Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01976L0762-20130701

    Consolidated text: Richtlijn van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende voormistlichten voor motorvoertuigen (76/762/EEG)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1976/762/2013-07-01

    1976L0762 — NL — 01.07.2013 — 008.001


    Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

    ►B

    RICHTLIJN VAN DE RAAD

    van 27 juli 1976

    ►M2  inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende voormistlichten voor motorvoertuigen ◄

    (76/762/EEG)

    (PB L 262, 27.9.1976, p.122)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      No

    page

    date

     M1

    RICHTLIJN VAN DE RAAD 87/354/EEG van 25 juni 1987

      L 192

    43

    11.7.1987

    ►M2

    RICHTLIJN 1999/18/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 18 maart 1999

      L 97

    82

    12.4.1999

    ►M3

    RICHTLIJN 2006/96/EG VAN DE RAAD van 20 november 2006

      L 363

    81

    20.12.2006

    ►M4

    RICHTLIJN 2013/15/EU VAN DE RAAD van 13 mei 2013

      L 158

    172

    10.6.2013


    Gewijzigd bij:

     A1

      L 291

    17

    19.11.1979

     A2

      L 302

    23

    15.11.1985

     A3

      C 241

    21

    29.8.1994

     

      L 001

    1

    ..

    ►A4

      L 236

    33

    23.9.2003




    ▼B

    RICHTLIJN VAN DE RAAD

    van 27 juli 1976

    ►M2  inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende voormistlichten voor motorvoertuigen ◄

    (76/762/EEG)



    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

    Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen onder meer betrekking hebben op mistlichten voor;

    Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen, hetzij ter aanvulling, hetzij in de plaats van hun huidige regelingen, met name om voor elk type voertuig de uitvoering mogelijk te maken van de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 );

    Overwegende dat de Raad bij Richtlijn 76/756/EEG ( 4 ) de gemeenschappelijke voorschriften betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan heeft vastgesteld;

    Overwegende dat elke Lid-Staat op grond van een geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voor mistlichten voor, in staat is te constateren of de gemeenschappelijke constructie- en beproevingsvoorschriften worden nageleefd en de andere Lid-Staten van het geconstateerde in kennis te stellen door het toezenden van een afschrift van het goedkeuringsformulier dat voor elk type mistlicht voor wordt opgesteld; dat het aanbrengen van een E.E.G.-goedkeuringsmerk op alle inrichtingen die in overeenstemming met het goedgekeurde type zijn gefabriceerd, een technische controle van deze inrichtingen in de andere Lid-Staten overbodig maakt;

    Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met sommige technische voorschriften die door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties zijn vastgelegd in haar reglement nr. 19 (Uniform provisions concerning the approval of motor vehicle fog lights) ( 5 ) dat is gehecht aan het „Agreement of 20 March 1958 concerning the adoption of uniform conditions for approval and reciprocal recognition of approval for motor vehicle equipment and parts”;

    Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen inhoudt dat de Lid-Staten onderling de controle erkennen die door elk van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften wordt uitgevoerd,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



    Artikel 1

    ▼M2

    1.  Iedere lidstaat verleent de EG-typegoedkeuring als onderdeel voor elk type voormistlicht dat voldoet aan de constructie- en beproevingsvoorschriften die in de desbetreffende bijlagen zijn opgenomen.

    ▼B

    2.  De Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend, treft de nodige maatregelen, om zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten, voor zover noodzakelijk te controleren of de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type. Deze controle beperkt zich tot steekproeven.

    Artikel 2

    ▼M2

    De lidstaten kennen de fabrikant een EG-typegoedkeuringsmerkteken toe overeenkomstig het in bijlage I, aanhangsel 3, vastgestelde model, voor elk type voormistlicht dat door hen krachtens artikel 1 wordt goedgekeurd.

    ▼B

    De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen, ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen mistlichten voor van een krachtens artikel 1 goedgekeurd type en andere inrichtingen.

    Artikel 3

    1.  De Lid-Staten mogen het op de markt brengen van mistlichten voor, voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk, niet verbieden om redenen die verband houden met hun constructie of werking.

    2.  Een Lid-Staat mag echter het op de markt brengen van mistlichten voor, voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk, verbieden wanneer deze systematisch niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type.

    Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de andere Lid-Staten en de Commissie, met opgave van de redenen van zijn beslissing.

    ▼M2

    Artikel 4

    De bevoegde instanties van de lidstaten stellen elkaar volgens de procedure van artikel 4, lid 6, van Richtlijn 70/156/EEG in kennis van elke goedkeuring die zij overeenkomstig deze richtlijn hebben verleend, geweigerd of ingetrokken.

    ▼B

    Artikel 5

    1.  Indien de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend, constateert dat verscheidene mistlichten voor, voorzien van hetzelfde goedkeuringsmerk, niet in overeenstemming zijn met het door hem goedgekeurde type, neemt hij de nodige maatregelen om de overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type te waarborgen. De bevoegde instanties van deze Lid-Staat stellen de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen, die, wanneer er systematisch gebrek aan overeenstemming is, zelfs intrekking van de E.E.G.-goedkeuring kunnen inhouden. Deze instanties nemen dezelfde maatregelen wanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld.

    2.  De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een verleende E.E.G.-goedkeuring en van de beweegredenen daarvoor.

    Artikel 6

    Elke beslissing houdende weigering of intrekking van de goedkeuring, dan wel verbod van het op de markt brengen of het gebruik, genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn, moet nauwkeurig worden gemotiveerd. Deze beslissing wordt ter kennis van de belanghebbende gebracht met opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

    Artikel 7

    De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen die verband houden met de mistlichten voor indien deze van het E.E.G.-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht.

    Artikel 8

    De Lid-Staten mogen de verkoop, de registratie, het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de mistlichten voor, indien deze van het E.E.G.-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht.

    ▼M2

    Artikel 9

    Onder „voertuig” wordt in deze richtlijn verstaan, ieder voor deelneming aan het wegverkeer bestemd motorvoertuig, met of zonder carrosserie, op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur, alsmede aanhangwagens daarvan, met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen en van land- of bosbouwtrekkers en alle mobiele machines.

    ▼B

    Artikel 10

    De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen aan te passen aan de vooruitgang van de techniek, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG.

    Artikel 11

    1.  Vóór 1 juli 1977 nemen de Lid-Staten de nodige bepalingen aan om aan deze richtlijn te voldoen en maken zij die bepalingen bekend. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis. Zij passen deze bepalingen uiterlijk met ingang van 1 oktober 1977 toe.

    2.  Vanaf de kennisgeving van deze richtlijn dragen de Lid-Staten er voorts zorg voor dat de Commissie in kennis wordt gesteld van ieder ontwerp van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij overwegen aan te nemen op het door de richtlijn bestreken gebied, en wel op een zodanig tijdstip dat de Commissie gelegenheid heeft haar opmerkingen ter zake in te dienen.

    Artikel 12

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

    ▼M2




    LIJST VAN BIJLAGEN



    BIJLAGE I:

    Administratieve bepalingen voor de typegoedkeuring

    Aanhangsel 1:

    Inlichtingenformulier

    Aanhangsel 2:

    EG-typegoedkeuringsformulier

    Aanhangsel 3:

    Voorbeelden van het EG-typegoedkeuringsmerk voor een type onderdeel

    BIJLAGE II:

    Technische voorschriften




    BIJLAGE I

    ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN VOOR DE TYPEGOEDKEURING

    1.   AANVRAAG VAN EG-TYPEGOEDKEURING VAN EEN VOERTUIGTYPE

    1.1.

    De aanvraag van EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG voor een type mistvoorlicht als onderdeel wordt ingediend door de fabrikant.

    1.2.

    Een model van het inlichtingenformulier is opgenomen in aanhangsel 1.

    1.3.

    Het volgende moet ter beschikking worden gesteld aan de voor de uitvoering van de goedkeuringsproeven verantwoordelijke technische dienst:

    1.3.1.

    twee exemplaren, voorzien van de aanbevolen lamp of lampen;

    1.3.2.

    voor het beproeven van de kunststof, waarvan de lens is gemaakt:

    1.3.2.1.

    dertien lenzen:

    1.3.2.1.1. zes van deze lenzen mogen worden vervangen door zes monsters van de kunststof (minimumafmetingen 60 mm × 80 mm), met een vlak of bol buitenoppervlak en een overwegend vlak gedeelte (krommingsstraal minimaal 300 mm) in het midden met minimumafmetingen van 15 mm × 15 mm,

    1.3.2.1.2. elke lens of elk monster moet vervaardigd zijn volgens de methode die wordt toegepast bij de massaproductie;

    1.3.2.2.

    een reflector waarop de lenzen kunnen worden gemonteerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant.

    1.3.3.

    De gegevens over de eigenschappen van de kunststoffen waarvan de lenzen en eventuele coating daarvan zijn gemaakt, moeten vergezeld gaan van een testrapport aangaande deze stoffen en de bekleding daarvan indien deze reeds zijn beproefd.

    2.   MERKTEKENS

    2.1.

    De inrichtingen die voor EG-typegoedkeuring als onderdeel worden aangeboden, moeten voorzien zijn van het volgende:

    2.1.1. het merk of de handelsnaam van de fabrikant;

    2.1.2. in geval van lichten met vervangbare lichtbronnen: het (de) type(n) van de voorgeschreven gloeilampen;

    2.1.3. in geval van lichten met niet-vervangbare lichtbronnen: de nominale spanning en het nominaal vermogen.

    2.2.

    Deze merktekens moeten duidelijk leesbaar en onuitwisbaar op het lichtdoorlatende gedeelte of een van de lichtdoorlatende gedeelten van de inrichting zijn aangebracht. Zij moeten van buiten af zichtbaar zijn wanneer de inrichting op het voertuig is gemonteerd.

    2.3.

    Elke inrichting moet voldoende ruimte bieden voor het typegoedkeuringsmerk. Deze ruimte moet op de in aanhangsel 1 genoemde tekeningen worden aangegeven.

    3.   VERLENING VAN EG-TYPEGOEDKEURING VOOR EEN TYPE ONDERDEEL

    3.1. Indien aan de terzake dienende voorschriften is voldaan, wordt EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 4, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG verleend.

    NB:

    Niets in deze richtlijn weerhoudt een lidstaat ervan de combinatie van een krachtens deze richtlijn goedgekeurd koplicht met een kunststoflens en een mechanische koplampwisser te verbieden.

    3.2. Een model van het EG-typegoedkeuringsformulier is opgenomen in aanhangsel 2.

    3.3. Er dient een goedkeuringsnummer overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 70/156/EEG aan elk goedgekeurd tpye mistvoorlicht te worden toegekend. Dezelfde lidstaat mag niet hetzelfde nummer aan een ander type mistvoorlicht toekennen.

    3.4. Wanneer EG-typegoedkeuring wordt aangevraagd voor een type verlichtings- en lichtsignaalinrichting bestaande uit een mistvoorlicht en andere lichten, mag één EG-typegoedkeuringsnummer worden toegekend, op voorwaarde dat het mistvoorlicht voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn en dat alle andere lichten die deel uitmaken van de verlichtings- en lichtsignaalinrichting waarvoor EG-typegoedkeuring is aangevraagd, voldoen aan de daarop van toepassing zijnde bijzondere richtlijn.

    4.   EG-GOEDKEURINGSMERK VOOR EEN TYPE ONDERDEEL

    4.1.

    Behalve de in punt 2.1 genoemde merktekens moet ieder mistvoorlicht, dat overeenkomt met een overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurd type, voorzien zijn van een EG-typegoedkeuringsmerk.

    4.2.

    Dit merk bestaat uit:

    4.2.1.

    een rechthoek met daarin de kleine letter „e”, gevolgd door het kengetal of de kenletters van de lidstaat die de goedkeuring heeft verleend:

    1

    voor Duitsland

    2

    voor Frankrijk

    3

    voor Italië

    4

    voor Nederland

    5

    voor Zweden

    6

    voor België

    ▼A4

    7

    voor Hongarije

    8

    voor Tsjechië

    ▼M2

    9

    voor Spanje

    11

    voor het Verenigd Koninkrijk

    12

    voor Oostenrijk

    13

    voor Luxemburg

    17

    voor Finland

    18

    voor Denemarken

    ▼M3

    19

    voor Roemenië

    ▼A4

    20

    voor Polen

    ▼M2

    21

    voor Portugal

    23

    voor Griekenland

    ▼M4

    25

    voor Kroatië

    ▼A4

    26

    voor Slovenië

    27

    voor Slowakije

    29

    voor Estland

    32

    voor Letland

    ▼M3

    34

    voor Bulgarije

    ▼A4

    36

    voor Litouwen

    CY

    voor Cyprus

    ▼M2

    IRL

    voor Ierland;

    ▼A4

    MT

    voor Malta;

    ▼M2

    4.2.2.

    nabij de rechthoek, het „basisgoedkeuringsnummer”, opgenomen in deel 4 van het in bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde typegoedkeuringsnummer, voorafgegaan door twee cijfers die het volgnummer vormen, dat is toegekend aan de meest recente ingrijpende technische wijziging van Richtlijn 76/762/EEG op de dag waarop de EG-typegoedkeuring is verleend. Het volgnummer van deze richtlijn is 02;

    4.2.3.

    de volgende, aanvullende symbolen:

    4.2.3.1.

    de letter „B”;

    4.2.3.2.

    op voormistlichten met een lens van kunststof: de lettercombinatie „PL”, die bij het in punt 4.2.3.1 voorgeschreven symbool wordt aangebracht;

    4.2.3.3

    in alle gevallen dienen de terzake dienende gebruikswijze die tijdens de testprocedure werd toegepast overeenkomstig punt 1.1.1.1 van bijlage 4 ( 6 ) en de krachtens punt 1.1.1.2 van bijlage 4 (6)  toegestane spanningen op het in punt 3.2 bedoelde goedkeuringsformulier te worden aangegeven.

    In bijbehorende gevallen moet de inrichting als volgt van een merk worden voorzien:

    op eenheden die voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn en die zodanig zijn ontworpen dat de lamp(en) van de ene functie niet gelijktijdig mag (mogen) worden ontstoken met die van een andere functie waarmee het is/zij zijn samengebouwd, wordt een schuine streep (/) achter het symbool in het goedkeuringsmerk voor een dergelijke functie geplaatst;

    indien echter alleen het voormistlicht en het dimlicht niet tegelijkertijd ontstoken mogen zijn, moet de schuine streep achter het mistlichtsymbool worden geplaatst, waarbij dit symbool hetzij afzonderlijk hetzij aan het eind van de symbolencombinatie moet worden geplaatst;

    op eenheden die alleen voldoen aan de voorschriften van bijlage 4 (6)  wanneer deze zijn aangesloten op een spanning van 6 of 12 V, moet een symbool bestaande uit het getal 24 dat is doorgestreept door een schuin kruis (x) bij de lampfitting worden geplaatst. Een samengebouwd licht bestaande uit een dimlicht en een mistvoorlicht is toegestaan als dit in overeenstemming is met Richtlijn 76/756/EEG.

    4.3.

    Het EG-typegoedkeuringsmerk moet zodanig op het glas of op een van de glazen van het licht worden aangebracht dat het onuitwisbaar en goed leesbaar is, ook wanneer de lichten op het voertuig zijn gemonteerd.

    4.4.

    Configuratie van het EG-typegoedkeuringsmerk:

    4.4.1.

    Onafhankelijke lichten:

    Voorbeelden van het EG-typegoedkeuringsmerk voor een type onderdeel zijn afgebeeld in figuur 1 van aanhangsel 3.

    4.4.2.

    Gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten:

    4.4.2.1.

    Wanneer overeenkomstig punt 3.4 één EG-typegoedkeuringsnummer aan een type verlichtings- en lichtsignaalinrichting bestaande uit een voormistlicht en andere lichten is toegekend, mag één EG-typegoedkeuringsmerk worden aangebracht, bestaande uit:

    4.4.2.1.1. een rechthoek met daarin de letter „e”, gevolgd door het kengetal of de kenletter van de lidstaat die de goedkeuring heeft verleend (zie punt 4.2.1);

    4.4.2.1.2. het basisgoedkeuringsnummer (zie punt 4.2.2, eerste helft van de zin);

    4.4.2.1.3. indien nodig, de voorgeschreven pijl, voorzover deze betrekking heeft op de gehele verlichtingseenheid.

    4.4.2.2.

    Dit merk mag op een willekeurige plaats op het gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde licht worden aangebracht, mits:

    4.4.2.2.1. het zichtbaar is na montage van de lichten;

    4.4.2.2.2. geen licht-uitstralende onderdelen van gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten kunnen worden verwijderd zonder tegelijkertijd het goedkeuringsmerk te verwijderen.

    4.4.2.3.

    Het identificatiesymbool voor elk licht overeenkomstig elke richtlijn krachtens welke de EG-typegoedkeuring als onderdeel werd verleend, tezamen met het volgnummer (zie punt 4.2.2, tweede helft van de zin) en in voorkomend geval de letter „D” en de voorgeschreven pijl moeten worden aangebracht:

    4.4.2.3.1. hetzij op het desbetreffende uitvalsvlak van het licht;

    4.4.2.3.2. hetzij op zodanige wijze gegroepeerd dat de gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten duidelijk kunnen worden geïdentificeerd.

    4.4.2.4.

    De afmetingen van de onderdelen van dit merk mogen niet kleiner zijn dan de minimumafmetingen die zijn aangegeven voor de afzonderlijke merken in de verschillende richtlijnen krachtens welke de EG-onderdeelgoedkeuring werd verleend.

    4.4.2.5.

    Voorbeelden van het EG-typegoedkeuringsmerk voor een met een ander licht gegroepeerd, gecombineerd of samengebouwd licht zijn afgebeeld in figuur 2 van aanhangsel 3.

    4.4.3.

    Lichten die zijn samengebouwd met andere lichten waarvan het glas ook kan worden gebruikt voor andere typen koplichten:

    4.4.3.1. de in punt 4.4.2 vastgelegde bepalingen zijn van toepassing;

    4.4.3.2. bovendien mag, wanneer hetzelfde glas wordt gebruikt, dit glas zijn voorzien van verschillende goedkeuringsmerken die betrekking hebben op de verschillende typen koplichten of verlichtingseenheden, mits het hoofdonderdeel van het koplicht, ook al kan dit niet worden afgenomen van het glas, ook de in punt 2.3 voorgeschreven ruimte biedt en daarop de goedkeuringsmerken voor de functies die kunnen worden vervuld, zijn aangebracht;

    4.4.3.3. indien verschillende typen koplicht hetzelfde hoofdonderdeel hebben, mogen op laatstgenoemde verschillende goedkeuringsnummers zijn aangebracht;

    4.4.3.4. voorbeelden van een EG-typegoedkeuringsmerk voor typen lichten als onderdeel die zijn samengebouwd met een koplicht staan afgebeeld in figuur 3 van aanhangsel 3.

    5.   WIJZIGING VAN HET TYPE EN WIJZIGING VAN DE GOEDKEURING

    5.1. Bij wijziging van het overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurde type zijn de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 70/156/EEG van toepassing.

    6.   OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

    6.1. Normaal dienen er maatregelen te worden genomen overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG om te zorgen voor de overeenstemming van de productie.

    6.2. De overeenkomstig punt 2.3.5 van bijlage X bij Richtlijn 70/156/EEG uit te voeren proeven zijn die welke zijn voorgeschreven in punt 3 van bijlage 5 en in bijlage 6 en de toe te passen criteria bij de selectie van de monsters voor de in de punten 2.4.2 en 2.4.3 van bijlage X genoemde proeven zijn die welke zijn opgenomen in bijlage 7 van de in punt 1 van bijlage II bij deze richtlijn genoemde documenten.

    6.3. De normale frequentie van de in opdracht van de goedkeuringsinstantie uit te voeren inspecties is om de twee jaar.




    Aanhangsel 1

    image

    image




    Aanhangsel 2

    image

    image




    Aanhangsel 3

    VOORBEELDEN VAN HET EG-TYPEGOEDKEURINGSMERK VOOR EEN TYPE ONDERDEEL

    image

    Figuur 1a

    image

    Figuur 1b

    De inrichting met het hierboven afgebeelde EG-typegoedkeuringsmerk is een mistvoorlicht, dat in Duitsland is goedgekeurd (e1) overeenkomstig deze richtlijn (02) met als basisgoedkeuringsnummer 1471.

    Figuur 1a geeft aan dat het mistvoorlicht is voorzien van een glas van kunststof en dat het niet gelijktijdig ontstoken mag zijn met een ander licht waarmee het is samengebouwd.

    Figuur 1b geeft aan dat het mistvoorlicht tegelijkertijd kan worden ontstoken met een ander licht waarmee het is samengebouwd.

    image

    Figuur 2

    Vereenvoudigd merk van gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten wanneer twee of meer lichten deel uitmaken van dezelfde eenheid

    (De verticale en horizontale lijnen vormen het schema van de lichtsignaalinrichting. Deze maken geen deel uit van het goedkeuringsmerk)

    MODEL A

    image

    MODEL B

    image

    MODEL C

    image

    MODEL D

    NB:

    De vier voorbeelden van de goedkeuringsmerken, de modellen A, B, C en D, zijn vier mogelijke varianten van de merktekens voor een verlichtings- en lichtsignaalinrichting, waarbij twee of meer lichten deel uitmaken van dezelfde gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde inrichting. Dit merkteken geeft aan dat de inrichting in Duitsland (e1) werd goedgekeurd met als basisgoedkeuringsnummer 7120 en bestaat uit:

    een breedtelicht (A), goedgekeurd overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 76/758/EEG, volgnummer 02, voor linkse montage;

    een koplicht (HCR) met een gedimde lichtstraal ontworpen voor links- en rechtsrijdend verkeer en een grootlichtstraal met een maximumlichtintensiteit die ligt tussen 86 250 en 101 250 candela (aangeduid door het getal 30), goedgekeurd overeenkomstig bijlage V bij Richtlijn 76/761/EEG, volgnummer 02, met een lens van kunststof (PL);

    een mistvoorlicht (B), goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 76/762/EEG, volgnummer 02, met een lens van kunststof (PL);

    een voorrichtingaanwijzer van categorie 1a, goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 76/759/EEG, volgnummer 01.

    image

    Figuur 3

    Licht samengebouwd of gegroepeerd met een koplicht

    Het bovenstaande voorbeeld komt overeen met het merk op een lens die is bestemd om te worden gebruikt op verschillende typen koplichten, namelijk:

    een koplicht met een gedimde lichtstraal ontworpen voor beide verkeerssystemen en een grootlichtstraal met een maximumlichtintensiteit die ligt tussen 86 250 en 101 250 candela (aangeduid door het getal 30), goedgekeurd in Duitsland (e1) met als basisgoedkeuringsnummer 7120 overeenkomstig bijlage IV bij Richtlijn 76/761/EEG, volgnummer 04, dat is samengebouwd met een mistvoorlicht, goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 76/762/EEG, volgnummer 02;

    ofwel

    een koplicht met een gedimde en een grootlichtstraal ontworpen voor beide verkeerssystemen, goedgekeurd in Duitsland (e1) met als basisgoedkeuringsnummer 7122 overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 76/761/EEG, volgnummer 01, dat is samengebouwd met hetzelfde mistvoorlicht als hierboven;

    ofwel

    een van de bovengenoemde koplichten, goedgekeurd als één licht.

    Het hoofdonderdeel van het koplicht is voorzien van het enige geldige goedkeuringsnummer, bij voorbeeld:

    image

    of

    image

    of

    image

    of

    image




    BIJLAGE II

    TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN

    1.

    De technische voorschriften zijn die welke zijn opgenomen in de punten 1 en 5 tot en met 8 en de bijlagen 3 tot en met 7 van ECE-reglement nr. 19, dat bestaat uit de volgende geconsolideerde documenten:

     de 02-reeks amendementen, met inbegrip van de supplementen 1 tot en met 4 op de 02-reeks amendementen ( 7 );

     supplement 5 op de 02-reeks amendementen, met inbegrip van de correcties op herziening 3 van reglement nr. 19 ( 8 );

     supplement 6 op de 02-reeks amendementen ( 9 );

     supplement 7 op de 02-reeks amendementen ( 10 );

     supplement 8 op de 02-reeks amendementen ( 11 ),

    behalve dat:

    1.1.

    wanneer naar „reglement nr. 37” wordt verwezen, dit dient te worden gelezen als „bijlage VII bij Richtlijn 76/761/EEG”;

    1.2.

    in punt 5.1 „punt 2.2.3” wordt gelezen als „punt 1.3.1 van bijlage I bij deze richtlijn”;

    1.3.

    in bijlage 5, punt 1.1, en de titel van tabel A in aanhangsel 1 „punt 2.2.4 van dit reglement” wordt gelezen als „punt 1.3.2 van bijlage I bij deze richtlijn”;

    1.4.

    in bijlage 5, punt 1.2, en de titel van tabel B in aanhangsel 1 „punt 2.2.3 van dit reglement” wordt gelezen als „punt 1.3.1 van bijlage I bij deze richtlijn”;

    1.5.

    in bijlage 5, punt 2.4.2, „punt 2.2.4.1.1” wordt gelezen als „punt 1.3.2.1.1 van bijlage I bij deze richtlijn”;

    1.6.

    in bijlage 7, punten 2.3 en 3.3, „punt 12” wordt gelezen als „artikel 11 van Richtlijn 70/156/EEG”;

    1.7.

    in bijlage 6, punt 2.5, „punt 11.1 van dit reglement” wordt gelezen als „punt 2.1 van bijlage X bij Richtlijn 70/156/EEG”.



    ( 1 ) PB nr. C 55 van 13. 5. 1974, blz. 14.

    ( 2 ) PB nr. C 109 van 19. 9. 1974, blz. 24.

    ( 3 ) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1.

    ( 4 ) Zie blz. 1 van dit Publikatieblad.

    ( 5 ) Document van de Economische Commissie voor Europa



    E/ECE/324

    right accolade herz. 1/Add. 18 herz. 1 van 22. 8. 1974.

    E/ECE/TRANS/505

    ( 6 ) Van de in punt 1 van bijlage II bij deze richtlijn genoemde documenten.

    (

    7



    E/ECE/324

    Rev. 1/Add. 18/Rev. 3. right accolade

    E/ECE/TRANS/505

    (

    8



    E/ECE/324

    Rev. 1/Add. 18/Rev. 3/Amend. 1. right accolade

    E/ECE/TRANS/505

    (

    9



    E/ECE/324

    Rev. 1/Add. 18/Rev. 3/Amend. 2. right accolade

    E/ECE/TRANS/505

    ( 10 ) TRANS/WP.29/568.

    ( 11 ) TRANS/WP.29/617.

    Top