This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 01979D0542-20081220
Council Decision of 21 December 1976 drawing up a list of third countries or parts of third countries, and laying down animal and public health and veterinary certification conditions, for importation into the Community of certain live animals and their fresh meat (79/542/EEC)
Consolidated text: Beschikking van de Raad van 21 december 1976 tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen van derde landen, alsmede tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren en vers vlees daarvan (79/542/EEG)
Beschikking van de Raad van 21 december 1976 tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen van derde landen, alsmede tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren en vers vlees daarvan (79/542/EEG)
1979D0542 — NL — 20.12.2008 — 027.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
▼M54 BESCHIKKING VAN DE RAAD van 21 december 1976 tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen van derde landen, alsmede tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren en vers vlees daarvan (PB L 146, 14.6.1979, p.15) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
L 147 |
49 |
15.6.1979 |
||
L 70 |
18 |
13.3.1984 |
||
L 278 |
35 |
18.10.1985 |
||
L 293 |
17 |
5.11.1985 |
||
L 372 |
28 |
31.12.1985 |
||
L 243 |
34 |
28.8.1986 |
||
L 7 |
27 |
10.1.1989 |
||
L 193 |
36 |
25.7.1990 |
||
L 267 |
46 |
29.9.1990 |
||
L 195 |
43 |
18.7.1991 |
||
L 8 |
12 |
14.1.1992 |
||
L 71 |
27 |
18.3.1992 |
||
L 71 |
30 |
18.3.1992 |
||
L 124 |
42 |
9.5.1992 |
||
L 197 |
70 |
16.7.1992 |
||
L 40 |
17 |
17.2.1993 |
||
L 40 |
23 |
17.2.1993 |
||
L 108 |
129 |
1.5.1993 |
||
L 138 |
11 |
9.6.1993 |
||
L 201 |
28 |
11.8.1993 |
||
L 27 |
53 |
1.2.1994 |
||
L 137 |
72 |
1.6.1994 |
||
L 187 |
11 |
22.7.1994 |
||
L 214 |
17 |
19.8.1994 |
||
L 181 |
42 |
1.8.1995 |
||
L 190 |
9 |
11.8.1995 |
||
L 190 |
11 |
11.8.1995 |
||
L 30 |
52 |
8.2.1996 |
||
L 107 |
1 |
30.4.1996 |
||
L 267 |
29 |
19.10.1996 |
||
L 279 |
33 |
31.10.1996 |
||
L 3 |
9 |
7.1.1997 |
||
L 62 |
39 |
4.3.1997 |
||
L 295 |
37 |
29.10.1997 |
||
L 46 |
8 |
17.2.1998 |
||
L 286 |
53 |
23.10.1998 |
||
L 296 |
16 |
5.11.1998 |
||
L 83 |
77 |
27.3.1999 |
||
L 87 |
13 |
31.3.1999 |
||
L 117 |
52 |
5.5.1999 |
||
L 211 |
53 |
11.8.1999 |
||
L 300 |
30 |
23.11.1999 |
||
L 1 |
17 |
4.1.2000 |
||
L 51 |
41 |
24.2.2000 |
||
L 64 |
22 |
11.3.2000 |
||
L 74 |
19 |
23.3.2000 |
||
L 260 |
52 |
14.10.2000 |
||
L 43 |
38 |
14.2.2001 |
||
L 274 |
22 |
17.10.2001 |
||
L 17 |
41 |
24.1.2004 |
||
L 73 |
11 |
11.3.2004 |
||
L 118 |
45 |
23.4.2004 |
||
L 208 |
32 |
10.6.2004 |
||
L 240 |
7 |
10.7.2004 |
||
L 248 |
1 |
22.7.2004 |
||
L 279 |
30 |
28.8.2004 |
||
L 373 |
52 |
21.12.2004 |
||
L 72 |
35 |
18.3.2005 |
||
L 216 |
11 |
20.8.2005 |
||
L 282 |
22 |
26.10.2005 |
||
L 7 |
23 |
12.1.2006 |
||
L 93 |
65 |
31.3.2006 |
||
L 108 |
28 |
21.4.2006 |
||
L 134 |
34 |
20.5.2006 |
||
L 183 |
20 |
5.7.2006 |
||
VERORDENING (EG) Nr. 1791/2006 VAN DE RAAD van 20 november 2006 |
L 363 |
1 |
20.12.2006 |
|
L 296 |
29 |
15.11.2007 |
||
L 15 |
33 |
18.1.2008 |
||
L 207 |
36 |
5.8.2008 |
||
L 261 |
1 |
30.9.2008 |
||
L 316 |
14 |
26.11.2008 |
||
L 2 |
11 |
6.1.2009 |
Gewijzigd bij:
C 241 |
21 |
29.8.1994 |
||
|
(aangepast door Besluit 95/1/EG, Euratom, EGKS van de Raad) |
L 001 |
1 |
.. |
L 236 |
33 |
23.9.2003 |
Gerectificeerd bij:
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 21 december 1976
tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen van derde landen, alsmede tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren en vers vlees daarvan
(79/542/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen en varkens en van vers vlees uit derde landen ( 1 ), gewijzigd bij Richtlijn 77/98/EEG ( 2 ), inzonderheid op artikel 3, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende dat het bij Richtlijn 72/462/EEG ingevoerde stelsel berust op de vaststelling van een lijst van de derde landen of delen van derde landen, waaruit de Lid-Staten de invoer toestaan van runderen en varkens en van vers vlees van runderen, varkens, schapen en geiten, alsmede van eenhoevige dieren die als huisdieren worden gehouden, dan wel van een of meer van deze categorieën dieren en vers vlees;
Overwegende dat bij de vaststelling, of een land of een deel van een land op de lijst kan worden geplaatst, zowel voor dieren als voor vers vlees, onder meer rekening moet worden gehouden met de in artikel 3, lid 2, van voornoemde richtlijn omschreven criteria;
Overwegende dat de landen die voorkomen op de lijst in de bijlage van deze beschikking en die van oudsher leveranciers van de Lid-Staten zijn, geacht kunnen worden aan deze criteria te voldoen;
Overwegende evenwel dat deze lijst wordt vastgesteld onder voorbehoud van de daarin volgens de procedure van artikel 30 van Richtlijn 72/462/EEG aan te brengen wijzigingen of aanvullingen; dat het met name, inzonderheid op basis van aanvullende gegevens, nodig zou kunnen blijken de toegestane invoer te beperken of uit te breiden tot bepaalde categorieën dieren en vers vlees; dat het bovendien in bepaalde gevallen zowel voor dieren als voor vers vlees noodzakelijk zal kunnen zijn de delen van landen te omschrijven waaruit invoer wordt toegestaan;
Overwegende dat de lijst van derde landen weliswaar een van de grondslagen is van de in Richtlijn 72/462/EEG bedoelde communautaire regeling voor de invoer uit derde landen, doch dat andere maatregelen, met name op het gebied van de hygiëne en in de veterinairrechtelijke sfeer, getroffen moeten worden om deze regeling nader te bepalen; dat het derhalve van belang is een gecoördineerde tenuitvoerlegging van al deze maatregelen mogelijk te maken,
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en werkingssfeer
Bij deze beschikking worden gezondheidsvoorschriften vastgesteld voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren, met uitzondering van paardachtigen, en voor de invoer van vers vlees ►M61 ————— ◄ van die dieren, met inbegrip van paardachtigen, doch met uitsluiting van vleesbereidingen.
Deze beschikking is niet van toepassing op de invoer van niet-gedomesticeerde dieren voor shows of tentoonstellingen, wanneer die dieren niet regelmatig worden gehouden of gefokt, noch op niet-gedomesticeerde dieren die deel uitmaken van circussen of die bestemd zijn voor wetenschappelijke doeleinden, met inbegrip van instandhouding of proeven, in een instelling, instituut of centrum die/dat is erkend overeenkomstig bijlage C bij Richtlijn 92/65/EEG.
Voor de invoer van dieren en vers vlees overeenkomstig deze beschikking blijven de in de Europese levensmiddelenregelgeving vastgestelde voorschriften van toepassing.
Artikel 2
Definities
In het kader van deze beschikking zijn de volgende definities van toepassing:
a) dieren: landzoogdieren van alle soorten die behoren tot de taxa Proboscidea en Artiodactyla, alsmede kruisingen daarvan;
b) bedrijf: een landbouwbedrijf of een andere onder officieel toezicht staande agrarische, industriële of commerciële onderneming, met inbegrip van dierentuinen, pretparken, wildparken en jachtgebieden waar normaliter dieren worden gehouden of gefokt;
c) opgemaakte slachtafvallen: afvallen waaruit de beenderen, het kraakbeen, de trachea en de belangrijkste bronchiën, de lymfeklieren en het daaraan vastzittende bindweefsel, het vet en de mucus volledig zijn verwijderd; wanneer het gaat om vlees van als huisdier gehouden runderen, worden ook de hele kauwspieren, ingesneden overeenkomstig hoofdstuk VIII, punt 41, onder a), van bijlage I bij Richtlijn 64/433/EEG van de Raad als opgemaakte slachtafvallen beschouwd.
Artikel 3
Voorwaarden voor de invoer van levende dieren in de Gemeenschap
Levende dieren mogen in de Gemeenschap alleen worden ingevoerd wanneer zij voldoen aan het bepaalde in de artikelen 4, 5 en 6.
Artikel 4
Plaats van herkomst van levende dieren
De dieren moeten komen van het grondgebied van een derde land of een deel daarvan dat is vermeld in de kolommen 1, 2 en 3 van de tabel in deel 1 van bijlage I en waarvoor, in de overeenkomstige kolom 4, is aangegeven welk specifiek model van het veterinair certificaat voor deze dieren moet worden gebruikt.
Artikel 5
Specifieke voorwaarden
De dieren moeten voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in het certificaat volgens het desbetreffende in deel 2 van bijlage I vastgestelde model, met inachtneming van de specifieke voorwaarden die zijn vermeld in kolom 6 van de tabel in deel 1 van bijlage I, en zij moeten, wanneer dat is aangegeven in kolom 5 van de tabel, ook voldoen aan de aanvullende garanties die eventueel in dat certificaat zijn opgenomen.
Indien zulks door de lidstaat van bestemming wordt gevraagd, moeten de betrokken dieren ook voldoen aan de aanvullende certificeringseisen die met betrekking tot deze lidstaat zijn vastgesteld in het certificaat volgens het desbetreffende in deel 2 van bijlage I vastgestelde model.
Artikel 6
Vervoer van levende dieren bij invoer in de Gemeenschap
1. De dieren mogen niet worden geladen in een vervoermiddel waarmee ook andere dieren worden vervoerd die niet bestemd zijn voor de Gemeenschap of die een lagere gezondheidsstatus hebben.
2. Tijdens het vervoer naar de Gemeenschap mogen de dieren niet worden afgeladen op het grondgebied van een derde land of een deel daarvan, dat niet is erkend om die dieren in de Gemeenschap in te voeren.
3. Tijdens het vervoer naar de Gemeenschap mogen de dieren niet over de weg, per spoor of op eigen kracht worden verplaatst via het grondgebied van een derde land of een deel daarvan, dat niet is erkend om die dieren in de Gemeenschap in te voeren.
4. De dieren moeten in de grensinspectiepost van de Gemeenschap aankomen binnen tien dagen na de datum van lading in het derde land van verzending en zij moeten vergezeld gaan van een veterinair certificaat dat is opgesteld volgens het desbetreffende model en dat is ingevuld en ondertekend door een officiële dierenarts van het derde land van uitvoer.
Bij vervoer over zee mag de periode van tien dagen worden verlengd met de duur van de zeereis. Daartoe moet het originele exemplaar van de verklaring van de kapitein van het schip, opgesteld overeenkomstig het addendum in deel 3.A van bijlage I, bij het veterinair certificaat worden gevoegd.
Artikel 7
Na invoer toe te passen voorschriften
Na invoer moeten, overeenkomstig Richtlijn 91/496/EEG:
i) dieren die bestemd zijn om onmiddellijk te worden geslacht, onverwijld worden overgebracht naar het slachthuis van bestemming, waar zij binnen vijf werkdagen moeten worden geslacht;
ii) dieren die bestemd zijn voor fok-, gebruiks- of mestdoeleinden, en dieren die bestemd zijn voor dierentuinen, pretparken en wildparken of jachtgebieden, onverwijld worden overgebracht naar het bedrijf van bestemming waar zij ten minste 30 dagen moeten blijven voordat zij dat bedrijf weer mogen verlaten, behoudens om rechtstreeks naar een slachthuis te worden gevoerd.
Artikel 8
Voorschriften voor de invoer van vers vlees in de Gemeenschap
Invoer in de Gemeenschap van vers vlees voor menselijke consumptie, afkomstig van de in artikel 2 omschreven dieren en van paardachtigen, mag alleen worden toegestaan indien het vlees voldoet aan het bepaalde in de artikelen 9, 10 en 11.
Artikel 9
Plaats van herkomst van vers vlees
Vers vlees moet komen van het grondgebied van een derde land of een deel daarvan dat is vermeld in de kolommen 1, 2 en 3 van de tabel in deel 1 van bijlage II en waarvoor, in de overeenkomstige kolom 4, is aangegeven welk specifiek model van het veterinair certificaat voor dat vlees moet worden gebruikt.
Artikel 10
Specifieke voorwaarden
Vers vlees moet voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in het certificaat volgens het desbetreffende, in deel 2 van bijlage II vastgestelde model, met inachtneming van de specifieke voorwaarden die zijn vermeld in kolom 6 van de tabel in deel 1 van bijlage II, en moet, wanneer dat is aangegeven in kolom 5 van de tabel, ook voldoen aan de aanvullende garanties die eventueel in dat certificaat zijn opgenomen.
Artikel 11
Het aanbieden van vers vlees in een grensinspectiepost van de Gemeenschap
Wanneer vers vlees wordt aangeboden in een grensinspectiepost van de Gemeenschap, moet het vergezeld gaan van een veterinair certificaat dat is opgesteld volgens het desbetreffende model en dat is ingevuld en ondertekend door een officiële dierenarts van het derde land van uitvoer.
Artikel 12
Na invoer geldende voorschriften
1. De onderstaande categorieën vers vlees moeten na invoer onverwijld worden overgebracht naar de verwerkingsinrichting van bestemming, overeenkomstig Richtlijn 97/78/EG:
a) niet-onthuide karkassen van vrij evenhoevig wild, bestemd voor menselijke consumptie na verdere verwerking;
b) opgemaakte slachtafvallen van als huisdier gehouden runderen, bestemd voor menselijke consumptie als vleesproduct na verdere hittebehandeling in de vorm van koken tot een kerntemperatuur van ten minste 80 °C of sterilisatie in hermetisch gesloten recipiënten tot een Fo-waarde van ten minste 3.
2. Voor de in lid 1, onder b), bedoelde categorieën producten moet de inrichting van bestemming door de lidstaat waar zij is gevestigd, speciaal zijn erkend en geregistreerd voor het verwerken van dergelijke producten.
3. Volgens de bij Beschikking 2001/106/EG vastgestelde procedures melden de lidstaten aan elkaar en aan de Commissie:
a) de naam en het adres van de inrichtingen als bedoeld in lid 2, en van de plaatselijke bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op deze inrichtingen alsmede
b) de categorieën producten waarvoor deze inrichtingen zijn erkend en geregistreerd.
Artikel 12 bis
De lidstaten zorgen ervoor dat zendingen vlees voor menselijke consumptie, met inbegrip van gehakt vlees, die op het grondgebied van de Gemeenschap worden binnengebracht en bestemd zijn om onmiddellijk of na opslag overeenkomstig artikel 12, lid 4, of artikel 13 van Richtlijn 97/78/EG naar een derde land te worden doorgevoerd en niet om in de Gemeenschap te worden ingevoerd, voldoen aan de volgende voorschriften:
a) de zendingen zijn afkomstig van het grondgebied van een derde land of deel daarvan, dat in bijlage II, deel 1, is opgenomen voor de invoer van vers vlees van de betrokken diersoort;
b) zij voldoen aan de specifieke veterinairrechtelijke voorschriften voor de betrokken diersoort zoals aangegeven in het desbetreffende model van een veterinair certificaat overeenkomstig bijlage II, deel 2;
c) zij gaan vergezeld van een veterinair certificaat volgens het model in bijlage III, dat door een officiële dierenarts van de bevoegde veterinaire dienst van het betrokken derde land is ondertekend;
d) de officiële dierenarts van de grensinspectiepost van binnenkomst heeft op het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst verklaard dat de zendingen kunnen worden doorgevoerd of opgeslagen, al naar gelang het geval.
Artikel 12 ter
1. In afwijking van artikel 12 bis staan de lidstaten toe dat zendingen die afkomstig zijn uit en bestemd zijn voor Rusland, rechtstreeks of via een ander derde land, over de weg of per spoor door de Gemeenschap worden doorgevoerd tussen de daartoe aangewezen communautaire grensinspectieposten die zijn vermeld in bijlage IV, onder de volgende voorwaarden:
a) de zending is in de grensinspectiepost van binnenkomst in de Gemeenschap door de veterinaire dienst van de bevoegde autoriteit verzegeld met een zegel dat van een volgnummer is voorzien;
b) de documenten die de zending vergezellen, zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 97/78/EG, worden op elke bladzijde door de officiële dierenarts van de bevoegde autoriteit waaronder de grensinspectiepost valt, voorzien van het stempel „ALLEEN VOOR DOORVOER DOOR DE EG NAAR RUSLAND”;
c) aan de procedurevoorschriften van artikel 11 van Richtlijn 97/78/EG is voldaan;
d) de officiële dierenarts van de grensinspectiepost van binnenkomst heeft op het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst verklaard dat de zending kan worden doorgevoerd.
2. Het lossen of opslaan van dergelijke zendingen op het grondgebied van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 12, lid 4, of artikel 13 van Richtlijn 97/78/EG is niet toegestaan.
3. De bevoegde autoriteit verricht op gezette tijden audits om na te gaan of de aantallen zendingen en hoeveelheden producten die het grondgebied van de Gemeenschap binnengekomen zijn en verlaten hebben, met elkaar in overeenstemming zijn.
Artikel 13
Certificering
De voor de invoer van levende dieren en van vers vlees in de Gemeenschap vereiste veterinaire certificaten als bedoeld in deze beschikking, worden opgesteld met inachtneming van de opmerkingen in deel 2 van de bijlagen I en II. Dit sluit evenwel niet uit dat gebruik kan worden gemaakt van een elektronisch certificeringssysteem of een ander overeengekomen systeem, voorzover het op communautair niveau is geharmoniseerd.
Artikel ►M54 14 ◄
Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.
BIJLAGE I
LEVENDE DIEREN
DEEL 1
Lijst van derde landen of delen daarvan (1)
Land (a) |
Gebiedscode |
Omschrijving van het gebied |
Veterinair certificaat |
Bijzondere voorwaarden |
|
Model(len) |
AG |
||||
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
CA — Canada |
CA-0 |
Het hele land |
POR-X |
IVb IX |
|
CA-1 |
Het hele land met uitzondering van het gebied Okanagan Valley in British Columbia, omschreven als volgt: — vanaf het punt op de grens tussen Canada en de Verenigde Staten van Amerika met de coördinaten 120o15’ WL, 49o NB — noordwaarts tot het punt met de coördinaten 119o35’ WL, 50o30’ NB — noordoostwaarts tot het punt met de coördinaten 119o WL, 50o45’ NB — zuidwaarts tot het punt op de grens tussen Canada en de Verenigde Staten van Amerika met de coördinaten 118o15’ WL, 49o NB |
BOV-X, OVI-X, OVI-Y RUM (2) |
A |
||
CH — Zwitserland |
CH-0 |
Het hele land |
|||
CL — Chili |
CL-0 |
Het hele land |
BOV-X, OVI-X, RUM |
||
POR-X, SUI |
B |
||||
GL — Groenland |
GL-0 |
Het hele land |
OVI-X, RUM |
V |
|
HR — Kroatië |
HR-0 |
Het hele land |
BOV-X, BOV-Y, RUM, OVI-X, OVI-Y |
||
IS — IJsland |
IS-0 |
Het hele land |
BOV-X, BOV-Y RUM, OVI-X, OVI-Y |
||
POR-X, POR-Y |
B |
||||
ME — Montenegro |
ME-0 |
Het hele land |
I |
||
MK — voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (4) |
MK-0 |
Het hele land |
I |
||
NZ — Nieuw-Zeeland |
NZ-0 |
Het hele land |
BOV-X, BOV-Y, RUM, POR-X, POR-Y OVI-X, OVI-Y |
III V |
|
PM — Saint-Pierre en Miquelon |
PM-0 |
Het hele land |
BOV-X, BOV-Y, RUM, OVI-X, OVI-Y CAM |
||
RS — Servië (5) |
RS-0 |
Het hele land |
I |
||
(1) Onverminderd de specifieke certificeringsvoorschriften die in relevante overeenkomsten van de Gemeenschap met derde landen zijn vastgelegd. (2) Uitsluitend voor levende dieren die niet tot de Cervidae behoren (3) Certificaten overeenkomstig de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132). (4) Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; voorlopige code die geenszins vooruitloopt op de definitieve nomenclatuur voor dit land, die zal worden vastgelegd overeenkomstig de conclusies van de lopende onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties. (5) Uitgezonderd Kosovo als omschreven in Resolutie 1244 van 10 juni 1999 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. |
Bijzondere voorwaarden (zie de voetnoten in elk certificaat)
„I” |
: |
Voor doorvoer via het grondgebied voor uit een lidstaat verzonden en voor een lidstaat bestemde slachtdieren in vrachtwagens die zijn verzegeld met een zegel dat van een volgnummer is voorzien. Het zegelnummer moet worden ingevuld op het gezondheidscertificaat volgens het model in bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (voor runderen en varkens) en model I in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (voor schapen en geiten). Bovendien moet het zegel intact zijn bij aankomst in de aangewezen grensinspectiepost van binnenkomst in de Gemeenschap en moet het zegelnummer in Traces worden geregistreerd. Het certificaat moet vóór de doorvoer van de zending via een derde land op het punt van uitgang in de lidstaat van oorsprong door de bevoegde veterinaire autoriteiten worden afgestempeld met een stempel met de volgende tekst: „UITSLUITEND VOOR DOORVOER TUSSEN VERSCHILLENDE DELEN VAN DE EUROPESE UNIE VIA DE VOORMALIGE JOEGOSLAVISCHE REPUBLIEK MACEDONIË/MONTENEGRO/SERVIË (niet van toepassing zijnde landen schrappen).”. |
„II” |
: |
Gebied dat als officieel tuberculosevrij is erkend in het kader van de uitvoer naar de Europese Gemeenschap van dieren die zijn gecertificeerd volgens het modelcertificaat BOV-X. |
„III” |
: |
Gebied dat als officieel brucellosevrij is erkend in het kader van de uitvoer naar de Europese Gemeenschap van dieren die zijn gecertificeerd volgens het modelcertificaat BOV-X. |
„IVa” |
: |
Gebied dat als officieel vrij van enzoötische boviene leukose (EBL) is erkend in het kader van de uitvoer naar de Europese Gemeenschap van dieren die zijn gecertificeerd volgens het modelcertificaat BOV-X. |
„IVb” |
: |
Gebied met bedrijven die als officieel vrij van enzoötische boviene leukose (EBL) zijn erkend in het kader van de uitvoer naar de Europese Gemeenschap van dieren die zijn gecertificeerd volgens het modelcertificaat BOV-X. |
„V” |
: |
Gebied dat als officieel brucellosevrij is erkend in het kader van de uitvoer naar de Europese Gemeenschap van dieren die zijn gecertificeerd volgens het modelcertificaat OVI-X. |
„VI” |
: |
Geografische beperkingen. |
„VII” |
: |
Gebied dat als officieel tuberculosevrij is erkend in het kader van de uitvoer naar de Europese Gemeenschap van dieren die zijn gecertificeerd volgens het modelcertificaat RUM. |
„VIII” |
: |
Gebied dat als officieel brucellosevrij is erkend in het kader van de uitvoer naar de Europese Gemeenschap van dieren die zijn gecertificeerd volgens het modelcertificaat RUM. |
„IX” |
: |
Gebied dat als officieel vrij van de ziekte van Aujeszky is erkend in het kader van de uitvoer naar de Europese Gemeenschap van dieren die zijn gecertificeerd volgens het modelcertificaat POR-X. |
DEEL 2
Modellen van veterinaire certificaten
Modellen
„BOV-X” |
: |
Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden fok- en/of gebruiksrunderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan). |
„BOV-Y” |
: |
Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden runderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan), bestemd om na invoer onmiddellijk te worden geslacht. |
„OVI-X” |
: |
Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden fok- en/of gebruiksschapen (Ovis aries) en fok- en/of gebruiksgeiten (Capra hircus). |
„OVI-Y” |
: |
Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden schapen (Ovis aries) en geiten (Capra hircus), bestemd om na invoer onmiddellijk te worden geslacht. |
„POR-X” |
: |
Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden fok- en/of gebruiksvarkens (Sus scrofa). |
„POR-Y” |
: |
Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden varkens (Sus scrofa), bestemd om na invoer onmiddellijk te worden geslacht. |
„RUM” |
: |
Veterinair certificaat voor dieren van de orde Artiodactyla (met uitzondering van runderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan), Ovis aries, Capra hircus, Suidae en Tayassuidae) en van de families Rhinocerotidae en Elephantidae. |
„SUI” |
: |
Veterinair certificaat voor niet-gedomesticeerde Suidae, Tayassuidae en Tapiridae. |
„CAM” |
: |
Bijzondere verklaring voor de invoer van dieren uit Saint-Pierre en Miquelon volgens de in deel 4 van bijlage I vastgelegde voorwaarden |
AG (Aanvullende garanties)
„A” |
: |
Garanties inzake tests op bluetongue en epizoötische hemorragische ziekte bij dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model BOV-X (punt II.2.8 B), OVI-X (punt II.2.6 D) en RUM (punt II.2.6). |
„B” |
: |
Garanties inzake tests op vesiculaire varkensziekte en klassieke varkenspest bij dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model POR-X (punt II.2.4 B) en SUI (punt II.2.4 B). |
„C” |
: |
Garanties inzake een test op brucellose bij dieren waarvoor een certificaat is afgegeven volgens model POR-X (punt II.2.4 C) en SUI (punt II.2.4 C). |
Opmerkingen
a) Het land van uitvoer stelt een veterinair certificaat op overeenkomstig het in deel 2 van bijlage I vastgestelde model, naar gelang van de betrokken diersoort. Op elk certificaat worden, in de in het model aangegeven volgorde, de verklaringen opgenomen die voor elk derde land zijn vereist en, naar gelang van het geval, ook de aanvullende garanties die zijn vereist voor het derde land van uitvoer of een deel daarvan. Indien de EU-lidstaat van bestemming dat vereist, worden de aanvullende certificeringsvoorschriften voor de betrokken dieren opgenomen in het origineel van het veterinair certificaat. b) Er moet één afzonderlijk certificaat worden opgesteld voor dieren die afkomstig zijn uit één gebied als vermeld in de kolommen 2 en 3 van deel 1 van bijlage I, die verzonden worden naar dezelfde bestemming en vervoerd worden in dezelfde spoorwegwagon, dezelfde vrachtwagen, hetzelfde vliegtuig of hetzelfde schip. c) Het originele exemplaar van elk certificaat bestaat uit één blad waarvan beide zijden worden gebruikt, of, indien nodig, een formulier waarvan alle bladen één ondeelbaar geheel vormen. d) Het wordt opgesteld in ten minste één van de officiële talen van de EU-lidstaat waar de controle in de grensinspectiepost zal worden uitgevoerd en van de EU-lidstaat van bestemming. Deze lidstaten kunnen evenwel toestaan dat in plaats van de eigen taal een andere taal van de Gemeenschap wordt gebruikt, indien nodig vergezeld van een officiële vertaling. e) Indien voor de identificatie van de bestanddelen van de zending (zie punt I.28 van het modelcertificaat) extra bladen aan het certificaat worden gehecht, worden deze bladen beschouwd als deel uitmakend van het originele certificaat en worden alle bladzijden voorzien van de handtekening en het stempel van de certificerende officiële dierenarts. |
f) Indien het certificaat, inclusief de onder e) bedoelde aanvullingen, meer dan één bladzijde beslaat, wordt elke bladzijde onderaan genummerd — (bladzijdenummer) van (totaal aantal bladzijden) — en wordt elke bladzijde bovenaan voorzien van het referentienummer van het certificaat dat door de bevoegde autoriteit is toegekend. g) Het originele exemplaar van het certificaat moet door een officiële dierenarts worden ingevuld en ondertekend in de laatste 24 uur vóór het laden van de zending voor uitvoer naar de Gemeenschap. De bevoegde autoriteiten van het land van uitvoer moeten er daarbij op toezien dat beginselen van certificering worden toegepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van Richtlijn 96/93/EG van de Raad. De kleur van de handtekening moet verschillen van die van de gedrukte tekst. Dat geldt ook voor andere stempels dan reliëfstempels en watermerken. h) Het originele exemplaar van het certificaat vergezelt de zending tot in de EU-grensinspectiepost. i) Het certificaat is tien dagen geldig vanaf de datum van afgifte. Bij vervoer per schip wordt de geldigheidsduur verlengd met de duur van de zeereis. Daartoe wordt een verklaring van de kapitein van het schip, opgesteld overeenkomstig het addendum in deel 3 van bijlage I bij deze beschikking, aan het originele formulier van het veterinair certificaat vastgehecht. j) Dieren mogen niet samen worden vervoerd met dieren die niet bestemd zijn voor de Europese Gemeenschap of die een lagere gezondheidsstatus hebben. k) Tijdens het vervoer naar de Europese Gemeenschap mogen de dieren niet worden afgeladen op het grondgebied van een land of een deel van een land dat niet erkend is voor invoer van de betrokken dieren in de Gemeenschap. l) Het in vak I.2 en vak II.a ingevulde referentienummer moet door de bevoegde autoriteit zijn toegekend. |
Specifieke diergezondheidsverklaring voor dieren die voor uitvoer naar de Europese Gemeenschap op St.-Pierre en Miquelon in quarantaine zijn gehouden
DEEL 3
A — Addendum in geval van vervoer van dieren over zee
(In te vullen en aan het veterinair certificaat te hechten indien het transport tot aan de grens van de Europese Gemeenschap, ook indien slecht voor een deel, plaatsvindt per schip)
B — Voorwaarden voor de erkenning van verzamelcentra
Erkende verzamelcentra moeten aan de volgende eisen voldoen:
I. zij moeten onder toezicht staan van een officiële dierenarts;
II. zij moeten gelegen zijn in het centrum van een gebied met een diameter van 20 km waar zich, volgens de officiële bevindingen, in de laatste 30 dagen vóór het gebruik als erkend centrum, geen enkel geval van mond- en klauwzeer heeft voorgedaan;
III. zij moeten vóór het gebruik als erkend centrum worden gereinigd en ontsmet met een ontsmettingsmiddel dat in het land van uitvoer is erkend als doeltreffend bij de bestrijding van de in punt II genoemde ziekten;
IV. zij moeten, rekening houdend met de capaciteit, beschikken over: a) voorzieningen die uitsluitend als verzamelcentrum worden gebruikt; b) adequate voorzieningen, die gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten zijn, om de dieren in en uit te laden, naar behoren te huisvesten, te drenken en te voederen en de eventueel noodzakelijke behandelingen te verstrekken; c) adequate voorzieningen voor inspectie en afzondering; d) adequate apparatuur voor het reinigen en ontsmetten van lokalen en vrachtwagens; e) adequate ruimte voor de opslag van voeder, van strooisel en van mest; f) een adequaat systeem voor het verzamelen en afvoeren van afvalwater; g) een kantoor voor de officiële dierenarts;
V. wanneer de centra in gebruik zijn, moeten er voldoende dierenartsen zijn om alle taken te vervullen;
VI. zij mogen uitsluitend dieren toelaten die individueel zijn geïdentificeerd om de traceerbaarheid te garanderen. Daartoe moet, wanneer dieren worden toegelaten, de eigenaar van het centrum of de voor het centrum verantwoordelijke persoon erop toezien dat alle dieren naar behoren zijn geïdentificeerd en vergezeld gaan van de voor de betrokken soort en categorie vereiste gezondheidsdocumenten of certificaten. Bovendien moet deze persoon de naam van de eigenaar, de oorsprong, de datum van aankomst en van vertrek, het aantal en de identificatie van de dieren of het registratienummer van het beslag van herkomst en de bestemming van de dieren, alsmede het registratienummer van de vervoerder en het kentekennummer van de vrachtwagen waarmee de dieren bij het centrum worden afgeleverd of opgehaald, in een register of een gegevensbank registreren en gedurende ten minste drie jaar bewaren;
VII. alle dieren die via het centrum passeren, moeten voldoen aan de gezondheidsvoorschriften die zijn vastgesteld voor de invoer van de betrokken categorie dieren in de Europese Gemeenschap;
VIII. naar de Europese Gemeenschap uit te voeren dieren die via een centrum passeren, moeten binnen zes dagen na aankomst worden ingeladen en rechtstreeks naar de grens van het land van uitvoer worden verzonden: a) zonder in contact te komen met evenhoevige dieren die niet aan de gezondheidsvoorschriften voor de invoer van de betrokken categorie dieren in de Europese Gemeenschap voldoen; b) na te zijn verdeeld over zodanige zendingen dat geen enkele zending bestaat uit zowel fok- of gebruiksdieren als dieren die onmiddellijk moeten worden geslacht; c) in transportvoertuigen of containers die vooraf zijn gereinigd en ontsmet met een ontsmettingsmiddel dat in het land van uitvoer officieel is goedgekeurd als doeltreffend bij de bestrijding van de onder punt II genoemde ziekte, en die zo zijn gebouwd dat uitwerpselen, urine, strooisel of voeder tijdens het vervoer niet uit het voertuig kunnen stromen of vallen;
IX. wanneer op grond van de voorwaarden voor de uitvoer van dieren naar de Gemeenschap een test moet worden verricht binnen een bepaalde periode vóór het laden, omvat die periode de periode van ten hoogste zes dagen die volgt op de aankomst van de dieren in het verzamelcentrum;
X. het land van uitvoer duidt aan welke centra erkend zijn voor fok- en gebruiksdieren en welke voor dieren die onmiddellijk moeten worden geslacht, en stelt de Commissie en de bevoegde centrale autoriteiten van de lidstaten in kennis van de naam en het adres van de betrokken inrichtingen en van elke wijziging in de gegevens;
XI. het land van uitvoer stelt de procedure vast voor het officiële toezicht op de erkende centra en ziet erop toe dat dat toezicht ook wordt uitgeoefend;
XII. de centra worden regelmatig geïnspecteerd om na te gaan of nog steeds aan de eisen voor erkenning wordt voldaan. Wanneer niet meer aan de eisen wordt voldaan en de erkenning derhalve wordt geschorst, kan zij pas opnieuw worden verleend wanneer de bevoegde autoriteit heeft geconstateerd dat het centrum waar aan alle voorwaarden voldoet.
C — Protocols voor de standaardisatie van testmateriaal en -methoden
Tuberculose (TBL)
De enkelvoudige intradermale tuberculinetest met boviene tuberculine wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage B bij Richtlijn 64/432/EEG. Bij Suidae wordt de enkelvoudige intradermale tuberculinetest met aviaire tuberculine uitgevoerd overeenkomstig bijlage B bij Richtlijn 64/432/EEG met die uitzondering dat de injectie wordt gegeven in de losse huid aan de oorbasis.
Brucellose (Brucella abortus) (BRL)
De serumagglutinatietest, de complementbindingsreactie, de gebufferde brucella-antigeentest en de enzyme linked immuno-absorbent assay (ELISA) worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG.
Brucellose (Brucella melitensis) (BRL)
De test wordt verricht overeenkomstig bijlage C bij Richtlijn 91/68/EEG.
Enzoötische boviene leukose
De agargel immunodiffusietest en de enzyme linked immuno-absorbent assay (ELISA) worden uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk II, de punten A en C, van bijlage D bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad.
Bluetongue (BTG)
A. De „blocking” of „competitie-Elisa” wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.
Met de competitie-Elisa met gebruikmaking van monoklonaal antilichaam 3-17-A3 kunnen antilichamen tegen alle bekende serotypen van het bluetonguevirus (BTV) worden opgespoord.
Het principe van de test is de onderbreking van de reactie tussen BTV-antigeen en een groepspecifiek monoklonaal antilichaam (3-17-A3) door toevoeging van testserum. De in het testserum aanwezige antilichamen tegen BTV blokkeren de reactiviteit van het monoklonale antilichaam (MAL) en leiden tot een vermindering van de verwachte kleurontwikkeling na toevoeging van met een enzyme gelabeld antimuis antilichaam en chromogeen/substraat. De sera kunnen worden getest bij één enkele verdunning 1:5 (spot test — aanhangsel 1) of kunnen worden getitreerd (serumtitratie — aanhangsel 2) totdat de eindpuntverdunning wordt verkregen. Inhibitiewaarden van meer dan 50 % worden als positief beschouwd.
Materiaal en reagentia
1. Adequate ELISA microtitreerplaatjes.
2. Antigeen: geleverd in de vorm van een concentraat waaruit de cellen zijn geëxtraheerd, bereid als hierboven beschreven, en opgeslagen bij -20 °C of -70 °C.
3. Blokkeerbuffer: PBS bestaande uit 0,3 % BTV negatief serum van een volwassen rund, 0,1 % (v/v) Tween-20 (geleverd als polyoxyethyleen sorbiton monolauraat siroop) in PBS.
4. Monoklonaal antilichaam : 3-17-A3 (geleverd in de vorm van supernatant van hybridoma-weefselcultuur) gericht tegen het groepspecifieke polypeptide p7, opgeslagen bij -20 °C of gevriesdroogd, en vóór gebruik verdund tot 1/100 met een blokkeerbuffer.
5. Conjugaat : konijn-antimuis-globuline (geadsorbeerd en geëlueerd) geconjugeerd met mierikswortelperoxidase en in het donker bewaard bij 4 °C.
6. Chromogeen en substraat: Orthofenyleendiamine (OPD-chromogeen) in een uiteindelijke verdunning van 0,4 mg/ml in steriel gedistilleerd water. Waterstofperoxide (30 % m/v-substraat) 0,05 % v/v toegevoegd onmiddellijk vóór gebruik (5 μl H2 O2 per 10 ml OPD). (Voorzichtig met OPD — gebruik rubberen handschoenen — vermoedelijk mutageen.)
7. 1 M zwavelzuur : 26,6 ml zuur toegevoegd aan 473,4 ml gedistilleerd water. (Let op! Steeds zuur toevoegen aan water, nooit water aan zuur.)
8. Rondschudapparaat.
9. Elisa-afleesapparaat (de test kan ook visueel worden afgelezen).
Proefopstelling
Cc: conjugaat controle (geen serum/geen monoklonaal antilichaam); C++: sterk positief controleserum; C+: zwak positief controleserum; C-: negatief controleserum; Cm: controle monoklonaal antilichaam (geen serum).
Aanhangsel 1: Proefopstelling spottest verdunning (1:5) (40 sera/plaatje)
Controles |
Testsera |
|||||||||||
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
11 |
12 |
|
A |
Cc |
C- |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
B |
Cc |
C- |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
C |
C++ |
C++ |
||||||||||
D |
C++ |
C++ |
||||||||||
E |
C+ |
C+ |
||||||||||
F |
C+ |
C+ |
||||||||||
G |
Cm |
Cm |
40 |
|||||||||
H |
Cm |
Cm |
40 |
Aanhangsel 2: Proefopstelling serumtitrering (10 sera/plaatje)
Controles |
Testsera |
|||||||||||
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
11 |
12 |
|
A |
Cc |
C- |
1:5 |
1:5 |
||||||||
B |
Cc |
C- |
1:10 |
1:10 |
||||||||
C |
C++ |
C++ |
1:20 |
1:20 |
||||||||
D |
C++ |
C++ |
1:40 |
1:40 |
||||||||
E |
C+ |
C+ |
1:80 |
1:80 |
||||||||
F |
C+ |
C+ |
1:160 |
1:160 |
||||||||
G |
Cm |
Cm |
1:320 |
1:320 |
||||||||
H |
Cm |
Cm |
1:640 |
1:640 |
Protocol
Conjugaatcontrole (Cc) |
: |
De putjes 1A en 1B zijn een blancocontrole, bestaande uit BTV-antigeen en conjugaat. Deze kan worden gebruikt om de nulwaarde in te stellen op het Elisa-afleesapparaat. |
MAL-controle (Cm) |
: |
De kolommen 1 en 2, rijen G en H, zijn de monoclonale antilichaamcontrole en bestaan uit BTV-antigeen, monoklonale antilichamen en conjugaat. Deze putjes zijn maximaal gekleurd. Het gemiddelde van de gemeten optische dichtheid van deze controlerij is de 0 %-inhibitiewaarde. |
Positieve controle (C++, C+) |
: |
De kolommen 1 en 2, rijen C-D-E-F. Deze putjes bevatten BTV-antigeen, sterk positief antiserum tegen BTV, zwak positief antiserum tegen BTV, monoclonaal antilichaam en conjugaat. |
Negatieve controle (C-) |
: |
De putjes 2A en 2B zijn de negatieve controles en bevatten BTV-antigeen, negatief antiserum tegen BTV, monoklonaal antilichaam en conjugaat. |
Testsera |
: |
Voor grootschalig serologisch onderzoek en snelle screening kunnen sera worden getest in een enkele verdunning 1:5 (aanhangsel 1). Anderzijds kunnen 10 sera worden getest in een verdunningsreeks van 1:5 tot en met 1:640 (aanhangsel 2). Dit geeft een indicatie van de antilichaamtiter in de testsera. |
Procedure
1. Verdun BTV-antigeen tot een vooraf bepaalde concentratie in PBS, bewerk kort met ultrasone trillingen ten einde samengekit virus te scheiden (indien geen ultrasoonapparaat beschikbaar is, moet krachtig worden gepipetteerd) en voeg 50 μl toe aan alle putjes van de Elisa-plaat. Tik tegen de zijkanten van de plaat om het antigeen te verspreiden.
2. Incubeer bij 37 °C gedurende 60 minuten op een rondschudapparaat. Spoel de platen driemaal door de putjes met niet-steriele PBS te vullen en weer te ledigen en dep de plaatjes droog op absorberend papier.
3. Controleputjes: Voeg 100 μl blokkeerbuffer toe aan de Cc-putjes. Voeg 50 μl van de positieve en van de negatieve controlesera toe, in een verdunning 1:5 (10 μl sera + 40 μl blokkeerbuffer), respectievelijk aan de putjes C-, C+ en C++. Voeg 50 μl blokkeerbuffer toe aan de MAL-controleputjes.
Spottitreringsmethode: Pipetteer een verdunning (1:5) van elk testserum in blokkeerbuffer in telkens twee putjes van de kolommen 3 tot en met 12 (10 μl serum + 40 μl blokkeerbuffer),
of
Serumtitreringsmethode: bereid een tweevoudige verdunningsreeks van elk testserum (1:5 tot 1:640) in blokkeerbuffer en pipetteer in de acht putjes van de kolommen 3 tot en met 12.
4. Dilueer MAL (1:100) in de blokkeerbuffer onmiddellijk nadat de testsera zijn toegevoegd; breng vervolgens 50 μl daarvan over in alle putjes in de plaat, behalve in de blanco controle.
5. Incubeer bij 37 °C gedurende 60 minuten op een rondschudapparaat. Spoel driemaal met PBS en dep de plaatjes droog.
6. Verdun konijn-antimuis-concentraat tot 1/5 000 in de blokkeerbuffer en breng 50 μl over in alle putjes van de plaat.
7. Incubeer bij 37 °C gedurende 60 minuten op een rondschudapparaat. Spoel driemaal met PBS en dep de plaatjes droog.
8. Ontdooi de OPD en voeg onmiddellijk vóór gebruik 5 μl 30 %-ige waterstofperoxide-oplossing toe per 10 ml OPD. Breng 50 μl daarvan over in alle putjes van de plaat. Laat de kleur ontwikkelen gedurende ongeveer tien minuten en stop de reactie met 1 M zwavelzuur (50 μl per putje). Kleurontwikkeling zou moeten plaatsvinden in de controleputjes met MAL en in de putjes met serum zonder antilichamen tegen BTV.
9. Onderzoek de platen en registreer de resultaten hetzij visueel hetzij met behulp van een spectrofotometer.
Analyse van de resultaten
Print de OD-waarden en het inhibitiepercentage (IP) voor de test en de controlesera, gebaseerd op de gemiddelde waarde voor de antigeencontroleputjes, uit met gebruikmaking van een speciaal softwarepakket. De verkregen OD- en IP-waarden worden gebruikt om te bepalen of de testresultaten binnen aanvaardbare grenzen liggen. De bovenste controlegrens en de laagste controlegrens voor de MAL-controle (antigeen plus MAL zonder testsera) liggen tussen OD-waarden 0,4 en 1,4. Elk plaatje dat niet aan bovenstaande criteria voldoet, moet worden afgewezen.
Indien geen softwarepakket beschikbaar is, dienen de OD-waarden te worden uitgeprint met de ELISA-printer. Bereken de gemiddelde OD-waarde voor de antigeencontroleputjes, die gelijk is aan de 100 %-waarde. Bepaal de 50 % OD-waarde en bereken manueel de positieve en de negatieve waarde van elk monster.
Inhibitiepercentage (IP)-waarde = 100 — (OD van elke testcontrole/gemiddelde OD van Cm) × 100.
De in duplo aangelegde putjes met negatief controleserum en de in duplo aangelegde blanco's moeten IP-waarden te zien geven tussen + 25 % en - 25 %, respectievelijk tussen + 95 % en + 105 %. Wanneer deze waarden niet in acht worden genomen, betekent dat niet dat het plaatje onbruikbaar is, maar ontstaat de suggestie dat zich achtergrondkleuring ontwikkelt. De sterk positieve en de zwak positieve controlesera moeten IP-waarden te zien geven tussen + 81 % en + 100 %, respectievelijk tussen + 51 % en + 80 %.
De diagnostische drempel voor testsera bedraagt 50 % (IP 50 % of OD 50 %). Monsters die een IP-waarde te zien geven van meer dan 50 % worden als negatief beschouwd. Monsters met IP-waarden boven en beneden de drempel voor de in duplo aangelegde putjes, worden als twijfelachtig beschouwd; deze monsters mogen opnieuw worden getest met de spottest en/of door titrering. Positieve monsters mogen ook worden getitreerd om een indicatie te geven van de graad van positiviteit.
Visuele aflezing: positieve en negatieve monsters kunnen gemakkelijk met het blote oog worden geïnterpreteerd; zwak positieve of sterk negatieve monsters zijn eventueel moeilijker af te lezen met het blote oog.
Bereiding van het BTV-Elisa-antigeen
1. Spoel 40 à 60 rouxkolven die confluente BHK-21-celcultures bevatten, driemaal met een serumvrij Eagle's medium en besmet deze met bluetonguevirus serotype 1 in serumvrij Eagle's medium.
2. Incubeer bij 37 °C en onderzoek dagelijks op cytopathogeen effect (cpe).
3. Wanneer 90-100 % van de cellaag in elke rouxkolf duidelijk een cpe vertoont, verzamel dan het virus door mogelijk nog aan het glas vastgehechte cellen los te schudden.
4. Centrifugeer bij 2 000-3 000 omwentelingen per minuut ten einde de cellen neer te slaan.
5. Verwijder het supernatant en resuspendeer de cellen in ongeveer 30 ml PBS, met 1 % „Sarkosyl” en 2 ml fenolmethylsulfonylfluoride (lysis-buffermengsel). Dat kan ertoe leiden dat de cellen een gel vormen en om dit effect tegen te gaan kan meer lysis-buffermengsel worden toegevoegd. (NB: fenylmethylsulfonylfluoride is schadelijk — hanteer met uiterste voorzichtigheid.)
6. Breek de cellen gedurende 60 seconden met een ultrosoonprobe bij een amplitude van 30 micron.
7. Centrifugeer bij 10 000 omwentelingen per minuut gedurende tien minuten.
8. Bewaar het supernatant bij +4 °C en resuspendeer de resterende celpellet in 10-20 ml lysis-buffermengsel.
9. Bewerk met ultrasone trillingen en laat uitklaren, waarbij het supernatant in elk stadium wordt opgeslagen, in totaal driemaal.
10. Voeg de supernatants samen en centrifugeer bij 24 000 omwentelingen per minuut gedurende 120 minuten bij +4 °C op een 5 ml-kussen van 40 %-ige sucrose (m/v in PBS), met gebruikmaking van Beckmann-centrifugeerbuisjes van 30 ml en een SW 28-rotor.
11. Giet het supernatant weg, verwijder de vloeistof grondig uit de buisjes en resuspendeer de pellet in PBS met het ultrasoonapparaat. Sla het antigeen op in gelijke fracties bij -20 °C.
Titrering van BTV-Elisa-antigeen
Bluetongue Elisa-antigeen wordt getitreerd met de indirecte Elisa. Duplo verdunningen van het antigeen worden getitreerd tegen een constante verdunning (1/100) van monoklonaal antilichaam 3-17-A3. Voor de test gelden de onderstaande voorschriften.
1. Verdun BTV-antigeen in PBS (1:20) over de volledige microtiterplaat met een meerkanaalspipet; leg de verdunningsreeks aan in duplo (50 μl per putje).
2. Incubeer gedurende één uur bij 37 °C op een rondschudapparaat.
3. Spoel de platen driemaal met PBS.
4. Voeg 50 μl monoklonaal antilichaam 3-17-A3 (in een verdunning 1/100) toe aan elk putje van de microtiterplaat.
5. Incubeer gedurende één uur bij 37 °C op een rondschudapparaat.
6. Spoel de platen driemaal met PBS.
7. Breng 50 μl konijn-antimuis-globuline, geconjugeerd met mierikswortelperoxidase en verdund tot een vooraf bepaalde optimale concentratie, over in elk putje van de microtiterplaat.
8. Incubeer gedurende één uur bij 37 °C op een rondschudapparaat.
9. Voeg substraat en chromogeen toe zoals hierboven beschreven. Zet de reactie stop na tien minuten door toevoeging van 1 M zwavelzuur (50 μl per putje).
Bij de competitietest dient een teveel aan monoklonaal aanwezig te zijn; daarom wordt een verdunning van het antigeen gekozen die ligt op de titratiecurve (niet op het horizontale gedeelte), wat ongeveer 0,8 OD geeft na tien minuten.
B. De agargel-immunodiffusietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.
Antigeen:
Precipiterend antigeen wordt bereid in een celcultuur die geschikt is voor de snelle vermeerdering van een referentiestam van het bluetonguevirus. Bij voorkeur wordt hiervoor gebruik gemaakt van BHK- of Vero-cellen. Het antigeen bevindt zich in het aan het einde van de virusgroei verkregen supernatant, maar moet 50 tot 100 keer worden geconcentreerd om effectief te zijn. Daartoe kan om het even welke gestandaardiseerde methode voor eiwitconcentratie worden gebruikt; het virus in het antigeen kan worden geïnactiveerd door toevoeging van 0,3 % (v/v) beta-propiolacton.
Positief controleserum:
Met gebruikmaking van het internationale referentie-antiserum en -antigeen wordt een nationaal standaardserum geproduceerd, dat voor een optimale verhouding wordt gestandaardiseerd ten opzichte van het internationale referentieserum; vervolgens wordt het gevriesdroogd en bij iedere test als positief controleserum gebruikt.
Testserum
Procedure |
: |
1 % agar, in boraat- of natriumbarbituraatbuffer, pH 8,5 à 9,0, wordt in een petrischaaltje gegoten, en wel zo dat het laagje agar een dikte heeft van ten minste 3 mm. In de agar worden zeven vochtvrije putjes gemaakt, met een diameter van elk 5 mm. Eén putje ligt centraal en de zes anderen liggen er omheen in een cirkel met een straal van 3 cm. Het centrale putje wordt gevuld met het standaard antigeen. De perifere putjes 2, 4 en 6 worden gevuld met het positieve controleserum en de putjes 1, 3 en 5 met het testserum. Het geheel wordt gedurende 72 uur bij kamertemperatuur geïncubeerd in een gesloten vochtige kamer. |
Interpretatie |
: |
Een testserum is positief indien het een specifieke precipitatielijn vormt met het antigeen en een volledig identieke lijn met het controleserum. Een testserum is negatief indien het geen specifieke lijn vormt met het antigeen en indien het de lijn van het controleserum niet buigt. De petrischaaltjes moeten worden bekeken bij donkerveldbelichting met indirect licht. |
Epizoötische hemorragische ziekte
De agargel-immunodiffusietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.
Antigeen:
Precipiterend antigeen wordt bereid in een celcultuur die geschikt is voor de snelle vermeerdering van het passende serotype van het virus van epizoötische hemorragische ziekte. Bij voorkeur wordt hiervoor gebruik gemaakt van BHK- of Vero-cellen. Het antigeen bevindt zich in het aan het einde van de virusgroei verkregen supernatant, maar moet 50 tot 100 keer worden geconcentreerd om effectief te zijn. Daartoe kan om het even welke gestandaardiseerde methode voor eiwitconcentratie worden gebruikt; het virus in het antigeen kan worden geïnactiveerd door toevoeging van 0,3 % (v/v) beta-propiolacton.
Positief controleserum
Met gebruikmaking van het internationale referentie-antiserum en -antigeen wordt een nationaal standaardserum geproduceerd, dat voor een optimale verhouding wordt gestandaardiseerd ten opzichte van het internationale referentieserum; vervolgens wordt het gevriesdroogd en bij iedere test als positief controleserum gebruikt.
Testserum
Procedure |
: |
1 % agar, in boraat- of natriumbarbituraatbuffer, pH 8,5 à 9,0, wordt in een petrischaaltje gegoten, en wel zo dat het laagje agar een dikte heeft van ten minste 3 cm. In de agar worden zeven vochtvrije putjes gemaakt, met een diameter van elk 5 mm. Eén putje ligt centraal en de zes anderen liggen er omheen in een cirkel met een straal van 3 cm. Het centrale putje wordt gevuld met het standaard antigeen. De perifere putjes 2, 4 en 6 worden gevuld met het positieve controleserum en de putjes 1, 3 en 5 met het testserum. Het geheel wordt gedurende 72 uur bij kamertemperatuur geïncubeerd in een gesloten vochtige kamer. |
Interpretatie |
: |
Een testserum is positief indien het een specifieke precipitatielijn vormt met het antigeen en een volledig identieke lijn met het controleserum. Een testserum is negatief indien het geen specifieke lijn vormt met het antigeen en indien het de lijn van het controleserum niet buigt. De petrischaaltjes moeten worden bekeken bij donkerveldbelichting met indirect licht. |
Infectieuze boviene rhinotracheïtis (IBR) / infectieuze pustuleuze vulvo-vaginitis (IPV)
A. De serumneutralisatietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.
Serum |
: |
Vóór gebruik worden de sera geïnactiveerd door blootstelling aan een temperatuur van 56 °C gedurende 30 minuten. |
Procedure |
: |
De neutralisatietest met constant virus tegenover wisselende serumverdunningen wordt uitgevoerd door microtitrering, waarbij gebruik wordt gemaakt van MDBK of andere gevoelige cellen. De Colorado-, de Oxford- of een andere referentiestam van het virus wordt gebruikt in een concentratie van 100 TCID50 per 0,025 ml; geïnactiveerde onverdunde serummonsters worden vermengd met een gelijke hoeveelheid (0,025 ml) virussuspensie. De virus/serummengsels worden gedurende één uur bij 37 °C geïncubeerd in microtiterplaatjes voordat de MDBK-cellen worden toegevoegd. De cellen worden gebruikt in een zodanige concentratie dat na 24 uur een volledige monolayer wordt gevormd. |
Controles |
: |
(i) bepaling van het infectievermogen van het virus, (ii) controles op de toxiciteit van het serum, (iii) controles van niet-geïnoculeerde celcultures, (iv) referentie-antisera. |
Interpretatie |
: |
De resultaten van de neutralisatietest en de titer van het bij de test gebruikte virus worden afgelezen na een incubatieperiode van drie tot zes dagen bij 37 °C. De serumtiters worden als negatief beschouwd indien er geen neutralisatie is bij een verdunning van 1/2 (onverdund serum). |
B. Elke andere test die is erkend in het kader van Beschikking 93/42/EG van de Commissie betreffende aanvullende garanties ten aanzien van IBR voor runderen die bestemd zijn voor lidstaten of gebieden daarvan die vrij zijn van deze ziekte.
Mond- en klauwzeer (MKZ)
A. Het verzamelen van monsters uit oesophagus en pharynx en het onderzoeken daarvan vinden plaats overeenkomstig de onderstaande voorschriften.
Reagentia |
: |
Voordat met de bemonstering wordt begonnen, wordt het transportmedium bereid. 2 ml daarvan wordt overgebracht in evenveel containers als er dieren zijn die moeten worden bemonsterd. De gebruikte containers moeten bestand zijn tegen invriezing over CO2 in vaste vorm of over vloeibare stikstof. Voor de bemonstering moet gebruik worden gemaakt van een speciaal ontworpen sputumvanger of „probang”. Om het monster te nemen wordt het probanglepeltje via de mond over het dorsale gedeelte van de tong tot in het bovenste deel van de slokdarm gebracht. Via lateraal en dorsaal gerichte bewegingen wordt getracht het oppervlakte-epitheel van het bovenste gedeelte van de slokdarm af te schrapen. Vervolgens wordt de probang teruggetrokken, bij voorkeur nadat het dier heeft geslikt. Het lepeltje moet gevuld zijn en een mengsel bevatten van slijm, speeksel, slokdarmvocht en celresten. Er dient evenwel voor te worden gezorgd dat elk monster zichtbaar celmateriaal bevat. Elke ruwe beweging die bloedingen kan veroorzaken, moet worden vermeden. De monsters van sommige dieren kunnen zwaar verontreinigd zijn met resten van het herkauwde voeder. Dergelijke monsters moeten worden weggegooid en de bek van het betrokken dier moet worden gespoeld met water, of beter nog met een fysiologische zoutoplossing, voordat een nieuw monster wordt genomen. |
Behandeling van de monsters |
: |
Elk in het probanglepeltje genomen monster wordt op zijn kwaliteit onderzocht en 2 ml ervan wordt toegevoegd aan dezelfde hoeveelheid transportmedium in een vriesbestendige container. De containers worden stevig gesloten, verzegeld, ontsmet en van een etiket voorzien. De monsters worden koel bewaard (+ 4 °C) en binnen drie à vier uur onderzocht ofwel op droog ijs (-69 °C) of vloeibare stikstof geplaatst en bevroren gehouden totdat zij worden onderzocht. Na elke monstername moet de probang worden ontsmet en driemaal gespoeld, telkens in schoon water. |
Onderzoek op MKZ-virus |
: |
De monsters worden geïnoculeerd op cultures van primaire boviene schildkliercelkweken, waarbij per monster ten minste drie buisjes worden gebruikt. Andere gevoelige cellen, bijvoorbeeld primaire runder- of varkensniercellen, kunnen eveneens worden gebruikt, maar daarbij mag niet worden vergeten dat zij voor bepaalde stammen van het MKZ-virus minder gevoelig zijn. De buisjes worden geïncubeerd bij 37 °C op een rollerbank en gedurende 48 uur dagelijks onderzocht op de aanwezigheid van cytopathogeen effect (CPE). Indien de uitkomst negatief is, worden de cultures blind gepasseerd op nieuwe cultures en opnieuw onderzocht gedurende 48 uur. De specificiteit van elk CPE moet worden bevestigd. |
Aanbevolen transportmedia:
1. 0,08M fosfaatbuffer pH 7,2 met 0,01 % bovien serumalbumine, 0,002 % fenolrood en antibiotica.
2. Weefselcultuurmedium (bijvoorbeeld Eagle's MEM) met 0,04 M Hepes-buffer, 0,01 % bovien serumalbumine en antibiotica, pH 7,2.
3. Aan het transportmedium moeten antibiotica worden toegevoegd (per ml uiteindelijk medium), bijv. penicilline 1000 IE, neomycine sulfaat 100 IE, polymyxine B-sulfaat 50 IE, mycostatine 100 IE.
B. De virusneutralisatietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de volgende voorschriften.
Reagentia |
: |
Het stamantigeen van het mond- en klauwzeervirus wordt aangemaakt in celcultures of op rundertongen en wordt vervolgens opgeslagen bij ten hoogste -70 °C of bij -20 °C indien 50 % glycerol is toegevoegd. Dit is het stam- of bewaarantigeen. Het MKZ-virus is onder deze omstandigheden stabiel en de titers variëren slechts in geringe mate in de loop van een aantal maanden. |
Procedure |
: |
De test wordt uitgevoerd op gegradueerde, voor weefselkweek bestemde microtiterplaatjes met vlakke bodem, met gebruikmaking van gevoelige cellen, bij voorbeeld IB-RS-2, BHK-21 of kalfsniercellen. De testsera worden verdund in een verhouding 1/4 in een serumvrij celkweekmedium, waaraan vervolgens 100 IE per ml neomycine of een ander daartoe geschikt antibioticum wordt toegevoegd. De sera worden geïnactiveerd bij 56 °C gedurende 30 minuten en 0,05 ml ervan wordt gebruikt voor de aanleg, in duplo, van een verdunningsreeks op microtiterplaatjes met behulp van verdunningscapillairen met een inhoud van 0,05 ml. Vooraf getitreerd virus, dat eveneens in serumvrij cultuurmedium is verdund en in een concentratie van 100 TCID50 per 0,05 ml, wordt vervolgens aan elk putje toegevoegd. Na incubatie bij 37 °C gedurende één uur, om het neutralisatieproces te doen plaatsvinden, wordt 0,05 ml celsuspensie, met 0,5 — 1,0 × 106 cellen per 1 ml in celkweekmedium dat een serum bevat dat vrij is van antilichamen tegen MKZ, toegevoegd aan elk putje en worden de platen verzegeld. De plaatsjes worden geïncubeerd bij 37 °C. De daarbij gevormde monolayers zijn normaal binnen 24 uur confluent. Na 48 uur is er gewoonlijk voldoende CPE om de test microscopisch af te lezen. Op dat ogenblik kan een definitieve microscopische aflezing plaatsvinden of kunnen de plaatjes worden gefixeerd en gemerkt met het oog op macroscopische aflezing, bijvoorbeeld met behulp van 10 %-ige formol-zoutoplossing en 0,05 %-ig methylethyleenblauw. |
Controles |
: |
De controles bij elke test omvatten een homoloog antiserum met bekende titer, een celcontrole, een controle op de toxiciteit van het serum, een controle van het medium en een virustitratie aan de hand waarvan de juiste hoeveelheid virus in de test wordt berekend. |
Interpretatie |
: |
Putjes die CPE vertonen, worden als besmet beschouwd en de neutralisatietiters worden uitgedrukt als de reciproke van de uiteindelijke verdunning van het in het serum/virusmengsel aanwezige serum bij het 50 % eindpunt, berekend aan de hand van de methode van Spearman-Karber (Karber, G., 1931, Archiv fuer Experimentelle Pathologie und Pharmokologie, 162, 480.). Een test wordt als geldig beschouwd wanneer de werkelijke hoeveelheid virus per putje in de test tussen 101,5 en 102,5 TCID50 ligt en wanneer de titer van het referentieserum minder bedraagt dan het dubbele van de verwachte titer, berekend op basis van voorafgaande titreringen. Wanneer bij de controles waarden worden gevonden buiten deze limieten, worden de tests overgedaan. Een eindpunttiter van 1/11 of minder wordt als negatief beschouwd. |
C. De opsporing en kwantificering van antilichamen met behulp van de Elisa worden uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.
Reagentia |
: |
Konijnantiserum tegen 146S-antigeen van zeven typen van mond- en klauwzeervirus (MKZ-virus), gebruikt bij een vooraf vastgestelde optimale concentratie in carbonaat/bicarbonaat-bufferoplossing, pH 9,6. Antigeen wordt bereid uit geselecteerde virusstammen, gekweekt op monolayers van BHK-21-cellen. Niet-gezuiverd supernatant wordt vooraf getitreerd overeenkomstig de voorschriften, maar zonder serum, en dan gebruikt voor het aanleggen van een verdunning die na toevoeging van een gelijk volume PBST (met fosfaat gebufferde zoutoplossing die 0,05 % Tween-20 en fenolrood bevat) bij aflezing een optische densiteit oplevert tussen 1,2 en 1,5. De virussen mogen vóór gebruik worden geïnactiveerd. PBST wordt gebruikt als diluent. Cavia-antiserum wordt bereid door cavia's te enten met 146S-antigeen van elk serotype. Een vooraf bepaalde optimale concentratie in PBST dat 10 % normaal runderserum en 5 % normaal konijnenserum bevat. Konijn-anticavia-immunoglobuline, geconjugeerd met mierikswortelperoxidase, wordt gebruikt in een vooraf bepaalde optimale concentratie in PBST dat 10 % normaal runderserum en 5 % normaal konijnenserum bevat. De testsera worden verdund in PBST. |
Procedure:
1. Elisa-plaatjes worden gecoat met 50 μl konijn-antivirusserum en worden daarbij gedurende één nacht in een vochtige kamer bij kamertemperatuur bewaard.
2. Van elk teststerum wordt in duplo een tweevoudige verdunningsreeks aangelegd van telkens 50 μl, te beginnen bij een verdunning 1/4, in plaatjes met diverse putjes en met een U-vormige bodem (dragerplaatjes). Aan elk putje wordt 50 μl van een constante antigeendosis toegevoegd en de mengsels worden gedurende één nacht bij 4 °C bewaard. Door de toevoeging van het antigeen wordt de oorspronkelijke serumverdunning op 1/8 gebracht.
3. De Elisa-plaatjes worden vijf keer met PBST gespoeld.
4. Vervolgens wordt 50 μl van de serum/antigeenmengsels overgebracht van de dragerplaatjes naar de met konijnenserum gecoate Elisa-plaatjes en bij 37 °C gedurende één uur geïncubeerd op een rondschudapparaat.
5. Na het spoelen wordt aan elk putje 50 μl van een tegen het in punt 4 gebruikte antigeen gericht cavia-antiserum toegevoegd. De plaatjes worden bij 37 °C gedurende één uur geïncubeerd op een rondschudapparaat.
6. De plaatjes worden gespoeld en aan elk putje wordt 50 μl van met mierikswortelperoxidase geconjugeerd konijn-anticavia-immunoglobuline toegevoegd. De plaatjes worden bij 37 °C gedurende één uur geïncubeerd op een rondschudapparaat.
7. De plaatjes worden gespoeld en aan elk putje wordt 50 μ orthofenyleendiamine met 0,05 % H2O2 (30 %) m/v toegevoegd.
8. De reactie wordt na 15 minuten stopgezet met 1,25 M H2SO4.
De plaatjes worden spectrofotometrisch afgelezen bij 492 nm op een Elisa-afleesapparaat dat met een microcomputer is verbonden.
Controles |
: |
Voor elk gebruikt antigeen zijn er 40 putjes die geen serum bevatten maar antigeen verdund in PBST. Een in duplo aangelegde tweevoudige verdunningsreeks van homoloog bovien referentie-antiserum. Een in duplo aangelegde tweevoudige verdunningsreeks van negatief runderserum. |
Interpretatie |
: |
Antilichaamtiters worden uitgedrukt als de uiteindelijke verdunning van het testserum dat 50 % oplevert van de gemiddelde OD-waarde die is geregistreerd in de viruscontroleputjes zonder testserum. Titers boven 1/40 worden als positief beschouwd. |
Referenties |
: |
Hamblin C, Barnett ITR and Hedger RS (1986) — A new enzyme-linked immunosorbent assay (Elisa) for the detection of antibodies against foot-and-mouth disease virus. I. Development and method of Elisa. Journal of Immunological Methods, 93, 115 to 121.11. |
Ziekte van Aujeszky
A. De serumneutralisatietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.
Serum |
: |
Vóór gebruik worden de sera geïnactiveerd door blootstelling aan een temperatuur van 56 °C gedurende 30 minuten. |
Procedure |
: |
De neutralisatietest met constant virus tegenover wisselende serumverdunningen wordt uitgevoerd op microtiterplaatjes, waarbij gebruik wordt gemaakt van Vero-cellen of andere gevoelige cellen. Het virus van de ziekte van Aujeszky wordt gebruikt in een concentratie van 100 TCID50 per 0,025 ml; geïnactiveerde onverdunde serummonsters worden vermengd met een gelijke hoeveelheid (0,025 ml) virussuspensie. De virus/serummengsels worden gedurende twee uur bij 37 °C geïncubeerd in de microtiterplaatjes voordat de nodige cellen worden toegevoegd. De cellen worden gebruikt in een zodanige concentratie dat na 24 uur een volledige monolayer wordt gevormd. |
Controles |
: |
(i) bepaling van het infectievermogen van het virus, (ii) controles op de toxiciteit van het serum, (iii) controles van niet-geïnoculeerde celcultures, (iv) referentie-antisera. |
Interpretatie |
: |
De resultaten van de neutralisatietest en de titer van het bij de test gebruikte virus worden afgelezen na een incubatieperiode van drie tot zeven dagen bij 37 °C. Een serumtiter van minder dan 1/2 (onverdund serum) wordt als negatief beschouwd. |
B. Elke andere test die is erkend in het kader van Beschikking 93/42/EG van de Commissie betreffende aanvullende garanties ten aanzien van IBR voor runderen die bestemd zijn voor lidstaten of gebieden daarvan die vrij zijn van deze ziekte.
Overdraagbare gastro-enteritis (TGE)
De serumneutralisatietest wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften.
Serum |
: |
Vóór gebruik worden de sera geïnactiveerd door blootstelling aan een temperatuur van 56 °C gedurende 30 minuten. |
Procedure |
: |
De neutralisatietest met constant virus tegenover wisselende serumverdunningen wordt uitgevoerd op microtiterplaatjes, met gebruikmaking van A72 (hondentumor)-cellen of andere gevoelige cellen. Het TGE-virus wordt gebruikt in een concentratie van 100 TCID50 per 0,025 ml; geïnactiveerde onverdunde serummonsters worden vermengd met een gelijke hoeveelheid (0,025 ml) virussuspensie. De virus/serummengsels worden in de microtiterplaatjes gedurende 30 à 60 minuten bij 37 °C geïncubeerd voordat de nodige cellen worden toegevoegd. De cellen worden gebruikt in een zodanige concentratie dat na 24 uur een volledige monolayer wordt gevormd. In ieder putje wordt 0,1 ml celsuspensie aangebracht. |
Controles |
: |
(i) bepaling van het infectievermogen van het virus, (ii) controle op de toxiciteit van het serum, (iii) controle van niet-geïnoculeerde celcultures, (iv) referentie-antisera. |
Interpretatie |
: |
De resultaten van de neutralisatietest en de titer van het bij de test gebruikte virus worden afgelezen na een incubatieperiode van drie tot vijf dagen bij 37 °C. Serumtiters van minder dan 1/2 (in de uiteindelijke verdunning) worden als negatief beschouwd. Indien onverdunde serummonsters toxisch zijn voor de weefselcultures, worden deze sera verdund in de verhouding 1/2 voordat zij bij de test worden gebruikt. Dat geeft een uiteindelijke serumverdunning van 1/4. In deze gevallen worden serumtiters van minder dan 1/4 (in de uiteindelijke verdunning) als negatief beschouwd. |
Vesiculaire varkensziekte
De tests op vesiculaire varkensziekte (SVD) worden uitgevoerd overeenkomstig Beschikking 2000/428/EG van de Commissie.
Klassieke varkenspest (KVP)
De tests op klassieke varkenspest (KVP) worden uitgevoerd overeenkomstig Beschikking 2002/106/EG van de Commissie.
Bij het uitvoeren van de tests op KVP worden de richtsnoeren gevolgd die zijn vastgesteld in het Handboek inzake normen voor diagnostische tests en vaccins van het OIE — Hoofdstuk 2.1.13.
De gevoeligheid en specificiteit van de serologische tests op KVP moeten worden bepaald door een nationaal laboratorium met een kwaliteitsborgingsprogramma. Daaruit moet blijken dat de gebruikte tests geschikt zijn voor de herkenning van een hele reeks zwak positieve en sterk positieve referentiesera en dat aan de hand daarvan antilichamen kunnen worden aangetoond in de vroege fase en in de herstelperiode.
DEEL 4
Diersoort
Taxonomie |
||
ORDE |
FAMILIE |
GENUS EN SOORT |
Artiodactila |
Camelidae |
Camelus ssp., Lama ssp., Vicugna ssp. |
Veterinairrechtelijke voorschriften
Invoer- en quarantainevoorschriften voor dieren die op Saint Pierre en Miquelon zijn ingevoerd binnen een periode van minder dan zes maanden voordat zij naar de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd
Hoofdstuk 1
Verblijf en quarantaine
1. In St. Pierre en Miquelon ingevoerde dieren moeten, voordat zij naar de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd, minimaal gedurende 60 dagen in een officieel erkend quarantainestation verblijven. Deze periode kan op grond van testeisen voor afzonderlijke diersoorten verlengd worden. Voorts moeten de dieren aan de volgende eisen voldoen:
a) Afzonderlijke zendingen kunnen het quarantainestation binnengebracht worden. Bij aankomst in het quarantainestation dienen echter alle dieren van dezelfde soort als één groep beschouwd te worden en als zodanig behandeld te worden. De quarantaineperiode begint in dit geval voor de hele groep op het tijdstip waarop het laatste dier de voorziening is binnengebracht.
b) Binnen het quarantainestation moeten de afzonderlijke groepen dieren zodanig van elkaar afgezonderd worden dat zij niet direct of indirect in contact komen met andere dieren, met inbegrip van aanwezige dieren van andere zendingen. De afzonderlijke zendingen mogen het officiële quarantainestation niet verlaten en moeten tegen vectorinsecten beschermd worden.
c) Als tijdens de quarantaineperiode niet de hand aan de isolatie van de dieren wordt gehouden en er sprake is van contact met andere dieren, is de quarantaine ongeldig en moet de desbetreffende groep dieren even lang in quarantaine blijven als oorspronkelijk in de bedoeling lag.
d) dieren die bestemd zijn voor uitvoer naar de Europese Gemeenschap, dienen onmiddellijk na hun verblijf in het quarantainestation te worden ingeladen en te worden verzonden naar de Europese Gemeenschap:
i) zonder in contact te komen met dieren die niet aan de gezondheidsvoorschriften voor de invoer van de betrokken categorie dieren in de Europese Gemeenschap voldoen;
ii) moeten zodanig ingedeeld worden in zendingen dat geen contact mogelijk is met dieren die niet in aanmerking komen voor invoer in de Europese Gemeenschap;
iii) in transportvoertuigen of containers die vooraf zijn gereinigd en ontsmet met een ontsmettingsmiddel dat op St. Pierre en Miquelon officieel is goedgekeurd als doeltreffend bij de bestrijding van de in hoofdstuk II hieronder genoemde ziekten, en die zo zijn vervaardigd dat uitwerpselen, urine, strooisel of voeder tijdens het vervoer niet uit het voertuig kunnen stromen of vallen.
2. Het quarantainestation moet ten minste aan de in bijlage B bij Richtlijn 91/496/EEG vastgelegde minimumnormen en aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) het moet onder toezicht staan van een officiële dierenarts;
b) het moet gelegen zijn in het centrum van een gebied met een diameter van 20 km waar zich, volgens de officiële bevindingen, in de laatste 30 dagen vóór het gebruik als quarantainestation, geen enkel geval van mond- en klauwzeer heeft voorgedaan;
c) het moet vóór gebruik gereinigd en ontsmet worden met een ontsmettingsmiddel dat in St. Pierre en Miquelon officieel is goedgekeurd als doeltreffend bij de bestrijding van de in hoofdstuk II genoemde ziekten;
d) het omvat met inachtneming van de capaciteit ervan:
i) voorzieningen die uitsluitend voor dit doeleinde worden gebruikt en waar de dieren naar behoren worden gehuisvest;
ii) adequate voorzieningen die
— gemakkelijk te reinigen en ontsmetten zijn,
— met inbegrip van voorzieningen om de dieren in- en uit te laden,
— voldoen aan alle eisen betreffende het drenken en voederen van de dieren,
— het mogelijk maken dat noodzakelijke veterinaire behandelingen gemakkelijk kunnen worden verstrekt;
iii) adequate voorzieningen voor inspectie en afzondering;
iv) adequate apparatuur voor het reinigen en ontsmetten van lokalen en vrachtwagens;
v) een geschikte plek voor de opslag van voeder, strooisel en mest;
vi) een geschikt opvangsysteem voor het afvalwater;
vii) een kantoor voor de officiële dierenarts;
e) wanneer het quarantainestation in gebruik is, moeten er voldoende dierenartsen zijn om alle taken te vervullen;
f) er mogen uitsluitend dieren worden toegelaten die individueel zijn geïdentificeerd om de traceerbaarheid te garanderen. Daartoe moet, wanneer dieren worden toegelaten, de eigenaar van het quarantainestation of de voor het station verantwoordelijke persoon erop toezien dat alle dieren naar behoren zijn geïdentificeerd en vergezeld gaan van de voor de betrokken soort en categorie vereiste gezondheidsdocumenten of certificaten. Bovendien moet de desbetreffende persoon in een register of een gegevensbank de naam van de eigenaar, de oorsprong, de datum van aankomst en van vertrek, het nummer en de identificatie van de dieren en de verdere bestemming ervan registreren en gedurende ten minste drie jaar bewaren;
g) de bevoegde autoriteit stelt de procedure voor de officiële controle van het quarantainestation vast en ziet erop toe dat de controle wordt uitgevoerd; deze controle omvat geregelde inspecties om na te gaan of nog steeds aan alle eisen voor erkenning wordt voldaan. Wanneer niet meer aan de eisen wordt voldaan en de erkenning derhalve wordt geschorst, kan zij pas opnieuw worden verleend wanneer de bevoegde autoriteit heeft geconstateerd dat het quarantainestation weer aan alle bovengenoemde voorwaarden voldoet.
Hoofdstuk 2
Diergezondheidstests
1. Algemene voorschriften
Bij de dieren moeten de onderstaande tests worden verricht met gebruikmaking van bloedmonsters die, tenzij anders is aangegeven, ten minste 21 dagen na het begin van de isolatieperiode zijn genomen: De laboratoriumtests moeten worden uitgevoerd in een erkend laboratorium in de Europese Gemeenschap en alle laboratoriumtests en de resultaten daarvan, de vaccinaties en behandelingen moeten bij de gezondheidsverklaring gevoegd worden. Om de dieren zo min mogelijk te belasten moeten bemonstering, tests en eventuele vaccinaties met inachtneming van de minimale tussenpozen zoveel mogelijk tezamen worden uitgevoerd.
2. Specifieke voorschriften
2.1. Camelidae
2.1.1. Tuberculose
a) Testmethode: Vergelijkende intracutane test met boviene PPD en aviaire PPD overeenkomstig de in bijlage B bij Richtlijn 64/432/EEG beschreven normen voor de vervaardiging van boviene en aviaire tuberculinen. De test moet achter de schouder (okselgebied) volgens de in bijlage B bij Richtlijn 64/432/EEG beschreven methode worden uitgevoerd.
b) Tijdschema: De dieren moeten binnen twee dagen na aankomst in het quarantainestation en 42 dagen na de eerste test worden getest.
c) Interpretatie van de tests
De reactie geldt als:
— negatief indien de toename van de huidplooidikte minder dan 2 mm bedraagt;
— positief indien de toename van de huidplooidikte meer dan 4 mm bedraagt;
— onduidelijk indien de toename van de huidplooidikte bij boviene PPD tussen 2 en 4 mm dan wel meer dan 4 mm bedraagt, maar geringer is dan de toename van de huidplooidikte bij aviaire PPD.
d) Mogelijke maatregelen na de test
Als een dier een positieve reactie vertoont op de intracutane injectie van boviene PPD, wordt het uit de groep verwijderd en de andere dieren dienen op zijn vroegst 42 dagen na de eerste positieve test een nieuwe test te ondergaan, die dan als de eerste, onder b) beschreven test moet worden beschouwd.
Indien meer dan één dier van de groep een positief resultaat vertoont, mag de gehele groep niet naar de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd.
Indien de test van één of meer dieren een onduidelijk resultaat vertoont, ondergaat de gehele groep na 42 dagen een nieuwe test, die dan als de eerste, onder b) beschreven test moet worden beschouwd.
2.1.2. Brucellose
a) Testmethode
— B. Abortus: SAT en RBT zoals beschreven in respectievelijk punt 2.6 en punt 2.5 in bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG. Bij een positief resultaat moet ter bevestiging een complementfixatietest worden uitgevoerd.
— B. Melitensis: SAT en RBT zoals beschreven in respectievelijk punt 2.6 en punt 2.5 in bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG. Bij een positief resultaat moet ter bevestiging een complementfixatietest worden uitgevoerd volgens de in bijlage B bij Richtlijn 91/68/EG beschreven methode.
— B. Ovis: Complementfixatietest zoals beschreven in bijlage D bij Richtlijn 91/68/EG.
b) Tijdschema: De dieren moeten binnen twee dagen na aankomst in het quarantainestation en 42 dagen na de eerste test worden getest.
c) Interpretatie van de tests
Een positief testresultaat is een reactie in de zin van bijlage D bij Richtlijn 64/432/EEG.
d) Mogelijke maatregelen na de test
Dieren die op één of meer van de tests positief reageren, worden uit de groep verwijderd en de andere dieren dienen op zijn vroegst 42 dagen na de eerste positieve test een nieuwe test te ondergaan, die dan als de eerste, onder b) beschreven test moet worden beschouwd.
Alleen dieren die negatief gereageerd hebben op de twee opeenvolgende tests overeenkomstig onder b), mogen naar de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd.
2.1.3. Bluetongue en epizoötische hemorragische ziekte (EHD)
a) Testmethode: AGID-test, zoals beschreven in deel 3, onder C, van bijlage I bij Beschikking 79/542/EEG.
Bij een positieve reactie moeten de dieren met een competitie-ELISA worden getest, zoals beschreven in deel 3, onder C, van bijlage I bij Beschikking 79/542/EEG, om onderscheid tussen beide ziekten te kunnen maken.
b) Tijdschema
De dieren moeten op twee tests negatief reageren, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 21 dagen na de eerste test plaatsvindt.
c) Mogelijke maatregelen na de test
i) Bluetongue
Als één of meer dieren positief reageren op de ELISA-test, zoals beschreven in deel 3, onder C, van bijlage I bij Beschikking 79/542/EEG, moet het positieve dier of moeten de positieve dieren uit de groep verwijderd worden en het restant van de groep wordt met ingang van de dag waarop de monsters voor de positieve test genomen werden, gedurende 100 dagen in quarantaine gehouden. De groep kan pas ziektevrij worden geacht als gedurende de quarantaineperiode bij geregelde controles door officiële dierenartsen geen klinische ziektesymptomen worden vastgesteld en het quarantainestation vrij van bluetonguevectoren (Culicoides) gebleven is.
Als zich gedurende de voornoemde quarantaineperiode bij nog een dier klinische ziektesymptomen voordoet, dan mag de gehele groep niet naar de Europese Gemeenschap uitgevoerd worden.
ii) Epizoötische hemorragische ziekte (EHD)
Als bij de bevestigende test voor de ELISA bij één of meer dieren antistoffen tegen het EHD-virus worden ontdekt, wordt het dier of worden de dieren als positief beschouwd en uit de groep verwijderd; de gehele groep moet vervolgens herhalingstests ondergaan, waarbij de eerste herhalingstest op zijn vroegst 21 dagen na het positieve resultaat en de tweede op zijn vroegst 21 dagen na de eerste test plaatsvindt en beide tests een negatief resultaat moeten opleveren. Als nog meer dieren positief reageren op de herhalingstests, mag de gehele groep niet naar de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd.
2.1.4. Mond- en klauwzeer (MKZ)
a) Testmethode: Diagnosetests (probang en serologie) door middel van ELISA- en NV-technieken volgens de protocollen overeenkomstig deel 3, onder C, van Beschikking 79/542/EEG.
b) Tijdschema: De dieren moeten op twee tests negatief reageren, waarbij de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test plaatsvindt.
c) Mogelijke maatregelen na de test: Als een dier bij het onderzoek naar de aanwezigheid van het MKZ-virus positief reageert, komt geen enkel dier in het quarantainestation in aanmerking voor invoer in de Europese Gemeenschap.
NB: Iedere indicatie van antistoffen tegen structurele of niet-structurele proteïnen van het MKZ-virus worden – ongeacht de vaccinatiestatus – als het resultaat van een eerdere MKZ-infectie beschouwd.
2.1.5. Runderpest
a) Testmethode: Een competitie-ELISA, zoals beschreven in het OIE-handboek, is verplicht in het internationale handelsverkeer en is de meest gangbare test. De serumneutralisatietest of andere erkende testmethoden in overeenstemming met de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen kunnen ook worden gebruikt.
b) Tijdschema: De dieren moeten twee tests ondergaan: de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test.
c) Mogelijke maatregelen na de test: Als een dier bij het onderzoek naar de aanwezigheid van het runderpestvirus positief reageert, komt geen enkel dier in het quarantainestation in aanmerking voor invoer in de Europese Gemeenschap.
2.1.6. Vesiculaire stomatitis
a) Testmethode: ELISA, virusneutralisatietest of andere erkende testmethoden in overeenstemming met de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen.
b) Tijdschema: De dieren moeten twee tests ondergaan: de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test.
c) Mogelijke maatregelen na de test: Als een dier bij het onderzoek naar de aanwezigheid van het vesiculaire-stomatitisvirus positief reageert, komt geen enkel dier in het quarantainestation in aanmerking voor invoer in de Europese Gemeenschap.
2.1.7. Riftdalkoorts
a) Testmethode: ELISA, virusneutralisatietest of andere erkende testmethoden in overeenstemming met de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen.
b) Tijdschema: De dieren moeten twee tests ondergaan: de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test.
c) Mogelijke maatregelen na de test: Als een dier bij het onderzoek naar de aanwezigheid van verwekkers van riftdalkoorts positief reageert, komt geen enkel dier in het quarantainestation in aanmerking voor invoer in de Europese Gemeenschap.
2.1.8. Nodulaire dermatose
a) Testmethode: Serologie met gebruikmaking van ELISA, virusneutralisatietest of andere erkende testmethoden in overeenstemming met de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen.
b) Tijdschema: De dieren moeten twee tests ondergaan: de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test.
c) Mogelijke maatregelen na de test: Als een dier symptomen vertoont van blootstelling aan nodulaire dermatose, mag de gehele groep niet naar de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd.
2.1.9. Krim-Kongo hemorragische koorts
a) Testmethode: ELISA, virusneutralisatietest, immunofluorescentietest of een andere erkende test.
b) Tijdschema: De dieren moeten twee tests ondergaan: de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test.
c) Mogelijke maatregelen na de test: Als een dier symptomen vertoont van blootstelling aan Krim-Kongo hemorragische koorts, wordt dat dier uit de groep verwijderd.
2.1.10. Surra (Trypanosoma evansi)
a) Testmethode: De parasiet kan in geconcentreerde bloedmonsters in overeenstemming met de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen aangetoond worden.
b) Tijdschema: De dieren moeten twee tests ondergaan: de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test.
c) Mogelijke maatregelen na de test: Indien bij een dier symptomen van T. evansi worden ontdekt, dient dat dier uit de groep verwijderd te worden. Het restant van de groep moet vervolgens intern en extern een antiparasitaire behandeling ondergaan met de juiste middelen die doeltreffend zijn tegen T. evansi.
2.1.11. Kwaadaardige catarrale koorts
a) Testmethode: De gangbaarste methode is opsporing van viraal DNA, gebaseerd op identificatie aan de hand van immunofluorescentie of immunocytochemie, in overeenstemming met de in de desbetreffende hoofdstukken van het OIE-handboek beschreven protocollen.
b) Tijdschema: De dieren moeten twee tests ondergaan: de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test.
c) Mogelijke maatregelen na de test: Als een dier symptomen vertoont van blootstelling aan kwaadaardige catarrale koorts, mag de gehele groep niet naar de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd.
2.1.12. Rabiës
Vaccinatie: In bepaalde gevallen mag er tegen rabiës ingeënt worden en er moeten bloedmonsters worden genomen en een serumneutralisatietest op de aanwezigheid van antistoffen worden uitgevoerd.
2.1.13. Boviene leukose (alleen als de dieren voor een van boviene leukoze vrij gebied bestemd zijn)
a) Testmethode: AGID-test of blocking ELISA volgens de in het OIE-handboek beschreven protocollen.
b) Tijdschema: De dieren moeten twee tests ondergaan: de eerste test binnen twee dagen na hun aankomst in het quarantainestation en de tweede op zijn vroegst 42 dagen na de eerste test.
c) Mogelijke maatregelen na de test: Dieren die positief op de test reageren, worden uit de groep verwijderd en de andere dieren dienen op zijn vroegst 21 dagen na de eerste positieve test een nieuwe test te ondergaan, die dan als de eerste, onder b) beschreven test moet worden beschouwd.
Alleen dieren die negatief gereageerd hebben op de twee opeenvolgende tests vermeld onder b), mogen naar de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd.
BIJLAGE II
VERS VLEES
DEEL 1
Lijst van derde landen of delen daarvan (1)
Land |
Gebiedscode |
Omschrijving van het gebied |
Veterinair certificaat |
Specifieke voorwaarden |
Uiterste datum (2) |
Aanvangsdatum (3) |
|
Model |
AG |
||||||
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
AL — Albanië |
AL-0 |
Het hele land |
— |
||||
AR — Argentinië |
AR-0 |
Het hele land |
EQU |
||||
AR-1 |
De provincies: Buenos Aires, Catamarca, Corrientes (met uitzondering van de departementen Berón de Astrada, Capital, Empedrado, General Paz, Itati, Mbucuruyá, San Cosme en San Luís del Palmar), Entre Ríos, La Rioja, Mendoza, Misiones, Neuquén (behalve het gebied dat onder AR-4 valt), Río Negro (behalve het gebied dat onder AR-4 valt), San Juan, San Luis, Santa Fe, Tucuman, Cordoba, La Pampa, Santiago del Estero, Chaco, Formosa, Jujuy en Salta, met uitzondering van de bufferzone van 25 km vanaf de grens met Bolivia en Paraguay die zich uitstrekt van het district Santa Catalina in de provincie Jujuy tot het district Laishi in de provincie Formosa |
BOV |
A |
1 |
van 18 maart 2005 |
||
RUF |
A |
1 |
van 1 december 2007 |
||||
AR-2 |
Chubut, Santa Cruz en Tierra del Fuego |
BOV, OVI, RUW, RUF |
van 1 maart 2002 |
||||
AR-3 |
Corrientes: de departementen Berón de Astrada, Capital, Empedrado, General Paz, Itati, Mbucuruyá, San Cosme en San Luís del Palmar |
BOV, RUF |
A |
1 |
van 1 december 2007 |
||
AR-4 |
Río Negro (behalve: in Avellaneda de zone ten noorden van provinciale weg nr. 7 en ten oosten van provinciale weg nr. 250, in Conesa het gebied ten oosten van provinciale weg nr. 2, in El Cuy het gebied ten noorden van provinciale weg nr. 7 vanaf de kruising met provinciale weg nr. 66 tot aan de grens met het departement Avellaneda, en in San Antonio de zone ten oosten van de provinciale wegen nr. 250 en nr. 2) Neuquén (behalve in Confluencia de zone ten oosten van provinciale weg nr. 17, en in Picun Leufú de zone ten oosten van provinciale weg nr. 17) |
BOV, OVI, RUW, RUF |
van 1 augustus 2008 |
||||
AU — Australië |
AU-0 |
Het hele land |
BOV, OVI, POR, EQU, RUF, RUW, SUF, SUW |
||||
BA — Bosnië en Herzegovina |
BA-0 |
Het hele land |
— |
||||
BH — Bahrein |
BH-0 |
Het hele land |
— |
||||
BR — Brazilië |
BR-0 |
Het hele land |
EQU |
||||
BR-1 |
De staat Minas Gerais; de staat Espíritu Santo; de staat Goiás; de staat Mato Grosso; de staat Rio Grande Do Sul; de staat Mato Grosso Do Sul (met uitzondering van de speciale toezichtszone van 15 km vanaf de buitengrenzen in de gemeenten Porto Mutinho, Caracol, Bela Vista, Antônio João, Ponta Porã, Aral Moreira, Coronel Sapucaia, Paranhos, Sete Quedas, Japora’ en Mundo Novo en de speciale toezichtszone in de gemeenten Corumbá en Ladário) |
BOV |
A en H |
1 |
van 1 december 2008 |
||
BR-2 |
De staat Santa Catarina |
BOV |
A en H |
1 |
van 31 januari 2008 |
||
BR-3 |
De staten Paraná en São Paulo |
BOV |
A en H |
1 |
van 1 augustus 2008 |
||
BW — Botswana |
BW-0 |
Het hele land |
EQU, EQW |
||||
BW-1 |
De veterinary disease control zones 3c, 4b, 5, 6, 8, 9 en 18 |
BOV, OVI, RUF, RUW |
F |
1 |
van 1 december 2007 |
||
BW-2 |
De veterinary disease control zones 10, 11, 13 en 14 |
BOV, OVI, RUF, RUW |
F |
1 |
van 7 maart 2002 |
||
BW-3 |
Veterinary disease control zone 12 |
BOV, OVI, RUF, RUW |
F |
1 |
van 20 oktober 2008 |
||
BY — Belarus |
BY-0 |
Het hele land |
— |
||||
BZ — Belize |
BZ-0 |
Het hele land |
BOV, EQU |
||||
CA — Canada |
CA-0 |
Het hele land |
BOV, OVI, POR, EQU, SUF, SUW RUF, RUW, |
G |
|||
CH — Zwitserland |
CH-0 |
Het hele land |
* |
||||
CL — Chili |
CL-0 |
Het hele land |
BOV, OVI, POR, EQU, RUF, RUW, SUF |
||||
CN — China |
CN-0 |
Het hele land |
— |
||||
CO — Colombia |
CO-0 |
Het hele land |
EQU |
||||
CR — Costa Rica |
CR-0 |
Het hele land |
BOV, EQU |
||||
CU — Cuba |
CU-0 |
Het hele land |
BOV, EQU |
||||
DZ — Algerije |
DZ-0 |
Het hele land |
— |
||||
ET — Ethiopië |
ET-0 |
Het hele land |
— |
||||
FK — Falklandeilanden |
FK-0 |
Het hele land |
BOV, OVI, EQU |
||||
GL — Groenland |
GL-0 |
Het hele land |
BOV, OVI, EQU, RUF, RUW |
||||
GT — Guatemala |
GT-0 |
Het hele land |
BOV, EQU |
||||
HK — Hongkong |
HK-0 |
Het hele land |
— |
||||
HN — Honduras |
HN-0 |
Het hele land |
BOV, EQU |
||||
HR — Kroatië |
HR-0 |
Het hele land |
BOV, OVI, EQU, RUF, RUW |
||||
IL — Israël |
IL-0 |
Het hele land |
— |
||||
IN — India |
IN-0 |
Het hele land |
— |
||||
IS — IJsland |
IS-0 |
Het hele land |
BOV, OVI, EQU, RUF, RUW |
||||
KE — Kenia |
KE-0 |
Het hele land |
— |
||||
MA — Marokko |
MA-0 |
Het hele land |
EQU |
||||
ME — Montenegro |
ME-0 |
Het hele land |
BOV, OVI, EQU |
||||
MG — Madagaskar |
MG-0 |
Het hele land |
— |
||||
MK — voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (4) |
MK-0 |
Het hele land |
OVI, EQU |
||||
MU — Mauritius |
MU-0 |
Het hele land |
— |
||||
MX — Mexico |
MX-0 |
Het hele land |
BOV, EQU |
||||
NA — Namibië |
NA-0 |
Het hele land |
EQU, EQW |
||||
NA-1 |
Het gebied ten zuiden van de afsluitingen die lopen van Palgrave Point in het westen tot Gam in het oosten |
BOV, OVI, RUF, RUW |
F |
1 |
|||
NC — Nieuw-Caledonië |
NC-0 |
Het hele land |
BOV, RUF, RUW |
||||
NI — Nicaragua |
NI-0 |
Het hele land |
— |
||||
NZ — Nieuw-Zeeland |
NZ-0 |
Het hele land |
BOV, OVI, POR, EQU, RUF, RUW, SUF, SUW |
||||
PA — Panama |
PA-0 |
Het hele land |
BOV, EQU |
||||
PY — Paraguay |
PY-0 |
Het hele land |
EQU |
||||
PY-1 |
Het hele land met uitzondering van de speciale toezichtszone van 15 km vanaf de buitengrenzen |
BOV |
A |
1 |
van 1 augustus 2008 |
||
RS — Servië (5) |
RS-0 |
Het hele land |
BOV, OVI, EQU |
||||
RU — Russische Federatie |
RU-0 |
Het hele land |
— |
||||
RU-1 |
De regio Moermansk, het autonome gebied Yamalo-Nenets |
RUF |
|||||
SV — El Salvador |
SV-0 |
Het hele land |
— |
||||
SZ — Swaziland |
SZ-0 |
Het hele land |
EQU, EQW |
||||
SZ-1 |
Het gebied ten westen van de „red line”-afsluitingen, die noordwaarts lopen van de Usuturivier naar de grens met Zuid-Afrika ten westen van de Nkalashane |
BOV, RUF, RUW |
F |
1 |
|||
SZ-2 |
De in verband met mond-en-klauwzeer ingestelde veterinaire toezichts- en vaccinatiegebieden (bekendgemaakt bij wettelijk decreet nr. 51 van 2001) |
BOV, RUF, RUW |
F |
1 |
van 4 augustus 2003 |
||
TH — Thailand |
TH-0 |
Het hele land |
— |
||||
TN — Tunesië |
TN-0 |
Het hele land |
— |
||||
TR — Turkije |
TR-0 |
Het hele land |
— |
||||
TR-1 |
De provincies Amasya, Ankara, Aydin, Balikesir, Bursa, Cankiri, Corum, Denizli, Izmir, Kastamonu, Kutahya, Manisa, Usak, Yozgat en Kirikkale |
EQU |
|||||
UA — Oekraïne |
UA-0 |
Het hele land |
— |
||||
Verenigde Staten — Verenigde Staten van Amerika |
VS-0 |
Het hele land |
BOV, OVI, POR, EQU, SUF, SUW, RUF, RUW |
G |
|||
UY — Uruguay |
UY-0 |
Het hele land |
EQU |
||||
BOV |
A |
1 |
van 1 november 2001 |
||||
OVI |
A |
1 |
|||||
ZA — Zuid-Afrika |
ZA-0 |
Het hele land |
EQU, EQW |
||||
ZA-1 |
Het hele land, met uitzondering van: — het deel van het gebied waar mond-en-klauwzeer wordt bestreden, gelegen in de veterinaire gebieden Mpumalanga en de noordelijke provincies, in het district Ingwavuma in het veterinaire gebied Natal en in het grensgebied met Botswana ten oosten van de 28e lengtegraad, en — het district Camperdown in de provincie KwaZuluNatal |
BOV, OVI, RUF, RUW |
F |
1 |
|||
ZW — Zimbabwe |
ZW-0 |
Het hele land |
— |
||||
(1) Onverminderd de specifieke certificeringsvoorschriften in communautaire overeenkomsten met derde landen. (2) Vlees van dieren die op of voor de in kolom 7 vermelde datum zijn geslacht, mag gedurende 90 dagen na die datum in de Gemeenschap worden ingevoerd. Zendingen die zich op volle zee bevinden, mogen in de Gemeenschap worden ingevoerd indien zij voor de in kolom 7 vermelde datum zijn gecertificeerd, en wel gedurende 40 dagen na die datum (geen datum in kolom 7 betekent dat er geen tijdsbeperkingen gelden). (3) Alleen vlees van dieren die op of na de in kolom 8 vermelde datum zijn geslacht, mag in de Gemeenschap worden ingevoerd (geen datum in kolom 8 betekent dat er geen tijdsbeperkingen gelden). (4) voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; voorlopige code die geenszins vooruitloopt op de definitieve nomenclatuur voor dit land, die zal worden vastgelegd overeenkomstig de conclusies van de lopende onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties. (5) Uitgezonderd Kosovo zoals omschreven in Resolutie 1244 van 10 juni 1999 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. * = Certificaten overeenkomstig de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132). — = Geen certificaat vastgesteld en invoer van vers vlees verboden (met uitzondering van diersoorten die in de regel voor het hele land worden vermeld). 1 1Beperkingen in categorie:Slachtafvallen niet toegestaan (met uitzondering van middenrif en kauwspieren van runderen). Beperkingen in categorie: Slachtafvallen niet toegestaan (met uitzondering van middenrif en kauwspieren van runderen). |
DEEL 2
Modellen van de veterinaire certificaten
Modellen
„BOV” |
: |
Veterinair certificaat voor vers vlees, met inbegrip van gehakt vlees, van als landbouwhuisdier gehouden runderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan). |
„OVI” |
: |
Veterinair certificaat voor vers vlees, met inbegrip van gehakt vlees, van als landbouwhuisdier gehouden schapen (Ovis aries) en geiten (Capra hircus). |
„POR” |
: |
Veterinair certificaat voor vers vlees, met inbegrip van gehakt vlees, van als landbouwhuisdier gehouden varkens (Sus scrofa). |
„EQU” |
: |
Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van gehakt vlees, van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen (Equus caballus, Equus asinus en kruisingen daarvan). |
„RUF” |
: |
Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van slachtafvallen en gehakt vlees, van gekweekte niet-gedomesticeerde dieren van de orde Artiodactyla (met uitzondering van runderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan), Ovis aries, Capra hircus, Suidae en Tayassuidae) en van de families Rhinocerotidae en Elephantidae. |
„RUW” |
: |
Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van slachtafvallen en gehakt vlees, van wilde niet-gedomesticeerde dieren van de orde Artiodactyla (met uitzondering van runderen (inclusief Bubalus, Bison en kruisingen daarvan), Ovis aries, Capra hircus, Suidae en Tayassuidae) en van de families Rhinocerotidae en Elephantidae. |
„SUF” |
: |
Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van slachtafvallen en gehakt vlees, van gekweekte niet-gedomesticeerde dieren van de families Suidae, Tayassuidae en Tapiridae. |
„SUW” |
: |
Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van slachtafvallen en gehakt vlees, van wilde niet-gedomesticeerde dieren van de families Suidae, Tayassuidae en Tapiridae. |
„EQW” |
: |
Veterinair certificaat voor vers vlees, met uitzondering van slachtafvallen en gehakt vlees, van wilde eenhoevigen van het ondergeslacht Hippotigris (zebra). |
AG (Aanvullende garanties):
„A” |
: |
Garanties ten aanzien van rijping, pH-meting en ontbening van vers vlees, met uitzondering van slachtafvallen, gecertificeerd overeenkomstig een certificaat volgens model BOV (punt II.2.6), OVI (punt II.2.6), RUF (punt II.2.7) en RUW (punt II.2.4). |
„B” |
: |
Garanties ten aanzien van gerijpte opgemaakte slachtafvallen als omschreven in het certificaat volgens model BOV (punt II.2.6). |
„C” |
: |
Garanties ten aanzien van laboratoriumtests op klassieke varkenspest bij karkassen waarvan het verse vlees is gecertificeerd met een certificaat volgens model SUW (punt II.2.3 B). |
„D” |
: |
Garanties ten aanzien van spoeling in bedrijven met dieren waarvan het verse vlees is gecertificeerd met een certificaat volgen model POR (punt II.2.3 d). |
„E” |
: |
Garanties ten aanzien van tuberculinatie bij dieren waarvan het verse vlees is gecertificeerd met een certificaat volgens model BOV (punt II.2.4 d). |
„F” |
: |
Garanties ten aanzien van rijping en ontbening van vers vlees, met uitzondering van slachtafvallen, gecertificeerd overeenkomstig een certificaat volgens model BOV (punt II.2.6), OVI (punt II.2.6), RUF (punt II.2.6) en RUW (punt II.2.7). |
„G” |
: |
Garanties ten aanzien van: 1) het uitsluiten van slachtafval en ruggenmerg en 2) tests op en de oorsprong van hertachtigen met betrekking tot Chronic Wasting Disease, zoals bedoeld in een certificaat volgens model RUF (punt II.1.9) en RUW (point II.1.10). |
„H” |
: |
Aanvullende garanties vereist voor Brazilië ten aanzien van diercontacten, vaccinatieprogramma's en bewaking. In de Braziliaanse staat Santa Catarina wordt echter niet tegen mond-en-klauwzeer gevaccineerd, zodat de verwijzing naar een vaccinatieprogramma niet geldt voor vlees van dieren van oorsprong uit en geslacht in die staat. |
Opmerkingen
a) Het land van uitvoer stelt een veterinair certificaat op overeenkomstig het in deel 2 van bijlage II vastgestelde model, naar gelang van de betrokken soort vlees. Op elk certificaat worden, in de in het model aangegeven volgorde, de verklaringen opgenomen die voor elk derde land zijn vereist en, naar gelang van het geval, ook de aanvullende garanties die zijn vereist voor het derde land van uitvoer of een deel daarvan. b) Er moet één afzonderlijk certificaat worden opgesteld voor vlees dat afkomstig is uit één gebied als vermeld in de kolommen 2 en 3 van deel 1 van bijlage II, verzonden wordt naar dezelfde bestemming en vervoerd wordt in dezelfde spoorwagon, dezelfde vrachtwagen, hetzelfde vliegtuig of hetzelfde schip. c) Het originele exemplaar van elk certificaat bestaat uit één blad waarvan beide zijden worden gebruikt, of, indien nodig, een formulier waarvan alle bladen één ondeelbaar geheel vormen. d) Het wordt opgesteld in ten minste één van de officiële talen van de EU-lidstaat waar de controle in de grensinspectiepost zal worden uitgevoerd en van de EU-lidstaat van bestemming. Deze lidstaten kunnen evenwel toestaan dat andere talen worden gebruikt, indien nodig met een officiële vertaling. |
e) Indien voor de identificatie van de bestanddelen van de zending (zie punt I.28 van het modelcertificaat) extra bladen aan het certificaat worden gehecht, worden deze bladen beschouwd als deel uitmakend van het originele certificaat en worden alle bladzijden voorzien van de handtekening en het stempel van de certificerende officiële dierenarts. f) Indien het certificaat, inclusief de onder e) bedoelde aanvullingen, meer dan één bladzijde beslaat, wordt elke bladzijde onderaan genummerd — (bladzijdenummer) van (totaal aantal bladzijden) — en wordt elke bladzijde bovenaan voorzien van het referentienummer van het certificaat dat door de bevoegde autoriteit is toegekend. g) Het originele exemplaar van het certificaat moet door een officiële dierenarts worden ingevuld en ondertekend. De bevoegde autoriteiten van het land van uitvoer moeten er daarbij op toezien dat beginselen van certificering worden toegepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van Richtlijn 96/93/EG van de Raad. De kleur van de handtekening moet verschillen van die van de gedrukte tekst. Dat geldt ook voor andere stempels dan reliëfstempels en watermerken. h) Het originele exemplaar van het certificaat vergezelt de zending tot in de EU-grensinspectiepost. i) Het in vak I.2 en vak II.a ingevulde referentienummer moet door de bevoegde autoriteit zijn toegekend. |
BIJLAGE III
(DOORVOER EN/OF OPSLAG)
BIJLAGE IV
Lijst van speciaal aangewezen grensinspectieposten als bedoeld in artikel 12 ter
ISO-Code |
Lidstaat |
GIP |
LT |
Litouwen |
Zoals in Beschikking 2001/881/EG voor Litouwen vastgesteld |
LV |
Letland |
Zoals in Beschikking 2001/881/EG voor Letland vastgesteld |
PL |
Polen |
Zoals in Beschikking 2001/881/EG voor Polen vastgesteld |
( 1 ) PB nr. L 302 van 31. 12. 1972, blz. 28.
( 2 ) PB nr. L 26 van 31. 1. 1977, blz. 81.