This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 01991L0068-20070101
Council Directive of 28 January 1991 on animal health conditions governing intra-Community trade in ovine and caprine animals (91/68/EEC)
Consolidated text: Richtlijn van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (91/68/EEG)
Richtlijn van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (91/68/EEG)
1991L0068 — NL — 01.01.2007 — 011.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PB L 046, 19.2.1991, p.19) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
L 74 |
42 |
17.3.1994 |
||
L 371 |
14 |
31.12.1994 |
||
L 102 |
63 |
12.4.2001 |
||
Richtlijn 2001/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 |
L 147 |
41 |
31.5.2001 |
|
L 91 |
31 |
6.4.2002 |
||
L 122 |
1 |
16.5.2003 |
||
L 169 |
51 |
8.7.2003 |
||
L 258 |
11 |
10.10.2003 |
||
L 248 |
1 |
22.7.2004 |
||
L 340 |
68 |
23.12.2005 |
||
L 363 |
352 |
20.12.2006 |
Gewijzigd bij:
C 241 |
21 |
29.8.1994 |
||
|
(aangepast door Besluit 95/1/EG, Euratom, EGKS van de Raad) |
L 001 |
1 |
.. |
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 28 januari 1991
inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten
(91/68/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,
Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ).
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),
Overwegende dat de harmonische werking van de gemeenschappelijke marktordening in de sector schapen en geiten niet het verwachte effect zal sorteren zolang het intracommunautaire handelsverkeer wordt belemmerd door verschillen tussen de Lid-Staten op het gebied van de diergezondheid;
Overwegende dat, om dit handelsverkeer te stimuleren, de bestaande verschillen uit de weg moeten worden geruimd en voor dit handelsverkeer in die dieren op communautair niveau voorschriften moeten worden vastgesteld; dat daardoor terzelfder tijd tot de totstandbrenging van de interne markt wordt bijgedragen;
Overwegende dat schapen en geiten slechts in het intracommunautaire handelsverkeer mogen worden gebracht, indien zij aan bepaalde veterinairrechtelijke eisen voldoen, ten einde de verspreiding van besmettelijke ziekten te voorkomen;
Overwegende dat moet worden voorzien in veterinairrechtelijke eisen die verschillen al naar gelang van het commerciële doel waarvoor deze dieren zijn bestemd;
Overwegende dat de gezondheidstoestand van de schapen en geiten niet op het gehele grondgebied van de Gemeenschap dezelfde is; dat voor de betrokken delen van het grondgebied moet worden verwezen naar het begrip „gebied” als omschreven in Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens ( 4 ), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/425/EEG ( 5 );
Overwegende dat het handelsverkeer tussen gebieden die uit gezondheidsoogpunt gelijkwaardige kenmerken vertonen, niet mag worden belemmerd;
Overwegende dat moet worden bepaald dat de Commissie, met inachtneming van de vooruitgang die bij de uitroeiing van bepaalde dierziekten in een bepaalde Lid-Staat is gemaakt, kan toestaan dat bijkomende garanties worden gevraagd die niet strenger mogen zijn dan de garanties die de Lid-Staat in nationaal verband toepast;
Overwegende dat, om verspreiding van besmettelijke ziekten te voorkomen, voorschriften moeten worden vastgesteld voor het vervoer van de dieren naar de plaats van bestemming;
Overwegende dat, om de inachtneming van de vastgestelde eisen te garanderen, moet worden bepaald dat door een officiële dierenarts een gezondheidscertificaat moet worden afgegeven dat de schapen en geiten tot de plaats van bestemming moet vergezellen;
Overwegende dat, met betrekking tot de organisatie en de consequenties van de door de Lid-Staten te verrichten controles en de toe te passen vrijwaringsmaatregelen, dient te worden verwezen naar de algemene voorschriften van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt;
Overwegende dat moet worden voorzien in de mogelijkheid dat de Commissie controles verricht;
Overwegende dat moet worden voorzien in een procedure waarbij tussen de Lid-Staten en de Commissie een nauwe en doelmatige samenwerking tot stand wordt gebracht in het kader van het Permanent Veterinair Comité,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bij deze richtlijn worden veterinairrechtelijke voorschriften vastgesteld voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten.
Artikel 2
a) De definities in artikel 2 van Richtlijn 90/425/EEG en in artikel 2 van Richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG ( 6 ) zijn, waar relevant, van toepassing.
b) Bovendien gelden voor de toepassing van deze richtlijn de volgende definities:
1. slachtschapen en slachtgeiten: schapen en geiten, bestemd om hetzij rechtstreeks hetzij via een erkend verzamelcentrum naar een slachthuis te worden geleid om daar te worden geslacht;
2. fokschapen en fokgeiten: andere dan de in de punten 1 en 3 genoemde schapen en geiten, bestemd om hetzij rechtstreeks hetzij via een erkend verzamelcentrum naar de plaats van bestemming te worden vervoerd, voor fok- en gebruiksdoeleinden;
3. mestschapen en mestgeiten: andere dan de in de punten 1 en 2 genoemde schapen en geiten, bestemd om hetzij rechtstreeks hetzij via een erkend verzamelcentrum naar de plaats van bestemming te worden vervoerd, om te worden vetgemest voor de slacht;
4. officieel brucellosevrije schapenhouderij of geitenhouderij: een bedrijf dat aan de in bijlage A, hoofdstuk 1, rubriek I vastgestelde voorwaarden voldoet;
5. brucellosevrije schapenhouderij of geitenhouderij: een bedrijf dat aan de in bijlage A, hoofdstuk 2, vastgestelde voorwaarden voldoet;
6. ziekte waarvoor een aangifteplicht bestaat: de in bijlage B, rubriek I, genoemde ziekten;
7. officiële dierenarts: door de bevoegde centrale autoriteit van de lidstaat aangewezen dierenarts;
8. bedrijf van oorsprong: een bedrijf waar de schapen en geiten conform deze richtlijn onafgebroken hebben verbleven en waarover een register wordt bijgehouden ten bewijze van het verblijf van de dieren; dit register kan door de bevoegde autoriteiten gecontroleerd worden;
9. verzamelcentrum: verzamelplaatsen en markten waar onder toezicht van een officiële dierenarts schapen en geiten van verschillende bedrijven worden samengebracht om een voor binnenlandse verplaatsing bestemde partij dieren te vormen;
10. erkend verzamelcentrum: bedrijfsruimten waar schapen en geiten van verschillende bedrijven worden samengebracht om een voor het intracommunautaire handelsverkeer bestemde partij dieren te vormen;
11. handelaar: natuurlijke of rechtspersoon die rechtstreeks of onrechtstreeks dieren koopt en verkoopt voor handelsdoeleinden, die een omzetsnelheid heeft en die de dieren uiterlijk 29 dagen na aankoop doorverkoopt of verplaatst van de ene bedrijfsruimte naar de andere of rechtstreeks naar een slachthuis waarvan hij geen eigenaar is;
12. bedrijfsruimte van een erkend handelaar: bedrijfsruimten die gebruikt worden door een handelaar als bedoeld onder punt 11 en door de bevoegde autoriteiten zijn erkend, waar schapen en geiten van verschillende bedrijven worden samengebracht om een voor het intracommunautaire handelsverkeer bestemde partij dieren te vormen;
13. vervoerder: natuurlijke of rechtspersoon als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 91/628/EEG;
14. gebied: gedeelte van het grondgebied van een lidstaat met een oppervlakte van ten minste 2 000 km2, dat door de bevoegde autoriteiten aan controle wordt onderworpen en dat ten minste één van de volgende administratieve gebieden omvat:
— België |
provincie/province |
— Duitsland: |
Regierungsbezirk |
— Denemarken: |
amt of island |
— Frankrijk: |
département |
— Italië: |
provincia |
— Luxemburg |
- |
— Nederland |
RVV-kring |
— Verenigd Koninkrijk: |
|
Engeland, Wales en Noord-Ierland: |
county |
Schotland: |
district of island area |
— Ierland |
county |
— Griekenland: |
íïìüò |
— Spanje: |
provincia |
— Portugal: |
|
vasteland: |
distrito |
overige gedeelten van het Portugese grondgebied: |
região autónoma |
— Oostenrijk: |
Bezirk |
— Zweden: |
län |
— Finland: |
lääni/län. |
— Bulgarije: |
област |
— Roemenië: |
județ. |
Artikel 3
1. Slachtschapen en -geiten mogen slechts voor het handelsverkeer worden bestemd indien zij aan de in de artikelen 4, 4 bis, 4 ter en 4 quater, vastgestelde voorwaarden voldoen.
2. Mestschapen en -geiten mogen slechts voor het handelsverkeer worden bestemd indien zij aan de in de artikelen 4, 4 bis, 4 ter en 5, vastgestelde voorwaarden voldoen, onverminderd eventuele aanvullende garanties op grond van de artikelen 7 en 8.
3. Fokschapen en -geiten mogen slechts voor het handelsverkeer worden bestemd indien zij aan de in de artikelen 4, 4 bis, 4 ter, 5 en 6, vastgestelde voorwaarden voldoen, onverminderd eventuele aanvullende garanties op grond van de artikelen 7 en 8.
4. In afwijking van het bepaalde in de leden 2 en 3 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van bestemming echter algemene of beperkte afwijkingen toestaan voor het verkeer van fok- en mestschapen en fok- en mestgeiten die uitsluitend bestemd zijn om tijdelijk in de nabijheid van de binnengrenzen van de Gemeenschap te worden geweid. De lidstaten die van deze mogelijkheid gebruikmaken, stellen de Commissie op de hoogte van de inhoud van de toegestane afwijkingen.
5. De in deze richtlijn bedoelde schapen en geiten mogen tussen het moment waarop zij het bedrijf van oorsprong verlaten en dat waarop zij op de plaats van bestemming aankomen, op geen enkel moment in aanraking komen met andere evenhoevige dieren, behalve met dieren die dezelfde gezondheidsstatus hebben.
Artikel 4
1. De lidstaten zien erop toe dat schapen en geiten:
a) worden geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig de communautaire wetgeving;
b) door een officiële dierenarts in de laatste 24 uur vóór het laden worden geïnspecteerd en daarbij geen klinische ziekteverschijnselen vertonen;
c) niet komen van een bedrijf waarvoor om veterinairrechtelijke redenen een verbodsmaatregel is vastgesteld, noch in contact zijn geweest met dieren van een dergelijk bedrijf; nadat het laatste dier dat besmet was met of vatbaar is voor een van de onder i), ii), of iii), genoemde ziekten, is geslacht en/of opgeruimd, is de verbodsmaatregel van toepassing gedurende ten minste:
i) 42 dagen in geval van brucellose,
ii) 30 dagen in geval van rabiës,
iii) 15 dagen in geval van miltvuur;
d) niet komen van een bedrijf in een gebied waarvoor om gezondheidsredenen een verbodsmaatregel of een beperkende maatregel is ingesteld voor de betrokken soort overeenkomstig de communautaire en/of nationale wetgeving, of in contact zijn geweest met dieren van een dergelijk bedrijf;
e) geen dieren zijn waarvoor veterinairrechtelijke beperkingen gelden op grond van de communautaire wetgeving inzake mond- en klauwzeer, noch dieren die tegen mond- en klauwzeer zijn gevaccineerd.
2. De lidstaten zien erop toe dat de volgende dieren niet in het handelsverkeer worden gebracht:
a) schapen en geiten die eventueel moeten worden geslacht in het kader van een nationaal programma voor de uitroeiing van dierziekten die niet zijn vermeld in bijlage C bij Richtlijn 90/425/EEG, noch in bijlage B, rubriek I, bij de onderhavige richtlijn;
b) schapen en geiten die om gezondheidsredenen of om veterinairrechtelijke redenen die op grond van artikel 30 van het Verdrag gerechtvaardigd zijn, op hun eigen grondgebied niet in de handel mogen worden gebracht.
3. De lidstaten zien erop toe dat schapen en geiten:
a) hetzij op het grondgebied van de Gemeenschap zijn geboren en daar sedert hun geboorte zijn gehouden;
b) hetzij uit een derde land zijn ingevoerd overeenkomstig de communautaire wetgeving.
Artikel 4 bis
1. De lidstaten zien erop toe dat slachtschapen en -geiten, fokschapen en -geiten en mestschapen en -geiten niet naar een andere lidstaat worden verzonden, tenzij de dieren:
a) gedurende ten minste 30 dagen onafgebroken op het bedrijf van oorsprong hebben verbleven of, wanneer het om dieren van minder dan 30 dagen oud gaat, sinds hun geboorte, en
b) niet van een bedrijf komen waar de laatste 21 dagen vóór de verzending schapen of geiten zijn binnengebracht, en
c) niet van een bedrijf komen waar de laatste 30 dagen vóór de verzending uit een derde land ingevoerde evenhoevige dieren zijn binnengebracht.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder b) en c), kunnen de lidstaten de verzending van schapen en geiten naar een andere lidstaat toestaan, indien de in lid 1, onder b) en c), bedoelde dieren op het bedrijf volledig van alle andere dieren waren afgezonderd.
Artikel 4 ter
1. De lidstaten zien erop toe dat de in de leden 2 tot en met 6 vastgestelde voorschriften worden toegepast op het intracommunautaire handelsverkeer van alle schapen en geiten.
2. De dieren mogen niet langer dan zes dagen buiten het bedrijf van oorsprong verblijven vóór de datum waarop zij hun laatste certificaat voor het handelsverkeer naar de eindbestemming in een andere lidstaat ontvangen, als vermeld op het gezondheidscertificaat bedragen.
Onverminderd artikel 9, lid 1, wordt in geval van vervoer over zee deze periode van zes dagen verlengd met de duur van de zeereis.
3. Nadat zij het bedrijf van oorsprong hebben verlaten, worden de dieren rechtstreeks naar de bestemming in een andere lidstaat gezonden.
4. In afwijking van lid 3 mogen schapen en geiten, nadat zij het bedrijf van oorsprong hebben verlaten en voordat zij in een andere lidstaat ter bestemming aankomen, slechts één erkend verzamelcentrum in de lidstaat van oorsprong aandoen.
In het geval van slachtschapen en -geiten mag in plaats van een erkend verzamelcentrum ook een bedrijfsruimte van een erkende handelaar in de lidstaat van oorsprong aangedaan worden.
5. Slachtdieren die in het land van bestemming bij aankomst rechtstreeks naar een slachthuis zijn gebracht, worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 72 uur na aankomst, geslacht.
6. Onverminderd artikel 3, lid 5, dragen de lidstaten er zorg voor dat de in deze richtlijn bedoelde dieren tussen hun vertrek van het bedrijf van oorsprong en hun aankomst op de bestemming op geen enkel moment de gezondheidsstatus van niet voor de intracommunautaire handel bestemde schapen en geiten in gevaar brengen.
Artikel 4 quater
1. In afwijking van artikel 4 bis, lid 1, onder a), mogen slachtschapen en -geiten verhandeld worden nadat zij gedurende ten minste 21 dagen onafgebroken op het bedrijf van oorsprong hebben verbleven.
2. In afwijking van artikel 4 bis, lid 1, onder b), en onverminderd lid 1, en artikel 4 ter, lid 2, mogen slachtschapen en -geiten verzonden worden, van het bedrijf van oorsprong waar de schapen en geiten 21 dagen vóór de verzending zijn binnengebracht, indien zij rechtstreeks vervoerd worden naar een slachthuis in een andere lidstaat om daar onmiddellijk geslacht te worden, zonder dat zij een verzamelcentrum of een overeenkomstig Richtlijn 91/628/EEG ingestelde halteplaats aandoen.
3. In afwijking van artikel 4 ter, leden 3 en 4, en onverminderd het bepaalde in artikel 4 ter, lid 2, mogen slachtschapen en -geiten na het verlaten van het bedrijf van oorsprong een extra verzamelpunt aandoen, mits aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) alvorens te passeren via het in artikel 4 ter, lid 4, bedoeld verzamelcentrum, dat in de lidstaat van oorsprong ligt, voldoen de dieren aan de volgende voorwaarden:
i) na het verlaten van het bedrijf van oorsprong passeren de dieren via één verzamelcentrum dat onderworpen is aan officieel veterinair toezicht en bovendien alleen dieren met ten minste dezelfde gezondheidsstatus toelaat, en
ii) onverminderd de communautaire wetgeving inzake de identificatie van schapen en geiten worden de dieren ten laatste in dat verzamelcentrum stuksgewijs geïdentificeerd, zodat van elk dier het bedrijf van oorsprong te traceren is, en
iii) vanaf het verzamelcentrum worden de dieren met een officieel veterinair document naar het in artikel 4 ter, lid 4, bedoelde verzamelcentrum vervoerd, waar zij gecertificeerd en rechtstreeks naar een slachthuis in de lidstaat van bestemming gebracht worden;
of
b) de dieren mogen na verzending uit de lidstaat van oorsprong voordat zij naar het slachthuis in de lidstaat van bestemming worden gebracht via een erkend verzamelcentrum passeren, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
i) het erkende verzamelcentrum ligt in de lidstaat van bestemming, van waar de dieren onder verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts rechtstreeks naar een slachthuis worden gebracht om binnen vijf dagen na aankomst in het erkende verzamelcentrum te worden geslacht, of
ii) het erkende verzamelcentrum ligt in een lidstaat van doorreis, van waar de dieren rechtstreeks naar het op het conform artikel 9, lid 6, afgegeven gezondheidscertificaat vermelde slachthuis in de lidstaat van bestemming worden gezonden.
Artikel 5
Onverminderd de aanvullende garanties die overeenkomstig de artikelen 7 en 8 kunnen worden geëist, moeten fok- en mestschapen en fok- en mestgeiten niet alleen voldoen aan de voorwaarden van artikel 4, maar — om in een officieel brucellosevrije of brucellosevrije schapenhouderij of geitenhouderij te worden opgenomen — ook aan de voorwaarden van bijlage A, hoofdstuk 1, punt D, respectievelijk bijlage A, hoofdstuk 2, punt D.
Artikel 6
Onverminderd de aanvullende garanties die overeenkomstig de artikelen 7 en 8 kunnen worden geëist, moeten fokdieren bovendien voldoen aan de volgende eisen:
a) Zij moeten zijn verworven op een bedrijf en slechts in contact zijn geweest met dieren van een bedrijf:
i) waar de volgende ziekten niet klinisch zijn vastgesteld:
— in de laatste zes maanden, besmettelijke agalactie van het schaap (Mycoplasma agalactiae) en besmettelijke agalactie van de geit (Mycoplasma agalactiae, M. capricolum, M. mycoïdes subsp. mycoïdes „Large Colony”),
— in de laatste twaalf maanden, paratuberculose of kaasachtige lymfadenitis,
— tijdens de laatste drie jaar, longadenomatose, zwoegerziekte of caprine artritis-encefalitis. Deze termijn wordt evenwel tot twaalf maanden verkort indien dieren die zijn besmet met zwoegerziekte of caprine artritis-encefalitis, zijn geslacht en de overgebleven dieren negatief hebben gereageerd op twee tests die zijn erkend volgens de procedure van artikel 15;
of dat, onverminderd de naleving van de voor andere ziekten gestelde eisen, voor een of meer van de voornoemde ziekten, in het kader van een overeenkomstig de artikelen 7 en 8 goedgekeurd programma, aanvullende gezondheidsgaranties biedt voor die ziekte of ziekten;
ii) waar geen enkel feit op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat niet aan het bepaalde onder i) is voldaan, ter kennis is gebracht van de officiële dierenarts die het gezondheidscertificaat moet afgeven;
iii) waarvan de eigenaar heeft verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van een dergelijk feit en bovendien schriftelijk heeft verklaard dat het (de) voor het intracommunautaire handelsverkeer bestemde dier(en) voldoet (voldoen) aan de onder i) bedoelde criteria.
▼M4 —————
c) Wat besmettelijke epidydimitis van de ram (B. ovis) betreft, moeten niet gecastreerde fokrammen:
— afkomstig zijn van een bedrijf waar in de laatste twaalf maanden geen gevallen van besmettelijke epidydimitis van de ram (B. ovis) is vastgesteld;
— gedurende 60 dagen voorafgaande aan de verzending permanent op dit bedrijf zijn gehouden;
— tijdens de 30 dagen voorafgaande aan de verzending met negatief resultaat onderworpen zijn geweest aan een serologisch onderzoek overeenkomstig bijlage D of voldoen aan gelijkwaardige gezondheidseisen die volgens de procedure van artikel 15 moeten worden erkend.
d) Op een certificaat dat conform is aan model III van bijlage E, moet worden vermeld dat aan deze eisen is voldaan.
Artikel 7
1. Een Lid-Staat die een verplicht of vrijwillig nationaal bestrijdingsprogramma of een nationaal bewakingsprogramma heeft voor een van de ►M4 in bijlage B, rubriek III, opgenomen ◄ besmettelijke ziekten, welk programma voor zijn gehele grondgebied of een gedeelte daarvan geldt, kan aan de Commissie mededeling doen van dat programma, met vermelding van met name:
— de situatie op het gebied van die ziekte op zijn grondgebied,
— de gronden voor de rechtvaardiging van het programma, met name de belangrijkheid van de ziekte en de kosten-batenanalyse,
— het geografische gebied waar het programma zal worden toegepast,
— de diverse aan de inrichtingen toegekende gezondheidsstatussen, de normen waaraan in elke categorie moet worden voldaan en de testprocedures,
— de controleprocedures waarin in het kader van het programma is voorzien,
— de consequenties die moeten worden getrokken wanneer een bedrijf om een of andere reden zijn status verliest,
— de maatregelen die moeten worden genomen wanneer bij overeenkomstig het programma verrichte controles de resultaten positief blijken.
2. De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staten medegedeelde programma's. Zij worden met inachtneming van de criteria van lid 1 goedgekeurd volgens de procedure van artikel 15. Volgens deze zelfde procedure kunnen terzelfder tijd of uiterlijk drie maanden na goedkeuring van de programma's ook de algemene of beperkte aanvullende garanties worden vastgesteld die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband hanteert.
3. De door de Lid-Staat ingediende programma's kunnen worden gewijzigd of aangevuld volgens de procedure van artikel 15. Volgens deze zelfde procedure kunnen wijzigingen of aanvullingen op een eerder goedgekeurd programma en op de overeenkomstig lid 2 vastgestelde garanties worden goedgekeurd.
4. De overeenkomstig dit artikel goedgekeurde programma's komen in aanmerking voor de communautaire financiering bedoeld in artikel 24 van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied ( 7 ) voor de aldaar bedoelde ziekten en onder de aldaar gestelde voorwaarden.
Artikel 8
1. Wanneer een Lid-Staat van oordeel is dat hij geheel of gedeeltelijk vrij is van een van de ►M4 in bijlage B, rubriek III, opgenomen ◄ , vermelde ziekten waarvoor schapen en geiten vatbaar zijn, stelt hij de Commissie in het bezit van de nodige bewijsstukken. Die betreffen met name:
— de aard van de ziekte en de wijze waarop de ziekte zich op zijn grondgebied heeft gemanifesteerd,
— de resultaten van de in het kader van een bewakingsprogramma uitgevoerde tests, gebaseerd op een serologisch, microbiologisch of pathologisch en epidemiologisch onderzoek en op het feit dat bij de bevoegde instanties verplicht aangifte van die ziekte moet worden gedaan,
— de looptijd van het bewakingsprogramma,
— eventueel de periode waarin inenting tegen de ziekte is verboden en het geografische gebied waarvoor dat verbod geldt,
— de voorschriften voor de controle op de afwezigheid van de ziekte.
2. De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staat ingediende bewijsstukken. De algemene of beperkte aanvullende garanties die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 15. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband hanteert. Indien de bewijsstukken vóór 1 januari 1992 zijn ingediend, moeten besluiten betreffende de aanvullende garanties vóór 1 juli 1992 worden genomen.
3. De betrokken Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van elke wijziging van de in lid 1 genoemde bewijsstukken met betrekking tot de ziekte. In het licht van de medegedeelde informatie kunnen de overeenkomstig lid 2 vastgestelde garanties volgens de procedure van artikel 15 worden gewijzigd of ingetrokken.
4. De Commissie onderzoekt zo spoedig mogelijk de door Zweden ingediende bewijsstukken met betrekking tot paratuberculose bij schapen en besmettelijke agalactie bij schapen. Na dit onderzoek kan zo nodig het bepaalde in lid 2 van toepassing zijn. De in lid 2 bedoelde passende besluiten worden zo spoedig mogelijk genomen. In afwachting van deze besluiten kan Zweden, gedurende een tijdvak van een jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag, zijn nationale voorschriften die vóór laatstgenoemde datum met betrekking tot deze ziekten van kracht waren, toepassen. Dit tijdvak van een jaar kan zo nodig worden verlengd volgens de procedure van artikel 15.
Artikel 8 bis
1. De lidstaten zien erop toe dat de verzamelcentra minimaal aan de onderstaande voorwaarden voldoen voordat zij door de bevoegde autoriteit erkend worden:
a) zij moeten onder toezicht staan van een officiële dierenarts die erop toeziet dat met name aan het bepaalde in artikel 3, lid 5, wordt voldaan;
b) zij moeten gelegen zijn in een gebied waarvoor geen verbodsmaatregelen of beperkende maatregelen zijn ingesteld overeenkomstig de relevante communautaire en/of nationale wetgeving;
c) zij moeten voor ieder gebruik worden gereinigd en ontsmet, volgens de instructies van de officiële dierenarts;
d) zij moeten, naar gelang van de capaciteit, voorzien zijn van:
— een uitsluitend daartoe dienende bedrijfsruimte wanneer zij als verzamelcentrum gebruikt worden;
— passende bedrijfsruimten om de dieren in- en uit te laden en behoorlijk onder te brengen, te drenken, te voederen en eventueel de nodige behandeling te verstrekken; deze bedrijfsruimten moeten gemakkelijk gereinigd en ontsmet kunnen worden;
— passende voorzieningen voor inspectie;
— passende voorzieningen voor afzondering;
— een passende installatie voor het reinigen en ontsmetten van lokalen en veewagens;
— een geschikte plaats voor de opslag van voeder, strooisel en mest;
— een geschikt opvangsysteem voor het afvalwater;
— een bureau voor de officiële dierenarts;
e) zij mogen alleen overeenkomstig de communautaire wetgeving geïdentificeerde dieren toelaten die voldoen aan de in deze richtlijn voor die categorie dieren vastgestelde gezondheidsvoorwaarden. Daartoe controleert de eigenaar van of de verantwoordelijke voor het centrum bij aankomst van de dieren of zij vergezeld gaan van de gezondheidsdocumenten of de passende certificaten voor de betrokken soorten of categorieën;
f) zij moeten regelmatig door de bevoegde autoriteit gecontroleerd worden om er zeker van te zijn dat nog altijd wordt voldaan aan de erkenningseisen.
2. De eigenaar van of de verantwoordelijke voor het verzamelcentrum moet, hetzij op basis van de documenten die de dieren vergezellen, hetzij op basis van de identificatienummers of -merken van de dieren, een register of een gegevensbank bijhouden en minimaal drie jaar bewaren met de volgende gegevens:
— naam van de eigenaar, oorsprong, datum van aankomst en vertrek, aantal en identificatie van de schapen en geiten of het registratienummer van het bedrijf van oorsprong van de dieren die in het centrum binnenkomen, wanneer van toepassing het erkennings- of registratienummer van het verzamelcentrum dat de dieren vóór hun aankomst in het centrum hebben aangedaan, en hun bestemming;
— het registratienummer van de vervoerder en het vergunningsnummer van de veewagen waarmee de dieren bij het centrum worden afgeleverd of opgehaald.
3. De bevoegde autoriteit kent een erkenningsnummer toe aan elk erkend verzamelcentrum. Deze erkenning kan worden beperkt tot één van de onder deze richtlijn vallende diersoorten, of tot fok -en mestdieren of slachtdieren. De bevoegde autoriteit stelt de Commissie in kennis van de lijst van erkende verzamelcentra, alsook van de eventuele bijwerkingen daarvan. De Commissie zendt deze lijst in het kader van het in artikel 15, lid 1, bedoelde comité toe aan de lidstaten.
4. De bevoegde autoriteit kan de erkenning opschorten of intrekken indien dit artikel, andere relevante bepalingen van deze richtlijn of andere richtlijnen inzake veterinairrechtelijke voorschriften niet worden nageleefd. De erkenning mag opnieuw worden verleend als ten genoegen van de bevoegde autoriteit is aangetoond dat het verzamelcentrum volledig aan alle relevante bepalingen van deze richtlijn voldoet.
5. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat een verzamelcentrum dat in bedrijf is over voldoende officiële dierenartsen beschikt om alle taken uit te voeren waarmee het belast is.
6. De uitvoeringsbepalingen die eventueel voor de uniforme toepassing van dit artikel vereist zijn, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 15, lid 2.
Artikel 8 ter
1. De lidstaten zien erop toe dat alle handelaren geregistreerd en door de bevoegde autoriteit erkend worden voor het verrichten van intracommunautaire handel en daartoe een erkenningsnummer krijgen, en dat erkende handelaren ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) zij mogen alleen handelen in geïdentificeerde dieren die afkomstig zijn van bedrijven die voldoen aan de voorschriften van artikel 3. Daartoe zorgt de handelaar ervoor dat de dieren naar behoren geïdentificeerd zijn en vergezeld gaan van de passende gezondheidsdocumenten overeenkomstig deze richtlijn;
b) de handelaar moet, hetzij op basis van het document dat de dieren vergezelt, hetzij op basis van de identificatienummers of -merken van de dieren, een register of een gegevensbank bijhouden en minimaal drie jaar bewaren met de volgende gegevens:
— naam van de eigenaar, oorsprong, datum van aankoop, categorieën, aantal en identificatie van de schapen en geiten of het registratienummer van het bedrijf van oorsprong van de gekochte dieren, wanneer van toepassing, het erkennings- of registratienummer van het verzamelcentrum dat de dieren voor de aankoop hebben aangedaan, en hun bestemming;
— registratienummer van de vervoerder en/of vergunningsnummer van de veewagen waarmee de dieren afgeleverd en opgehaald worden;
— naam en adres van de koper en bestemming van de dieren;
— routebeschrijvingen en/of serienummer van de gezondheidscertificaten, indien van toepassing;
c) wanneer de handelaar de dieren in zijn bedrijfsruimten heeft, moet hij ervoor zorgen dat:
— het personeel dat voor de dieren verantwoordelijk is een specifieke opleiding heeft gehad met betrekking tot de toepassing van de eisen van deze richtlijn, alsmede de zorg voor en het welzijn van de dieren;
— de dieren regelmatig door de officiële dierenarts worden gecontroleerd en eventueel onderzocht en alle nodige maatregelen worden getroffen om verspreiding van ziekten te voorkomen.
2. De lidstaten zien erop toe dat elke bedrijfsruimte die door de handelaren beroepshalve wordt gebruikt, geregistreerd wordt, van de bevoegde autoriteit een erkenningsnummer krijgt en ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet:
a) zij moeten onder toezicht staan van een officiële dierenarts;
b) zij moeten gelegen zijn in een gebied waarvoor geen verbodsmaatregelen of beperkende maatregelen zijn ingesteld overeenkomstig de relevante communautaire of nationale wetgeving;
c) zij moeten beschikken over:
— passende bedrijfsruimten met voldoende capaciteit en in het bijzonder passende voorzieningen voor inspectie en voorzieningen voor afzondering, zodat de dieren, wanneer zich een besmettelijke ziekte voordoet, kunnen worden afgezonderd;
— passende bedrijfsruimten om de dieren uit te laden en, zo nodig, behoorlijk onder te brengen, te drenken, te voederen en eventueel de nodige behandeling te verstrekken; deze bedrijfsruimten moeten gemakkelijk gereinigd en ontsmet kunnen worden;
— een geschikte plaats voor de opslag van strooisel en mest;
— een geschikt opvangsysteem voor het afvalwater;
d) zij moeten vóór elk gebruik volgens de instructies van de officiële dierenarts worden gereinigd en ontsmet.
3. De bevoegde autoriteit kan de erkenning opschorten of intrekken indien dit artikel, andere relevante bepalingen van deze richtlijn of andere richtlijnen inzake veterinairrechtelijke voorschriften niet worden nageleefd. De erkenning mag opnieuw worden verleend als ten genoegen van de bevoegde autoriteit is aangetoond dat de handelaar voldoet aan de relevante bepalingen van deze richtlijn.
4. De bevoegde autoriteit verricht regelmatig inspecties om zich ervan te vergewissen dat aan de relevante eisen van dit artikel is voldaan.
Artikel 8 quater
1. De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 5 van Richtlijn 91/628/EEG bedoelde vervoerders aan de volgende aanvullende bepalingen voldoen:
a) voor het vervoer van de dieren moeten vervoermiddelen worden gebruikt die:
— zo zijn geconstrueerd dat uitwerpselen, strooisel of voeder van de dieren niet uit het voertuig kunnen lekken of vallen;
— gereinigd en ontsmet worden met een door de bevoegde autoriteit officieel toegelaten ontsmettingsmiddel, onmiddellijk na elk vervoer van dieren of van een product dat de gezondheid van de dieren kan aantasten en, indien nodig, voordat er opnieuw dieren worden geladen;
b) zij moeten beschikken over geschikte en door de bevoegde autoriteit erkende reinigings- en ontsmettingsinstallaties, met inbegrip van installaties voor de opslag van strooisel en mest, of bewijsstukken kunnen overleggen dat die handelingen door door de bevoegde autoriteit erkende derden worden verricht.
2. De vervoerders moeten ervoor zorgen dat voor ieder voertuig waarmee dieren worden vervoerd een register wordt bijgehouden en minimaal drie jaar bewaard, dat ten minste de volgende gegevens bevat:
i) datum en plaats van overname, alsmede de naam of handelsnaam en adres van het bedrijf of het verzamelcentrum waar de dieren zijn overgenomen;
ii) datum en plaats van levering, alsmede de naam of handelsnaam en adres van de geadresseerde(n);
iii) soort en aantal vervoerde dieren;
iv) datum en plaats van ontsmetting;
v) gegevens over de begeleidende documenten, enz.
3. De vervoerders zien erop toe dat de partij dieren tussen het vertrek van het bedrijf of het verzamelcentrum van oorsprong en de aankomst op de plaats van bestemming op geen enkel moment in aanraking komen met dieren die een lagere gezondheidsstatus hebben.
4. De lidstaten zien erop toe dat de vervoerders een schriftelijke verklaring overleggen, waarin zij onder meer toezeggen dat
— alle maatregelen genomen zullen worden die nodig zijn om te voldoen aan deze richtlijn en met name aan de bepalingen van dit artikel betreffende de passende documentatie die de dieren moet vergezellen;
— het vervoer van de dieren toevertrouwd wordt aan personen die over de nodige vaardigheden, vakbekwaamheid en kennis beschikken.
5. Artikel 18 van Richtlijn 91/628/EEG is van overeenkomstige toepassing in geval van eventuele inbreuken op dit artikel.
Artikel 9
1. Schapen en geiten gaan tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming vergezeld van een gezondheidscertificaat volgens model I, II of III, naar gelang van het geval, als vervat in bijlage E. Het certificaat bestaat uit een enkel blad (wanneer het uit meer bladzijden bestaat, moet het een ondeelbaar geheel vormen) en draagt een volgnummer. Het wordt opgesteld op de dag waarop het gezondheidsonderzoek wordt verricht, in ten minste één van de officiële talen van het land van bestemming. Het certificaat is tien dagen geldig vanaf de datum van het gezondheidsonderzoek.
2. Het gezondheidsonderzoek voor het afgeven van het gezondheidscertificaat, met inbegrip van de aanvullende garanties voor een partij dieren mag plaatsvinden op het bedrijf van oorsprong, in een erkend verzamelcentrum of, in het geval van slachtdieren, in een bedrijfsruimte van een erkend handelaar. Te dien einde ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat het certificaat, na de door deze richtlijn voorgeschreven inspecties, bezoeken en onderzoeken, door de officiële dierenarts wordt opgesteld.
3. De officiële dierenarts die verantwoordelijk is voor het verzamelcentrum verricht het nodige onderzoek op de dieren zodra zij zijn aangekomen.
4. Voor mest- en fokschapen en mest- en fokgeiten die van een in de lidstaat van oorsprong gelegen erkend verzamelcentrum naar een andere lidstaat worden gezonden, mag het in lid 1 bedoelde gezondheidscertificaat overeenkomstig model II of III van bijlage E, naar gelang van het geval, alleen worden afgegeven op basis van het in lid 3 bedoelde onderzoek en een officieel document met de nodige gegevens, ingevuld door de officiële dierenarts die verantwoordelijk is voor het bedrijf van oorsprong.
5. Voor slachtschapen en -geiten die van een in de lidstaat van oorsprong gelegen erkend verzamelcentrum of een bedrijfsruimte van een erkende handelaar naar een andere lidstaat worden gezonden, mag het in lid 1 bedoelde gezondheidscertificaat overeenkomstig model I van bijlage E alleen worden afgegeven op basis van het in lid 3 bedoelde onderzoek en een officieel document met de nodige gegevens, ingevuld door de officiële dierenarts die verantwoordelijk is voor het bedrijf van oorsprong of het verzamelcentrum als bedoeld in artikel 4 ter, lid 3, onder a), punt c).
6. Voor slachtschapen en -geiten die via een erkend verzamelcentrum passeren overeenkomstig artikel 4 ter, lid 3, onder b), punt ii), verschaft de officiële dierenarts die verantwoordelijk is voor het erkende verzamelcentrum in de lidstaat van doorvoer de lidstaat van bestemming een verklaring door een tweede gezondheidscertificaat overeenkomstig model I in bijlage E af te geven met de gevraagde gegevens van het (de) oorspronkelijke gezondheidscertifica(a)t(en) en dat aan een gewaarmerkt afschrift daarvan te hechten. In dat geval mag de gecombineerde geldigheidsduur van de certificaten de in lid 1 vastgestelde duur niet overschrijden.
7. De officiële dierenarts die een gezondheidscertificaat voor het intercommunautaire handelsverkeer afgeeft overeenkomstig, naar gelang van het geval, model I, II of III van bijlage E, zorgt ervoor dat de verplaatsing op de dag van de afgifte van het certificaat wordt ingevoerd in het Animo-netwerk.
Artikel 10
1. De voorschriften van Richtlijn 90/425/EEG zijn met name van toepassing voor wat betreft de controles bij de oorsprong, de organisatie van de door de Lid-Staat van bestemming te verrichten controles, de aan deze controles te verbinden gevolgen en de tenuitvoerlegging van de vrijwaringsmaatregelen.
2. In bijlage A, rubriek I, van Richtlijn 90/425/EEG wordt de volgende verwijzing toegevoegd:
„Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten
PB nr. L 46 van 19. 2. 1991, blz.19.”.
3. In bijlage B, punt A, van Richtlijn 90/425/EEG wordt het eerste streepje geschrapt.
Artikel 11
1. Voor zover dit voor de uniforme toepassing van deze richtlijn nodig is, voeren veterinaire deskundigen van de Commissie in samenwerking met de bevoegde nationale instanties ter plaatse controles uit. De Lid-Staat op het grondgebied waarvan een dergelijke controle wordt uitgevoerd, verleent de deskundigen alle bijstand die nodig is voor het vervullen van hun taak. De Commissie stelt de Lid-Staten in kennis van de resultaten van de verrichte controles.
2. De algemene uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 15.
Volgens dezelfde procedure worden de voorschriften vastgesteld die bij de in dit artikel genoemde controles in acht moeten worden genomen.
Artikel 12
De Lid-Staten die een alternatief controlesysteem toepassen dat voor het verkeer op hun grondgebied van schapen en geiten waarborgen biedt die gelijkwaardig zijn aan die welke in artikel 5 en artikel 6, onder a) en c), worden genoemd, kunnen elkaar, op basis van wederkerigheid, een afwijking toestaan van de in artikel 4, lid 1, onder b), bedoelde inspectie en van de in artikel 9 bedoelde verplichting om een certificaat over te leggen. Zij stellen de Commissie hiervan op de hoogte.
▼M7 —————
Artikel 14
1. Bijlage A wordt gewijzigd door de Raad, die op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.
2. De bijlagen B, C, D en E worden gewijzigd volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure.
3. De uitvoeringsbepalingen van deze richtlijn worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 15
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ( 8 ).
2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG ( 9 ) van toepassing.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
▼M7 —————
Artikel 17
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om:
i) twee maanden na de datum van kennisgeving van deze richtlijn te voldoen aan de artikelen 7 en 8, met dien verstande dat de overeenkomstige nationale bepalingen van toepassing blijven tot de goedkeuring van de programma's en, bij ontstentenis van programma's, tot de onder ii) bedoelde datum;
ii) uiterlijk op 31 december 1992 te voldoen aan de overige bepalingen van deze richtlijn.
2. Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
Artikel 18
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
BIJLAGE A
HOOFDSTUK 1
I. Officieel brucellose (B. melitensis) vrije schapenhouderij of geitenhouderij
A. Verlening van de status
Als officieel brucellose (B. melitensis) vrije schapenhouderij of geitenhouderij wordt beschouwd
1. een bedrijf
a) waarvan alle dieren van de voor brucellose (B. melitensis) vatbare soorten sedert ten minste twaalf maanden vrij zijn van klinische of andere symptomen van brucellose (B. melitensis);
b) waar zich geen schapen of geiten bevinden die tegen brucellose (B. melitensis) zijn ingeënt, tenzij het dieren betreft die ten minste twee jaar geleden voor het laatst zijn ingeënt met het Rev. 1-vaccin of een ander vaccin dat volgens de procedure van artikel 15 van de onderhavige richtlijn is erkend;
c) waar overeenkomstig bijlage C met een tussenpoos van ten minste zes maanden met negatief resultaat twee tests zijn verricht bij alle schapen en geiten op het bedrijf die op het tijdstip van de test ouder waren dan zes maanden; en
d) waar zich na beëindiging van de onder c) bedoelde tests nog slechts schapen of geiten bevinden die op het bedrijf zijn geboren of die afkomstig zijn van een bedrijf dat officieel brucellosevrij is of van een bedrijf dat brucellosevrij is, onder de voorwaarden van punt D,
en waar, nadat de status is verkregen, nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden van punt B;
2. een in een overeenkomstig punt II officieel als brucellosevrij erkende Lid-Staat of een officieel brucellosevrij erkend gebied gelegen bedrijf.
B. Behoud van de status
1. Op de officieel brucellose (B. melitensis) vrije schapenhouderijen en geitenhouderijen die niet gelegen zijn op een gedeelte van het grondgebied dat als officieel brucellose (B. melitensis) vrij is erkend, en waar na de toekenning van de status de dieren worden binnengebracht overeenkomstig het bepaalde onder D, wordt jaarlijks een representatief deel van alle schapen en geiten op dat bedrijf die ouder zijn dan zes maanden, gecontroleerd. Het bedrijf behoudt zijn status indien de tests een negatief resultaat opleveren.
Op elk bedrijf bestaat het representatieve deel van de dieren dat moet worden gecontroleerd, uit:
— alle niet gecastreerde mannelijke dieren, ouder dan zes maanden,
— alle dieren die sedert de vorige controle in het bedrijf zijn opgenomen,
— 25 % van alle geslachtsrijpe en alle melkgevende vrouwelijke dieren, met een minimum van 50 dieren per bedrijf, behalve op bedrijven met minder dan 50 van deze vrouwelijke dieren, waar alle vrouwelijke dieren moeten worden gecontroleerd.
2. Voor een gebied dat niet officieel brucellosevrij is maar waar 99 % van de schapen- of geitenhouderijen officieel brucellose (B. melitensis) vrij zijn verklaard, kan de frequentie van de controle van officieel brucellosevrije bedrijven op drie jaar worden gebracht, mits de bedrijven die niet officieel brucellosevrij zijn, onder officiële controle worden geplaatst of aan een uitroeiingsprogramma worden onderworpen.
C. Vermoeden of uitbraak van brucellose
1. Indien op een officieel brucellosevrije schapenhouderij of geitenhouderij
a) bij een of meer schapen of geiten een vermoedelijke besmetting met brucellose (B. melitensis) wordt geconstateerd, wordt de status van dat bedrijf door de bevoegde instantie ingetrokken. De status kan evenwel voorlopig worden opgeschort indien het dier of de dieren onmiddellijk wordt (worden) geruimd of geïsoleerd, in afwachting van een officiële bevestiging van het bestaan of het niet bestaan van de ziekte;
b) de besmetting met brucellose (B. melitensis) wordt bevestigd, wordt de voorlopige opschorting door de bevoegde instantie slechts ingetrokken indien alle besmette of voor besmetting vatbare dieren worden geslacht en indien twee tests, die overeenkomstig het bepaalde in bijlage C met een tussenpoos van ten minste drie maanden worden verricht bij alle dieren van meer dan zes maanden op het bedrijf, een negatief resultaat opleveren.
2. Indien het in punt 1 bedoelde bedrijf gelegen is in een gebied dat als officieel brucellose (B. melitensis) vrij is erkend, brengt de betrokken Lid-Staat de Commissie en de andere Lid-Staten onmiddellijk op de hoogte.
De bevoegde instantie van de betrokken Lid-Staat ziet erop toe dat:
a) op het betrokken bedrijf alle besmette en alle voor besmetting vatbare dieren worden geslacht. De betrokken Lid-Staat houdt de Commissie en de andere Lid-Staten op de hoogte van de verdere ontwikkeling van de situatie;
b) een epidemiologisch onderzoek wordt ingesteld en de beslagen die vanuit epidemiologisch oogpunt in verband kunnen worden gebracht met het besmette bestand aan de in punt 1, onder b), bedoelde tests dienen te worden onderworpen.
3. Wanneer de brucellose overeenkomstig punt 2 wordt bevestigd, neemt de Commissie, nadat zij zich een oordeel heeft gevormd over de omstandigheden met betrekking tot de wederuitbraak van brucellose (B. melitensis), indien nodig, volgens de procedure van artikel 15 een besluit tot schorsing of intrekking van de status van dat gebied. Indien de status wordt ingetrokken, is een nieuwe erkenning slechts mogelijk volgens dezelfde procedure.
D. Het opnemen van dieren in een officieel brucellose(B. melitensis)vrije schapenhouderij of geitenhouderij
In een officieel brucellosevrije schapenhouderij of geitenhouderij mogen slechts schapen en geiten worden opgenomen die aan de volgende voorwaarden voldoen. Zij moeten
1. of wel afkomstig zijn uit een officieel brucellosevrije schapenhouderij of geitenhouderij,
2. of wel
— afkomstig zijn uit een brucellosevrij bedrijf,
— individueel zijn geïdentificeerd overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van deze richtlijn,
— nooit tegen brucellose ingeënt zijn. Indien zij wel ingeënt zijn moet dat meer dan twee jaar geleden zijn. Vrouwelijke dieren die ouder zijn dan twee jaar en die zijn ingeënt voordat zij zeven maanden oud waren, mogen eveneens worden opgenomen, en
— op het bedrijf van oorsprong onder officiële controle zijn geïsoleerd en in die periode overeenkomstig bijlage C met ten minste zes weken tussenpoos twee tests hebben ondergaan met negatief resultaat.
II. Een Lid-Staat of een gebied die (dat) officieel brucellosevrij is
Volgens de procedure van artikel 15 van deze richtlijn kunnen als officieel brucellosevrij worden erkend alle Lid-Staten of gebieden in de zin van artikel 2, punt 10:
a) waar ten minste 99,8 % van de schapenhouderijen of geitenhouderijen als officieel brucellosevrij zijn erkend of
b) die voldoen aan de volgende voorwaarden:
i) de schapen- of geitenbrucellose is sedert ten minste vijf jaar een ziekte die verplicht moet worden aangemeld;
ii) sedert ten minste vijf jaar zijn officieel geen gevallen van schapen- of geitenbrucellose bevestigd;
iii) vaccinatie is sedert ten minste drie jaar verboden; en
c) waarvoor de naleving van deze voorwaarden is geconstateerd volgens de procedure van artikel 15 van de onderhavige richtlijn;
2. waar, wanneer aan de in punt 1 bedoelde voorwaarden is voldaan,
— in het eerste jaar nadat de Lid-Staat of het gebied als officieel brucellosevrij (B. melitensis)
— is erkend, door aselecte controles die hetzij op het bedrijf, hetzij in het slachthuis worden uitgevoerd, met een betrouwbaarheid van ten minste 99 % is aangetoond dat minder dan 0,2 % van de bedrijven is geïnfecteerd, dan wel ten minste 10 % van de schapen en geiten ouder dan zes maanden negatief heeft gereageerd op één van de overeenkomstig bijlage C uitgevoerde tests;
— jaarlijks vanaf het tweede jaar nadat de Lid-Staat of het gebied als officieel brucellosevrij (B. melitensis) is erkend, door aselecte controles die hetzij op het bedrijf, hetzij in het slachthuis worden uitgevoerd, met een betrouwbaarheid van ten minste 95 % is aangetoond dat minder dan 0,2 % van de bedrijven is besmet, dan wel ten minste 5 % van de schapen en de geiten ouder dan zes maanden negatief heeft gereageerd op één van de overeenkomstig bijlage C uitgevoerde tests;
— het bepaalde in de eerste twee streepjes wordt gewijzigd volgens de procedure van artikel 15 van deze richtlijn;
Deze bepaling wordt vóór de inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag opnieuw bekeken en eventueel gewijzigd volgens de procedure van artikel 15.
ii) nog altijd wordt voldaan aan de voorwaarden voor erkenning.
HOOFDSTUK 2
Brucellose (B. melitensis) vrije schapenhouderij of geitenhouderij
A. Verlening van de status
Een schapenhouderij of geitenhouderij wordt als brucellose (B. melitensis) vrij beschouwd:
1. indien
a) alle dieren van de voor brucellose (B. melitensis) vatbare soorten op het bedrijf sedert ten minste twaalf maanden vrij zijn van klinische of andere symptomen van brucellose (B. melitensis);
b) alle of sommige schapen en geiten op het bedrijf zijn ingeënt met het Rev. 1-vaccin of met een ander volgens de procedure van artikel 15 van de onderhavige richtlijn erkend vaccin; de ingeënte dieren moeten zijn ingeënt vóórdat zij zeven maanden oud waren;
c) op het bedrijf overeenkomstig bijlage C, met een tussenpoos van ten minste zes maanden, met negatief resultaat twee tests zijn verricht bij alle ingeënte schapen en geiten die op het tijdstip van de test ouder waren dan 18 maanden;
d) op het bedrijf overeenkomstig bijlage C, met een tussenpoos van ten minste zes maanden met een negatief resultaat twee tests zijn verricht bij alle niet ingeënte schapen en geiten die op het tijdstip van de test ouder waren dan zes maanden; en
e) zich op het bedrijf na beëindiging van de onder c) of d) bedoelde tests nog slechts schapen of geiten bevinden die op het bedrijf zijn geboren of die afkomstig zijn van een bedrijf dat officieel brucellosevrij is, onder de voorwaarden van punt D; en
2. waar, nadat de status is verkregen, nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden van punt B.
B. Behoud van de status
Bij een representatief deel van alle schapen en geiten op elk bedrijf wordt jaarlijks een test verricht. Het bedrijf behoudt zijn status alleen indien deze tests een negatief resultaat opleveren.
Op elk bedrijf bestaat het representatieve deel van de dieren dat moet worden gecontroleerd, uit:
— alle niet gecastreerde en niet ingeënte mannelijke dieren ouder dan zes maanden,
— alle niet gecastreerde en ingeënte mannelijke dieren ouder dan 18 maanden,
— alle dieren die sedert de vorige controle in het bedrijf zijn opgenomen,
— 25 % van alle geslachtsrijpe en alle melkgevende vrouwelijke dieren, met een minimum van 50 dieren per bedrijf, behalve op bedrijven met minder dan 50 van deze vrouwelijke dieren; daar moeten alle vrouwelijke dieren worden gecontroleerd.
C. Vermoeden of uitbraak van brucellose
1. Indien op een brucellose (B. melitensis) vrije schapenhouderij of geitenhouderij bij een of meer schapen of geiten een vermoedelijke besmetting met brucellose (B. melitensis) wordt geconstateerd, wordt de status van dat bedrijf opgeschort indien het dier of de dieren onmiddellijk wordt (worden) geruimd of geïsoleerd, in afwachting dat het bestaan of het niet bestaan van de ziekte officieel wordt bevestigd.
2. Indien de besmetting met brucellose (B. melitensis) wordt bevestigd, wordt de voorlopige opschorting slechts ingetrokken indien alle besmette of voor besmetting vatbare dieren worden geslacht en indien, overeenkomstig bijlage C, met een tussenpoos van ten minste drie maanden met negatief resultaat twee tests worden verricht
— bij alle ingeënte dieren ouder dan 18 maanden,
— bij alle niet ingeënte dieren ouder dan zes maanden.
D. Het opnemen van dieren in een brucellose (B. melitensis) vrije schapenhouderij of geitenhouderij
In een brucellose(B. melitensis)vrije schapenhouderij of geitenhouderij mogen slechts de volgende schapen of geiten worden opgenomen:
1. of wel schapen en geiten afkomstig uit een officieel brucellose (B. melitensis) vrije of brucellose (B. melitensis) vrije schapenhouderij of geitenhouderij,
2. of wel, tot het tijdstip van de erkenning van de status van de bedrijven in het kader van de overeenkomstig Beschikking 90/242/EEG ( 10 ) goedgekeurde uitroeiingsprogramma's, schapen en geiten afkomstig uit een ander bedrijf dan bedoeld in punt 1, die aan de volgende voorwaarden voldoen. Zij moeten
a) individueel zijn geïdentificeerd overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van de onderhavige richtlijn;
b) van oorsprong zijn uit een bedrijf waar alle dieren van de voor brucellose (B. melitensis) vatbare soorten sedert ten minste twaalf maanden vrij zijn van klinische of andere symptomen van brucellose (B. melitensis);
— in de laatste twee jaar niet zijn ingeënt,
— op het bedrijf van oorsprong oder veterinaire controle zijn geïsoleerd en in die periode, met een tussenpoos van ten minste zes weken, met negatief resultaat twee tests hebben ondergaan overeenkomstig bijlage C, of
ii) met het Rev. 1-vaccin of een ander volgens de procedure van artikel 15 van de onderhavige richtlijn erkend vaccin zijn ingeënt voordat zij zeven maanden oud waren, doch uiterlijk 15 dagen voordat zij in het bedrijf van bestemming worden opgenomen,
E. Wijziging van de status
Een schapenhouderij of geitenhouderij die brucellose (B. melitensis) vrij is kan, na afloop van een termijn van ten minste twee jaar, de status van officieel brucellose (B. melitensis) vrij verkrijgen indien:
a) sedert ten minste twee jaar geen enkel dier op het bedrijf tegen brucellose (B. melitensis) is ingeënt;
b) zonder onderbreking gedurende die periode aan de voorwaarden van punt D, onder 2, is voldaan;
c) de dieren ouder dan zes maanden na afloop van het tweede jaar met negatief resultaat een test overeenkomstig bijlage C hebben ondergaan.
BIJLAGE B
I ( 11 )
— Mond- en klauwzeer
— Brucellose (B. melitensis)
— Besmettelijke epidydimitis van de ram (B. ovis)
— Miltvuur
— Rabiës
▼M4 —————
III
— Agalactie
— Paratuberculose
— Kaasachtige lymfadenitis
— Longadenomatose
— Zwoegerziekte (Maedi Visna)
— Virale caprine artritis encefalitis (CAE)
BIJLAGE C
Tests op brucellose (B. melitensis)
Met het oog op de erkenning van een bedrijf geschiedt de opsporing van brucellose (B. melitensis) door middel van de Bengaals-roodtest of door middel van de in de bijlage bij Beschikking 90/242/EEG beschreven complementbindingsreactie of door middel van elke andere volgens de procedure van artikel 15 van de onderhavige richtlijn erkende methode. De complementbindingsreactie mag alleen worden gebruikt voor tests op individuele dieren.
Wanneer bij deze opsporing door middel van de Bengaals-roodtest meer dan 5 % van de dieren op het bedrijf positief op deze test reageert, wordt op ieder dier van het bedrijf een aanvullende test uitgevoerd door middel van een complementbindingsreactie.
Voor de complementbindingsreactie moet serum dat ten minste 20 ICFT-eenheden per ml bevat als positief worden beschouwd.
De gebruikte antigenen moeten door het nationale laboratorium zijn erkend en moeten zijn geijkt ten opzichte van het tweede internationale standaardserum tegen Brucella abortus.
BIJLAGE D
Officiële test op besmettelijke epidydimitis van de ram (B. ovis)
Complementbindingstest
Het gebruikte specifieke antigeen moet door het nationale laboratorium zijn erkend en moet zijn geijkt ten opzichte van het internationale standaardserum tegen Brucella ovis.
Het te onderzoeken serum (voor dagelijkse controle) moet worden geijkt ten opzichte van het internationale standaardserum tegen Brucella ovis dat is bereid door het Central Veterinary Laboratory te Weybridge, Surrey, Verenigd Koninkrijk.
Indien het serum ten minste 50 internationale eenheden per ml bevat, moet het resultaat als positief worden beschouwd.
BIJLAGE E
12. Gezondheidsverklaring
Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat de hierboven beschreven dieren aan de volgende voorwaarden voldoen:
12.1. zij zijn vandaag (in de laatste 24 uur vóór het laden) geïnspecteerd en vertonen geen klinische ziekteverschijnselen;
12.2. het gaat niet om dieren die in het kader van een programma voor de uitroeiing van een besmettelijke ziekte of infectieziekte moeten worden geruimd;
12.3. zij zijn niet aangekocht op een bedrijf waarvoor om veterinairrechtelijke redenen een verbodsmaatregel is vastgesteld, en zijn niet in contact geweest met dieren van een dergelijk bedrijf, met dien verstande dat:
12.3.1. de verbodsmaatregelen verband moeten houden met de uitbraak van een van de volgende ziekten waarvoor de dieren gevoelig zijn:
- brucellose,
- rabiës,
- miltvuur;
12.3.2. na het slachten en/of de vernietiging van het laatste besmette of voor een van bovengenoemde ziekten vatbare dier, de verbodsmaatregelen gelden gedurende ten minste:
- 42 dagen in geval van brucellose,
- 30 dagen in geval van rabiës,
- 15 dagen in geval van miltvuur;
12.3.3. zij niet afkomstig zijn van een bedrijf noch in contact zijn geweest met dieren van een bedrijf dat gelegen is in een krachtens de communautaire regelgeving ingesteld beschermingsgebied dat de dieren niet mogen verlaten;
12.3.4. het niet om dieren gaat waarvoor veterinairrechtelijke maatregelen gelden op grond van de communautaire wetgeving inzake mond- en klauwzeer, noch om dieren die tegen mond- en klauwzeer zijn gevaccineerd;
12.4. zij hebben gedurende een periode van ten minste 30 dagen voor het laden op een en hetzelfde bedrijf van oorsprong verbleven of hebben, indien zij minder dan 30 dagen oud zijn, sinds hun geboorte op het bedrijf van herkomst verbleven, gedurende de laatste 21 dagen voor het laden zijn geen schapen of geiten op het bedrijf van herkomst binnengebracht en gedurende 30 dagen voor verzending van het bedrijf van herkomst zijn geen evenhoevige dieren uit een derde land op het bedrijf van herkomst binnengebracht, tenzij deze dieren overeenkomstig artikel 4 bis, lid 2, van Richtlijn 91/68/EEG zijn binnengebracht;
12.5. zij voldoen aan de aanvullende garanties in de artikelen 7 en 8 van Richtlijn 91/68/EEG, die voor de lidstaat van bestemming of een gedeelte van het grondgebied daarvan … [lidstaat of gedeelte van het grondgebied invullen] zijn vastgelegd in Beschikking …/…/EG van de Commissie (4);
12.6. zij voldoen aan ten minste een van onderstaande voorwaarden in punt 12.6.1, 12.6.2 of 12.6.3 en komen derhalve in aanmerking voor toelating tot een officieel brucellosevrije (B. melitensis) schapen- of geitenhouderij (4):
12.6.1. het bedrijf van herkomst bevindt zich in een lidstaat of een gedeelte van het grondgebied daarvan … [lidstaat of gedeelte van het grondgebied invullen] dat als officieel brucellosevrij is erkend overeenkomstig Beschikking …/…/EG (4) , of
12.6.2. zij zijn afkomstig van een officieel brucellosevrij (B. melitensis) bedrijf (4), of
12.6.3. zij zijn afkomstig van een brucellosevrij (B. melitensis) bedrijf, en:
i) zij zijn individueel geïdentificeerd, en
ii) zij zijn nog nooit of langer dan twee jaar geleden tegen brucellose gevaccineerd of het gaat om vrouwelijke dieren die ouder zijn dan twee jaar en die zijn gevaccineerd voordat zij zeven maanden oud waren, en
iii) zij zijn op het bedrijf van oorsprong onder officieel toezicht geïsoleerd en hebben in die periode negatief gereageerd op twee tests op brucellose die overeenkomstig bijlage C van Richtlijn 91/68/EEG zijn verricht met een tussenpoos van ten minste zes weken (4);
( 1 ) PB nr. C 48 van 27. 2. 1989, blz. 21.
( 2 ) PB nr. C 96 van 17. 4. 1989, blz. 187.
( 3 ) PB nr. C 194 van 31. 7. 1989, blz. 9.
( 4 ) PB nr. 121 van 29. 7. 1964, blz. 1977/64.
( 5 ) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 29.
( 6 ) PB L 340 van 11.12.1991, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/29/EG (PB L 148 van 30.6.1995, blz. 52).
( 7 ) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 19.
( 8 ) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
( 9 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
( 10 ) PB nr. L 140 van 1. 6. 1990, blz. 123.
( 11 ) Ziekten waarvoor een aangifteplicht bestaat