceed to identify, taking particular account of the situation of developing countries, possible solution for consideration by governments.
    3.  
    Depending on whether the Council considers that the situation defined in paragraph 2 of this Article is temporary or more durable, the measures referred to in paragraph 2 of this Article could include short-, medium-or long-term measures to contribute to improve the overall situation of the world market.
    4.  
    When considering measures that could be taken pursuant to paragraphs 2 and 3 of this Article, due account shall be taken of the special and more favourable treatment, to be provided for developing countries, where this is feasible and appropriate.
    5.  
    Any participant may raise before the Council any matter affecting this Arrangement inter alia for the same purposes provided for in paragraph 2 of this Article. Each participant shall promptly afford adequate opportunity for consultation regarding such matter ( 220 ) affecting this Arrangement.
    6.  
    If the matter affects the application of the specific provisions of the Protocols annexed to this Arrangement, any participant which considers that its trade interests are being seriously threatened and which is unable to reach a mutually satisfactory solution with the other participant or participants concerned, may request the Chairman of the Committee for the relevant Protocol established under Article VII:2(a) of this Arrangement, to convene a special meeting of the Committee on an urgent basis so as to determine as rapidly as possible, and within four working days if requested, any measures which may be required to meet the situation. If a satisfactory solution cannot be reached, the Council shall, at the request of the Chairman of the Committee for the relevant Protocol, meet wihin a period of not more than fifteen days to consider the matter with a view to facilitating a satisfactory solution.

    Article V

    Food Aid and Transactions other than Normal Commercial Transactions

    1.  

    The participants agree:

    (a) 

    In cooperation with FAO and other interested organizations, to foster recognition of the value of dairy products in improving nutritional levels and of ways and means through which they may be made available for the benefit of developing countries.

    (b) 

    In accordance with the objectives of this Arrangement, to furnish, within the limits of their possibilities, dairy products to developing countries by way of food aid. Participants should notify the Council in advance each year, as far as practicable, of the scale, quantities and destinations of their proposed contributions of such food aid. Participants should also give, if possible, prior notification to the Council of any proposed amendments to the notified programme. It would be understood that contributions could be made bilaterally or through joint projects or through multilateral programmes, particularly the World Food Programme.

    (c) 

    Recognizing the desirability of harmonizing their efforts in this field, as well as the need to avoid harmful interference with normal patterns of production, consumption and international trade, to exchange views in the Council on their arrangements for the supply and requirements of dairy products as food aid or on concessional terms.

    2.  
    Donated exports to developing countries, exports destined for relief purposes or welfare purposes in developing countries, and other transactions which are not normal commercial transactions shall be effected in accordance with the FAO „Principles of Surplus Disposal and Consultative Obligations”. Consequently the Council shall cooperate closely with the Consultative Sub-Committee on Surplus Disposal.
    3.  
    The Council shall, in accordance with conditions and modalities that it will establish, upon request, discuss, and consult on, all transactions other than normal commercial transactions and other than those covered by the Agreement on Interpretation and Application of Articles VI, XVI and XXIII of the General Agreement on Tariffs and Trade.



    PART TWO

    SPECIFIC PROVISIONS

    Article VI

    Protocols

    1.  

    Without prejudice to the provisions of Articles I to V of this Arrangement, the products listed below shall be subject to the provisions of the Protocols annexed to this Arrangement:

    Annex I
    — 
    Protocol Regarding Certain Milk Powders
    Milk powder and cream powder, excluding whey powder
    Annex II
    — 
    Protocol Regarding Milk Fat
    Milk fat
    Annex III
    — 
    Protocol Regarding Certain Cheeses
    Certain cheeses



    PART THREE

    Article VII

    Administration of the Arrangement

    1.   International Dairy Products Council

    (a)   An International Dairy Products Council shall be established within the framework of the GATT. The Council shall comprise representatives of all participants to the Arrangement and shall carry out all the functions which are necessary to implement the provisions of the Arrangement. The Council shall be serviced by the GATT secretariat. The Council shall establish its own rules of procedure.

    (b)   Regular and special meetings

    The Council shall normally meet at least twice each year. However, the Chairman may call a special meeting of the Council either on his own initiative, at the request of the Committees established under paragraph 2 (a) of this Article, or at the request of a participant to this Arrangement.

    (c)   Decisions

    The Council shall reach its decisions by consensus. The Council shall be deemed to have decided on a matter submitted for its consideration if no member of the Council formally objects to the acceptance of a proposal.

    (d)   Cooperation with other organizations

    The Council shall make whatever arrangements are appropriate for consultation or cooperation with inter-governmental and non-governmental organizations.

    (e)   Admission of observers

    (i) 

    The Council may invite any non-participating country to be represented at any meeting as an observer.

    (ii) 

    The Council may also invite any of the organizations referred to in paragraph 1 (d) of this Article to attend any meeting as an observer.

    2.   Committees

    (a)   The Council shall establish a Committee to carry out all the functions which are necessary to implement the provisions of the Protocol Regarding Certain Milk Powders, a Committee to carry out all the functions which are necessary to implement the provisions of the Protocol Regarding Milk Fat and a Committee to carry out all the functions which are necessary to implement the provisions of the Protocol Regarding Certain Cheeses. Each of these Committees shall comprise representatives of all participants to the relevant Protocol. The Committees shall be serviced by the GATT secretariat. They shall report to the Council on the exercise of their functions.

    (b)   Examination of the market situation

    The Council shall make the necessary arrangements, determining the modalities for the information to be furnished under Article III of this Arrangement, so that

    — 
    the Committee of the Protocol Regarding Certain Milk Powders may keep under constant review the situation in and the evolution of the international market for the products covered by this Protocol, and the conditions under which the provisions of this Protocol are applied by participants, taking into account the evolution of prices in international trade in each of the other dairy products having implications for the trade in products covered by this Protocol;
    — 
    the Committee of the Protocol Regarding Milk Fat may keep under constant review the situation in and the evolution of the international market for the products covered by this Protocol, and the conditions under which the provisions of this Protocol are applied by participants, taking into account the evolution of prices in international trade in each of the other dairy products having implications for the trade in products covered by this Protocol;
    — 
    The Committee of the Protocol Regarding Certain Cheeses may keep under constant review the situation in and the evolution of the international market for the products covered by this Protocol, and the conditions under which the provisions of this Protocol are applied by participants, taking into account the evolution of prices in international trade in each of the other dairy products having implications for- the trade in products covered by this Protocol.

    (c)   Regular and special meetings

    Each Committee shall normally meet at least once each quarter. However, the Chairman of each Committee may call a special meeting of the Committee on his own initiative or at the request of any participant.

    (d)   Decisions

    Each Committee shall reach its decisions by consensus. A committee shall be deemed to have decided on a matter submitted for its consideration if no member of the Committee formally objects to the acceptance of a proposal.



    PART FOUR

    Article VIII

    Final Provisions

    1.   Acceptance ( 221 )

    (a) 

    This Arrangement is open for acceptance, by signature or otherwise, by governments members of the United Nations, or of one of its specialized agencies and by the European Economic Community.

    (b) 

    Any government ( 222 ) accepting this Arrangement may at the time of acceptance make a reservation with regard to its acceptance of any of the Protocols annexed to the Arrangement. This reservation is subject to the approval of the participants.

    (c) 

    This Arrangement shall be deposited with the Director-General to the CONTRACTING PARTIES to the GATT who shall promptly furnish a certified copy thereof and a notification of each acceptance thereof to each participant. The texts of this Arrangements in the English, French and Spanish languages shall all be equally authentic.

    (d) 

    Acceptance of this Arrangement shall carry denunciation of the Arrangement Concerning Certain Dairy Products, done at Geneva on 12 January 1970 which entered into force on 14 May 1970, for participants having accepted that Arrangement and denunciation of the Protocol Relating to Milk Fat, done at Geneva on 2 April 1973 which entered into force on 14 May 1973, for participants having accepted that Protocol. Such denunciation shall take effect on the date of entry into force of this Arrangement.

    2.   Provisional application

    Any government may deposit with the Director-General to the CONTRACTING PARTIES to the GATT a declaration of provisional application of this Arrangement. Any government depositing such a declaration shall provisionally apply this Arrangement and be provisionally regarded as participating in this Arrangement.

    3.   Entry into force

    (a) 

    This Arrangement shall enter into force, for those participants having accepted it, on 1 January 1980. For participants accepting this Arrangement after that date, it shall be effective from the date of their acceptance.

    (b) 

    The validity of contracts entered into before the date of entry into force of this Arrangement is not affected by this Arrangement.

    4.   Validity

    This Arrangement shall remain in force for three years. The duration of this Arrangement shall be extended for further periods of three years at a time, unless the Council at least eighty days prior to each date of expiry, decides otherwise.

    5.   Amendment

    Except where provision for modification is made elsewhere in this Arrangement the Council may recommend an amendment to the provisions of this Arrangement. The proposed amendment shall enter into force upon acceptance by the governments of all participants.

    6.   Relationship between the Arrangement and the Annexes

    The following shall be deemed to be an integral part of this Arrangement, subject to the provisions of paragraph l(b) of this Article:

    — 
    the Protocols mentioned in Article VI of this Arrangement and contained in its Annexes I, II and III;
    — 
    the lists of reference points mentioned in Article 2 of the Protocol Regarding Certain Milk Powders, Article 2 of the Protocol Regarding Milk Fat, and Article 2 of the Protocol Regarding Certain Cheeses, contained in Annexes I(a), II(a) and III(a) respectively;
    — 
    the Schedules of price differentials according to milk fat content mentioned in Article 3:4, note 3 of the Protocol Regarding Certain Milk Powders and Article 3:4, note I of the Protocol Regarding Milk Fat, contained in Annexes I(b) and II(b) respectively;
    — 
    the register of processes and control measures referred to in Article 3:5 of the Protocol Regarding Certain Milk Powders, contained in Annex Ic.

    7.   Relationship between the Arrangement and the GATT

    Nothing in this Arrangement shall affect the rights and obligations of participants under the GATT ( 223 ).

    8.   Withdrawal

    (a) 

    Any participant may withdraw from this Arrangement. Such withdrawal shall take effect upon the expiration of sixty days from the day on which written notice of withdrawal is received by the Director-General to the CONTRACTING PARTIES to the GATT.

    (b) 

    Subject to such conditions as may be agreed upon by the participants, any participant may withdraw from any of the Protocols annexed to this Arrangement. Such withdrawal shall take effect upon the expiration of sixty days from the day on which written notice of withdrawal is received by the Director-General to the CONTRACTING PARTIES to the GATT.

    Done at Geneva this twelfth day of April nineteen hundred and seventy-nine.

    ANNEX I

    PROTOCOL REGARDING CERTAIN MILK POWDERS

    PART ONE

    Article 1

    Product Coverage

    1.  
    This Protocol applies to milk powder and cream powder falling under CCCN heading No 04.02, excluding whey powder.



    PART TWO

    Article 2

    Pilot Products

    1.  

    For the purpose of this Protocol, minimum export prices shall be established for the pilot products of the following description:

    (a) 

    Designation: Skimmed-milk powder

    Milk fat content: less than or equal to 1,5 per cent by weight Water content: less than or equal to 5 per cent by weight

    (b) 

    Designation: Whole milk powder

    Milk fat content: 26 per cent by weight

    Water content: less than or equal to 5 per cent by weight

    (c) 

    Designation: Buttermilk powder ( 224 )

    Milk fat content: less than or equal to 11 per cent by weight Water content: less than or equal to 5 per cent by weight

    Packaging: in packages normally used in the trade, of a net content by weight of not less than 25 kg, or 50 Ibs, as appropriate

    Terms of sale: f.o.b. ocean-going vessels from the exporting country or free-at-frontier exporting country.

    By derogation from this provision, reference points are designated for the countries listed in Annex I (a) ( 225 ). The Committee established in pursuance of Article VII: 2 (a) of the Arrangement (hereinafter referred to as the Committee) may amend the contents of that Annex.

    Prompt payment against documents.

    Article 3

    Minimum Prices

    Level and observance of minimum prices

    1.  
    Participants undertake to take the steps necessary to ensure that the export prices of the products defined in Article 2 of this Protocol shall not be less than the minimum prices applicable under the present Protocol. If the products are exported in the form of goods in which they have been incorporated, participants shall take the steps necessary to avoid the circumvention of the price provisions of this Protocol.
    2.  
    (a) 

    The minimum price levels set in the present Article take account, in particular, of the current market situation, dairy prices in producing participants, the need to ensure an appropriate relationship between the minimum prices established in the Protocols to the present Arrangement, the need to ensure equitable prices to consumers, and the desirability of maintaining a minimum return to the most efficient producers in order to ensure stability of supply over the longer term.

    (b) 

    The minimum prices provided for in paragraph 1 of the present Article applicable at the date of entry into force of this Protocol are fixed at:

    (i) 

    US$ 425 ( 226 ) per metric ton for the skimmed-milk powder defined in Article 2 of this Protocol.

    (ii) 

    US $ 725 ( 227 ) per metric ton for the whole milk powder defined in Article 2 of this Protocol.

    (iii) 

    US $ 425 ( 228 ) per metric ton for the buttermilk powder defined in Article 2 of this Protocol.

    3.  
    (a) 

    The levels of the minimum prices specified in the present Article can be modified by the Committee, taking into account, on the one hand, the results of the operation of the Protocol and, on the other hand, the evolution of the situation of the international market.

    (b) 

    The levels of the minimum prices specified in the present Article shall be subject to review at least once a year by the Committee. The Committee shall meet in September of each year for this purpose. In undertaking this review the Committee shall take account in particular, to the extent relevant and necessary, of costs faced by products, other relevant economic factors of the world market, the need to maintain a long-term minimum return to the most economic producers, the need to maintain stability of supply and to ensure acceptable prices to consumers, and the current market situation and shall have regard to the desirability of improving the relationship between the levels of the minimum prices set out in paragraph 2(b) of the present Article and the dairy support levels in the major producing participants.

    Adjustment of minimum prices

    4.  

    If the products actually exported differ from the pilot products in respect of the fat content, packaging or terms of sale, the minimum prices shall be adjusted so as to protect the minimum prices established in this Protocol for the products specified in Article 2 of this Protocol according to the following provisions:

    Milk fat content:
    If the milk fat content of the milk powders described in Article 1 of the present Protocol excluding buttermilk powder ( 229 ) differs from the milk fat content of the pilot products as defined in Article 2.1 (a) and (b) of the present Protocol, then for each full percentage point of milk fat as from 2 per cent, there shall be an upward adjustment of the minimum price in proportion to the difference between the minimum prices established for the pilot products defined in Article 2.1 (a) and (b) of the present Protocol ( 230 ).
    Packaging:
    If the products are offered otherwise than in packages normally used in the trade, of a net content by weight less than 25 kg or 50 lbs, as appropriate, the minimum prices shall be adjusted so as to reflect the difference in the cost of packaging from the type of package specified above.
    Terms of sale:
    If sold on terms other than f.o.b. from the exporting country or free-at-frontier exporting country ( 231 ), the minimum prices shall be calculated on the basis of the minimum f.o.b. prices specified in paragraph 2 (b) of this Article, plus the real and justified costs of the services provided: if the terms of the sale include credit, this shall be charged for at the prevailing commercial rates in the country concerned.

    Exports and imports of skimmed-milk powder and buttermilk powder for purposes of animal feed

    5.  
    Dy derogation from the provisions of paragraphs 1 to 4 of this Article participants may, under the conditions defined below, export or import, as the case may be, skimmed-milk powder and buttermilk powder for purposes of animal feed at prices below the minimum prices provided for in this Protocol for these products. Participants may make use of this possibility only to the extent that they subject the products exported or imported to the processes and control measures which will be applied in the country of export or destination so as to ensure that the skimmed-milk powder and buttermilk powder thus exported or imported are used exclusively for animal feed. These processes and control measures shall have been approved by the Committee and recorded in a register established by it ( 232 ). Participants withing to make use of the provisions of this paragraph shall give advance notification of their intention to do so to the Committee which shall meet, at the request of a participant, to examine the market situation. The participants shall furnish the necessary information concerning their transactions in respect of skimmed-milk powder and buttermilk powder for purposes of animal feed, so that the Committee may follow development in this sector and periodically make forecasts concerning the evolution of this trade.

    Special conditons of sales

    6.  
    Participants undertake within the limit of their institutional possibilities to ensure that practices such as those referred to in Article 4 of this Protocol do not have the effect of directly or indirectly bringing the export prices of the producers subject to the minimum price provisions below the agreed minimum prices.

    Field of application

    7.  
    For each participant, this Protocol is applicable to exports of the products specified in Article 1 of this Protocol manufactured or repacked inside its own customs territory.

    Transactions other than normal commercial transactions

    8.  
    The provisions of paragraphs 1 to 7 of this Article shall not be regarded as applying to donated exports to developing countries or to exports destined for relief purposes or food-related development purposes or welfare purposes in developing countries.

    Article 4

    Provision of Information

    1.  
    In cases where prices in international trade of the products covered by Article 1 of this Protocol are approaching the minimum prices mentioned in Article 3:2(b) of this Protocol, and without prejudice to the provisions of Article III of the" Arrangement, participants shall notify to the Committee all the relevant elements for evaluating their own market situation and, in particular, credit or loan practices, twinning with other products, barter or three-sided transactions, refunds or rebates, exclusivity contracts packaging costs and details of the packaging, so that the Committee can make a verification.

    Article 5

    Obligations of Exporting Participants

    1.  
    Exporting participants agree to use their best endeavours, in accordance with their institutional possibilities, to supply on a priority basis the normal commercial requirements of developing importing participants, especially those used for food-related development purposes and welfare purposes.

    Article 6

    Cooperation of Importing Participants

    1.  

    Participants which import products coveral by Article 1 of this Protocol undertake in particular:

    (a) 

    to cooperate in implementing the minimum prices objective of this Protocol and to ensure, as far as possible, that the products covered by Article 1 of this Protocol are not imported at less than the appropriate customs valuation equivalent to the prescribed minimum prices;

    (b) 

    without prejudice to the provisions of Article III of the Arrangement and Article 4 of this Protocol, to supply information concerning imports of products covered by Article 1 of this Protocol from non-participants;

    (c) 

    to consider sympathetically proposals for appropriate remedial action if imports at prices inconsistent with the minimum prices threaten the operation of this Protocol.

    2.  
    Paragraph 1 of this Article shall not apply to imports of skimmed-milk powder and buttermilk powder for purposes of animal feed, provided that such imports are subject to the measures and procedures provided for in Article 3:5 of this Protocol.



    PART THREE

    Article 7

    Derogations

    1.  
    Upon request by a participant, the Committee shall have the authority to grant derogations from the provisions of Article 3, paragraphs 1 to 5 of this Protocol in order to remedy difficulties which observance of minimum prices could cause certain participants. The Committee shall pronounce on such a request within three months from the date of the request.

    Article 8

    Emergency Action

    1.  
    Any participant, which considers that its interests are seriously endangered by a country not bound by this Protocol, can request the Chairman of the Committee to convene an emergency meeting of the Committee within two working days to determine and decide whether measures would be required to meet the situation. If such a meeting cannot be arranged within the two working days and the commercial interests of the participant concerned are likely to be materially prejudiced, that participant may take unilateral action to safeguard its position, on the condition that any other participants likely to be affected are immediately notified. The Chairman of the Committee shall also be formally advised immediately of the full circumstances of the case and shall be requested to call a special meeting of the Committee at the earliest possible moment.

    ANNEX II

    PROTOCOL REGARDING MILK FAT

    PART ONE

    Article 1

    Product Coverage

    1.  
    This Protocol applies to milk fat falling under CCCN heading No 04.03, having a milk fat content equal to or greater than 50 per cent by weight.



    PART TWO

    Article 2

    Pilot Products

    1.  

    For the purpose of this Protocol, minimum export prices shall be established for the pilot products of the following descriptions:

    (a) 

    Designation: Anhydrous milk fat

    Milk fat content: 99,5 per cent by weight

    (b) 

    Designation: Butter

    Milk fat content: 80 per cent by weight

    Packaging:
    In packages normally used in the trade, of a net content by weight of not less than 25 kg or 50 lbs, as appropriate.
    Terms of sale:
    F.o.b. from the exporting country or free-at-frontier exporting country. By derogation from this provision, reference points are designated for the countries total in Annex II(a)Annex II(a) is not reproduced. ( 233 ). The Committee established in pursuance of Article VII:2(a) of the Arrangement (hereinafter referred to as the Committee) may amend the contents of that Annex.

    Prompt payment against documents.

    Article 3

    Minimum Prices

    Level and observance of minimum prices

    1.  
    Participants undertake to take the steps necessary to ensure that the export prices of the products defined in Article 2 of this Protocol shall not be less than the minimum prices applicable under the present Protocol. If the products are exported in the form of goods in which they have been incorporated, participants shall take the steps necessary to avoid the circumvention of the price provisions of this Protocol.
    2.  
    (a) 

    The minimum price levels set out in the present Article take account, in particular, of the current market situation, dairy prices in producing participants, the need to ensure an appropriate relationship between the minimum prices established in the Protocols to the present Arrangement, the need to ensure equitable prices to consumers, and the desirability of maintaining a minimum return to the most efficient producers in order to ensure stability of supply over the longer term.

    (b) 

    The minimum prices provided for in paragraph 1 of the present Article applicable at the date of entry into force of this Protocol are fixed at:

    (i) 

    US$ 1 100  ( 234 ) per metric ton for the anhydrous milk fat defined in Article 2 of this Protocol.

    (ii) 

    US $ 925 ( 235 ) per metric ton for the butter defined in Article 2 of this Protocol.

    3.  
    (a) 

    The levels of the minimum prices specified in the present Article can be modified by the Committee, taking into account, on the one hand, the results of the operation of the Protocol and, on the other hand, the evolution of the situation of the international market.

    (b) 

    The levels of the minimum prices specified in the present Article shall be subject to review at least once a year by the Committee. The Committee shall meet in September of each year for this purpose. In undertaking this review the Committee shall take account in particular, to the extent relevant and necessary, of costs faced by producers, other relevant economic factors of the world market, the need to maintain a long-term minimum return to the most economic producers, the need to maintain stability of supply and to ensure acceptable prices to consumers, and the current market situation and shall have regard to the desirability of improving the relationship between the levels of the minimum prices set out in paragraph 2(b) of the present Article and the dairy support levels in the major producing participants.

    Adjustment of minimum prices

    4.  

    If the products actually exported differ from the pilot products in respect of the fat content, packaging or terms of sale, the minimum prices shall be adjusted so as to protect the minimum prices established in this Protocol for the products specified in Article 2 of this Protocol according to the following provisions:

    Milk fat content:
    If the milk fat content of the product defined in Article 1 of the present Protocol differs from the milk fat content of the pilot products as defined in Article 2 of the present Protocol then, if the milk fat content is equal to or greater than 82 per cent or less than 80 per cent, the minimum price of this product shall be, for each full percentage point by which the milk fat content is more than or less than 80 per cent, increased or reduced in proportion to the difference between the minimum prices established for the pilot products defined in Article 2 of the present Protocol.
    Packaging:
    If the products are offered otherwise than in packages normally used in the trade, of a net content by weight of not less than 25 kg or 50 lbs., as appropriate, the minimum prices shall be adjusted so as to reflect the difference in the cost of packaging from the type of package specified above.
    Terms of sale:
    If sold on terms other than f.o.b. from the exporting country or free-at-frontier exporting country ( 236 ), the minimum prices shall be calculated on the basis of the minimum f.o.b. prices specified in paragraph 2(b) of this Article, plus the real and justified costs of the services provided, if the terms of the sale include credit this shall be charged for at the prevailing commercial rates in the country concerned.

    Special conditions of sales

    5.  
    Participants undertake within the limit of their institutional possibilities to ensure that practices such as those referred to in Article 4 of this Protocol do not have the effect of directly or indirectly bringing the export prices of the products subject to the minimum price provisions below the agreed minimum prices.

    Field of application

    6.  
    For each participant, this Protocol is applicable to exports of the products specified in Article 1 of this Protocol manufactured or repacked inside its own customs territory.

    Transactions other than normal commercial transactions

    7.  

    The provisions of paragraphs 1 to 6 of this Article shall not be regarded as applying to donated exports to developing countries or to exports destined for relief purposes of food-related development purposes or welfare purposes in developing countries.

    Article 4

    Provision of Information

    1.  
    In cases where prices in international trade of the products coverd by Article 1 of this Protocol are approaching the minimum prices mentioned in Article 3.2(b) of this Protocol, and without prejudice to the provisions of Article III of the Arrangement, participants shall notify to the Committee all the relevant elements for evaluating their own market-situation and, in particular, credit or loan practices, twinning with other products, barter or three-sided transactions, refunds or rebates, exclusivity contracts, packaging costs and details of the packaging, so that the Committee can make a verification.

    Article 5

    Obligations of Exporting Participants

    1.  
    Exporting participants agree to use their best endeavours, in accordance with their institutional possibilities, to supply on a priority basis the normal commercial requirements of developing importing participants, especially those used for food-related development purposes and welfare purposes.

    Article 6

    Cooperation of Importing Participants

    1.  

    Participants which import products covered by Article 1 of this Protocol undertake in particular:

    (a) 

    to cooperate in implementing the minimum prices objective of this Protocol and to ensure, as far as possible, that the products covered by Article 1 of this Protocol are not imported at less than the appropriate customs valuation equivalent to the prescribed minimum prices;

    (b) 

    without prejudice to the provisions of Article III of the Arrangement and Article 4 of this Protocol, to supply information concerning imports of products covered by Article 1 of this Protocol from non-participants;

    (c) 

    to consider sympathetically proposals for appropriate remedial action if imports at prices inconsistent with the minimum prices threaten the operation of this Protocol.



    PART THREE

    Article 7

    Derogations

    1.  
    Upon request by a participant, the Committee shall have the authority to grant derogations from the provisions of Article 3, paragraphs 1 to 4 of this Protocol in order to remedy difficulties which observance of minimum prices could cause certain participants. The Committee shall pronounce on such a request within three months from the date of the request.

    Article 8

    Emergency Action

    1.  
    Any participant, which consides that its interests are seriously endangered by a country not bound by this Protocol, can request the Chairman of the Committee to convene an emergency meeting of the Committee within two working days to determine and decide whether measures would be required to meet the situation. If such a meeting cannot be arranged within the two working days and the commercial interests of the participant concerned are likely to be materially prejudiced, that participant may take unilateral action to safeguard its position, on the condition that any other participants likely to be affected are immediately notified. The Chairman of the Committee shall also be formally advised immediately of the full circumstances of the case and shall be requested to call a special meeting of the Committee at the earliest possible moment.

    ANNEX III

    PROTOCOL REGARDING CERTAIN CHEESES

    PART ONE

    Article 1

    Product Coverage

    1.  
    This Protocol applies to cheeses falling under CCCN heading No 04.04, having a fat content in dry matter, by weight, equal to or more than 45 per cent and a dry matter content, by weight, equal to or more than 50 per cent.



    PART TWO

    Article 2

    Pilot Product

    1.  

    For the purpose of this Protocol, a minimum export price shall be established for the pilot product of the following description:

    Designation: Cheese
    Packaging: In packages normally used in the trade of a net content by weight of not less than 20 kg or 40 lbs., as appropriate.
    Terms of sale: F.o.b. from the exporting country or free-at-frontier exporting country.

    By derogation from this provision, reference points are designated for the countries listed in Annex III(a) ( 237 ). The Committee established in pursuance of Article VII:2(a) of the Arrangement (hereinafter referred to as the Committee) may amend the contents of that Annex.

    Prompt payment against documents.

    Article 3

    Minimum Price

    Level and observance of minimum price

    1.  
    Participants undertake to take the steps necessary to ensure that the export prices of the products defined in Articles 1 and 2 of this Protocol shall not be less than the minimum price applicable under the present Protocol. If the products are exported in the form of goods in which they have been incorporated, participants shall take the steps necessary to avoid the circumvention of the price provisions of this Protocol.
    2.  
    (a) 

    The minimum price level set out in the present Article takes account, in particular, of the current market situation, dairy prices in producing participants, the need to ensure an appropriate relationship between the minimum prices established in the Protocols to the present Arrangement, the need to ensure equitable prices to consumers, and the desirability of maintaining a minimum return to the most efficient producers in order to ensure stability of supply over the longer term.

    (b) 

    The minimum price provided for in paragraph 1 of the present Article applicable at the date of entry into force of this Protocol is fixed at US $ 800 ( 238 ) per metric ton.

    3.  
    (a) 

    The level of the minimum price specified in the present Article can be modified by the Committee, taking into account, on the one hand, the results of the operation of the Protocol and, on the other hand, the evolution of the situation of the international market.

    (b) 

    The level of the minimum price specified in the present Article shall be subject to review at least once a year by the Committee. The Committee shall meet in September of each year for this purpose. In undertaking this review the Committee shall take account in particular, to the extent relevant and necessary, of costs faced by producers, other relevant economic factors of the world market, the need to maintain a long-term minimum return to the most economic producers, the need to maintain stability of supply and to ensure acceptable prices to consumers, and the current market situation and shall have regard to the desirability of improving the relationship between the level of the minimum price set out in paragraph 2(b) of the present Article and the dairy support levels in the major producing participants.

    Adjustment of minimum price

    4.  

    If the products actually exported differ from the pilot products in respect or the packaging or terms of sale, the minimum price shall be adjusted so as to protect the minimum price established in this Protocol according to the following provisions:

    Packaging: If the products are offered otherwise than in packages as specified in Article 2, the minimum price shall be adjusted so as to reflect the difference in the cost of packaging from the type of package specified above.
    Terms of sale: If sold on terms other than f.o.b. from the exporting country or free-at-frontier exporting country ( 239 ), the minimum price shall be calculated on the basis of the minimum f.o.b. price specified in paragraph 2(b) of this Article, plus the real and justified costs of the services provided; if the terms of the sale include credit, this shall be charged for at the prevailing commercial rates in the country concerned.

    Special conditions of sale

    5.  
    Participants undertake within the limit of their institutional possibilities to ensure that practices such as these referred to in Article 4 of this Protocol do not have the effect of directly or indirectly bringing the export prices of the products subject to the minimum price provisions below the agreed minimum price.

    Field of application

    6.  
    For each participant, this Protocol is applicable to exports of the products specified in Article 1 of this Protocol manufactured or repacked inside its own customs territory.

    Transactions other than normal commercial transactions

    7.  
    The provisions of paragraphs 1 to 6 of this Article shall not be regarded as applying to donated exports to developing countries or to exports destined for relief purposes or food-related development purposes or welfare purposes in developing countries.

    Article 4

    Provision of Information

    1.  
    In cases where prices in international trade of the products covered by Article 1 of this Protocol are approaching the minimum price mentioned in Article 3:2(b) of this Protocol and without prejudice to the provisions of Article III of the Arrangement participants shall notify to the Committee all the relevant elements for evaluating their own market situation and, in particular, credit or loan practices, twinning with other products, barter or three-sided transactions, refunds or rebates, exclusivity contracts, packaging costs and details of the packaging, so that the Committee can make a verification.

    Article 5

    Obligations of Exporting Participants

    1.  
    Exporting participants agree to use their best endeavours, in accordance with their institutional possibilities, to supply on a priority basis the normal commercial requirements of developing importing participants, especially those used for food-related development purposes and welfare purposes.

    Article 6

    Cooperation of Importing Participants

    1.  

    Participants which import products. covered by Article 1 of this Protocol undertake in particular:

    (a) 

    to cooperate in implementing the minimum price objective of this Protocol and to ensure, as far as possible, that the products covered by Article 1 of this Protocol are not imported at less than the appropriate customs valuation equivalent to the prescribed minimum price;

    (b) 

    without prejudice to the provisions of Article III of the Arrangement and Article 4 of this Protocol, to supply information concerning imports of products covered by Article 1 of this Protocol from non-participants;

    (c) 

    to consider sympathetically proposals for appropriate remedial action if imports at prices inconsistent with the minimum price threaten the operation of this Protocol.



    PART THREE

    Article 7

    Derogations

    1.  
    Upon request by a participant, the Committee shall have the authority to grant derogations from the provisions of Article 3, paragraphs 1 to 4 of this Protocol in order to remedy difficulties which observance of minimum prices could cause certain participants. The Committee shall pronounce on such a request within thirty days from the date of the request.
    2.  
    The provisions of Article 3:1 to 4 shall not apply to exports, in exceptional circumstances, of small quantities of natural unprocessed cheese which would be below normal export quality as a result of deterioration or production faults. Participants exporting such cheese shall notify the GATT secretariat in advance of their intention to do so. Participants shall also notify the Committee quarterly of all sales of cheese effected under the provisions of this paragraph, specifying in respect of each transaction, the quantities, prices and destinations involved.

    Article 8

    Emergency Action

    1  
    Any participant, which considers that its interests are seriously endangered by a country not bound by this Protocol, can request the Chairman of the Committee to convene an emergency meeting of the Committee within two working days to determine and decide whether measures would be required to meet the situation. If such a meeting cannot be arranged within the two working days and the commercial interests of the participant concerned are likely to materially prejudiced, that participant may take unilateral action to safeguard its position, on the condition that any other participants likely to be affected are immediately notified. The Chairman of the Committee shall also be formally advised immediately of the full circumstances of the case and shall be requested to call a special meeting of the Committee at the earliest possible moment.

    ARRANGEMENT REGARDING BOVINE MEAT



    PREAMBLE

    Convinced that increased international cooperation should be carried out in such a way as to contribute to the achievement of greater liberalization, stability and expansion in international trade in meat and live animals;

    Taking into account the need to avoid serious disturbances in international trade in bovine meat and live animals;

    Recognizing the importance of production and trade in bovine meat and live animals for the economies of many countries, especially for certain developed and developing countries;

    Mindful of their obligations to the principles and objectives of the General Agreement on Tariffs and Trade (hereinafter referred to as „General Agreement” or „GATT”) ( 240 ):

    Determined, in carrying out the aims of this Arrangement to implement the principles and objectives agreed upon in the Tokyo Declaration of Ministers, dated 11 September 1973 concerning the Multilateral Trade Negotiations, in particular as concerns special and more favourable treatment for developing countries;

    The participants in the present Arrangement have, through their representatives, agreed as follows:



    PART ONE

    GENERAL PROVISIONS

    Article I

    Objectives

    The objectives of this Arrangement shall be:

    (1) 

    to promote the expansion, ever greater liberalization and stability of the international meat and livestock market by facilitating the progressive dismantling of obstacles and restrictions to world trade in bovine meat and live animals, including those which compartmentalize this trade, and by improving the international framework of world trade to the benefit of both consumer and producer, importer and exporter;

    (2) 

    to eucourage greater international cooperation in all aspects affecting the trade in bovine meat and live animals with a view in particular to greater rationalization and more efficient distribution of resources in the international meat economy;

    (3) 

    to secure additional benefits for the international trade of developing countries in bovine meat and live animals through an improvement in the possibilities for these countries to participate in the expansion of world trade in these products by means of inter alia:

    (a) 

    promoting long-term stability of prices in the context of an expanding world market for bovine meat and live animals; and

    (b) 

    promoting the maintenance and improvement of the earnings of developing countries that are exporters of bovine meat and live animals;

    the above with a view thus to deriving additional earnings, by means of securing long-term stability of markets for bovine meat and live animals;

    (4) 

    to further expand trade on a competitive basis taking into account the traditional position of efficient producers.

    Article II

    Product Coverage

    This Arrangement applies to bovine meat. For the purpose of this Arrangement, the term „bovine meat” is considered to include:



    CCCN

    (a)  Live bovine animals

    01.02

    (b)  Meat and edible offals of bovine animals, fresh, chilled or frozen

    ex 02.01

    (c)  Meat and edible offals of bovine animals, salted, in brine, dried or smoked

    ex 02.06

    (d)  Other prepared or preserved meat or offal of bovine animals

    ex 16.02

    and any other product that may be added by the International Meat Council, as established under the terms of Article V of this Arrangement, in order to accomplish the objectives and provisions of this Arrangement.

    Article III

    Information and Market Monitoring

    1.  
    All participants agree to provide regularly and promptly to the Council, the information which will permit the Council to monitor and access the overall situation of the world market for meat and the situation of the world market for each specific meat.
    2.  
    Participating developing countries shall furnish the information available to them. In order that these countries may improve their data collection mechanism, developed participants, and any developing participants able to do so, shall consider sympathetically any request to them for technical assistance.
    3.  
    The information that the participants undertake to provide pursuant to paragraph 1 of this Article, according to the modalities that the Council shall establish, shall include data on past performance and current situation and an assessment of the outlook regarding production (including the evolution of the composition of herds), consumption, prices, stocks of and trade in the products referred to in Article II, and any other information deemed necessary by the Council, in particular on competing products. Participants shall also provide information on their domestic policies and trade measures including bilateral and plurilateral commitments in the bovine sector, and shall notify as early as possible any changes in such policies and measures that are likely to affect international trade in live bovine animals and meat. The provisions of this paragraph shall not require any participant to disclose confidential information which would impede law enforcement or otherwise be contrary to the public interest or would prejudice the legitimate commercial interests of particular enterprises, public or private.
    4.  

    Thesecretariat of the Arrangement shall monitor variations in market data, in particular herd sizes, stocks, slaughterings and domestic and international prices, so as to permit early detection of the symptoms of any serious imbalance in the supply and demand situation. The secretariat shall keep the Council apprized of significant developments on world markets, as well as prospects for production, consumption, exports and imports.

    Note: It is understood that under the provisions of this Article, the Council instructs the secretariat to draw up, and keep up to date, an inventory of all measures affecting trade in bovine meat and live animals, including commitments resulting from bilateral, plurilateral and multilateral negotiations.

    Article IV

    Functions of the International Meat Council and Cooperation between the Participants to this Arrangement

    1.  

    The Council shall meet in order to

    (a) 

    evaluate the world supply and demand situation and outlook on the basis of an interpretative analysis of the present situation and of probable developments drawn up by the secretariat of the Arrangement, on the basis of documentation provided in conformity with Article III of the present Arrangement, including that relating to the operation of domestic and trade policies and of any other information available to the secretariat:

    (b) 

    proceed to a comprehensive examination of the functioning of the present Arrangement,

    (c) 

    provide an opportunity for regular consultation on all matters affecting international trade in bovine meat.

    2.  
    If after evaluation of the world supply and demand situation referred to in paragraph l (a) of this Article, or after examination of all relevant information pursuant to paragraph 3 of Article III, the Council finds evidence of a serious imbalance or a threat thereof in the international meat market the Council will proceed by consensus, taking into particular account the situation in developing countries, to identify, for consideration by governments possible solutions to remedy the situation consistet with the principles and rules of GATT.
    3.  
    Depending on whether the Council considers that the situation defined in paragraph 2 of this Article is temporary or more durable, the measures referred to in paragraph 2 of this Article could include short-, medium-, or long-term measures taken by importers as well as exporters to contribute to improve the overall situation of the world market consistent with the objectives and aims of the Arrangement, in particular the expansion, ever greater liberalization, and stability of the international meat und livestock markets.
    4.  
    When considering the suggested measures pursuant to paragraphs 2 and 3 of this Article, due consideration shall be given to special and more favourable treatment to developing countries, where this is feasible and appropriate.
    5.  
    The participants undertake to contribute to the fullest possible extent to the implementation of the objectives of this Arrangement set forth in Article I. To this end, and consistent with the principles and rules of the General Agreement, participants shall, on a regular basis, enter into the discussions provided in Article IV:1(c) with a view to exploring the possibilities of achieving the objectives of the present Arrangement, in particular the further dismantling of obstacles to world trade in bovine meat and live animals. Such discussions should prepare the way for subsequent consideration of possible solutions of trade problems consistent with the rules and principles of the GATT, which could be jointly accepted by all the parties concerned, in a balanced context of mutual advantages.
    6.  
    Any participant may raise before the Council any matter affecting this Arrangement inter alia for the same purposes provided for in paragraph 2 of this Article. The Council shall, at the request of a participant meet within a period of not more than fifteen days to consider any matter ( 241 ) affecting the present Arrangement.



    PART TWO

    Article V

    Administration of the Arrangement

    1.   International Meat Council

    An International Meat Council shall be established within the framework of the GATT. The Council shall comprise representatives of all participants to the Arrangement and shall carry out all the functions which are necessary to implement the provisions of the Arrangement. The Council shall be serviced by the GATT secretariat. The Council shall establish its own rules of procedure, in particular the modalities for consultations provided for in Article IV.

    2.   Regular and special meetings

    The Council shall normally meet at least twice each year. However the Chairman may call a special meeting of the Council either on his own initiative, or at the request of a participant to this Arrangement.

    3.   Decisions

    The Council shall reach its decisions by consensus. The Council shall be deemed to have decided on a matter submitted for its consideration if no member of the Council formally objects to the acceptance of a proposal.

    4.   Cooperation whith other organizations

    The Council shall make whatever arrangements are appropriate for consultation or cooperation with intergovernmental and non-governmental organizations.

    5.   Admission of observers

    (a) 

    The Council may invite any non-participating country to be represented at any of its meetings as an observer.

    (b) 

    The Council may also invite any of the organizations referred to in paragraph 4 of this Article to attend any of its meetings as an observer.



    PART THREE

    Article VI

    Final Provisions

    1.   Acceptance ( 242 )

    (a) 

    This Arrangement is open for acceptance, by signature or otherwise by governments members of the United Nations or of one of its specialized agencies and by the European Economic Community.

    (b) 

    Any government ( 243 ) accepting this Arrangement may at the time of acceptance make a reservation with regard to its acceptance of any of the provisions in the present Arrangement. This reservation is subject to the approval of the participants.

    (c) 

    This Arrangement shall be deposited with the Director-General to the CONTRACTING PARTIES to the GATT who shall promptly furnish a certified copy thereof and a notification of each acceptance thereof to each participant. The texts of this Arrangement in the English, French and Spanish languages shall all be equally authentic.

    (d) 

    The entry into force of this Arrangement shall entail the aboliton of the International Meat Consultative Group.

    2.   Provisional application

    Any government may deposit with the Director-General to the CONTRACTING PARTIES to the GATT a declaration of provisional application of this Arrangement. Any government depositing such a declaration shall provisonally apply this Arrangement and be provisonally regarded as participating in this Arrangement.

    3.   Entry into force

    This Arrangement shall enter into force, for those participants having accepted it, on 1 January 1980. For participants accepting this Arrangement after that date, it shall be effective from the date of their acceptance.

    4.   Validity

    This Arrangement shall remain in force for three years. The duration of this Arrangement shall be extended for further periods of three years at a time, unless the Council, at least eighty days prior to each date of expiry, decides otherwise.

    5.   Amendment

    Except where provision for modification is made elsewhere in this Arrangement the Council may recommend an amendment to the provisions of this Arrangement. The proposed amendment shall enter into force upon acceptance by the governments of all participants.

    6.   Relationship between the Arrangement and the GATT

    Nothing in this Arrangement shall affect the rights and obligations of participants under the GATT ( 244 ).

    7.   Withdrawal

    Any participant may withdraw from this Arrangement. Such withdrawal shall take effect upon the expiration of sixty days from the date on which written notice of withdrawal is received by the Director-General to the CONTRACTING PARTIES to the GATT.

    ANNEX 1

    DRAFT EXCHANGE OF LETTERS BETWEEN URUGUAY AND THE EUROPEAN COMMUNITY

    The European Community agrees to include in its final offer on market access under the Uruguay Round an additional quantity of two thousand metric tonnes of high-quality beef (0201.30.00 — 0206.10.85 meat of bovine animals, fresh or chilled: 0202.30.90 — 206 29.91 meat of bovine animals, frozen) from Uruguay.

    The European Community and Uruguay agree that the provision contained in the Tokyo Round agreement according to which the European Community was prepared to envisage the possibility of Uruguay being able to export additional annual quantities of high-quality beef if the overall quota for such cuts was not fully used by other beneficiary countries shall cease to apply.

    The abovementioned provision shall cease to apply on the same date that the additional quantity of two thousand metric tonnes is implemented.



    ( ) Het betrokken orgaan wordt geacht bij consensus een besluit te hebben genomen omtrent een daaraan voorgelegde aangelegenheid als geen enkel Lid dat aanwezig is op de bijeenkomst waarop het besluit wordt genomen, formeel bezwaar maakt tegen het voorgestelde besluit.

    ( ) Het aantal stemmen van de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten mag in geen geval het aantal Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen te boven gaan.

    ( ) Besluiten van de Algemene Raad, wanneer deze bijeenkomt als Orgaan voor Geschillenbeslechting, worden slechts genomen in overeenstemming met de bepalingen van paragraaf 2.4 van het Memorandum inzake Geschillenbeslechting.

    ( ) Een besluit een ontheffing te verlenen ten aanzien van een verplichting die is onderworpen aan een overgangstermijn of een termijn voor gefaseerde toepassing, welke verplichting het Lid dat het verzoek doet niet is nagekomen aan het einde van de desbetreffende termijn, wordt slechts bij consensus genomen.

    ( ) De onder deze bepaling vallende ontheffingen worden vermeld in voetnoot 7 op bladzijden 11 en 12 in deel II van document MTN-FA van 15 december 1993 en in MTN/ FA/Corr. 6 van 21 maart 1994. De Ministeriële Conferentie stelt in haar eerste zitting een herziene lijst van onder deze bepaling vallende ontheffingen op waarop tevens alle krachtens GATT 1947 na 15 december 1993 en vóór de datum van de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst toegekende ontheffingen worden opgenomen en waarop de dan vervallen ontheffingen worden geschrapt.

    ( ) De activiteiten van deze werkgroep worden gecoördineerd met die van de werkgroep waarin deel III van het op 15 april 1994 goedgekeurde Ministerieel Besluit inzake aanmeldingsprocedures voorziet.

    ( ) Niets in dit Memorandum beoogt de rechten en verplichtingen van Leden krachtens de artikelen XII of XVIII, deel B, van GATT 1994 te wijzigen. Er kan een beroep worden gedaan op de bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van GATT 1994 zoals gepreciseerd en tenuitvoergelegd in het Memorandum inzake beslechting van geschillen, voor zaken voortvloeiende uit de toepassing van ter bescherming van de betalingsbalans genomen beperkende invoermaatregelen.

    ( ) Deze maatregelen omvatten kwantitatieve invoerbeperkingen, variabele invoerheffingen, minimuminvoerprijzen, discretionaire invoervergunningenregelingen, niet-tarifaire maatregelen die in stand worden gehouden via staatshandelsondernemingen, vrijwillige uitvoerbeperkingen, en andere dergelijke grensbescherming dan gewone douanerechten, ongeacht of het gaat om maatregelen in het kader van landgebonden uitzonderingen op de bepalingen van de GATT 1947, maar zij omvatten niet maatregelen in het kader van betalingsbalansbepalingen of andere algemene, niet specifiek agrarische bepalingen van de GATT 1994 of van de andere Multilaterale Handelsovereenkomsten van bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst.

    ( ) De referentieprijs die wordt gebruikt voor een beroep op het bepaalde in deze alinea is in het algemeen de gemiddelde c.i.f.-prijs per gewichtseenheid van het betrokken produkt of anders een wat betreft de kwaliteit en het verwerkingsstadium van het produkt passende prijs. Nadat deze prijs voor het eerst is toegepast, wordt hij publiek gemaakt voor zover nodig om andere Leden in staat te stellen te bepalen welk aanvullend douanerecht kan worden opgelegd.

    ( ) Wanneer geen rekening wordt gehouden met het interne verbruik, geldt het in lid 4, onder a), bedoelde basisreactieniveau.

    ( ) In dit artikel wordt onder „compenserende rechten” verstaan rechten als bedoeld in artikel I van de GATT 1994 en in deel V van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen.

    ( *1 ) De produktomschrijvingen tussen haakjes zijn niet noodzakelijkerwijs limitatief.

    ( ) Voor de toepassing van punt 3 van deze bijlage worden overheidsprogramma's inzake voorraden voor voedselvoorziening die in ontwikkelingslanden verifieerbaar en overeenkomstig officieel bekendgemaakte objectieve criteria of richtlijnen worden uitgevoerd, geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van dit punt, ook wanneer het programma's betreft in het kader waarvan voorraden voedselprodukten met het oog op de continuïteit van de voedselvoorziening worden aangekocht en worden vrijgegeven tegen officiële prijzen, op voorwaarde echter dat het verschil tussen de aankoopprijs en de externe referentieprijs wordt meegerekend in de AMS.

    ( ) Voor de toepassing van de punten 3 en 4 van deze bijlage wordt de levering van voedsel tegen gesubsidieerde prijzen met de bedoeling om regelmatig tegen redelijke prijzen te voorzien in de voedselbehoefte van armen in steden en op het platteland in ontwikkelingslanden, geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen in dit punt.

    ( ) In deze Overeenkomst geldt een verwijzing naar artikel XX, onder b), ook als verwijzing naar de inleidende bepalingen bij dat artikel.

    ( ) In de zin van artikel 3, lid 3, zijn maatregelen wetenschappelijk verantwoord als, op grond van een onderzoek en evaluatie van de beschikbare wetenschappelijke gegevens overeenkomstig de relevante bepalingen van deze Overeenkomst, een Lid bepaalt dat de relevante internationale normen, richtlijnen of aanbevelingen niet toereikend zijn voor het door hem adequaat geachte niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming.

    ( ) In de zin van artikel 5, lid 6, beperkt een maatregel de handel niet meer dan nodig is, tenzij er, rekening houdende met de technische en economische uitvoerbaarheid, een andere redelijkerwijs toepasbare maatregel bestaat die het adequate niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming geeft en aanzienlijk minder beperkingen voor de handel meebrengt.

    ( ) In de zin van deze definities omvat „dier” ook vis en wilde fauna, „plant” ook bossen en wilde flora, „plagen” ook onkruid, en „contaminanten” ook residuen van gewasbeschermingsmiddelen en diergeneesmiddelen, alsmede vreemde bestanddelen.

    ( ) Sanitaire en fytosanitaire maatregelen, zoals wetten, decreten of verordeningen die algemeen toepasselijk zijn.

    ( ) Als in deze Overeenkomst het woord „onderdanen” wordt gebruikt, wordt wat betreft een afzonderlijk douanegebied dat Lid is van de WTO daaronder verstaan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die is gedomicilieerd of die een feitelijke industriële of commerciële vestiging heeft in dat douanegebied.

    ( ) De procedures voor controle, inspectie en goedkeuring omvatten, onder andere, de procedures voor bemonstering, onderzoek en certificering.

    ( ) Voor zover mogelijk kan de export uit een Lid dat een minstontwikkeld land is ook voor deze bepaling in aanmerking komen.

    ( ) Het toepassingsjaar van de Overeenkomst is de periode van twaalf maanden die op de dag van inwerkingtreding van deze Overeenkomst aanvangt en vervolgens steeds twaalf maanden later.

    ( ) De desbetreffende bepalingen van de GATT 1994 omvatten niet artikel XIX wat betreft produkten die nog niet in de GATT 1994 zijn geïntegreerd, tenzij in lid 3 van de bijlage anders is bepaald.

    ( ) Hieronder vallen alle unilaterale kwantitatieve beperkingen, bilaterale regelingen en andere maatregelen van gelijke werking.

    ( ) Een douane-unie kan een vrijwaringsmaatregel als een enkele eenheid of namens een lidstaat nemen. Past een douane-unie een vrijwaringsmaatregel als eenheid toe, dan moet aan alle eisen voor de vaststelling van ernstige schade of dreigende ernstige schade op grond van deze Overeenkomst zijn voldaan in de douane-unie als geheel. Wordt een vrijwaringsmaatregel namens een lidstaat genomen, dan moet aan alle eisen voor de vaststelling van ernstige schade of dreigende ernstige schade in die lidstaat zijn voldaan en is de maatregel tot die lidstaat beperkt.

    ( ) Een stijging in de nabije toekomst moet meetbaar zijn en kan niet worden vastgesteld aan de hand van klachten, speculaties en mogelijkheden die bijvoorbeeld uit de produktiecapaciteit in exporterende Leden voortvloeien.

    ( ) Voor afzonderlijke douanegebieden die Lid zijn van de WTO worden onder „onderdanen” verstaan personen, zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, die hun woonplaats hebben in dit douanegebied of aldaar een werkelijke en functionerende industriële of commerciële vestiging hebben.

    ( ) Wanneer TRIMs in het kader van een discretionaire bevoegdheid worden toegepast, wordt elke specifieke toepassing bekendgemaakt. Informatie die de legitieme handelsbelangen van bepaalde ondernemingen zou schaden, behoeft niet openbaar te worden gemaakt.

    ( ) Onder „geopend” wordt hierna verstaan de procedurele handeling waarmee een Lid formeel een in artikel 5 bedoeld onderzoek begint.

    ( ) De verkoop van het soortgelijke produkt voor verbruik op de binnenlandse markt van het land van uitvoer wordt, ten behoeve van de vaststelling van de normale waarde, normaliter geacht in voldoende hoeveelheden te hebben plaatsgevonden indien een dergelijke verkoop 5 % of meer bedraagt van de verkoop van het betrokken produkt aan het importerende Lid, met dien verstande dat een lager percentage aanvaardbaar zou moeten zijn indien wordt aangetoond dat deze geringere verkoop op de binnenlandse markt niettemin toereikend is om een deugdelijke vergelijking mogelijk te maken.

    ( ) Onder „autoriteiten” worden in deze Overeenkomst verstaan autoriteiten van een voldoende hoog niveau.

    ( ) Deze langere termijn bedragt normaliter één jaar, en in geen geval minder dan zes maanden.

    ( ) De verkoop beneden de kostprijs per eenheid wordt geacht in aanzienlijke hoeveelheden te hebben plaatsgevonden wanneer de autoriteiten constateren dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs bij de transacties die voor de vaststelling van de normale waarde in aanmerking worden genomen lager is dan de gewogen gemiddelde kostprijs per eenheid of dat de beneden de kostprijs per eenheid verkochte hoeveelheid niet minder dan 20% bedraagt van de hoeveelheden die werden verkocht bij de transacties die voor de vaststelling van de normale waarde in aanmerking worden genomen.

    ( ) Bij de correctie voor het opstarten van produktieprocessen wordt rekening gehouden met de kosten aan het einde van de opstartperiode of, indien deze periode langer is dan het onderzoektijdvak, met de meest recente kosten die gedurende het onderzoektijdvak redelijkerwijze door de autoriteiten in aanmerking kunnen worden genomen.

    ( ) Aangezien sommige van deze factoren een doublure kunnen vormen dienen de autoriteiten zorg te dragen dat de reeds uit hoofde van deze bepaling toegepaste correcties geen tweede maal plaatsvinden.

    ( ) De verkoopdatum is normaliter de datum van het document waarin de materiële verkoopvoorwaarden zijn vastgelegd, zoals het koopcontract, de order, de ontvangstbevestiging van dé order of de factuur.

    ( ) In deze overeenkomst wordt onder „schade”, tenzij anders bepaald, verstaan aanmerkelijke schade die een binnenlandse bedrijfstak lijdt, aanmerkelijke schade die een binnenlandelse bedrijfstak dreigt te lijden of de aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een binnenlandse bedrijfstak en wordt dit begrip overeenkomstig de bepalingen van dit artikel geïnterpreteerd.

    ( ) Bij voorbeeld wanneer er overtuigende redenen zijn om aan te nemen dat het produkt in de nabije toekomst in aanzienlijk grotere hoeveelheden tegen dumpingprijzen zal worden ingevoerd.

    ( ) Voor de toepassing van dit lid worden producenten uitsluitend geacht met exporteurs of importeurs gelieerd te zijn indien a) een van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over de andere of indien b) een derde rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over hen beiden, of indien c) zij samen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap hebben over een derde, voor zover er redenen zijn om aan te nemen of te vermoeden dat de gelieerde producent zich door deze banden anders gedraagt dan een niet-gelieerde producent. Voor de toepassing van dit lid wordt een bedrijf geacht zeggenschap te hebben over een ander bedrijf wanneer het ene bedrijf rechtens of feitelijk in een positie is het handelen van het andere bedrijf te beperken of te leiden.

    ( ) In deze Overeenkomst wordt onder „heffing” verstaan de definitieve of finale vaststelling of invordering van een recht of heffing.

    ( ) In het geval van gefragmenteerde bedrijfstakken met een zeer groot aantal producenten, kunnen de autoriteiten door middel van statistisch significante steekproeven vaststellen of het verzoek wordt gesteund.

    ( ) De Leden zijn zich ervan bewust dat een verzoek op grond van lid 1 op het grondgebied van bepaalde Leden kan worden ingediend of gesteund door werknemers van de binnenlandse producenten van het soortgelijke produkt of vertegenwoordigers van deze werknemers.

    ( ) In het algemeen wordt de termijn voor exporteurs berekend vanaf de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel geacht wordt te zijn ontvangen binnen één week nadat hij aan de respondent of aan de geëigende diplomatieke vertegenwoordigers van het exporterende Lid was toegezonden of, in geval van een afzonderlijk douanegebied dat Lid is van de WTO, een officiële vertegenwoordiger van het gebied van uitvoer.

    ( ) Is het aantal betrokken exporteurs bijzonder groot, dan behoeft de volledige tekst van het verzoek slechts aan de autoriteiten van het exporterende Lid of de desbetreffende handelsvereniging te worden toegezonden.

    ( ) De Leden zijn zich ervan bewust dat op het grondgebied van bepaalde Leden bekendmaking bij een nauw omschreven conservatoir bevelschrift verplicht kan zijn.

    ( ) De Leden zijn het erover eens dat verzoeken om vertrouwelijke behandeling niet willekeurig van de hand mogen worden gewezen.

    ( ) Het woord „kan” betekent niet dat de procedure kan worden voortgezet terwijl terzelfder tijd een prijsverbintenis wordt uitgevoerd, behoudens lid 4.

    ( ) Met dien verstande dat de in dit lid en in lid 3.2 genoemde termijnen mogelijkerwijze niet kunnen worden nagekomen wanneer het betrokken produkt het voorwerp vormt van gerechtelijk onderzoëk.

    ( ) De vaststelling van het definitieve bedrag van de te betalen anti-dumpingrechten, zoals in artikel 9, lid 3, bepaald, is op zich geen herziening in de zin van onderhavig artikel.

    ( ) Wordt de hoogte van het anti-dumpingrecht met terugwerkende kracht vastgesteld, dan is de conclusie van de meest recente vaststellingsprocedure op grond van artikel 9, lid 3.1, dat geen recht behoeft te worden geheven, voor de autoriteiten op zich geen reden het definitieve recht te beëindigen.

    ( ) Indien de gegevens en motivering overeenkomstig dit artikel in een afzonderlijk verslag worden opgenomen, zien de autoriteiten erop toe dat het publiek dit verslag gemakkelijk kan verkrijgen.

    ( ) Deze bepaling vormt geen beletsel voor het nemen van maatregelen uit hoofde van andere relevante bepalingen van de GATT 1994.

    ( ) Deze bepaling verplicht de Leden er niet toe om overheidsinstanties van andere Leden toestemming te verlenen om op hun grondgebied inspecties vóór verzending te verrichten.

    ( ) Een internationale norm is een norm die is vastgesteld door een gouvernementele of niet-gouvernementele organisatie waarvan het lidmaatschap openstaat voor alle Leden en waarvan een van de erkende activiteiten betrekking heeft op de normalisatie.

    ( ) Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder „force majeure” verstaan „de onweerstaanbare dwang, onvoorzienbare gebeurtenissen die ontheffen van de verplichting tot uitvoering van de overeenkomst”.

    ( ) De verplichtingen van de Leden die de regeling toepassen met betrekking tot de diensten van de met inspectie vóór verzending belaste instanties in verband met de douanewaarde zijn die welke zij hebben aanvaard in het kader van de GATT 1994 en de andere multilaterale handelsovereenkomsten die in bijlage 1A van de WTO-Overeenkomst zijn opgenomen.

    ( ) Dergelijke technische bijstand mag op bilaterale, plurilaterale of multilaterale basis worden verstrekt.

    ( ) Deze bepaling laat de bepalingen ten aanzien van de definitie van „binnenlandse bedrijfstak”, „soortgelijke produkten van de binnenlandse bedrijfstak” of soortgelijke termen onverlet, waar ze ook worden toegepast.

    ( ) Wat de oorsprongsregels betreft die op overheidsopdrachten van toepassing zijn, worden bij deze bepaling geen verplichtingen ingesteld die niet reeds op grond van de GATT 1994 op de Leden rusten.

    ( ) Wat verzoeken betreft die binnen het jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst worden gedaan, zijn de leden slechts gehouden de verklaringen zo spoedig mogelijk af te geven.

    ( ) Wordt het ad-valorem-percentage toegepast, dan wordt de wijze van berekening van dit percentage ook in de oorsprongsregels aangegeven.

    ( ) Wordt het criterium van het produktie- of het be- of verwerkingsproces toegepast, dan moet het proces dat oorsprong verleent nauwkeurig worden angegeven.

    ( ) Hierbij zal tevens aandacht worden besteed aan de regelingen van geschillen in verband met de indeling in het douanetarief.

    ( ) In het eerste jaar dat de WTO-Overeenkomst van kracht is, moeten deze verklaringen zo spoedig mogelijk worden afgegeven.

    ( ) Die welke worden aangeduid met de term „lvergunningen” alsmede andere soortgelijke administratieve procedures.

    ( ) Geen enkele bepaling van deze Overeenkomst mag zo worden opgevat dat op grond van deze Overeenkomst twijfel bestaat over de grondslag, het toepassingsgebied of de geldigheidsduur van een door middel van een vergunningprocedure toegepaste maatregel.

    ( ) Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt de term „lregeringen” geacht de bevoegde autoriteiten van de Europese Gemeenschappen te omvatten.

    ( ) De procedures inzake invoervergunningen waarvoor borgstelling is vereist en die geen beperkende invloed op de invoer hebben, moeten worden geacht te vallen onder de bepalingen van de leden 1 en 2.

    ( ) Alle Leden die ontwikkelingslanden zijn, andere dan die welke Partij waren bij de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen van 12 april 1979, die door de voorschriften onder a) ii) en iii) specifieke moeilijkheden ondervinden, kunnen na kennisgeving aan het Comité de toepassing van het bepaalde in deze alinea's uitstellen voor een periode van ten hoogste twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop de WTO-Overeenkomst voor die leden in werking treedt.

    ( ) Soms „lhouders van contingenten” genoemd.

    ( ) Oorspronkelijk rondgedeeld als document L/3515 van 23 maart 1971 van GATT 1947.

    ( ) Overeenkomstig artikel XVI van de GATT 1994 (ad artikel XVI) en het bepaalde in de bijlagen I tot en met III van deze Overeenkomst, wordt de vrijstelling, ten behoeve van een exportprodukt, van rechten en belastingen die worden geheven op het soortgelijke produkt dat voor binnenlands gebruik is bestemd, of de terugbetaling of kwijtschelding van deze rechten en belastingen voor bedragen die niet hoger zijn dan de gestorte of verschuldigde bedragen, niet als subsidie beschouwd.

    ( ) Onder de hier genoemde objectieve criteria of voorwaarden worden criteria of voorwaarden verstaan die bepaalde ondernemingen niet ten opzichte van andere begunstigen en die economisch van aard en horizontaal van toepassing zijn, zoals het aantal werknemers of de grootte van de onderneming.

    ( ) In dit verband wordt met name de frequentie waarmee aanvragen om subsidies worden afgewezen of ingewilligd en de redenen daarvan in aanmerking genomen.

    ( ) Aan deze norm wordt voldaan wanneer uit de feiten blijkt dat de toekenning van een subsidie, zonder dat deze rechtens van exportprestaties afhankelijk is, in feite gebonden is aan de bestaande of verwachte export of van exportinkomsten. Het feit alleen dat een subsidie aan ondernemingen wordt toegekend die exporteren is op zich niet voldoende om te concluderen dat deze subsidie een exportsubsidie in de zin van deze bepaling is.

    ( ) Maatregelen die volgens bijlage I niet als exportsubsidies kunnen worden aangemerkt zijn volgens deze of enige andere bepaling van deze Overeenkomst niet verboden.

    ( ) Alle in dit artikel genoemde temijnen kunnen in onderling overleg worden verlengd.

    ( ) Bij artikel 24 ingesteld.

    ( ) Indien er in deze periode geen vergadering van het DSB is voorzien, komt het DSB speciaal voor dit doel bijeen.

    ( ) Dit betekent niet dat, omdat het om verboden subsidies gaat, tegenmaatregelen zijn toegestaan die niet in verhouding tot de maatregelen staan.

    ( ) Dit betekent niet dat, omdat het om verboden subsidies gaat, tegenmaatregelen zijn toegestaan die niet in verhouding tot de maatregelen staan.

    ( ) De term „schade voor de binnenlandse bedrijfstak” wordt hier in dezelfde zin gebruikt als in deel V.

    ( ) De term „teniet gedaan of uitgehold” wordt in deze Overeenkomst in dezelfde zin gebruikt als in de desbetreffende bepalingen van de GATT 1994, en of voordelen worden tenietgedaan of uitgehold wordt overeenkomstig de praktische toepassing van deze bepalingen vastgesteld.

    ( ) Onder de „ernstige schade” in deze Overeenkomst wordt hetzelfde verstaan als onder „ernstig nadeel” in artikel XVI, lid 1, van de GATT 1994, en wordt ook „dreigende ernstige schade” verstaan.

    ( ) De totale, in waarde uitgedrukte subsidiëring wordt overeenkomstig bijlage IV berekend.

    ( ) Daar verwacht wordt dat voor burgerluchtvaartuigen bijzondere multilaterale regels zullen worden opgesteld, is de in deze alinea genoemde drempel niet op deze luchtvaartuigen van toepassing.

    ( ) De Leden erkennen dat indien een op royalties gebaseerde financiering voor een programma voor de bouw van burgerluchtvaartuigen niet volledig wordt terugbetaald daar het niveau van de verkoop niet aan de verwachtingen voldoet, dit op zich geen ernstige schade in de zin van deze alinea inhoudt.

    ( ) Tenzij op de betrokken grondstof of het betrokken basisprodukt multilateraal overeengekomen bijzondere regels van toepassing zijn.

    ( ) Het feit dat bepaalde omstandigheden in dit lid zijn genoemd verleent deze op zich geen juridische status in de zin van de GATT 1994 of van deze Overeenkomst. Deze omstandigheden mogen niet op zich staan, zich sporadisch voordoen of anderszins zonder betekenis zijn.

    ( ) Alle in dit artikel genoemde termijnen kunnen in onderling overleg worden verlengd.

    ( ) Indien er in deze periode geen vergadering van het DSB is voorzien, komt het DSB speciaal voor dit doel bijeen.

    ( ) Erkend wordt dat het een wijdverbreide praktijk van de Leden is overheidssteun voor uiteenlopende doeleinden te verlenen en dat het loutere feit dat zulke steun volgens de bepalingen van dit artikel niet als steun kan worden beschouwd waartegen geen actie kan worden ingesteld op zich het vermogen van Leden om die steun te verlenen niet beperkt.

    ( ) Deze alinea is niet van toepassing op burgerluchtvaartuigen, daar verwacht wordt dat voor dit produkt bijzondere multilaterale regels zullen worden opgesteld.

    ( ) Uiterlijk 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst onderzoekt de bij artikel 24 ingestelde Commissie Subsidies en Compenserende Maatregelen (in deze Overeenkomst „Commissie” genoemd) de werking van het bepaalde in lid 2, onder a), ten einde, zo nodig, wijzigingen aan te brengen om de werking van deze bepalingen te verbeteren. Bij het overwegen van mogelijke wijzigingen, zal de Commissie de definities van de in deze alinea omschreven categorieën zorgvuldig onderzoeken, in het licht van de ervaring van Leden met de werking van onderzoeksprogramma's en de werkzaamheden van andere internationale instellingen.

    ( ) De bepalingen in deze Overeenkomst zijn niet van toepassing op fundamenteel onderzoek dat op onafhankelijke wijze door instellingen voor hoger onderwijs of onderzoekinstellingen wordt uitgevoerd. Onder „fundamenteel onderzoek” wordt een uitbreiding van de algemene wetenschappelijke en technische kennis verstaan zonder industriële of commerciële doelstellingen.

    ( ) Het toegestane niveau van de in deze alinea bedoelde steun waartegen geen actie kan worden ingesteld, wordt vastgesteld aan de hand van de totale in aanmerking te nemen kosten die tijdens de looptijd van een afzonderlijk project zijn ontstaan.

    ( ) Onder „industrieel onderzoek” wordt geprogrammeerd of kritisch onderzoek verstaan dat gericht is op het opdoen van nieuwe kennis met het doel deze kennis bij de ontwikkeling van nieuwe produkten, processen of diensten te gebruiken, of om bestaande produkten, processen of diensten aanmerkelijk te verbeteren.

    ( ) Onder „pre-concurrentiële ontwikkeling” wordt verstaan de omzetting van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema's of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde produkten, processen of diensten, of deze nu voor verkoop of gebruik zijn bestemd, met inbegrip van de fabricage van een eerste prototype dat niet voor commerciële doeleinden kan worden aangewend. Voorts kan daaronder de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve produkten, processen of diensten worden verstaan en eerste demonstratie- of modelprojecten, voor zover deze projecten niet voor industriële toepassing of commerciële exploitatie kunnen worden gebruikt of geschikt gemaakt. Daaronder wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijzigingen van bestaande produkten, produktielijnen, fabricageprocessen of diensten en andere courante werkzaamheden, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen zijn.

    ( ) Wat programma's betreft die betrekking hebben op industrieel onderzoek en pre-concurrentiële ontwikkeling, mag het niveau van steun waartegen geen actie kan worden ingesteld niet meer bedragen dan het gewone gemiddelde van de toegestane niveaus van steun waartegen geen actie kan worden ingesteld dat op deze twee categorieën van toepassing is, berekend aan de hand van de in aanmerking te nemen kosten als onder i) tot en met v) van deze alinea uiteengezet.

    ( ) Onder „algemeen kader van regionale ontwikkeling” wordt verstaan dat de regionale subsidieprogramma's deel uitmaken van een innerlijk samenhangend, algemeen regionaal ontwikkelingsbeleid en dat de subsidies voor regionale ontwikkeling niet aan geïsoleerde geografische punten worden toegekend die geen of vrijwel geen invloed hebben op de ontwikkeling van een regio.

    ( ) Onder „bestaande uitrusting” wordt uitrusting verstaan die wanneer de nieuwe milieu-eisen worden ingesteld ten minste twee jaar in gebruik is.

    ( ) Erkend wordt dat niets in deze bepaling ertoe verplicht vertrouwelijke gegevens, waaronder zakengeheimen, mede te delen.

    ( ) Behalve op deel V kan ook een beroep worden gedaan op de delen II en III. Wat betreft de gevolgen van een bepaalde subsidie op de binnenlandse markt van het importerende Lid, is slechts één vorm van bescherming mogelijk, namelijk een compenserend recht indien aan de eisen van deel V is voldaan, of een tegenmaatregel op grond van artikel 4 of artikel 7. Voor maatregelen waartegen ingevolge deel IV geen actie worden ingesteld, kan geen beroep worden gedaan op de delen III en V. De in artikel 8, lid 1, onder a), bedoelde maatregelen kunnen echter worden onderzocht ten einde vast te stellen of zij al dan niet specifiek zijn in de zin van artikel 2. In geval van een in artikel 8, lid 2, bedoelde subsidie die in het kader van een regeling is verleend die niet is aangemeld overeenkomstig artikel 8, lid 3, kan bovendien op de delen III of V een beroep worden gedaan, maar een dergelijke subsidie zal als een subsidie worden beschouwd waartegen geen actie kan worden ingesteld indien deze aan de normen van artikel 8, lid 2, blijkt te voldoen.

    ( ) Onder „compenserend recht” wordt een bijzonder recht verstaan dat geheven wordt om een subsidie te compenseren die rechtstreeks of onrechtstreeks voor de vervaardiging, de produktie of de uitvoer van een produkt is verleend, zoals bepaald in artikel VI, lid 3, van de GATT 1994.

    ( ) Onder „geopend” wordt hierna de procedurele handeling verstaan waarmee een Lid formeel een in artikel 11 bedoeld onderzoek begint.

    ( ) In het geval van gefragmenteerde bedrijfstakken met een zeer groot aantal producenten, kunnen de autoriteiten door middel van statistisch significante steekproeven vaststellen of het verzoek wordt gesteund.

    ( ) De Leden zijn zich ervan bewust dat een verzoek op grond van lid 1 op het grondgebied van bepaalde Leden kan worden ingediend of gesteund door werknemers van de binnenlandse producenten van het soortgelijke produkt of vertegenwoordigers van deze werknemers.

    ( ) In het algemeen wordt de termijn voor exporteurs berekend vanaf de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel geacht wordt te zijn ontvangen binnen één week nadat hij aan de respondent of via de geëigende diplomatieke vertegenwoordigers van het exporterende Lid is toegezonden of, in geval van een afzonderlijk douanegebied dat Lid is van de WTO, een officiële vertegenwoordiger van het gebied van uitvoer.

    ( ) Is het aantal betrokken exporteurs bijzonder groot, dan behoeft de volledige tekst van het verzoek slechts te worden toegezonden aan de autoriteiten van het exporterende Lid of de desbetreffende handelsvereniging die kopieën aan de betrokken exporteurs dient toe te zenden.

    ( ) De Leden zijn zich ervan bewust dat op het grondgebied van bepaalde Leden bekendmaking bij een nauw omschreven conservatoir bevelschrift verplicht kan zijn.

    ( ) De Leden zijn het erover eens dat verzoeken om vertrouwelijke behandeling niet willekeurig van de hand mogen worden gewezen en dat de met onderzoek belaste autoriteiten de geheimhoudingsplicht slechts kunnen opheffen voor gegevens die voor de procedure relevant zijn.

    ( ) Ingevolge dit lid is het vooral van belang dat geen positieve conclusies worden getrokken, of deze nu voorlopig of definitief zijn, zonder dat er een redelijke gelegenheid tot overleg is geweest. Dit overleg kan de basis vormen voor procedures op grond van deel II, III of X.

    ( ) In deze overeenkomst wordt onder „schade”, tenzij anders bepaald, verstaan aanmerkelijke schade die een binnenlandse bedrijfstak lijdt, aanmerkelijke schade die een binnenlandse bedrijfstak dreigt te lijden of de aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een binnenlandse bedrijfstak en wordt dit begrip overeenkomstig de bepalingen van dit artikel geïnterpreteerd.

    ( ) In deze Overeenkomst wordt onder „soortgelijk produkt” verstaan een produkt dat identiek is, dat wil zeggen in alle opzichten gelijk aan het onderzochte produkt of, bij gebreke van een dergelijk produkt, een ander produkt dat, hoewel het niet in alle opzichten gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het onderzochte produkt.

    ( ) Zoals omschreven in de leden 2 en 4.

    ( ) Voor de toepassing van dit lid worden producenten uitsluitend geacht met exporteurs of importeurs gelieerd te zijn indien a) een van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over de andere of indien b) een derde rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over hen beiden, of indien c) zij samen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap hebben over een derde, voor zover er redenen zijn om aan te nemen of te vermoeden dat de gelieerde producent zich door deze banden anders gedraagt dan een niet-gelieerde producent. Voor de toepassing van dit lid wordt een bedrijf geacht zeggenschap te hebben over een ander bedrijf wanneer het ene bedrijf rechtens of feitelijk in een positie is het handelen van het andere bedrijf te beperken of te leiden.

    ( ) Het woord „kan” betekent niet dat de procedure kan worden voortgezet terwijl terzelfder tijd een verbintenis wordt uitgevoerd behoudens lid 4.

    ( ) Voor de toepassing van dit lid, worden onder „belanghebbenden in het binnenland” ook consumenten en industriële gebruikers van het onderzochte importprodukt verstaan.

    ( ) Onder „heffen” wordt in deze Overeenkomst de definitieve instelling of inning van een recht of belasting verstaan.

    ( ) Wordt de hoogte van het compenserend recht op retrospectieve basis vastgesteld, dan is de conclusie van de meest recente procedure dat geen recht behoeft te worden geheven voor de autoriteiten op zich geen reden het definitieve recht in te trekken.

    ( ) Indien de autoriteiten gegevens en uitleg ingevolge dit artikel in een afzonderlijk verslag verstrekken, zien ze erop toe dat het publiek dit verslag gemakkelijk kan verkrijgen.

    ( ) Het Comité stelt een werkgroep in om de vorm en inhoud van de vragenlijst die in BISD 9S/193-194 is opgenomen, opnieuw te onderzoeken.

    ( ) Voor een Lid dat een ontwikkelingsland is dat op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst geen subsidies toekent, is dit lid van toepassing uitgaande van het niveau van de in 1986 verleende exportsubsidies.

    ( ) Dit lid heeft niet ten doel te verhinderen dat in voorkomend geval maatregelen worden genomen op grond van andere bepalingen van de GATT 1994.

    ( ) Onder „commercieel verkrijgbaar” wordt verstaan dat vrij tussen binnenlandse en importgoederen kan worden gekozen

    ( ) Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder:

    „directe belastingen”: belastingen op lonen, winsten, rente, huursommen, royalties en alle andere vormen van inkomen alsmede belastingen op het bezit van onroerende goederen;

    „indirecte belastingen”: belastingen op de verkoop, accijnzen, omzetbelasting, belastingen over de toegevoegde waarde, belastingen op concessies, zegelrechten, overdrachtsbelastingen, belastingen op voorraden en uitrusting, alsmede belastingaanpassingen aan de grens en alle overige belastingen, met uitzondering van directe belastingen en invoerheffingen;

    „in voorafgaande stadia geheven indirecte belastingen”: belastingen geheven over goederen of diensten die direct of indirect bij de vervaardiging van het produkt zijn gebruikt;

    „in voorafgaande stadia geheven indirecte belastingen”: belastingen geheven over goederen of diensten die direct of indirect bij de vervaardiging van het produkt zijn gebruikt;

    „cumulatieve indirecte belastingen”: over meerdere stadia gespreide belastingen waarvoor geen regeling voor belastingtegoeden bestaat wanneer de in een bepaald produktiestadium aan belasting onderworpen goederen of diensten in een later produktiestadium worden gebruikt;

    „kwijtschelding van belastingen”: ook de terugbetaling van belastingen of belastingaftrek;

    „kwijtschelding of terugbetaling van rechten”: ook de volledige of gedeeltelijke vrijstelling of uitstel van betaling van invoerrechten.

    ( ) De Leden erkennen dat uitstel van betaling niet noodzakelijkerwijs een exportsubsidie inhoudt, bijvoorbeeld wanneer een normale rente in rekening wordt gebracht. De Leden bevestigen het beginsel dat de prijzen van goederen in transacties tussen exportondernemingen en buitenlandse afnemers waarover zij zeggenschap hebben of waarover dezelfde persoon of onderneming zeggenschap heeft voor belastingdoeleinden de prijzen moeten zijn die tussen onafhankelijke ondernemingen worden toegepast onder voorwaarden van vrije concurrentie. Elk Lid kan de aandacht van een ander Lid op administratieve of andere praktijken vestigen die met dit beginsel in strijd kunnen zijn en waardoor bij exporttransacties aanzienlijk minder directe belastingen worden betaald. Onder dergelijke omstandigheden zullen de Leden normalerwijze trachten hun geschillen op te lossen door gebruikmaking van de mogelijkheden die bestaande bilaterale belastingovereenkomsten of andere speciale internationale regelingen bieden, onverminderd de rechten en plichten van de Leden op grond van de GATT 1994, met inbegrip van het in de voorafgaande zin ingestelde recht van overleg.

    Lid e) strekt er niet toe de mogelijkheid van een Lid te beperken maatregelen te nemen met het oog op het vermijden van dubbele belasting op inkomsten van zijn ondernemingen of van ondernemingen van een ander Lid uit buitenlandse bron.

    ( ) Punt h) is niet van toepassing op stelsels van belasting over de toegevoegde waarde en daarvoor in de plaats tredende belastingaanpassingen aan de grens; het probleem van de te grote vermindering van de belasting over de toegevoegde waarde wordt uitsluitend in punt g) behandeld.

    ( ) In het produktieproces verbruikte produktiemiddelen zijn middelen die daarin fysiek zijn opgenomen, energie, brandstof en olie die bij het produktieproces worden gebruikt en katalysatoren die bij de verkrijging van het exportprodukt worden verbruikt.

    ( ) De Leden dienen zo nodig tot een regeling te komen over zaken die in deze bijlage niet zijn vermeld of die voor de toepassing van artikel 6, lid 1, onder a), verdere opheldering behoeven.

    ( ) Het subsidieontvangende bedrijf is een bedrijf op het grondgebied van het subsidieverlenende Lid.

    ( ) Voor belastinggerelateerde subsidies is de waarde van het produkt de totale waarde van de omzet van het subsidieontvangende bedrijf in het belastingjaar waarin dit bedrijf voordeel had bij de belastinggerelateerde subsidie.

    ( ) Onder „aanvangsfase” wordt ook de fase verstaan waarin financiële verplichtingen zijn aangegaan voor de ontwikkeling van een produkt of de bouw van installaties voor de vervaardiging van produkten waarop de subsidie van toepassing is, ook al is nog niet met de produktie begonnen.

    ( ) Wanneer het bestaan van ernstige schade moet worden aangetoond.

    ( ) Bij het verzamelen van inlichtingen door het DSB dient rekening te worden gehouden met de plicht tot bescherming van gegevens die van nature vertrouwelijk zijn of die op vertrouwelijke basis door een bij deze procedure betrokken Lid worden verstrekt.

    ( ) De opname van ontwikkelingslanden die Lid zijn in de lijst in lid b) is gebaseerd op de meest recente gegevens van de Wereldbank over het BNP per hoofd van de bevolking.

    ( 1 ) Voor alle duidelijkheid: de aquacultuur en de binnenwatervisserij zijn van het toepassingsgebied van deze overeenkomst uitgesloten.

    ( 2 ) Voor alle duidelijkheid: tussen overheden verrichte betalingen in het kader van overeenkomsten inzake toegang tot visserij worden niet beschouwd als subsidies in de zin van deze overeenkomst.

    ( 3 ) Voor alle duidelijkheid: voor de toepassing van deze overeenkomst wordt een subsidie toegerekend aan het Lid dat de subsidie verleent, ongeacht de vlag waaronder het betrokken vaartuig vaart of het register waarin het is ingeschreven dan wel de nationaliteit van de ontvanger.

    ( 4 ) Onder „illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij)” wordt verstaan de activiteiten bedoeld in punt 3 van het internationale actieplan om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, dat in 2001 is aangenomen door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO).

    ( 5 ) Voor de toepassing van artikel 3 wordt onder „exploitant” verstaan de exploitant in de zin van artikel 2, punt e), ten tijde van de overtreding inzake IOO-visserij. Voor alle duidelijkheid: het verbod op het verlenen of handhaven van subsidies voor exploitanten die betrokken zijn bij IOO-visserij, geldt voor subsidies die worden verstrekt voor visserij en visserijgerelateerde activiteiten op zee.

    ( 6 ) Niets in dit artikel mag zodanig worden uitgelegd dat de Leden verplicht zijn een onderzoek naar IOO-visserij in te stellen of vaststellingen inzake IOO-visserijactiviteiten te doen.

    ( 7 ) Niets in dit artikel mag zodanig worden uitgelegd dat afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheid van de op de lijst geplaatste entiteiten uit hoofde van de relevante internationale instrumenten of dat nieuwe rechten worden toegekend aan de op de lijst geplaatste entiteiten bij het doen van vaststellingen inzake IOO-visserij.

    ( 8 ) Niets in dit artikel mag zodanig worden uitgelegd dat een vaststelling inzake IOO-visserij wordt vertraagd of dat de rechtsgeldigheid of de afdwingbaarheid ervan wordt aangetast.

    ( 9 ) Dit kan bijvoorbeeld ook de mogelijkheid omvatten om in dialoog te treden of om gegevens schriftelijk uit te wisselen indien het Lid-vlaggenstaat of het subsidieverlenende Lid daarom verzoekt.

    ( 10 ) De sancties worden beëindigd in overeenstemming met de wettelijke voorschriften of de procedures van de instantie die de in artikel 3.2 bedoelde vaststelling heeft gedaan.

    ( 11 ) Voor de toepassing van dit lid wordt onder een biologisch duurzaam niveau verstaan het niveau dat wordt bepaald door een Lid-kuststaat dat jurisdictie heeft over het gebied waar de visserij of de visserijgerelateerde activiteit plaatsvindt, met gebruikmaking van referentiepunten zoals de maximale duurzame opbrengst (MDO) of andere referentiepunten, die in overeenstemming zijn met de voor de visserij beschikbare gegevens, dan wel door een betrokken ROVB of RAVB in de gebieden en voor de soorten die onder de bevoegdheid ervan vallen.

    ( 12 ) Voor de toepassing van artikel 8.1 verstrekken de Leden deze informatie naast alle informatie die vereist is uit hoofde van artikel 25 van de SCM-Overeenkomst en zoals bepaald in door het SCM-comité gebruikte vragenlijsten, bijvoorbeeld G/SCM/6/Rev.1.

    ( 13 ) Voor de Leden die tot de MOL’s behoren, en voor de Leden die ontwikkelingslanden zijn met een jaarlijks aandeel van niet meer dan 0,8 % in de wereldwijde productie uit de zeevangstvisserij volgens de meest recente gepubliceerde FAO-gegevens zoals verspreid door het WTO-secretariaat, kan de kennisgeving van de in deze alinea bedoelde aanvullende informatie om de vier jaar plaatsvinden.

    ( 14 ) Onder „gedeelde bestanden” wordt verstaan bestanden die in de EEZ’s van twee of meer Leden-kuststaten of zowel binnen de EEZ als in een gebied daarbuiten en grenzend daaraan voorkomen.

    ( 15 ) Voor meersoortenvisserij kan een Lid in plaats daarvan andere relevante en beschikbare vangstgegevens verstrekken.

    ( 16 ) Aan deze verplichting kan worden voldaan door een actuele elektronische link te verstrekken naar de officiële webpagina van het kennisgevende Lid of naar een andere passende officiële webpagina die deze informatie bevat.

    ( 17 ) Artikel XXIII, lid 1, punten b) en c), van de GATT 1994 en artikel 26 van het DSU zijn niet van toepassing op de beslechting van geschillen in het kader van de onderhavige overeenkomst.

    ( 18 ) Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „verboden subsidie” in artikel 4 van de SCM-Overeenkomst verstaan subsidies waarvoor de verbodsbepalingen van de artikelen 3, 4 of 5 van de onderhavige overeenkomst gelden.

    ( 19 ) Voor alle duidelijkheid: deze bepaling is niet van toepassing op economische of financiële crises.

    ( 20 ) Deze beperking geldt ook voor een overeenkomstig artikel 25 van het Memorandum van Overeenstemming inzake geschillenbeslechting benoemde arbiter.

    ( 21 ) Met inbegrip van de regels en procedures van ROVB’s en RAVB’s.

    ( 21 ) Een douane-unie kan een vrijwaringsmaatregel toepassen als instantie of namens een Lid-Staat. Wanneer een douane-unie een vrijwaringsmaatregel toepast als instantie moeten alle voorschriften voor het vaststellen van ernstige schade of de dreiging daarvan in de zin van deze Overeenkomst zijn gebaseerd op de voorwaarden die in de douane-unie als een geheel bestaan. Wanneer een vrijwaringsmaatregel wordt toegepast namens een Lid-Staat, moeten alle voorschriften voor de vaststelling van ernstige schade of de dreiging daarvan zijn gebaseerd op de voorwaarden die in die Lid-Staat bestaan en wordt de maatregel tot die Lid-Staat beperkt. Geen enkele bepaling van deze Overeenkomst doet af aan de interpretatie van het verband tussen artikel XIX en artikel XXIV, lid 8, van de GATT 1994.

    ( 21 ) Een Lid moet de Commissie Vrijwaringsmaatregelen onmiddellijk in kennis stellen van een op grond van artikel 9, lid 1, genomen maatregel.

    ( 21 ) Een invoercontingent dat in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van de GATT 1994 en deze Overeenkomst als vrijwaringsmaatregel wordt gebruikt, mag, met wederzijdse instemming, door het exporterend Lid worden toegepast.

    ( 21 ) Voorbeelden van soortgelijke maatregelen zijn uitvoerbeperkingen, systemen voor toezicht op de export- of importprijzen, toezicht op de export of import, verplichte importkartels en vrije regelingen voor export- of importvergunningen die bescherming bieden.

    ( 21 ) De enige dergelijke uitzondering waarop de Europese Gemeenschappen recht hebben is in de bijlage van deze Overeenkomst vermeld.

    ( 21 ) Deze voorwaarde moet worden uitgelegd in termen van aantal sectoren, betrokken handelsvolume en dienstverleningsvormen. Om aan deze voorwaarde te voldoen, mag de overeenkomst niet bepalen dat een vorm van dienstverlening bij voorbaat is uitgesloten.

    ( 21 ) Het kenmerk van een dergelijke integratieovereenkomst is dat de burgers van betrokken partijen vrije toegang hebben tot de arbeidsmarkten van de partijen, en dat daarin ook bepalingen zijn opgenomen inzake lonen, andere arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid.

    ( 21 ) Onder „bevoegde internationale organisaties” worden de internationale organen bedoeld waarvan de bevoegde organen van ten minste alle Leden van de WTO lid kunnen worden.

    ( 21 ) De procedures op grond van lid 5 zijn dezelfde procedures als die van de GATT 1994.

    ( 21 ) De uitzondering betreffende de openbare orde mag slechts worden ingeroepen in geval van een daadwerkelijke en voldoende ernstige bedreiging van fundamentele maatschappelijke belangen.

    ( 21 ) Maatregelen die bedoeld zijn om directe belastingen op billijke en doeltreffende wijze te kunnen opleggen en innen omvatten maatregelen die een Lid op grond van zijn belastingstelsel neemt en die:

    i) 

    van toepassing zijn op dienstverleners die niet-ingezetenen zijn, gezien het feit dat de fiscale verplichtingen van niet-ingezetenen worden vastgesteld op grond van belastbare feiten die op het grondgebied van het Lid hun oorsprong vinden of geschieden; of

    ii) 

    van toepassing zijn op niet-ingezetenen om belastingen op het grondgebied van het Lid te kunnen opleggen en innen; of

    iii) 

    van toepassing zijn op niet-ingezetenen of ingezetenen ter voorkoming van belastingontwijking of -ontduiking, uitvoeringsbepalingen daarbij inbegrepen; of

    iv) 

    van toepassing zijn op gebruikers van diensten die op of vanaf het grondgebied van een ander Lid worden verleend om ervoor te zorgen dat. door die gebruiker verschuldigde belastingen die hun bron op het grondgebied van het Lid hebben, opgelegd of geïnd kunnen worden; of

    v) 

    een onderscheid maken tussen dienstverleners die belastingplichtig zijn ter zake van wereldwijd belastbare feiten en andere dienstverleners, gezien het verschil in de aard van de heffingsgrondslag tussen hen; of

    vi) 

    inkomen, winst, voordeel, verlies, aftrek of krediet van ingezeten personen of filialen, dan wel tussen gelieerde personen of filialen van dezelfde persoon vaststellen, toewijzen of omslaan, om de belastinggrondslag van het Lid te behouden.

    De belastingvoorwaarden of -concepten van artikel XIV, onder d), en deze voetnoot worden vastgesteld volgens de belastingdefinities en -concepten, dan wel gelijkwaardige of soortgelijke definities en concepten van het nationale recht van het Lid dat de maatregel neemt.

    ( 21 ) In een toekomstig werkprogramma zal worden bepaald hoe en binnen welke termijn over deze multilaterale disciplines zal worden onderhandeld.

    ( 21 ) Als een Lid een verbintenis betreffende markttoegang aangaat in verband met de verlening van een dienst door middel van de in artikel I, lid 2, onder a), genoemde verleningsvormen en grensoverschrijdend kapitaalverkeer een wezenlijk onderdeel van deze dienst uitmaakt, is dit Lid daardoor gehouden dit kapitaalverkeer toe te laten. Als een Lid een verbintenis betreffende markttoegang aangaat in verband met de verlening van een dienst door middel van de in artikel I, lid 2, onder c), genoemde verleningsvormen, is het Lid daardoor gehouden de daarmee verband houdende overmakingen van kapitaal naar zijn grondgebied toe te laten.

    ( 21 ) Lid 2, onder c), is niet van toepassing op maatregelen van een Lid die de input voor de verlening van een dienst beperken.

    ( 21 ) De op grond van dit artikel aangegane specifieke verbintenissen worden niet zodanig uitgelegd dat een Lid verplicht is tot compensatie van concurrentienadelen die inherent zijn aan het buitenlandse karakter van de desbetreffende diensten of dienstverleners.

    ( 21 ) Wat betreft de overeenkomsten ter vermijding van dubbele belastingheffing die op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst reeds bestaan, kan een dergelijke kwestie alleen met instemming van beide partijen bij die overeenkomst voor de Raad voor de Handel in Diensten worden gebracht.

    ( 21 ) Wanneer de dienst niet direct door een rechtspersoon wordt verleend maar via andere vormen van commerciële aanwezigheid, zoals een filiaal of vertegenwoordigingskantoor, wordt de dienstverlener (d.w.z. de rechtspersoon) niettemin via deze aanwezigheid behandeld op de wijze die in de Overeenkomst voor dienstverleners is voorzien. Deze behandeling wordt uitgebreid tot de aanwezigheid via welke de dienst wordt verleend en behoeft niet te worden uitgebreid tot andere onderdelen van de verlener die buiten het grondgebied waar de dienst wordt verleend, gevestigd zijn.

    ( 21 ) Het loutere feit dat voor natuurlijke personen van bepaalde Leden wel, en voor natuurlijke personen van andere Leden geen visum wordt geëist, wordt niet beschouwd als het uithollen of teniet doen van de voordelen die uit een specifieke verbintenis voortvloeien.

    ( 21 ) Dit punt moet in die zin worden uitgelegd dat ieder Lid erop toeziet dat de verplichtingen van deze bijlage jegens leveranciers van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten worden nagekomen en alle maatregelen neemt die daarvoor noodzakelijk zijn.

    ( 21 ) De uitdrukking „niet-discriminerend” verwijst naar de behandeling als meestbegunstigde natie en de nationale behandeling als in de Overeenkomst gedefinieerd en verwijst ook naar het sectorspecifieke gebruik van de term in de zin van „voorwaarden die niet ongunstiger zijn dan die onder soortgelijke omstandigheden aan andere gebruikers van soortgelijke openbare telecommunicatienetwerken en -diensten worden opgelegd”.

    ( 21 ) Wanneer in deze Overeenkomst wordt verwezen naar „onderdanen” worden deze, in het geval van een afzonderlijk douanegebied dat Lid is van de WTO, geacht te zijn natuurlijke personen óf rechtspersonen die in dat douanegebied zijn gevestigd of aldaar een echte en daadwerkelijke industriële of commerciële vestiging hebben.

    ( 21 ) In deze Overeenkomst wordt onder „Verdrag van Parijs” verstaan het Verdrag tot bescherming van de industriële eigendom; onder „Verdrag van Parijs (1967)” wordt verstaan de Akte van Stockholm bij dit Verdrag van 14 juli 1967. Onder „Berner Conventie” wordt verstaan de Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst; onder „Berner Conventie (1971)” wordt verstaan de Akte van Parijs bij deze Conventie van 24 juli 1971. Onder „Verdrag van Rome” wordt verstaan het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, aangenomen te Rome op 26 oktober 1961. Onder „Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen” (IPIC-Verdrag) wordt verstaan het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen, aangenomen te Washington op 26 mei 1989. Onder „WTO-Overeenkomst” wordt verstaan de overeenkomst tot oprichting van de WTO.

    ( 21 ) Voor de toepassing van de artikelen 3 en 4 van deze Overeenkomst omvat bescherming alle aangelegenheden die van invloed zijn op het bestaan, de verwerving, reikwijdte, instandhouding en handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom, alsmede de specifiek in deze Overeenkomst behandelde aangelegenheden die van invloed zijn op het gebruik van deze rechten.

    ( 21 ) Niettegenstaande de eerste volzin van artikel 42 kunnen Leden met betrekking tot deze verplichtingen ook voorzien in administratieve maatregelen om deze te doen naleven.

    ( 21 ) Voor de toepassing van dit artikel kunnen de uitdrukkingen „uitvinderswerkzaamheid” en „industrieel kunnen worden toegepast” door een Lid geacht worden synoniem te zijn met de uitdrukkingen „niet voor de hand liggend” respectievelijk „nuttig”.

    ( 21 ) Dit recht is, evenals alle andere krachtens deze Overeenkomst verleende rechten met betrekking tot het gebruik, de verkoop, de invoer of andere distributie van goederen, onderworpen aan de bepalingen van artikel 6.

    ( 21 ) Onder „ander gebruik” wordt verstaan ander gebruik dan dat wat is toegestaan krachtens artikel 30.

    ( 21 ) Er bestaat overeenstemming over het feit dat de Leden die geen stelsel van eigen verlening bezitten, kunnen bepalen dat de beschermingsduur wordt berekend vanaf de datum van indiening in het stelsel van eigen verlening.

    ( 21 ) De uitdrukking „houder van het recht” in deze titel wordt geacht dezelfde betekenis te hebben als de uitdrukking „rechthebbende” in het IPIC-Verdrag.

    ( 21 ) Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder „een wijze die strijdig is met eerlijke handelsgebruiken” verstaan ten minste gedragingen zoals contractbreuk, misbruik van vertrouwen en aansporing tot overtreding en omvat dit de verwerving van niet openbaar gemaakte informatie door derden die wisten, of ernstig nalatig waren doordat zij niet wisten, dat van zulke praktijken gebruik werd gemaakt bij de verwerving.

    ( 21 ) Voor de toepassing van dit deel omvat de uitdrukking „houder van rechten” mede verbonden en verenigingen die bevoegd zijn zodanige rechten te doen gelden.

    ( 21 ) Wanneer een Lid alle controles op het vervoer van goederen over zijn grens met een ander Lid waarmede het deel uitmaakt van een douane-unie heeft afgeschaft, wordt van dat Lid niet verlangd dat het de bepalingen van deze titel aan die grens toepast.

    ( 21 ) Er bestaat overeenstemming over het feit dat er geen verplichting bestaat om deze procedures toe te passen op de invoer van goederen die door de houder van het recht of met diens toestemming in een ander land op de markt worden gebracht, dan wel op goederen in doorvoer.

    ( 21 ) Voor de toepassing van deze Overeenkomst:

    a) 

    wordt onder „nagemaakte merkartikelen” verstaan alle goederen, met inbegrip van verpakking, die zonder toestemming een handelsmerk dragen dat identiek is met het rechtsgeldig met betrekking tot deze goederen ingeschreven handelsmerk, of dat in essentiële aspecten niet van dat handelsmerk kan worden onderscheiden, en dat daardoor inbreuk maakt op de rechten van de houder van het handelsmerk in kwestie ingevolge het recht van het land van invoer;

    b) 

    wordt onder „onrechtmatig gereproduceerde goederen waarop een auteursrecht rust” verstaan kopieën die zijn gemaakt zonder toestemming van de houder van het recht of de naar behoren door hem gemachtigde persoon in het land van produktie en die direct of indirect van een artikel zijn gemaakt, wanneer het maken van die kopie een inbreuk op een auteursrecht of een naburig recht zou hebben gevormd ingevolge het recht van het land van invoer.

    ( 21 ) Het DSB wordt geacht bij consensus een beslissing te hebben genomen aangaande een kwestie die aan het orgaan is voorgelegd indien geen enkel Lid dat op desbetreffende bijeenkomst aanwezig is, formeel bezwaar maakt tegen de voorgestelde beslissing.

    ( 21 ) Dit lid geldt ook voor geschillen ten aanzien waarvan de rapporten van de panels niet zijn aangenomen of niet volledig ten uitvoer zijn gelegd.

    ( 21 ) Wanneer de bepalingen van een andere vermelde overeenkomst betreffende maatregelen die door regionale of plaatselijke overheden of autoriteiten op het grondgebied van een Lid worden genomen, afwijken van de bepalingen van dit lid, hebben de bepalingen van die andere vermelde overeenkomst voorrang.

    ( 21 ) De desbetreffende bepalingen inzake overleg in de vermelde overeenkomsten zijn de volgende: Overeenkomst inzake de landbouw, artikel 19; Overeenkomst inzake de toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen, artikel 11, eerste lid; Overeenkomst inzake textiel- en kledingprodukten, artikel 8, vierde lid; Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, artikel 14, eerste lid; Overeenkomst inzake met de handel verband houdende investeringsmaatregelen, artikel 8; Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT-Overeenkomst van 1994, artikel 17, tweede lid; Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de GATT-Overeenkomst van 1994, artikel 19, tweede lid; Overeenkomst inzake inspectie vóór verzending, artikel 7; Overeenkomst inzake de oorsprongsregels, artikel 7; Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen, artikel 6; Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, artikel 30; Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, artikel 14; Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, artikel 64, eerste lid, en overeenkomstige bepalingen inzake overleg in Plurilaterale Handelsovereenkomsten die zijn vastgesteld door de bevoegde organen van elke overeenkomst en ter kennis van het DSB zijn gebracht.

    ( 21 ) Indien de klager daarom verzoekt, wordt hiertoe binnen vijftien dagen na het verzoek een bijeenkomst van het DSB belegd, mits de bijeenkomst ten minste tien dagen van tevoren wordt aangekondigd.

    ( 21 ) Ingeval douane-unies of gemeenschappelijke markten partij bij het geschil zijn, geldt deze bepaling voor de staatsburgers van alle lidstaten van de douane-unie of gemeenschappelijke markt.

    ( 21 ) Indien binnen deze termijn geen bijeenkomst van het DSB is gepland op een tijdstip waarmee kan worden voldaan aan de vereisten van artikel 16, eerste en vierde lid, dient hiertoe een bijeenkomst van het DSB te worden belegd.

    ( 21 ) Indien binnen deze termijn geen bijeenkomst van het DSB is gepland, dient hiertoe een bijeenkomst van het DSB te worden belegd.

    ( 21 ) Het „betrokken Lid” is de partij bij het geschil waaraan de aanbevelingen van het panel of de Beroepsinstantie zijn gericht.

    ( 21 ) Wat betreft aanbevelingen in gevallen waarin geen sprake is van schending van de GATT-Overeenkomst van 1994 of van andere vermelde overeenkomsten, zie artikel 26.

    ( 21 ) Indien de partijen niet binnen tien dagen nadat de kwestie voor arbitrage is voorgelegd, overeenstemming kunnen bereiken over een arbiter, wordt de arbiter binnen tien dagen benoemd door de Directeur-generaal, na raadpleging van de partijen.

    ( 21 ) De term „arbiter” moet zodanig worden geïnterpreteerd, dat hieronder zowel een persoon als een groep kan worden verstaan.

    ( 21 ) De lijst in document MTN.GNS/W/120 bevat elf sectoren.

    ( 21 ) De term „arbiter” moet zodanig worden geïnterpreteerd, dat hieronder zowel een persoon als een groep kan worden verstaan.

    ( 21 ) De term „arbiter” moet zodanig worden geïnterpreteerd, dat hieronder zowel een persoon als een groep kan worden verstaan, alsook de leden van het oorspronkelijke panel wanneer deze als arbiter optreden.

    ( 21 ) Wanneer de bepalingen van een vermelde overeenkomst betreffende maatregelen genomen door regionale of plaatselijke overheden of autoriteiten op het grondgebied van een Lid bepalingen bevatten die afwijken van de bepalingen van dit lid, hebben de bepalingen van die vermelde overeenkomst voorrang.

    ( 21 ) Deze lijst brengt geen wijzigingen aan in de bestaande kennisgevingsvoorschriften in de Multilaterale Handelsovereenkomsten in bijlage 1 A bij de WTO-Overeenkomst of, in voorkomend geval, de Plurilaterale Handelsovereenkomsten in bijlage 4 bij de WTO-Overeenkomst.

    ( 21 ) For each Party, Appendix I is divided into five Annexes:

    — 
    Annex 1 contains central government entities.
    — 
    Annex 2 contains sub-central government entities.
    — 
    Annex 3 contains all other entities that procure in accordance with the provisions of this Agreement.
    — 
    Annex 4 specifies services, whether listed positively or negatively, covered by this Agreement.
    — 
    Annex 5 specifies covered construction services.

    Relevant thresholds are specified in each Party's Annexes.

    ( 21 ) This Agreement shall apply to any procurement contract for which the contract value is estimated to equal or exceed the threshold at the time of publication of the notice in accordance with Article IX.

    ( 21 ) For the purpose of this Agreement, a technical regulation is a document which lays down characteristics of a product or a service or their related processes and production methods, including the applicable administrative provisions, with which compliance is mandatory. It may also include or deal exclusively with terminology, symbols, packaging, marking or labelling requirements as they apply to a product, service, process or production method.

    ( 21 ) For the purpose of this Agreement, a standard is a document approved by a recognized body, that provides, for common and repeated use, rules, guidelines or characteristics for products or services or related processes and production methods, with which compliance is not mandatory. It may also include or deal exclusively with terminology, symbols, packaging, marking or labelling requirements as they apply to a product, service, process or production method.

    ( 21 ) It is the understanding that „existing equipment” includes software to the extent that the initial procurement of the software was covered by the Agreement.

    ( 21 ) Original development of a first product or service may include limited production or supply in order to incorporate the results of field testing and to demonstrate that the product or service is suitable for production or supply in quantity to acceptable quality standards. It does not extend to quantity production or supply to establish commercial viability or to recover research and development costs.

    ( 21 ) Offsets in government procurement are measures used to encourage local development or improve the balance-of-payments accounts by means of domestic content, licensing of technology, investment requirements, counter-trade or similar requirements.

    ( 21 ) For the purpose of this Agreement, the term „government” is deemed to include the competent authorities of the European Communities.

    ( 21 ) All provisions of the 1988 Agreement except the Preamble, Article VII and Article IX other than paragraphs 5(a) and (b) and paragraph 10.

    ( 21 ) In this Arrangement and in the Protocols annexed thereto, the term „country” is deemed to include the European Economic Community.

    ( 21 ) This preambular provision applies only among participants that are Contracting Parties to the GATT.

    ( 21 ) It is confirmed that the term „matter” in this paragraph includes any matter which is covered by multilateral agreements negotiated within the framework of the Multilateral Trade Negotiations, in particular those bearing on export and import measures. It is further confirmed that the provisions of Article IV:5 and this footnote are without prejudice to the rights and obligations of the parties to such agreements.

    ( 21 ) The terms „acceptance” or „accepted” as used in this Article include the completion of any domestic procedures necessary to implement the provisions of this Arrangement.

    ( 21 ) For the purpose of this Arrangement, the term „government” is deemed to include the competent authorities of the European Economic Community.

    ( 21 ) This provision applies only among participants that are Contracting Parties to the GATT.

    ( 21 ) Derived from the manufacture of butter and anhydrous milk fat.

    ( 21 ) Annex I (1) is not reproduced.

    ( 21 ) US$ 600 per metric ton since 1 October 1981.

    ( 21 ) US$ 830 per metric ton since 5 June 1985.

    ( 21 ) US$ 600 per metric ton since 1 October 1981.

    ( 21 ) As defined in Article 2.1 (c) of this Procotol.

    ( 21 ) See Annex l(b), „Schedule of price differentials according to milk fat content”. (Annex 1 (b) is not reproduced).

    ( 21 ) See Article 2.

    ( 21 ) See Annex I(c), „Register of Processes and Control Measures”. It is understood that exporters would be permitted to ship skimmed-milk powder and buttermilk powder for animal feed purposes in an unaltered state to importers which have nad their processes and control measures inserted in the Register. In this case, exporters world inform the Committee of their intention to ship unaltered skimmed-milk powder and or buttermilk powder for animal feed purposes to those importers which have their processes and control measures registered. (Annex I (c) is not reproduced).

    ( 21 ) Annex II(a) is not reproduced.

    ( 21 ) US$ 1 200 per metric ton since 5 June 1985.

    ( 21 ) US$ 1 000 per metric ton since 5 June 1985.

    ( 21 ) See Article 2.

    ( 21 ) Annex III(a) is not reproduced.

    ( 21 ) US$ 1 000 per metric ton since 1 October 1981.

    ( 21 ) See Article 2.

    ( 21 ) This provision applies only among GATT Contracting Parties.

    ( 21 ) Note: It is confirmed that the term „matter” in this paragraph includes any matter which is covered by multilateral agreements negotiated within the framework of the Multilateral Trade Negotiations, in particular those bearing on export and import measures. It is further confirmed that the provisions of Article IV, paragraph 6, and this footnote are without prejudice to the rights and obligations of the Parties to such agreements.

    ( 21 ) The terms „acceptance” or „accepted” as used in this Article include the completion of any domestic procedures necessary to implement the provisions of this Arrangement.

    ( 21 ) For the purpose of this Arrangement the term „government” is deemed to include the competent authorities of the European Economic Community.

    ( 21 ) This provision applies only among GATT contracting parties.

    Top