Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01990L0539-20070101

    Consolidated text: Richtlijn van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (90/539/EEG)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1990/539/2007-01-01

    1990L0539 — NL — 01.01.2007 — 013.001


    Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

    ►B

    RICHTLIJN VAN DE RAAD

    van 15 oktober 1990

    tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren

    (90/539/EEG)

    (PB L 303, 31.10.1990, p.6)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      No

    page

    date

    ►M1

    RICHTLIJN VAN DE RAAD 91/494/EEG van 26 juni 1991

      L 268

    35

    24.9.1991

    ►M2

    RICHTLIJN VAN DE RAAD 91/496/EEG van 15 juli 1991

      L 268

    56

    24.9.1991

    ►M3

    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 24 juni 1992

      L 195

    25

    14.7.1992

    ►M4

    RICHTLIJN 92/65/EEG VAN DE RAAD van 13 juli 1992

      L 268

    54

    14.9.1992

    ►M5

    RICHTLIJN 93/120/EG VAN DE RAAD van 22 december 1993

      L 340

    35

    31.12.1993

    ►M6

    RICHTLIJN 1999/90/EG VAN DE RAAD van 15 november 1999

      L 300

    19

    23.11.1999

     M7

    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 25 juli 2000

      L 201

    8

    9.8.2000

    ►M8

    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 3 december 2001

      L 323

    29

    7.12.2001

    ►M9

    VERORDENING (EG) Nr. 806/2003 VAN DE RAAD van 14 april 2003

      L 122

    1

    16.5.2003

    ►M10

    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 5 december 2006

      L 346

    41

    9.12.2006

    ►M11

    RICHTLIJN 2006/104/EG VAN DE RAAD van 20 november 2006

      L 363

    352

    20.12.2006


    Gewijzigd bij:

     A1

    Toetredingsakte van Oostenrijk, Finland en Zweden

      C 241

    21

    29.8.1994

     

    (aangepast door Besluit 95/1/EG, Euratom, EGKS van de Raad)

      L 001

    1

    ..

     A2

    Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond

      L 236

    33

    23.9.2003




    ▼B

    RICHTLIJN VAN DE RAAD

    van 15 oktober 1990

    tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren

    (90/539/EEG)



    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

    Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

    Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),

    Overwegende dat pluimvee, als levende dieren, en broedeieren, als dierlijke produkten, onder de produkten vallen die in de lijst van bijlage II van het Verdrag zijn opgenomen;

    Overwegende dat, voor een rationale ontwikkeling van de pluimveeproduktie en daardoor een verbetering van de produktiviteit in deze sector, op communautair niveau bepaalde veterinairrechtelijke voorschriften dienen te worden vastgesteld voor het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren;

    Overwegende dat de pluimveehouderij een integrerend deel uitmaakt van de landbouwactiviteit; dat dit voor een deel van de landbouwbevolking een bron van inkomsten vormt;

    Overwegende dat de tussen de Lid-Staten bestaande verschillen op veterinairrechtelijk gebied uit de weg dienen te worden geruimd ten einde het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren te bevorderen en daardoor tot de totstandbrenging van de interne markt bij te dragen;

    Overwegende dat, om een harmonieuze ontwikkeling van het intracommunautaire handelsverkeer mogelijk te maken, voor de invoer uit derde landen een communautaire regeling moet worden vastgesteld;

    Overwegende dat deze richtlijn in beginsel niet van toepassing dient te zijn op specifiek handelsverkeer in verband met tentoonstellingen, concoursen en wedstrijden;

    Overwegende dat deze richtlijn dient te gelden voor het handelsverkeer in kwartels, duiven, fazanten en patrijzen die worden gehouden voor de fokkerij of voor consumptie;

    Overwegende dat bij de huidige stand van zaken in de moderne pluimveehouderij voor de harmonieuze ontwikkeling van het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren het best kan worden zorg gedragen door een controle op de produktiebedrijven;

    Overwegende dat de erkenning van de bedrijven die aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoen en het toezicht op de naleving van deze voorwaarden dient te worden overgelaten aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten;

    Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2782/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende de produktie van en de handel in broedeieren en kuikens van pluimvee ( 4 ), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3987/87 ( 5 ), voorziet in de toekenning van een registratienummer aan elk produktiebedrijf en in het merken van de broedeieren; dat de bepalingen ter uitvoering van genoemde verordening zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 1868/77 van de Commissie ( 6 ), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1351/87 ( 7 ); dat om praktische redenen in het kader van de onderhavige richtlijn identieke criteria voor identificatie van de produktiebedrijven en voor het merken van de broedeieren moeten worden aangehouden;

    Overwegende dat, ten einde de verspreiding van de besmettelijke ziekten te kunnen voorkomen, pluimvee en broedeieren slechts in het intracommunautaire handelsverkeer mogen worden gebracht indien zij aan bepaalde eisen op veterinairrechtelijk gebied voldoen;

    Overwegende dat het vaststellen van de controleregels op het gebied van de bestrijding van aviaire influenza en van de ziekte van Newcastle op een later tijdstip dienen te worden vastgesteld;

    Overwegende dat met hetzelfde oogmerk eveneens voorwaarden voor het vervoer dienen te worden vastgesteld;

    Overwegende dat dient te worden bepaald dat de Commissie, op grond van de in een bepaalde Lid-Staat bij de uitroeiing van bepaalde pluimveeziekten geboekte vooruitgang, kan toestaan dat aanvullende garanties worden gevraagd die evenwel niet strenger mogen zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband toepast; dat het in dit verband nuttig kan blijken de status van de Lid-Staten of van gebieden van Lid-Staten ten aanzien van bepaalde ziekten waarvoor pluimvee vatbaar is, vast te stellen;

    Overwegende dat, wanneer het intracommunautaire handelsverkeer betrekking heeft op zeer geringe hoeveelheden, om praktische redenen weliswaar niet alle communautaire eisen daarop van toepassing kunnen zijn, maar dat daarbij toch een aantal essentiële voorschriften in acht dienen te worden genomen;

    Overwegende dat, om de inachtneming van de vastgestelde eisen te garanderen, dient te worden bepaald dat door een officiële dierenarts een gezondheidscertificaat wordt afgegeven dat het pluimvee en de broedeieren tot op de plaats van bestemming dient te vergezellen;

    Overwegende dat, met betrekking tot de organisatie van de door de Lid-Staat van bestemming te verrichten controles en het daaraan te geven gevolg en met betrekking tot de toe te passen vrijwaringsmaatregelen, dient te worden verwezen naar de algemene voorschriften die zijn vervat in Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt ( 8 );

    Overwegende dat dient te worden voorzien in de mogelijkheid dat de Commissie controles verricht in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten;

    Overwegende dat, in het kader van de vaststelling van een communautaire regeling voor de invoer uit derde landen, een lijst dient te worden opgesteld van derde landen of van delen van derde landen, van waaruit pluimvee en broedeieren mogen worden ingevoerd;

    Overwegende dat de keuze van die landen op algemene criteria moet berusten, zoals de gezondheidstoestand van het pluimvee en van andere dieren, de organisatie en de bevoegdheden van de veterinaire diensten en de geldende wetgeving op sanitair gebied;

    Overwegende dat voorts geen invoer van pluimvee en broedeieren dient te worden toegestaan uit landen die besmet zijn met, of nog niet lang genoeg vrij zijn van besmettelijke pluimveeziekten die voor het pluimveebestand van de Gemeenschap gevaar opleveren;

    Overwegende dat de algemene voorschriften voor de invoer uit derde landen dienen te worden aangevuld met bijzondere voorschriften die naar gelang van de in elk van die landen heersende gezondheidssituatie worden vastgesteld; dat, gelet op het technische karakter en de uiteenlopendheid van de criteria waarop deze bijzondere voorschriften berusten, voor de vaststelling ervan een beroep dient te worden gedaan op de procedure van het Permanent Veterinair Comité;

    Overwegende dat het overleggen, bij de invoer van pluimvee of broedeieren, van een met een bepaald model overeenstemmend certificaat een van de doeltreffende middelen vormt voor de controle op de naleving van de communautaire voorschriften; dat die wetgeving bijzondere bepalingen kan bevatten die kunnen verschillen naar gelang van het derde land en dat de modellen van het certificaat dienovereenkomstig moeten worden opgesteld;

    Overwegende dat veterinaire deskundigen van de Commissie ermee dienen te worden belast in derde landen erop toe te zien dat de voorschriften worden nageleefd;

    Overwegende dat de controle bij invoer betrekking moet hebben op de oorsprong en de gezondheidstoestand van het pluimvee en van de broedeieren;

    Overwegende dat de Lid-Staten dienen te worden gemachtigd om, bij aankomst van pluimvee of broedeieren op het grondgebied van de Gemeenschap en tijdens het vervoer ervan naar de plaats van bestemming, de nodige maatregelen te treffen, waaronder het doden en destrueren, ten einde de gezondheid van mens en dier te vrijwaren;

    Overwegende dat de algemene voorschriften en beginselen die gelden bij de controles van pluimvee en van broedeieren later zullen worden vastgesteld in het kader van de voor de verwezenlijking van de interne markt vast te stellen maatregelen;

    Overwegende dat elke Lid-Staat de mogelijkheid moet hebben om de invoer uit een derde land onmiddellijk te verbieden indien die invoer een gevaar voor de gezondheid van mens en dier kan opleveren; dat in dat geval, onverminderd eventuele wijzigingen van de lijst van derde landen van waaruit invoer naar de Gemeenschap is toegestaan, het nodige dient te worden gedaan om de standpunten van de Lid-Staten ten aanzien van het betrokken derde land onverwijld te coördineren;

    Overwegende dat, in verband met de voortdurende ontwikkeling van de technieken in de pluimveehouderij, de methoden ter bestrijding van pluimveeziekten geregeld moeten worden aangepast;

    Overwegende dat deze richtlijn opnieuw moet worden beoordeeld in het kader van de voltooiing van de interne markt;

    Overwegende dat moet worden voorzien in een procedure waarbij in het kader van het Permanent Veterinair Comité een nauwe samenwerking tot stand komt tussen de Lid-Staten en de Commissie,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



    HOOFDSTUK I

    Algemene bepalingen

    Artikel 1

    1.  In deze richtlijn worden de veterinairrechtelijke voorschriften vastgesteld voor het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren en de invoer daarvan uit derde landen.

    2.  Deze richtlijn is niet van toepassing op pluimvee dat voor tentoonstellingen, concoursen of wedstrijden is bestemd.

    Artikel 2

    In deze richtlijn worden onder „officiële dierenarts”en „derde land” de officiële dierenarts en het derde land verstaan in de zin van Richtlijn 72/462/EEG.

    Voorts wordt verstaan onder:

    1. pluimvee: kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen ►M4  en loopvogels (Ratites) ◄ , die in gevangenschap worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de produktie van vlees of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet;

    2. broedeieren: eieren van de in punt 1 genoemde soorten pluimvee, bestemd om te worden bebroed;

    ▼M5

    3. eendagskuikens: pluimvee van alle soorten, dat nog geen 72 uur oud is en dat nog niet is gevoerd; muskuseenden (Cairina moschata) of kruisingen daarvan mogen evenwel gevoerd zijn;

    ▼B

    4. fokpluimvee: pluimee van 72 uur en ouder, bestemd voor de produktie van broedeieren;

    5. gebruikspluimvee: pluimvee van 72 uur en ouder, dat wordt opgefokt voor de produktie van vlees en/of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet;

    6. slachtpluimvee: pluimvee dat rechtstreeks naar het slachthuis wordt gevoerd om daar zo snel mogelijk, doch uiterlijk 72 uur na aankomst, te worden geslacht;

    ▼M5

    7. koppel: alle pluimvee met dezelfde gezondheidsstatus dat in hetzelfde lokaal of binnen dezelfde uitloopruimte wordt gehouden en dat een epidemiologische eenheid vormt. In batterijen omvat deze term alle dieren die hetzelfde omsloten luchtvolume delen;

    ▼B

    8. pluimveebedrijf: voorziening — die een inrichting kan omvatten — die wordt gebruikt voor het opfokken of het houden van fok- en gebruikspluimvee;

    9. inrichting: op een bepaald terrein gevestigde voorziening of deel van een voorziening behorend tot een van de volgende bedrijfssectoren:

    a) fokbedrijf: inrichting die zich toelegt op de produktie van broedeieren bestemd voor de produktie van fokpluimvee;

    b) vermeerderingsbedrijf: inrichting die zich toelegt op de produktie van broedeieren bestemd voor de produktie van gebruikspluimvee;

    ▼M5

    c) opfokbedrijf:

    i) ofwel een opfokbedrijf voor fokpluimvee, d.w.z. een inrichting die zich toelegt op het opfokken van fokpluimvee tot het voortplantingsstadium,

    ii) ofwel een opfokbedrijf voor gebruikspluimvee, d.w.z. een inrichting die zich toelegt op het opfokken van legkippen tot het legstadium;

    ▼B

    d) broederij: inrichting die zich toelegt op het inleggen en uitbroeden van broedeieren en het opleveren van eendagskuikens;

    10. bevoegde dierenarts: dierenarts die van de bevoegde veterinaire instantie de opdracht heeft gekregen om onder haar verantwoordelijkheid in een inrichting de bij deze richtlijn vastgestelde controles te verrichten;

    11. erkend laboratorium: op het grondgebied van een Lid-Staat gelegen laboratorium dat door de bevoegde veterinaire instantie is erkend en aangewezen om onder haar verantwoordelijkheid de krachtens deze richtlijn vereiste diagnosetests uit te voeren;

    12. gezondheidsinspectie: inspectiebezoek dat door de officiële dierenarts of door de bevoegde dierenarts wordt afgelegd, ten einde een onderzoek in te stellen naar de gezondheidstoestand van alle pluimvee van een inrichting;

    13. ziekten waarvoor een aangifteplicht geldt: de in bijlage V vermelde ziekten;

    14. haard: haard in de zin van Richtlijn 82/894/EEG;

    ▼M5 —————

    ▼B

    16. quarantainestation: voorziening waar pluimvee volledig afgezonderd wordt gehouden, zonder rechtstreeks of indirect contact met ander pluimvee, ten einde gedurende lange tijd te worden geobserveerd en diverse controletests op de in bijlage V genoemde dierziekten te ondergaan;

    17. ruimen: actie waarbij met inachtneming van de nodige gezondheidsmaatregelen, met inbegrip van ontsmetting, wordt overgegaan tot vernietiging van alle pluimvee en produkten die zijn aangetast, of die van besmetting worden verdacht.



    HOOFDSTUK II

    Voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer

    Artikel 3

    1.  De Lid-Staten leggen de Commissie vóór 1 juli 1991 een plan voor waarin wordt aangegeven welke nationale maatregelen zij voornemens zijn te treffen om ervoor te zorgen dat de in bijlage II neergelegde regels voor de erkenning van inrichtingen voor het intracommunautair handelsverkeer in pluimvee en broedeieren worden nageleefd.

    2.  De Commissie onderzoekt de plannen. Volgens de procedure van artikel 32 kunnen deze plannen worden goedgekeurd dan wel van wijzigingen of aanvullingen worden voorzien alvorens zij worden goedgekeurd.

    3.  Volgens de procedure van artikel 32 kunnen wijzigingen van of aanvullingen op een reeds overeenkomstig lid 2 goedgekeurd plan:

     of wel op verzoek van de betrokken Lid-Staat worden goedgekeurd in verband met de ontwikkeling van de situatie in die Lid-Staat,

     of wel worden aangevraagd in verband met de vooruitgang op het gebied van de methoden inzake preventie en bestrijding van ziekten.

    Artikel 4

    Elke Lid-Staat wijst een nationaal referentielaboratorium aan als laboratorium dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van de in deze richtlijn bedoelde diagnosemethoden en voor het gebruik ervan door de erkende laboratoria die op zijn grondgebied zijn gevestigd. De referentielaboratoria zijn vermeld in bijlage I.

    ▼M5

    Artikel 5

    Om in het intracommunautaire handelsverkeer te mogen worden gebracht:

    a) moeten broedeieren, eendagskuikens, alsmede fok- en gebruikspluimvee voldoen aan de in de artikelen 6, 12, 15 en 17 vastgestelde voorwaarden. Zij moeten ook voldoen aan alle op grond van de artikelen 13 en 14 vastgestelde voorwaarden.

    Bovendien:

     moeten broedeieren voldoen aan de in artikel 7 vastgestelde voorwaarden,

     moeten eendagskuikens voldoen aan de in artikel 8 vastgestelde voorwaarden,

     moet fok-, en gebruikspluimvee voldoen aan de in artikel 9 vastgestelde voorwaarden;

    b) moet slachtpluimvee voldoen aan de in de artikelen 10, 12, 15 en 17 en de op grond van de artikelen 13 en 14 vastgestelde voorwaarden;

    c) moet pluimvee (met inbegrip van eendagskuikens) dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, voldoen aan de in de artikelen 10 bis, 12, 15 en 17 en de op grond van de artikelen 13 en 14 vastgestelde voorwaarden;

    d) wat salmonella betreft, moet pluimvee met bestemming Finland en Zweden voldoen aan de op grond van de artikelen 9 bis, 9 ter en 10 ter gestelde voorwaarden.

    ▼B

    Artikel 6

    Broedeieren, eendagskuikens, alsmede fok- en gebruikspluimvee moeten afkomstig zijn

    1. van inrichtingen die aan de volgende eisen voldoen:

    a) zij moeten erkend zijn door en een registratienummer hebben verkregen van de bevoegde instantie overeenkomstig de voorschriften van bijlage II, hoofdstuk I;

    b) zij mogen op het tijdstip van verzending op generlei wijze voorwerp zijn van veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee;

    ▼M5

    c) zij mogen niet gelegen zijn in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is;

    2. uit koppels die op het tijdstip van verzending geen klinische ziektesymptomen vertonen, noch van besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte worden verdacht.

    Artikel 7

    Voor broedeieren gelden op het tijdstip van verzending de volgende eisen:

    1. zij moeten afkomstig zijn van koppels:

     die sedert meer dan zes weken hebben verbleven in een of meer inrichtingen in de Gemeenschap bedoeld in artikel 6, punt 1, onder a);

     die, indien ingeënt, zijn ingeënt overeenkomstig de in bijlage III vastgestelde inentingsvoorschriften;

     die

     

     ofwel in de 72 uur voorafgaande aan de verzending door een officiële dierenarts of een bevoegde dierenarts zijn gekeurd, waarbij geen klinische symptomen zijn gevonden, noch aanwijzingen op grond waarvan de aanwezigheid van een besmettelijke ziekte kan worden vermoed,

     ofwel een maandelijkse gezondheidsinspectie door een officiële dierenarts of een bevoegde dierenarts hebben ondergaan met dien verstande dat de laatste inspectie in de 31 dagen voorafgaande aan de verzending moet zijn uitgevoerd. In dit laatste geval moet de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts ook de gegevens over de gezondheidsstatus van de koppels hebben onderzocht en de gezondheidsstatus op dat moment hebben geëvalueerd op basis van bijgewerkte informatie die de voor de koppel verantwoordelijke persoon in de 72 uur voorafgaande aan de verzending heeft verstrekt. Wanneer de geregistreerde gegevens of andere informatie een ziekte doen vermoeden, moeten de koppels door de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts zijn gekeurd zodat elke mogelijkheid van een eventuele besmettelijke pluimveeziekte is uitgesloten;

    2. zij moeten worden geïdentificeerd overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1868/77 van de Commissie;

    3. zij moeten zijn ontsmet volgens de instructies van de officiële dierenarts.

    Bovendien moeten, wanneer in de periode waarin broedeieren worden bebroed, een via eieren overdraagbare besmettelijke pluimveeziekte uitbreekt in de koppel waarvan de betrokken broedeieren afkomstig zijn, de betrokken broederij en de autoriteit(en) die voor die broederij en voor de koppel van oorsprong verantwoordelijk is (zijn), daarvan in kennis worden gesteld.

    ▼B

    Artikel 8

    Voor eendagskuikens gelden de volgende eisen:

    a) zij moeten verkregen zijn uit broedeieren die aan de voorschriften van de artikelen 6 en 7 voldoen;

    ▼M5

    b) wanneer zij zijn ingeënt, moeten zij voldoen aan de inentingsvoorschriften van bijlage III;

    ▼B

    c) zij mogen op het tijdstip van verzending geen symptomen vertonen, op grond waarvan op basis van bijlage II, hoofdstuk II, punt B, 2 onder g) en h), besmetting kan worden vermoed.

    Artikel 9

    Voor fok- en gebruikspluimvee gelden op het tijdstip van verzending de volgende eisen:

    a) het moet sedert de uitkomst of sedert meer dan zes weken verbleven hebben in een of meer inrichtingen in de Gemeenschap bedoeld in artikel 6, punt 1, onder a);

    ▼M5

    b) wanneer het is ingeënt, moet het voldoen aan de inentingsvoorschriften van bijlage III;

    c) het moet in de 48 uur voorafgaande aan de verzending door een officiële dierenarts of een bevoegde dierenarts zijn gekeurd, waarbij geen klinische symptomen zijn gevonden, noch aanwijzingen op grond waarvan een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed.

    Artikel 9 bis

    1.  Wat salmonella betreft, kunnen Finland en Zweden aan de Commissie een operationeel programma voorleggen betreffende koppels fokpluimvee en koppels eendagskuikens die bestemd zijn deel te gaan uitmaken van koppels fokpluimvee of koppels gebruikspluimvee.

    2.  De Commissie onderzoekt de operationele programma's. Na dit onderzoek stelt de Commissie, indien daartoe aanleiding bestaat, volgens de procedure van artikel 32 de algemene of beperkte aanvullende garanties vast die kunnen worden geëist voor verzendingen naar Finland en Zweden. Deze garanties mogen gelijkwaardig zijn aan die welke Finland en Zweden onderscheidenlijk in nationaal verband toepassen. De passende besluiten worden vóór de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag genomen.

    Artikel 9 ter

    1.  Wat salmonella betreft, kunnen Finland en Zweden, in afwachting van de aanneming van een communautaire regelgeving aan de Commissie een operationeel programma voorleggen betreffende de koppels legkippen (gebruikspluimvee dat wordt gefokt voor de produktie van consumptie-eieren).

    2.  De Commissie onderzoekt de operationele programma's. Na dit onderzoek stelt de Commissie, indien daartoe aanleiding bestaat, volgens de procedure van artikel 32 de algemene of beperkte aanvullende garanties vast die kunnen worden geëist voor verzendingen naar Finland en Zweden. Deze garanties mogen gelijkwaardig zijn aan die welke Finland en Zweden onderscheidenlijk in nationaal verband toepassen. Bovendien wordt bij deze garanties rekening gehouden met het oordeel van het Wetenschappelijk Veterinair Comité over de serotypen van salmonella die moeten worden opgenomen op de lijst van serotypen waar pluimvee vatbaar voor is. De passende besluiten worden vóór de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag genomen.

    ▼B

    Artikel 10

    Slachtpluimvee moet op het tijdstip van verzending afkomstig zijn van een pluimveebedrijf

    a) waar het sedert de uitkomst of sedert meer dan 21 dagen heeft verbleven;

    b) ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee van toepassing zijn;

    ▼M5

    c) waar, bij een gezondheidsonderzoek van de koppel waartoe het slachtpluimvee behoort door de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts in de vijf dagen voorafgaande aan de verzending, het onderzochte pluimvee geen klinische symptomen van een besmettelijke pluimveeziekte heeft vertoond noch van besmetting is verdacht;

    d) dat niet gelegen is in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is.

    ▼M5

    Artikel 10 bis

    1.  Pluimvee van meer dan 72 uur oud dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, moet op het tijdstip van verzending afkomstig zijn van een bedrijf:

    a) waar het sedert het uitkomen of sedert meer dan 21 dagen heeft verbleven en waar het in de twee weken voorafgaande aan de verzending niet in contact is geweest met nieuw aangevoerd pluimvee;

    b) ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee gelden;

    c) waar, bij een gezondheidsonderzoek van de koppel waartoe het pluimvee behoort, door de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts in de 48 uur voorafgaande aan de verzending, het onderzochte pluimvee geen klinische symptomen van een besmettelijke pluimveeziekte heeft vertoond noch van besmetting is verdacht;

    d) dat niet gelegen is in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving verbodsbepalingen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is.

    2.  De artikelen 6 en 9 bis zijn niet van toepassing op het in lid 1 bedoelde pluimvee.

    Artikel 10 ter

    1.  Wat salmonella betreft en voor serotypen die niet zijn vermeld in bijlage II, hoofdstuk III, A, worden zendingen slachtpluimvee met bestemming Finland en Zweden onderworpen aan een steekproefsgewijze microbiologische test in de inrichting van oorsprong, volgens voorschriften die de Raad op voorstel van de Commissie vóór de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag zal vaststellen.

    2.  De draagwijdte van de in lid 1 bedoelde test en de toe te passen methoden moeten worden vastgesteld met inachtneming van het advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité en het operationele programma dat Finland en Zweden bij de Commissie moeten indienen.

    3.  De in lid 1 bedoelde test wordt niet toegepast op slachtpluimvee afkomstig van een bedrijf waarvoor een programma geldt dat volgens de procedure van artikel 32 als evenwaardig is erkend aan het in lid 2 bedoelde programma.

    ▼B

    Artikel 11

    1.  De artikelen 5 tot en met 10 en artikel 15 zijn niet van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren, wanneer het kleine partijen van minder dan 20 stuks betreft.

    2.  Pluimvee en broedeieren als bedoeld in lid 1 moeten op het tijdstip van verzending evenwel afkomstig zijn van koppels

     die sedert de uitkomst of sedert ten minste drie maanden in de Gemeenschap hebben verbleven,

     die op het tijdstip van verzending vrij zijn van klinische symptomen van besmettelijke pluimveeziekten,

    ▼M5

     die, wanneer ze zijn ingeënt, aan de in bijlage III vastgestelde inentingsvoorschriften voldoen,

    ▼B

     ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee van toepassing zijn,

    ▼M5

     die zich niet bevinden in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is.

    Alle dieren in een partij moeten in de maand voorafgaande aan de verzending negatief hebben gereageerd op een serologische test op de aanwezigheid van antistoffen tegen Salmonella pullorum en Salmonella gallinarum, overeenkomstig het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk III. Wanneer het gaat om broedeieren of eendagskuikens moet de koppel van oorsprong in de drie maanden voorafgaande aan de verzending serologisch op Salmonella pullorum en Salmonella gallinarum zijn onderzocht met een betrouwbaarheidsdrempel van 95 % bij een prevalentie van 5 %.

    ▼M6

    3.  De bepalingen van lid 1 en lid 2 gelden niet voor partijen loopvogels of broedeieren van loopvogels.

    ▼B

    Artikel 12

    ▼M6

    1.  Voor de verzending van pluimvee en broedeieren uit lidstaten of gebieden van lidstaten waar het in artikel 1 bedoelde pluimvee tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, naar een lidstaat of een gebied van een lidstaat waarvan de status overeenkomstig lid 2 van het onderhavige artikel is vastgesteld, gelden de volgende bepalingen:

    a) broedeieren moeten afkomstig zijn van koppels die:

     hetzij niet zijn ingeënt,

     hetzij zijn ingeënt met een geïnactiveerde entstof,

     hetzij zijn ingeënt met een levende entstof, indien de inenting ten minste 30 dagen vóór de verzameling van de broedeieren heeft plaatsgevonden;

    b) eendagskuikens (inclusief kuikens die bestemd zijn om in het wild te worden uitgezet) mogen niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt en moeten afkomstig zijn van:

     broedeieren die voldoen aan de onder a) gestelde voorwaarden,

     een broederij waar de arbeidsmethoden zodanig zijn dat wordt gegarandeerd dat deze eieren worden uitgebroed op volstrekt andere plaatsen en tijdstippen dan eieren die niet aan de onder a) gestelde voorwaarden voldoen;

    c) fok- en gebruikspluimvee:

     mag niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt,

     moet in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending onder toezicht van de officiële dierenarts hetzij in een pluimveebedrijf, hetzij in een quarantainestation zijn afgezonderd. In dit verband mag geen enkel dier van het op het pluimveebedrijf van oorsprong of, eventueel, in het quarantainestation aanwezige pluimvee in de laatste 21 dagen voorafgaand aan de verzending tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt en mag er in diezelfde periode, met uitzondering van de dieren die deel uitmaken van de verzending, geen pluimvee op het pluimveebedrijf of in het quarantainestation zijn binnengebracht; voorts mag binnen de quarantainestations geen inenting plaatsvinden, en

     moet in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending aan de hand van een representatieve serologische test met negatief resultaat op de aanwezigheid van antistoffen tegen de ziekte van Newcastle zijn onderzocht overeenkomstig de voorschriften die volgens de procedure van artikel 32 zijn vastgesteld;

    d) slachtpluimvee moet afkomstig zijn van koppels die aan de volgende eisen voldoen:

     wanneer de dieren niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt, moeten zij aan de in punt c), derde streepje, gestelde voorwaarde voldoen,

     wanneer de dieren wel ingeënt zijn, moeten zij in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending op basis van een representatief monster een test met het oog op de isolatie van het virus van de ziekte van Newcastle hebben ondergaan overeenkomstig de voorschriften die volgens de procedure van artikel 32 zijn vastgesteld.

    ▼M5

    2.  Indien een Lid-Staat of een gebied of gebieden van een Lid-Staat wensen te worden erkend als Lid-Staat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, kunnen zij een programma indienen overeenkomstig artikel 13, lid 1.

    De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staten medegedeelde programma's. De programma's kunnen, met inachtneming van de in artikel 13, lid 1, bedoelde criteria, worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 32. Volgens dezelfde procedure kunnen ook de algemene of specifieke aanvullende garanties worden vastgesteld die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geeist.

    Wanneer een Lid-Staat of een gebied van een Lid-Staat van oordeel is dat de status van Lid-Staat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, is bereikt, kan bij de Commissie een aanvraag worden ingediend om als zodanig te worden erkend volgens de procedure van artikel 32.

    De elementen waarmee rekening moet worden gehouden om uit te maken of een Lid-Staat of een gebied kan worden erkend als Lid-Staat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, zijn de in artikel 14, lid 1, bedoelde informatie, alsmede met name de volgende criteria;

     voor het in artikel 1 bedoelde pluimvee is gedurende ten minste de twaalf voorafgaande maanden geen toestemming verleend voor inenting tegen de ziekte van Newcastle, met uitzondering van de verplichte inenting van postduiven als bedoeld in artikel 17, lid 3, van Richtlijn 92/66/EEG;

     fokkoppels worden ten minste eenmaal per jaar aan de hand van een serologische test onderzocht op de aanwezigheid van de ziekte van Newcastle overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 32;

     op de bedrijven is geen pluimvee aanwezig dat in de voorafgaande twaalf maanden tegen de ziekte van Newcastle is ingeënt, met uitzondering van postduiven die overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Richtlijn 92/66/EEG zijn ingeënt.

    „Wat Finland en Zweden betreft, worden de passende besluiten betreffende de status „geen inentingtegen de ziekte van Newcastle” vóór de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag genomen volgens de procedure van artikel 32.”

    ▼M5

    3.  De Commissie kan de status van Lid-Staat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, schorsen volgens de procedure van artikel 32 wanneer:

    i) ofwel een ernstige epizoötie van de ziekte van Newcastle uitbreekt die niet wordt bedwongen,

    ii) ofwel de wettelijke voorschriften waarbij systematische inenting tegen de ziekte van Newcastle wordt verboden, worden ingetrokken.

    ▼M6 —————

    ▼B

    Artikel 13

    1.  Indien een Lid-Staat een al dan niet bindend programma opstelt of heeft opgesteld voor de bestrijding van een ziekte waarvoor pluimvee vatbaar is, kan hij aan de Commissie mededeling doen van dat programma, met vermelding van met name:

     de situatie op het gebied van die ziekte op zijn grondgebied;

     de gronden voor de rechtvaardiging van het programma, met name de belangrijkheid van de ziekte en de kosten-batenanalyse,

     het geografische gebied waar het programma zal worden toegepast,

     de diverse aan de inrichtingen toegekende gezondheidsstatussen, de normen waaraan in elke categorie moet worden voldaan en de testprocedures,

     de controleprocedures waarin in het kader van het programma is voorzien,

     de consequenties die moeten worden getrokken wanneer een inrichting om een of andere reden zijn status verliest,

     de maatregelen die moeten worden genomen wanneer bij overeenkomstig het programma verrichte controles de resultaten positief blijken.

    2.  De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staten medegedeelde programma's. De programma's kunnen met inachtneming van de criteria bedoeld in lid 1 worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 32. Volgens deze zelfde procedure kunnen ook de algemene of beperkte aanvullende garanties worden vastgesteld die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband hanteert.

    Voor wat betreft programma's die vóór 1 juli 1991 aan de Commissie worden medegedeeld worden de besluiten inzake de goedkeuring ervan en inzake de aanvullende handelsgaranties vóór 1 januari 1992 genomen.

    3.  Het door de Lid-Staat ingediende programma kan worden gewijzigd of aangevuld volgens de procedure van artikel 32. Volgens deze zelfde procedure kunnen wijzigingen of aanvullingen op een eerder goedgekeurd programma en op de overeenkomstig lid 2 vastgestelde garanties worden goedgekeurd.

    4.  De Commissie onderzoekt zo spoedig mogelijk het door Zweden ingediende programma betreffende infectieuze bronchitis. Na dit onderzoek kan zo nodig het bepaalde in lid 2 van toepassing zijn. De in lid 2 bedoelde passende besluiten worden zo spoedig mogelijk genomen. In afwachting van deze besluiten kan Zweden, gedurende een tijdvak van een jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag, zijn nationale voorschriften die vóór laatstgenoemde datum voor voornoemde ziekte van kracht waren, toepassen. Dit tijdvak van een jaar kan zo nodig worden verlengd volgens de procedure van artikel 32.

    ▼B

    Artikel 14

    1.  Wanneer een Lid-Staat van oordeel is dat hij geheel of gedeeltelijk vrij is van een van de ziekten waarvoor pluimvee vatbaar is, stelt hij de Commissie in het bezit van de nodige bewijsstukken. Hij geeft met name aan:

     de aard van de ziekte en de wijze waarop de ziekte zich op zijn grondgebied heeft gemanifesteerd,

     de resultaten van de in het kader van een bewakingsprogramma uitgevoerde tests, gebaseerd op een serologisch, microbiologisch of pathologisch onderzoek en op het feit dat het een ziekte betreft waarvoor een aangifteplicht bij de bevoegde autoriteiten geldt,

     de looptijd van het bewakingsprogramma,

     eventueel de periode waarin inenting tegen de ziekte is verboden en het geografisch gebied waarvoor dat verbod geldt,

     de voorschriften voor de controle op de afwezigheid van de ziekte.

    2.  De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staat ingediende bewijsstukken. De algemene of beperkte aanvullende garanties die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist, kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 32. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband hanteert. Indien de bewijsstukken vóór 1 juli 1991 zijn ingediend moeten besluiten betreffende de aanvullende garanties vóór 1 januari 1992 worden genomen.

    3.  De betrokken Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van elke wijziging van de in lid 1 genoemde bewijsstukken. In het licht van de medegedeelde informatie kunnen de overeenkomstig lid 2 vastgestelde garanties volgens de procedure van artikel 32 worden gewijzigd of ingetrokken.

    4.  De Commissie onderzoekt zo spoedig mogelijk de door Zweden ingediende bewijsstukken met betrekking tot infectieuze rhinotracheïtis van de kalkoen, het swollen head-syndrome, infectieuze laryngotracheïtis (ILT), het Egg Drop Syndrome 76 (EDS 76) en vogelpokken (Fowl pox). Na dit onderzoek kan zo nodig het bepaalde in lid 2 van toepassing zijn. De in lid 2 bedoelde passende besluiten worden zo spoedig mogelijk genomen. In afwachting van deze besluiten kan Zweden, gedurende een tijdvak van een jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag, zijn nationale voorschriften die vóór laatstgenoemde datum met betrekking tot deze ziekten van kracht waren, toepassen. Dit tijdvak van een jaar kan zo nodig worden verlengd volgens de procedure van artikel 32.

    ▼B

    Artikel 15

    ▼M5

    1.  Eendagskuikens en broedeieren moeten worden vervoerd

     hetzij in nieuwe, speciaal voor eenmalig gebruik ontworpen wegwerpverpakkingen die nadien worden vernietigd,

     hetzij in verpakkingen voor hernieuwd gebruik, mits deze voor elk nieuw gebruik worden gereinigd en ontsmet.

    In elk geval:

    a) mogen de verpakkingen alleen eendagskuikens of broedeieren bevatten van dezelfde soort, dezelfde categorie en hetzelfde type pluimvee, afkomstig van dezelfde inrichting;

    b) moet op de verpakkingen een etiket voorkomen met de volgende vermeldingen:

     de naam van de Lid-Staat en het gebied van oorsprong,

     het registratienummer van de inrichting van oorsprong, als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk I, punt 2,

     het aantal kuikens of eieren per verpakking,

     de pluimveesoort waartoe de kuikens of de eieren behoren.

    ▼B

    2.  Verpakkingen met eendagskuikens of broedeieren mogen voor het vervoer worden bijeengebracht in speciaal daarvoor bestemde containers. Op die containers moet worden aangegeven hoeveel verpakkingen daarin zijn bijeengebracht, terwijl ook de in lid 1, onder b), genoemde gegevens daarop moeten worden vermeld.

    3.  Fok- of gebruikspluimvee moet worden vervoerd in dozen of kooien:

     die uitsluitend pluimvee bevatten van dezelfde soort, dezelfde categorie en hetzelfde type, afkomstig van dezelfde inrichting,

     waarop het in bijlage II, hoofdstuk I, punt 2, bedoelde registratienummer van de inrichting van oorsprong is aangebracht.

    ▼M5 —————

    ▼B

    4.  

    a) Fok- en gebruikspluimvee alsmede eendagskuikens moeten zo snel mogelijk naar de inrichting van bestemming worden vervoerd, zonder in contact te komen met ander levend pluimvee dan fok- of gebruikspluimvee of eendagskuikens die aan het bepaalde in deze richtlijn voldoen.

    b) Slachtpluimvee moet zo snel mogelijk naar het slachthuis van bestemming worden vervoerd, zonder in contact te komen met ander pluimvee dan slachtpluimvee dat aan het bepaalde in deze richtlijn voldoet.

    ▼M5

    c) Pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, moet zo spoedig mogelijk naar de plaats van bestemming worden gebracht, zonder daarbij in contact te komen met ander pluimvee dan pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet en dat aan de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoet.

    ▼B

    5.  De dozen, kooien en transportmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen dat:

     tijdens het vervoer geen uitwerpselen worden verloren en het verlies van veren zoveel mogelijk wordt beperkt,

     het pluimvee gemakkelijk kan worden geschouwd,

     reiniging en ontsmetting mogelijk zijn.

    6.  Transportmiddelen en niet voor eenmalig gebruik bestemde containers, dozen en kooien moeten, alvorens zij worden ingeladen en nadat zij zijn gelost, volgens de instructies van de bevoegde instantie van de betrokken Lid-Staat worden gereinigd en ontsmet.

    Artikel 16

    Het is verboden pluimvee als bedoeld in artikel 15, lid 4, te vervoeren door een zone die besmet is met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle, tenzij dat vervoer over de hoofdwegen of over de hoofdlijnen van de spoorwegen geschiedt.

    Artikel 17

    Pluimvee en broedeieren die zich in intracommunautair handelsverkeer bevinden, moeten tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat dat:

     overeenkomt met het desbetreffende model van bijlage IV,

     ondertekend is door een officiële dierenarts,

     op de dag van inlading is opgesteld in de officiële taal of talen van de Lid-Staat van verzending en in de officiële taal of talen van de Lid-Staat van bestemming,

     een geldigheidsduur van vijf dagen heeft,

     uit één blad bestaat,

     in beginsel voor één geadresseerde is bestemd,

    ▼M5

     een stempel en een handtekening draagt in een andere kleur dan die van de tekst van het certificaat.

    ▼B

    Artikel 18

    De Lid-Staten van bestemming kunnen, onder inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag, aan een of meer Lid-Staten van verzending algemene of tot bepaalde gevallen beperkte vergunningen verlenen op grond waarvan pluimvee en broedeieren welke worden vrijgesteld van het certificaat van artikel 17, op hun grondgebied kunnen worden binnengebracht.

    ▼M5 —————

    ▼B



    HOOFDSTUK III

    Voorschriften voor de invoer uit derde landen

    Artikel 20

    Pluimvee en broedeieren die in de Gemeenschap worden ingevoerd, moeten voldoen aan de in de artikelen 21 tot en met 24 vastgestelde voorwaarden.

    Artikel 21

    1.  Het pluimvee en de broedeieren moeten afkomstig zijn uit derde landen of uit delen van derde landen die voorkomen op een lijst die door de Commissie volgens de procedure van artikel 32 wordt opgesteld. De betrokken lijst kan volgens de procedure van artikel 33 worden gewijzigd of aangevuld.

    2.  Ten einde te bepalen of een derde land of een deel van een derde land op de in lid 1 bedoelde lijst kan worden geplaatst, wordt met name rekening gehouden met:

    a) de gezondheidstoestand van het pluimvee, de andere huisdieren en de in het wild levende dieren in dit derde land, waarbij vooral wordt gelet op exotische dierziekten, alsmede met de gezondheidssituatie in de omgeving van dat land, voor zover die voor de gezondheid van mens en dier in de Lid-Staten gevaar kunnen opleveren;

    b) de regelmaat en de snelheid waarmee dit land informatie verstrekt over de aanwezigheid van besmettelijke dierziekten op zijn grondgebied, met name ziekten die zijn vermeld in de lijsten A en B van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten;

    c) de voorschriften van dit land met betrekking tot preventie en bestrijding van dierziekten;

    d) de structuur van de veterinaire diensten in het betrokken land en de bevoegdheden waarover die diensten beschikken;

    e) de organisatie en uitvoering van preventie en bestrijding, in dit land, van besmettelijke dierziekten;

    f) de garanties die dit land kan geven wat betreft de naleving van het bepaalde in deze richtlijn;

    g) het naleven van de communautaire voorschriften inzake hormonen en residuen.

    3.  De in lid 1 bedoelde lijst en de daarin aangebrachte wijzigingen worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    ▼M5

    Artikel 22

    1.  Pluimvee en broedeieren moeten afkomstig zijn uit derde landen:

    a) waar voor aviaire influenza en de ziekte van Newcastle, als omschreven in Richtlijn 92/40/EEG, respectievelijk Richtlijn 92/66/EEG van de Raad, een meldplicht geldt,

    b) die vrij zijn van aviaire influenza en van de ziekte van Newcastle,

    of

    die, hoewel zij niet vrij zijn van deze ziekten, bestrijdingsmaatregelen toepassen die ten minste gelijkwaardig zijn aan de bij Richtlijn 92/40/EEG, respectievelijk Richtlijn 92/66/EEG, vastgestelde maatregelen.

    2.  Vóór 1 januari 1995 worden volgens de procedure van artikel 32 de aanvullende criteria voor de indeling van derde landen ten aanzien van het bepaalde in lid 1, onder b), vastgesteld, met name voor wat betreft het type entstof dat wordt gebruikt.

    3.  De Commissie kan volgens de procedure van artikel 32 bepalen onder welke voorwaarden lid 1 slechts van toepassing is op een deel van het grondgebied van derde landen.

    ▼B

    Artikel 23

    1.  De invoer van pluimvee en broedeieren uit het grondgebied van een derde land of een deel van het grondgebied van een derde land dat voorkomt op de overeenkomstig artikel 21, lid 1, opgestelde lijst, is slechts toegestaan indien het pluimvee en de broedeieren afkomstig zijn van koppels die:

    a) voorafgaand aan de verzending gedurende een volgens de procedure van artikel 32 te bepalen periode zonder onderbreking op het grondgebied of op het betrokken deel van het grondgebied van dit land hebben verbleven;

    b) voldoen aan de volgens de procedure van artikel 32 vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van pluimvee en broedeieren uit dit land. Deze voorschriften kunnen verschillen naar gelang van de soort en categorie pluimvee.

    2.  Voor de vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften wordt uitgegaan van de regels die zijn opgenomen in hoofdstuk II en de desbetreffende bijlagen. Volgens de procedure van artikel 32 kan per geval worden besloten om van deze bepalingen af te wijken, indien het betrokken derde land gelijksoortige veterinairrechtelijke garanties biedt die ten minste gelijkwaardig zijn.

    Artikel 24

    1.  Het pluimvee en de broedeieren moeten vergezeld gaan van een certificaat dat is opgesteld en ondertekend door een officiële dierenarts van het exporterende derde land.

    Het certificaat moet:

    a) zijn afgegeven op de dag van inlading met het oog op verzending naar de Lid-Staat van bestemming;

    b) zijn opgesteld in de officiële taal of talen van de Lid-Staat van bestemming;

    c) als origineel exemplaar bij de zending gaan;

    d) een verklaring bevatten dat het pluimvee of de broedeieren voldoen aan de voorwaarden die voor de invoer uit het betrokken derde land in de onderhavige richtlijn zijn opgenomen en ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld;

    e) een geldigheidsduur van vijf dagen hebben;

    f) uit één blad bestaan;

    g) voor één geadresseerde zijn bestemd;

    ▼M5

    h) een stempel en een handtekening dragen van een andere kleur dan die van de tekst van het certificaat.

    ▼B

    2.  Het certificaat moet overeenkomen met een volgens de procedure van artikel 32 vastgesteld model.

    Artikel 25

    Door veterinaire deskundigen van de Lid-Staten en van de Commissie worden ter plaatse controles verricht om na te gaan of daadwerkelijk aan alle bepalingen van deze richtlijn wordt voldaan.

    De met deze controles belaste deskundigen van de Lid-Staten worden op voordracht van de Lid-Staten door de Commissie aangewezen.

    De controles geschieden in opdracht van de Gemeenschap die de daarmee gepaard gaande kosten voor haar rekening neemt.

    De frequentie en de wijze van uitvoering van de controles worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 32.

    Artikel 26

    1.  Volgens de procedure van artikel 33 kan de Commissie besluiten om de invoer uit een derde land of uit een deel van een derde land te beperken tot bepaalde specifieke soorten, tot broedeieren, tot fok- en gebruikspluimvee, tot slachtpluimvee of tot pluimvee dat voor bijzondere doeleinden is bestemd.

    ▼M6

    2.  Volgens de procedure van artikel 32 kan de Commissie bepalen dat ingevoerd pluimvee, ingevoerde broedeieren of uit ingevoerde eieren verkregen pluimvee in quarantaine of in afzondering moeten worden gehouden gedurende ten hoogste twee maanden.

    ▼M2 —————

    ▼M6

    Artikel 27 bis

    Onverminderd de artikelen 20, 22, 23 en 24 kan de Commissie volgens de procedure van artikel 32 per geval besluiten de invoer toe te staan van pluimvee en broedeieren uit derde landen wanneer die invoer niet aan de voorschriften van de artikelen 20, 22, 23 en 24 voldoet. De uitvoeringsbepalingen voor de invoer worden tegelijkertijd volgens dezelfde procedure vastgesteld. Die bepalingen moeten veterinairrechtelijke garanties bieden die ten minste gelijkwaardig zijn aan de veterinairrechtelijke garanties die door hoofdstuk II van deze richtlijn worden geboden, waarbij wordt voorzien in verplichte quarantaine en in tests op aviaire influenza, de ziekte van Newcastle en andere relevante ziekten.

    ▼B

    Artikel 28

    Bij aankomst in de Lid-Staat van bestemming moet het slachtpluimvee rechtstreeks naar een slachthuis worden gebracht om daar zo spoedig mogelijk te worden geslacht.

    Onverminderd de eventueel volgens de procedure van artikel 33 vastgestelde bijzondere voorschriften, kan de bevoegde instantie van de Lid-Staat van bestemming op veterinairrechtelijke gronden bepalen naar welk slachthuis het pluimvee moet worden vervoerd.



    HOOFDSTUK IV

    Gemeenschappelijke bepalingen

    Artikel 29

    1.  Voor het intracommunautaire handelsverkeer zijn de bij Richtlijn 89/662/EEG vastgestelde vrijwaringsmaatregelen van toepassing op pluimvee en broedeieren.

    ▼M2 —————

    ▼B

    Artikel 30

    1.  De bij Richtlijn 90/425/EEG vastgestelde veterinaire controlevoorschriften zijn van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren.

    2.  Richtlijn 90/425/EEG wordt als volgt gewijzigd:

    a) In bijlage A, deel I, wordt de volgende vermelding toegevoegd:

    „Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren.

    —————

    PB nr. L 303 van 31. 10. 1990, blz. 6.”

    b) In bijlage B worden de volgende vermeldingen geschrapt:

    „— levend pluimvee”

    „— broedeieren.”

    .

    Artikel 31

    Tot de inwerkingtreding van de uit hoofde van de artikelen 20, 21 en 22 genomen besluiten, passen de Lid-Staten op de invoer van pluimvee en broedeieren uit derde landen voorwaarden toe die minstens gelijkwaardig zijn aan die welke voortvloeien uit de toepassing van hoofdstuk II.

    ▼M9

    Artikel 32

    1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ( 9 ).

    2.  Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG ( 10 ) van toepassing.

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

    3.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

    Artikel 33

    1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

    2.  Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee weken.

    ▼B

    Artikel 34

    Wijzigingen in de bijlagen, met name in verband met de ontwikkeling van de diagnosemethoden en de veranderingen in het economisch belang van de specifieke ziekten, worden volgens de procedure van artikel 32 vastgesteld door de Commissie.

    ▼M5 —————

    ▼B

    Artikel 36

    De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ►M1  1 mei 1992 ◄ aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

    Artikel 37

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.




    BIJLAGE I

    ▼M10

    1) De nationale laboratoria voor pluimveeziekten zijn:



    AT

    AGES: Österreichische Agentur für Gesundheit und Ernährungssicherheit GmbH — Institut für veterinärmedizinische Untersuchungen Mödling (Austrian Agency for Health and Consumer Protection-Institute for veterinary investigations Mödling)Robert Koch-Gasse 17A-2340 MödlingTel.: +43 (0) 505 55-38112Fax: +43 (0) 505 55-38108E-mail: vetmed.moedling@ages.at

    BE

    CODA — CERVA — VARVeterinary and Agrochemical Research CentreGroeselenberg 99B-1180 Brussels

    ▼M11

    BG

    Национален диагностичен научноизследователски ветеринарномедицински институт „Проф. д-р Георги Павлов”, Национална референтна лаборатория „Нюкясълска болест и Инфлуенца А по птиците”, бул. „Пенчо Славейков” 15, София 1606(National Diagnostic Veterinary Research Institute „Prof. Dr. Georgi Pavlov”, National Reference Laboratory for Newcastle Disease and Avian Influenza A, 15, Pencho Slaveykov Blvd., 1606 Sofia)

    ▼M10

    CY

    State Veterinary LaboratoryVeterinary Services1417 AthalassaNicosia

    CZ

    State Veterinary Institute PrahaSídlištní 136/24165 03 Praha 6

    DE

    Friedrich-Loeffler-InstitutBundesforschungsinstitut für TiergesundheitBoddenblick 5a17493 Greifswald-Insel RiemsTel.: +49 383 51-7-0Fax: +49 383 51-7-151

    DK

    Danish Institute for Food and Veterinary Research,Dpt. of Poultry, Fish and Fur Animals,Hangoevej 2,DK-8200 Aarhus N

    EE

    Veterinaar- ja ToidulaboratooriumVäike-Paala 3, 11415 Tallinn, EstoniaTel.: +372 603 58 10Faks: +372 603 58 11E-post: tallinn@vetlab.ee

    ES

    Laboratorio Central de Sanidad Animal de AlgeteCarretera de Algete, km 8Algete 28110 (Madrid)Tel.: +34 916 290 300Fax: +34 916 290 598E-mail: lcv@mapya.es

    FI

    Finnish Food Safety AuthorityAnimal Diseases and Food Safety ResearchMustialankatu 3FI-00790 Helsinki, FinlandE-mail: info@evira.fiTel.: +358 20 772 003 (exchange)Fax: +358 20 772 4350

    FR

    Laboratoire d’études et de recherches avicoles, porcines et piscicolesAFSSA site de Ploufragan/Brest — LERAPPBP 5322440 Ploufragan

    GB

    Veterinary Laboratories AgencyNew Haw, Addlestone, WeybridgeSurrey KT15 3NB, UKTel. (44-1932) 341111Fax (44-1932) 347046

    GR

    Centre of Thessaloniki Veterinary Institutions,80, 26th October Street,GR-546 27 ThessalonikiTel.: 2310785104

    HU

    Országos Állategészségügyi Intézet(Central Veterinary Institute)H-1581 Budapest146., Pf. 2.Tel.: +36-1-460-6300, +36-1-460-6317Fax: +36-1-222-6070

    IE

    Virology DivisionCentral Veterinary Research LaboratoryDepartment of Agriculture and Food LaboratoriesBackweston CampusStacumny LaneCelbridgeCo. Kildare

    IT

    Centro di Referenza Nazionale per l’influenza aviare e la malattia di New Castle e Centro di Referenza Nazionaleper le Salmonellosi c/o Istituto zooprofilattico sperimentale delle Venezie,V.le dell'Università,10-35020 Legnaro (Pd)

    LT

    National Veterinary Laboratory(Nacionalinė veterinarijos laboratorija)J. Kairiūkščio 10LT-08409 Vilnius

    LU

    CODA — CERVA — VARVeterinary and Agrochemical Research CentreGroeselenberg 99B-1180 Brussels

    LV

    Nacionālais diagnostikas centrs(National Diagnostic Centre)Lejupes iela 3, Rīga, LV-1076Tel.: +371 7620526Fax: +371 7620434E-mail: ndc@ndc.gov.lv

    MT

    National Veterinary Laboratory, Marsa

    NL

    Centraal Instituut voor Dierziekte ControleCIDC-LelystadHoofdvestiging: Houtribweg 39Nevenvestiging: Edelhertweg 15Postbus 20048203 AA Lelystad

    PL

    Laboratory Department of Poultry DiseasesPaństwowy Instytut Weterynaryjny – Państwowy Instytut BadawczyAl. Partyzantów 57, 24-100 PuławyTel.: +48.81.886 30 51Fax: +48.81.886 25 95E-mail: sekretariat@piwet.pulawy.pl

    PT

    Laboratório Nacional de Investigação Veterinária (LNIV)Estrada de Benfica, 701P-1549-011 Lisboa

    ▼M11

    RO

    Institutul de Diagnostic și Sănătate AnimalăStrada Dr. Staicovici nr. 63, sector 5Codul 050557, București

    ▼M10

    SE

    Statens Veterinärmedicinska AnstaltDepartment of VirologySE-751 89 UppsalaTel (46-18) 674000Fax (46-18) 674467Department of BacteriologySE-751 89 UppsalaTel (46-18) 674000Fax (46-18) 309162

    SI

    Univerza v LjubljaniVeterinarska fakultetaNacionalni veterinarski inštitutGerbičeva 60,SI-1000 Ljubljana

    SK

    Štátny veterinárny a potravinový ústav,Botanická 15, 842 52 Bratislava

    ▼B

    2. De in punt 1 genoemde nationale referentielaboratoria voor pluimveeziekten zijn verantwoordelijk voor de coördinatie in elke Lid-Staat van de bij deze richtlijn vastgestelde diagnosemethoden. Daartoe:

    a) kunnen zij aan de erkende laboratoria de voor het stellen van een diagnose vereiste reagentia leveren;

    b) controleren zij de kwaliteit van alle door de erkende laboratoria gebruikte reagentia;

    c) organiseren zij geregeld vergelijkende tests.




    BIJLAGE II

    ERKENNING VAN DE INRICHTINGEN

    HOOFDSTUK I

    Algemene voorschriften

    1. Om door de bevoegde instantie voor het intracommunautaire handelsverkeer te worden erkend moeten de inrichtingen aan de volgende eisen voldoen:

    a) zij moeten voldoen aan de in hoofdstuk II vastgestelde voorschriften inzake voorzieningen en werking;

    b) zij moeten een door de bevoegde centrale veterinaire instantie goedgekeurd en aan de eisen van hoofdstuk III beantwoordend programma voor gezondheidscontrole op ziekten toepassen en zich naar de daarin vastgestelde voorwaarden schikken;

    c) zij moeten de nodige schikkingen treffen voor de uitvoering van de onder d) genoemde maatregelen;

    d) zij moeten in het kader van een regeling inzake gezondheidscontrole onder toezicht staan van de bevoegde veterinaire dienst. Bedoelde gezondheidscontrole omvat met name:

     ten minste één jaarlijkse gezondheidsinspectie, uitgevoerd door de officiële dierenarts en aangevuld door een controle op de toepassing van de hygiënische maatregelen en de werking van de inrichting overeenkomstig hoofdstuk II;

     de registratie door het bedrijfshoofd van alle inlichtingen die nodig zijn om de bevoegde veterinaire instantie in de gelegenheid te stellen de gezondheidssituatie permanent te volgen;

    e) er mag alleen pluimvee als bedoeld in artikel 2, punt 1, aanwezig zijn.

    2. De bevoegde instantie kent aan elke inrichting die aan de in punt 1 vastgestelde voorwaarden voldoet een registratienummer toe, dat identiek kan zijn aan het nummer dat reeds is toegekend op grond van Verordening (EEG) nr. 2782/75.

    HOOFDSTUK II

    Voorzieningen en werking

    A.  Selectie-, vermeerderings- en opfokbedrijven

    1.  Voorzieningen

    a) De ligging en de schikking van de voorzieningen moeten afgestemd zijn op het produktietype en ervoor zorgen dat de insleep van ziekten wordt voorkomen of dat de ziekte in geval van insleep kan worden beteugeld. Indien in de inrichtingen verscheidene pluimveesoorten zijn ondergebracht, moeten deze soorten duidelijk gescheiden blijven.

    b) De voorzieningen moeten goede hygiënische omstandigheden garanderen en de mogelijkheid bieden om de gezondheidscontrole uit te voeren.

    c) Het materiaal moet aangepast zijn aan het produktietype en de mogelijkheid bieden om de voorzieningen en de transportmiddelen voor pluimvee en eieren op de meest geschikte plaats te reinigen en te ontsmetten.

    2.  Bedrijfsvoering

    a) De wijze van opfokken moet zoveel mogelijk gebaseerd zijn op de principes van „geïsoleerde opfok” en van het „all in/all out-systeem”. Er wordt gezorgd voor reiniging, ontsmetting en leegstand voordat een nieuw koppel wordt ingezet.

    b) In fok-, vermeerderings- en opfokbedrijven mag uitsluitend pluimvee worden ondergebracht dat afkomstig is van:

     de inrichting zelf, en/of

     andere opfok-, fok- of vermeerderingsbedrijven in de Gemeenschap die eveneens zijn erkend overeenkomstig artikel 6, onder a), en/of

     partijen die uit derde landen zijn ingevoerd overeenkomstig deze richtlijn.

    c) De hygiënische voorschriften worden vastgesteld door de directie van de inrichting. Het personeel moet werkkleding dragen en bezoekers moeten van beschermende kleding zijn voorzien.

    d) Gebouwen, uitloopruimten en materiaal moeten goed worden onderhouden.

    e) De eieren moeten meer dan eens per dag worden verzameld; zij moeten schoon zijn en zo spoedig mogelijk worden ontsmet.

    f) Het bedrijfshoofd doet bij de bevoegde dierenarts aangifte van elke wijziging in het rendement of van elk ander symptoom op grond waarvan besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed. Zodra er een dergelijk vermoeden bestaat, zendt de bevoegde dierenarts de nodige monsters voor het stellen of bevestigen van de diagnose aan een erkend laboratorium toe.

    g). Per koppel wordt een gedurende ten minste twee jaar na de verwijdering van de koppel te bewaren opfokregister, computerbestand of elektronisch verwerkbaar medium bijgehouden waarin de volgende gegevens worden vermeld:

     het aantal dieren dat binnenkomt en buitengaat,

     de produktiviteit,

     de ziekte, de sterfte en de oorzaken daarvan,

     de uitgevoerde laboratoriumonderzoeken en de resultaten daarvan,

     de herkomst van het pluimvee,

     de bestemming van de eieren.

    h) In geval van een besmettelijke pluimveeziekte moeten de resultaten van het laboratoriumonderzoek onmiddellijk worden meegedeeld aan de bevoegde dierenarts.

    B.  Broederijen

    1.  Voorzieningen

    a) De broederij en de opfokvoorzieningen moeten materieel en functioneel van elkaar gescheiden zijn. Het geheel moet zodanig zijn ingericht dat de verschillende hieronder genoemde activiteiten gescheiden kunnen plaatsvinden:

     opslag en indeling van de eieren,

     ontsmetting,

     voorbebroeding,

     uitkomst,

     klaarmaken en verpakken van de zendingen.

    b) De gebouwen moeten beschermd zijn tegen binnenvliegende vogels en tegen knaagdieren. De vloeren en de muren moeten vervaardigd zijn uit stevig materiaal, dat ondoordringbaar en afwasbaar is. De natuurlijke of kunstmatige verlichting en de systemen voor lucht- en temperatuurregeling moeten afgestemd zijn op de behoeften. Er moet voor een hygiënische afvoer van afval (eieren en kuikens) zijn gezorgd.

    c) Het materiaal moet glad en waterdicht afgewerkt zijn.

    2.  Werking

    a) Er moet worden uitgegaan van het principe dat de eieren, het gebruikte materiaal en het personeel zich steeds in één richting verplaatsen.

    b) De broedeieren moeten afkomstig zijn van:

     fok- of vermeerderingsbedrijven in de Gemeenschap die zijn erkend overeenkomstig artikel 6, onder a),

     partijen die uit derde landen zijn ingevoerd overeenkomstig deze richtlijn.

    c) De hygiënische voorschriften worden vastgesteld door de directie van de inrichting. Het personeel moet werkkleding dragen en bezoekers moeten van beschermende kleding zijn voorzien.

    d) De gebouwen en het materiaal moeten goed worden onderhouden.

    e) De ontsmettingswerkzaamheden moeten betrekking hebben op:

     de eieren, tussen aankomst en inleggen,

     de voorbroeders, regelmatig,

     de uitkomstkasten en het materiaal, na elke uitkomst.

    f) Aan de hand van een programma inzake microbiologische kwaliteitscontrole moet inzicht kunnen worden verkregen in de gezondheidssituatie in de broederij.

    g) Het bedrijfshoofd doet bij de bevoegde dierenarts aangifte van elke wijziging in de produktieprestaties of van elk ander symptoom op grond waarvan besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed. Zodra er een vermoeden van een besmettelijke ziekte bestaat, zendt de bevoegde dierenarts de nodige monsters voor het stellen of bevestigen van de diagnose aan een erkend laboratorium toe en meldt hij dat aan de bevoegde veterinaire instantie, die een besluit neemt over de te nemen maatregelen.

    h) In een gedurende ten minste twee jaar te bewaren broederijregister, computerbestand of elektronisch verwerkbaar medium moeten — indien mogelijk per koppel — de volgende gegevens worden vermeld:

     de herkomst van de eieren en de datum van aankomst,

     de uitkomstresultaten,

     de geconstateerde anomalieën,

     de uitgevoerde laboratoriumonderzoeken en de resultaten daarvan,

     de eventuele inentingsprogramma's,

     het aantal en de bestemming van de niet-uitgekomen bebroede eieren,

     de bestemming van eendagskuikens.

    i) In geval van een besmettelijke pluimveeziekte moeten de resultaten van het laboratoriumonderzoek onmiddellijk worden meegedeeld aan de bevoegde dierenarts.

    HOOFDSTUK III

    Programma voor gezondheidscontrole op ziekten

    De programma's voor gezondheidscontrole op ziekten moeten, onverminderd de hygiënische maatregelen en de artikelen 13 en 14, ten minste voorzien in controlevoorschriften voor de hieronder aangegeven ziekten en pluimveesoorten.

    A.  Besmetting met Salmonella Pullorum-Gallinarum en Salmonella Arizonae

    1.  Betrokken soorten

    a) Voor Salmonella Pullorum en Gallinarum: kippen, kalkoenen, parelhoenders, kwartels, fazanten, patrijzen en eenden.

    b) Voor Salmonella Arizonae: kalkoenen.

    2.  Gezondheidscontroleprogramma

    a) De besmetting wordt vastgesteld via serologisch en/of bacteriologisch onderzoek.

    b) De voor het onderzoek vereiste bemonstering heeft naar gelang van het geval betrekking op bloed, tweede-soortkuikens, dons of stof uit de uitkomstbroeder, schraapsel van de wanden van de broederij, strooisel of water uit de drinkbak.

    c) Wanneer er bij een koppel bloedmonsters worden genomen ten einde via serologisch onderzoek Salmonella Pullorum of Salmonella Arizonae op te sporen, dan moet er voor het aantal te nemen monsters rekening worden gehouden met de mate waarin de besmetting in het land voorkomt en met de voorgeschiedenis in de inrichting.

    Een koppel moet in de loop van elke legperiode worden gecontroleerd op het moment dat het meest geschikt is voor het opsporen van de ziekte.

    B.  Besmetting met Mycoplasma Gallisepticum en Mycoplasma Meleagridis

    1.  Betrokken soorten

    a) Voor Mycoplasma Gallisepticum: kippen en kalkoenen.

    b) Voor Mycoplasma Meleagridis: kalkoenen.

    2.  Gezondheidscontroleprogramma

    a) De besmetting wordt vastgesteld aan de hand van serologisch en/of bacteriologisch onderzoek en/of de constatering van laesies op de luchtzakwand bij ééndagskuikens van kippen en kalkoenen.

    b) De voor het onderzoek vereiste bemonstering heeft naar gelang van het geval betrekking op bloed, eendagskuikens van kippen en kalkoenen, sperma, schraapsel van de luchtpijp, de cloaca of de luchtzak.

    c) Bij de onderzoeken ter opsporing van Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis wordt gebruik gemaakt van een representatief monster zodat in de opfok- en de legperiode, dat wil zeggen juist vóór het begin van de leg en vervolgens om de drie maanden, permanente controle op besmetting kan worden uitgeoefend.

    C.  Resultaten en te nemen maatregelen

    Indien geen enkel dier positief reageert, is het resultaat van de controle negatief. In het tegenovergestelde geval wordt de koppel van besmetting verdacht en moeten de maatregelen van hoofdstuk IV daarop worden toegepast.

    D. Indien een pluimveebedrijf meer dan een afzonderlijke produktie-eenheid heeft, kan de bevoegde veterinaire instantie voor de gezonde produktie-eenheden van een besmet bedrijf van deze maatregelen afwijken, voor zover de bevoegde dierenarts heeft bevestigd dat de structuur en de omvang van deze produktie-eenheden, alsmede de aldaar uitgevoerde verrichtingen van zodanige aard zijn dat deze produktie-eenheden, op het vlak van huisvesting, verzorging en voederen, volledig apart staan zodat de betrokken ziekte zich niet van de ene produktie-eenheid naar de andere kan verspreiden.

    HOOFDSTUK IV

    Criteria voor schorsing of intrekking van de erkenning van een inrichting

    1. De erkenning van een inrichting wordt geschorst:

    a) wanneer niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk II;

    b) totdat een adequaat onderzoek naar de ziekte is ingesteld:

     indien wordt vermoed dat de inrichting met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle is besmet,

     indien in de inrichting pluimvee of broedeieren zijn binnengebracht die afkomstig zijn van een inrichting die ervan verdacht wordt besmet te zijn met of die is aangetast door aviaire influenza of de ziekte van Newcastle,

     indien is geconstateerd dat tussen de inrichting en een haard van aviaire influenza of van de ziekte van Newcastle contacten hebben plaatsgevonden waardoor de besmetting eventueel kan zijn overgebracht;

    c) totdat nieuwe onderzoeken zijn verricht, indien de resultaten van de controles die overeenkomstig de hoofdstukken II en III zijn uitgevoerd in verband met een mogelijke besmetting met Salmonella Pullorum-Gallinarum, Salmonella Arizonae, Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis, aanleiding geven tot het vermoeden van een besmetting;

    d) totdat de door de officiële dierenarts gevraagde maatregelen zijn uitgevoerd, indien is geconstateerd dat de inrichting niet voldoet aan de in hoofdstuk I, punt 1, onder a), b) en c), vastgestelde eisen.

    2. De erkenning van een inrichting wordt ingetrokken:

    a) indien in de inrichting aviaire influenza of de ziekte van Newcastle uitbreekt,

    b) indien besmetting met Salmonella Pullorum-Gallinarum, Salmonella Arizonae, Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis bij een nieuw onderzoek wordt bevestigd,

    c) indien de maatregelen om te voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk I, punt 1, onder a), b) en c), na een nieuwe aanmaning van de officiële dierenarts nog steeds niet zijn uitgevoerd.

    3. Voorwaarden voor het opnieuw verlenen van de erkenning:

    a) wanneer de erkenning ingetrokken is wegens het uitbreken van aviaire influenza of de ziekte van Newcastle, kan de erkenning opnieuw worden verleend 21 dagen nadat reiniging en ontsmetting hebben plaatsgevonden, indien er is geruimd;

    b) wanneer de erkenning is ingetrokken wegens besmetting met

    i) Salmonella Pullorum en Gallinarum of Salmonella Arizonae, kan de erkenning opnieuw worden verleend nadat de inrichting negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht en na ontsmetting nadat de koppel is geruimd;

    ii) Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis, kan de erkenning opnieuw worden verleend nadat de gehele koppel negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 60 dagen zijn verricht.

    ▼M3




    BIJLAGE III

    VOORSCHRIFTEN VOOR HET INENTEN VAN PLUIMVEE

    1. Bij inenting van pluimvee of koppels die broedeieren produceren, moet voor de gebruikte entstof door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waar de entstof wordt gebruikt een vergunning voor het in de handel brengen zijn afgegeven.

    2. De criteria voor het gebruik van entstoffen tegen de ziekte van Newcastle in het kader van de programma's inzake routine-inenting kunnen door de Commissie worden vastgesteld.

    ▼M8




    BIJLAGE IV

    GEZONDHEIDSCERTIFICATEN VOOR HET INTRACOMMUNAUTAIRE HANDELSVERKEER

    (Modellen 1 tot en met 6)

    image

    image

    image

    image

    image

    image

    ▼B




    BIJLAGE V

    ZIEKTEN WAARVOOR EEN AANGIFTEPLICHT GELDT

     Aviaire influenza

     Ziekte van Newcastle



    ( 1 ) PB nr. C 89 van 10. 4. 1989, blz. 1.

    ( 2 ) PB nr. C 260 van 15. 10. 1990.

    ( 3 ) PB nr. C 194 van 31. 7. 1989, blz. 11.

    ( 4 ) PB nr. L 282 van 1. 11. 1975, blz. 100.

    ( 5 ) PB nr. L 376 van 31. 12. 1987, blz. 20.

    ( 6 ) PB nr. L 209 van 17. 8. 1977, blz. 1.

    ( 7 ) PB nr. L 127 van 16. 5. 1987, blz. 18.

    ( 8 ) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 29.

    ( 9 ) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

    ( 10 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    Top