This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 01967R0422-20040501
Regulation No 422/67/EEC, 5/67/EURATOM of the Council of 25 July 1967 determining the emoluments of the President and members of the Commission and of the President, Judges, Advocates-General and Registrar of the Court of Justiceand of the President, Members and Registrar of the Court of First Instance
Consolidated text: Verordening no. 422/67/EEG, no. 5/67/Euratom van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de President, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitieen de President, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg
Verordening no. 422/67/EEG, no. 5/67/Euratom van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de President, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitieen de President, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg
1967R0422 — NL — 01.05.2004 — 030.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
VERORDENING NO. 422/67/EEG, NO. 5/67/EURATOM VAN DE RAAD van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de President, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie ►M16 en de President, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg ◄ (PB L 187, 8.8.1967, p.1) |
Gewijzigd bij:
VERORDENING NO. 422/67/EEG, NO. 5/67/EURATOM VAN DE RAAD
van 25 juli 1967
tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de President, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie ►M16 en de President, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg ◄
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie van de Europese Gemeenschappen ( 1 ), inzonderheid op artikel 6, alsmede op de artikelen 20 en 21 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen ( 2 ),
Overwegende dat de Raad de wedden, vergoedingen en pensioenen van de Voorzitter en de leden van de Commissie, van de President, de rechters en de griffier van, alsmede van de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, benevens alle vergoedingen welke als beloning kunnen gelden, moet vaststellen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Van de datum van aanvaarding van hun ambt tot en met de laatste dag van de maand waarin zij het nederleggen, hebben de leden van de Commissie en van het Hof recht op een basissalaris, gezinstoelagen en toelagen van andere aard.
Bij de toepassing van deze verordening zijn de voor het huwelijk geldende bepalingen eveneens van toepassing voor andere samenlevingsvormen dan het huwelijk, mits is voldaan aan de voorwaarden vermeld in artikel 1, lid 2, onder c), van bijlage VII van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen. De ongehuwde partner van een lid of een voormalig lid wordt echter op gelijke voet behandeld als een echtgenoot krachtens het ziektekostenverzekeringsstelsel, indien wordt voldaan aan artikel 1, lid 2, onder c), i), ii) en iii).
Artikel 2
1. Het basissalaris van de leden van de Commissie is gelijk aan het bedrag dat verkregen wordt door toepassing van de volgende percentages op het basissalaris van een ambtenaar van de Europese Gemeenschappen in de ►M25 rang 16, derde salaristrap ◄ :
Voorzitter |
138 %, |
Vice-Voorzitter |
125 %, |
Lid |
112,5 %. |
2. Het maandelijkse basissalaris van de leden van het Hof is gelijk aan het bedrag dat verkregen wordt door toepassing van de volgende percentages op het basissalaris van een ambtenaar van de Europese Gemeenschappen in de ►M25 rang 16, derde salaristrap ◄ :
President |
138 %, |
Rechter of advocaat-generaal |
112,5 %, |
Griffier |
101 %. |
3. Vanaf 1 mei 2004 tot en met 30 april 2006 wordt „rang 16, derde salaristrap” echter gelezen als „rang A*16, derde salaristrap”.
Artikel 3
De leden van de Commissie en van het Hof van Justitie komen in aanmerking voor de gezinstoelagen die naar analogie in artikel 67 van het Statuut van de ambtenaren en in de artikelen 1 tot en met 3 van bijlage VII van dit Statuut zijn vastgesteld.
Artikel 4
1. De leden van de Commissie of van het Hof genieten een standplaatstoelage die 15 % van het basissalaris bedraagt.
2. De leden van de Commissie ontvangen een maandelijkse representatietoelage, en wel:
3. De leden van het Hof ontvangen een maandelijkse representatietoelage, en wel:
President |
►M24 1 418,07 euro ◄ . |
Rechter of advocaat-generaal |
►M24 607,71 euro ◄ . |
Griffier |
►M24 554,17 euro ◄ . |
De Kamerpresidenten ►M9 en de eerste Advocaat-generaal ◄ ontvangen bovendien voor de duur van hun mandaat een ambtsvergoeding van ►M24 810,74 euro ◄ . per maand.
4. De in de leden 2 en 3 bedoelde toelagen worden jaarlijks door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen verhoogd, rekening houdende met de stijging van de kosten van levensonderhoud.
Artikel 4 bis
Op de in artikel 2 bedoelde basissalarissen, de in artikel 3 bedoelde gezinstoelagen en de in artikel 4, lid 1, bedoelde toelagen wordt de aanpassingscoëfficiënt toegepast welke door de Raad krachtens de artikelen 64 en 65 van het Statuut van de ambtenaren der Europese Gemeenschappen voor de in België tewerkgestelde ambtenaren wordt vastgesteld.
Artikel 4 ter
Artikel 17 van bijlage VII van het statuut is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter en de leden van de Commissie, de president, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie en de president, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg.
Artikel 5
Bij de aanvaarding en bij de nederlegging van zijn ambt heeft het lid van de Commissie of van het Hof recht op:
a) een vergoeding ter bestrijding van zijn inrichtingskosten. Deze vergoeding wordt vastgesteld op twee maanden basissalaris voor de ambtsaanvaarding en op één maand van dat salaris voor de ambtsnederlegging;
b) vergoeding van de reiskosten welke door het lid van de Commissie of van het Hof voor zichzelf of voor zijn gezinsleden worden gemaakt, alsmede op vergoeding van de kosten van verhuizing van zijn persoonlijke inboedel, met inbegrip van verzekeringskosten ter dekking van eenvoudig risico (diefstal, breuk, brand).
Bij verlenging van zijn mandaat heeft hij geen recht op deze vergoedingen. Dit geldt ook, wanneer hij tot lid van een andere Instelling der Gemeenschappen wordt benoemd, indien deze Instelling voorlopig is gevestigd in de stad waar hij voordien uit hoofde van zijn vorig mandaat was gehouden te wonen en voor zover hij zich vóór deze nieuwe benoeming niet opnieuw had ingericht.
Artikel 6
Het lid van de Commissie of van het Hof, dat zich voor de uitoefening van zijn ambt moet begeven buiten de plaats waar zijn Instelling voorlopig is gevestigd, geniet:
a) vergoeding van zijn reiskosten,
b) vergoeding van zijn hotelkosten (kamerprijs, bedieningsgeld en belastingen, met uitsluiting van alle andere kosten),
c) een vergoeding per gehele dag, gelijk aan 105 % van de dagvergoeding voor dienstreizen die in het Statuut van de ambtenaren der Europese Gemeenschappen is vastgesteld ►M25 ————— ◄ .
Artikel 7
1. Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij zijn ambt heeft nedergelegd en gedurende drie jaar ontvangt het voormalig lid van de Commissie of van het Hof een maandelijkse overbruggingstoelage waarvan het bedrag op de volgende wijze wordt vastgesteld:
— 40 % van zijn basissalaris op het tijdstip van de ambtsnederlegging indien zijn ambtsperiode korter was dan 2 jaar;
— 45 % van hetzelfde salaris indien deze periode meer dan 2 jaar doch minder dan 3 jaar bedroeg;
— 50 % van hetzelfde salaris indien deze periode meer dan 3 jaar doch minder dan 5 jaar bedroeg;
— 55 % van hetzelfde salaris indien deze periode meer dan 5 jaar doch minder dan 10 jaar bedroeg;
— 60 % van hetzelfde salaris indien deze periode meer dan 10 jaar doch minder dan 15 jaar bedroeg;
— 65 % van hetzelfde salaris in alle andere gevallen.
2. Het recht op de toelage vervalt, wanneer het voormalige lid van de Commissie of van het Hof belast wordt met een nieuw mandaat bij een Instelling der Gemeenschappen, of overlijdt. In geval van een nieuw mandaat wordt de toelage betaald tot aan de datum van de ambtsaanvaarding; bij overlijden wordt de laatste betaling verricht over de maand waarin het overlijden plaatsvindt.
3. Indien de betrokkene gedurende deze drie jaar een nieuwe functie uitoefent, komt de maandelijkse brutobezoldiging, d. w. z. vóór aftrek van belastingen, die hij in zijn nieuwe functie ontvangt, in mindering op de in lid 1 bedoelde toelage, voor zover deze bezoldiging, gevoegd bij deze toelage, hoger ligt dan het bedrag, vóór aftrek van de belasting, dat hij krachtens de artikelen 2, 3 en 4, lid 1, als lid van de Commissie of van het Hof ontving. Voor de bepaling van de in de nieuwe functie ontvangen bezoldiging worden alle bezoldigingselementen in aanmerking genomen, met uitzondering van die welke vergoeding van kosten vormen.
4. Het lid van de Commissie of van het Hof doet op het tijdstip van de ambtsnederlegging en voorts op 1 januari van elk jaar en bij elke wijziging in zijn financiële positie aan de Voorzitter of de President van de Instelling waartoe hij behoorde, opgave van alle bezoldigingselementen die hij beroepshalve ontvangt, met uitzondering van die welke vergoeding van kosten vormen.
De door het voormalige lid in de uitoefening van zijn functie als lid van de Commissie of van het Hof wettelijk gecumuleerde inkomsten komen niet in mindering op de overbruggingstoelage.
Deze opgave, die op erewoord wordt gedaan, is van vertrouwelijke aard. Van de hierin verstrekte inlichtingen mag geen ander gebruik worden gemaakt dan bij deze verordening bepaald en zij mogen niet aan derden worden medegedeeld.
5. Gedurende de in lid 1 genoemde periode van drie jaar ontvangt het voormalig lid van de Commissie of het Hof de in artikel 3 vastgestelde gezinstoelagen.
Artikel 8
1. Na de ambtsnederlegging hebben de leden van de Commissie of van het Hof recht op ouderdomspensioen, ingaande op de dag waarop zij de 65-jarige leeftijd bereiken.
2. Zij kunnen echter verlangen, van de 60-jarige leeftijd af in het genot van dit pensioen te worden gesteld. In dit geval wordt het pensioen verlaagd overeenkomstig een coëfficiënt volgens onderstaande tabel:
60 jaar |
0,70 |
61 jaar |
0,75 |
62 jaar |
0,80 |
63 jaar |
0,87 |
64 jaar |
0,95. |
Artikel 9
Het pensioen bedraagt voor elk geheel ambtsjaar ►M25 4,275 % ◄ van het laatstgenoten basissalaris en voor elke gehele maand 1/12e van dat bedrag. Het bedraagt ten hoogste ►M8 70 ◄ % van het laatstgenoten basissalaris.
Wanneer de belanghebbende verschillende functies heeft uitgeoefend bij de Commissie of het Hof van Justitie, wordt bij het voor de pensioenberekening in aanmerking te nemen salaris verhoudingsgewijs rekening gehouden met de tijdvakken gedurende welke de belanghebbende zijn verschillende functies heeft uitgeoefend. Op hun verzoek is deze alinea niet van toepassing op de leden van de Commissie of van het Hof die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening in functie zijn of die hun functie vóór die datum hebben neergelegd.
In afwijking van de eerste alinea bedraagt voor de leden van de Commissie en van het Hof van Justitie die vóór mei 2004 in functie zijn, en tot het einde van hun huidige functies in de Commissie, respectíevelijk het Hof van Justitie, het pensioen voor elk geheel ambtsjaar 4,50 % van het laatstgenoten basissalaris.
Artikel 10
Wanneer het lid van de Commissie of van het Hof invalide wordt en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, waardoor het hem niet mogelijk is zijn functie uit te oefenen en hij om die reden aftreedt of ambtshalve van zijn ambt ontheven wordt verklaard, heeft hij met ingang van de dag van dit ontslag de volgende rechten:
a) indien de invaliditeit als blijvend wordt aangemerkt, heeft hij recht op een levenslang pensioen, berekend overeenkomstig artikel 9, met een minimum van ►M4 30 ◄ % van het laatstgenoten basissalaris. Hij heeft recht op het maximumpensioen, indien de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een gebrek of ziekte, opgedaan ter gelegenheid van de uitoefening van zijn functie;
b) indien de invaliditeit tijdelijk is, heeft hij tot aan zijn herstel recht op een rente, waarvan het bedrag gelijk is aan ►M4 60 ◄ % van het laatstgenoten basissalaris, indien hij het gebrek of de ziekte heeft opgedaan ter gelegenheid van de uitoefening van zijn functie, en gelijk aan ►M4 30 ◄ % in de overige gevallen. De rente wordt vervangen door een levenslang pensioen, berekend overeenkomstig artikel 9, wanneer de betrokkene de 65-jarige leeftijd bereikt of wanneer hij de rente zeven jaar heeft genoten.
Artikel 11
De leden van de Commissie of van het Hof vallen onder de regeling voor sociale zekerheid waarin het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen voorziet met betrekking tot de dekking van het risico van ziekten, beroepsziekten en ongevallen, alsmede ten aanzien van de uitkeringen bij geboorte en overlijden.
De eerste alinea is eveneens van toepassing op voormalige leden van de Commissie of van het Hof die in aanmerking komen hetzij voor de in artikel 8 bedoelde pensioenregeling, hetzij voor de in artikel 7 bedoelde overbruggingstoelage, hetzij voor de in artikel 10 bedoelde regeling inzake invaliditeitspensioen.
Voormalige leden van de Commissie of van het Hof komen echter in aanmerking voor de regelingen waarin artikel 72 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen voorziet, op voorwaarde dat zij geen winstgevende beroepswerkzaamheden verrichten en dat zij niet onder een nationaal ziektekostenverzekeringsstelsel kunnen vallen.
Voormalige leden van de Commissie of van het Hof die hun ambt ten minste tot op ►M25 63 ◄ -jarige leeftijd hebben uitgeoefend of die in aanmerking komen voor de in artikel 10 bedoelde regeling inzake invaliditeitspensioen, blijven niettemin zonder beperkingen onder de regeling vallen waarin het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen voorziet met betrekking tot de dekking van het risico van ziekten. Ingeval zij geen overbruggingstoelage, als bedoeld in artikel 7, ontvangen en zij niet in aanmerking komen voor de in artikel 8 bedoelde pensioenregeling, noch voor de in artikel 10 bedoelde regeling inzake invaliditeitspensioen, dienen zij zelf de helft van de voor de dekking van dit risico noodzakelijke bijdragen te betalen. De bijdragen worden berekend op basis van de laatste overbruggingstoelage, met verrekening van de successieve aanpassingen.
Voormalige leden van de Commissie of van het Hof die hun ambt hebben neergelegd voor zij de leeftijd van ►M25 63 ◄ jaar bereikten en die aan het einde van de periode gedurende welke zij de in artikel 7 bedoelde overbruggingstoelage ontvangen, niet in aanmerking komen voor de in artikel 8 bedoelde pensioenregeling, noch voor de in artikel 10 bedoelde regeling inzake invaliditeitspensioen, kunnen de in de tweede en de derde alinea van dit artikel bedoelde dekking blijven genieten, op voorwaarde dat zij geen winstgevende beroepswerkzaamheden verrichten ►M25 ————— ◄ . De bijdragen die noodzakelijk zijn voor de dekking als bedoeld in artikel 72, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, komen dan volledig te hunnen laste. Deze bijdragen worden berekend op basis van de laatste overbruggingstoelage, met verrekening van de successieve aanpassingen.
Artikel 12
Indien de oorzaak van de invaliditeit of het overlijden aan een derde is te wijten, treden de Gemeenschappen, voor zover daardoor voor hen uit deze pensioenregeling verplichtingen voortvloeien, van rechtswege in alle rechten van het lid van de Commissie of van het Hof of diens rechtverkrijgenden ter zake van hun rechtsvordering tegen de aansprakelijke derde.
Artikel 13
De in artikel 7 bedoelde overbruggingstoelage, het in artikel 8 bedoelde pensioen en de in artikel 10 bedoelde pensioenen en rente kunnen niet samengaan. Indien het lid van de Commissie of van het Hof tegelijkertijd aanspraak kan maken op toepassing van twee of meer van deze bepalingen, wordt slechts de gunstigste bepaling op hem toegepast.
Artikel 14
Overlijdt een lid van de Commissie of van het Hof vóór het eindigen van zijn mandaat, dan ontvangen de overlevende echtgenoot of de kinderen te zijnen laste tot en met de derde maand na de maand van overlijden de bezoldiging waarop het lid krachtens de artikelen 2, 3 en 4, lid 1, recht zou hebben gehad.
Artikel 15
1. ►M25 De overlevende echtgenoot en de ten laste komende kinderen van een lid ◄ of voormalig lid van de Commissie of van het Hof, dat ten tijde van zijn overlijden recht op pensioen had, genieten overlevingspensioen.
Dit pensioen bedraagt:
— voor ►M25 de overlevende echtgenoot ◄ … |
►M4 60 ◄ %, |
— voor elke vaderloze ►M25 of moederloze ◄ wees … |
10 %, |
— voor elke ouderloze wees … |
20 %, |
Is het lid van de Commissie of van het Hof echter tijdens zijn ambtsperiode overleden, dan
— bedraagt het overlevingspensioen van ►M25 de overlevende echtgenoot ◄ 36 % van het ten tijde van het overlijden genoten basissalaris,
— mag het overlevingspensioen van een eerste ouderloze wees niet minder zijn dan 12 % van het ten tijde van het overlijden genoten basissalaris. Als er terzelfder tijd meerdere ouderloze wezen zijn, wordt het totale bedrag van het overlevingspensioen gelijkelijk over de rechthebbende wezen verdeeld.
2. Het totale bedrag der aldus toegekende overlevingspensioenen mag niet hoger zijn dan het pensioen van het lid of voormalig lid van de Commissie of van het Hof, op de grondslag waarvan zij zijn vastgesteld. Eventueel wordt het maximumbedrag der overlevingspensioenen die kunnen worden toegekend, in verhouding tot bovengenoemde percentages over de belanghebbenden verdeeld.
3. Het overlevingspensioen gaat in op de eerste dag van de kalendermaand, volgende op het overlijden. Wordt echter artikel 14 toegepast, dan gaat het in op de eerste dag van de vierde maand na die van overlijden.
4. Het recht op overlevingspensioen eindigt aan het einde van de maand van het overlijden van degene die tot het pensioen gerechtigd is. Het recht op wezenpensioen eindigt bovendien aan het einde van de maand waarin de wees de 21-jarige leeftijd bereikt. Dit recht wordt echter verlengd, zolang de beroepsopleiding van de wees duurt, doch ten hoogste tot het einde van de maand waarin hij de 25-jarige leeftijd bereikt.
De wees die wegens een ziekte of gebrek niet in staat is, in zijn behoeften te voorzien, behoudt recht op pensioen.
5. ►M25 De persoon ◄ die gehuwd is met een voormalig lid van de Commissie of van het Hof, dat ten tijde van het huwelijk krachtens deze verordening recht op pensioen had, heeft evenmin als de uit dit huwelijk geboren kinderen recht op overlevingspensioen, tenzij het huwelijk op het tijdstip van overlijden van het voormalige lid vijf jaar heeft geduurd.
6. Bij hertrouwen verliest ►M25 de overlevende echtgenoot ◄ het recht op overlevingspensioen. ►M25 Hij ◄ ontvangt een bedrag ineens van tweemaal haar jaarlijkse overlevingspensioen.
7. Bij het gelijktijdig bestaan van ►M25 de overlevende echtgenoot ◄ en van wezen uit een vorig huwelijk of van andere rechthebbenden, of bij het gelijktijdig bestaan van wezen uit verschillende huwelijken, wordt het totale pensioen verdeeld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de artikelen 22, 27 en 28 van bijlage VIII bij het Statuut der ambtenaren.
8. ►M25 De overlevende echtgenoot ◄ en de ten laste komende kinderen van een lid of voormalig lid van de Commissie of van het Hof vallen onder de regeling waarin het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen voorziet met betrekking tot de dekking van het risico van ziekten als zij geen prestaties van dezelfde aard en dezelfde hoogte kunnen verkrijgen uit hoofde van een ander stelsel van sociale zekerheid.
Artikel 16
Bij ontslag ambtshalve wegens grove schuld verliest het lid van de Commissie of van het Hof zijn recht op de overbruggingstoelage en op ouderdomspensioen; deze maatregel kan echter geen gevolgen hebben voor zijn rechtverkrijgenden.
Artikel 17
Besluit de Raad tot verhoging van het basissalaris, dan neemt hij tegelijkertijd een besluit omtrent een passende verhoging der reeds verworven pensioenen.
Artikel 18
De uitkeringen krachtens deze pensioenregeling komen ten laste van de begroting der Gemeenschappen. De Lid-Staten waarborgen gezamenlijk de uitbetaling van deze uitkeringen volgens de verdeelsleutel voor de financiering van deze uitgaven.
Artikel 19
1. De krachtens de artikelen 2, 3, 4, 5, 11 en 14 verschuldigde bedragen worden uitbetaald ►M25 in euro ◄ .
2. Op de krachtens de artikelen 7, 8, 10 en 15 verschuldigde bedragen wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast.
Deze bedragen worden uitbetaald in euro aan de betrokkenen die binnen de Europese Unie verblijven, via een bank in het land waar zij hun verblijfplaats hebben.
Aan de betrokkenen die buiten de Europese Unie verblijven, wordt het pensioen in euro betaald, via een bank in het land waar zij hun verblijfplaats hebben. Bij wijze van uitzondering kan het pensioen in euro worden betaald via een bank in het land van vestiging van de zetel van de instelling, dan wel in een andere valuta in het land van verblijf, waarbij de omrekening geschiedt op basis van de meest recente wisselkoersen die voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen worden gebruikt.
Artikel 19 bis
Artikel 66 bis van het Statuut van de ambtenaren is van overeenkomstige toepassing op de Voorzitter en de Leden van de Commissie, de President, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, de President, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg.
Artikel 20
Deze verordening is van toepassing op de voormalige leden van de Commissie van de Europese Economische Gemeenschap, van de Commissie van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van de Hoge Autoriteit of van het Hof van Justitie, alsmede op hun rechtverkrijgenden die, op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, vielen onder de bepalingen van Verordening no. 63 van de Raad (E.E.G.) ( 3 ), Verordening no. 14 van de Raad (E.G.A.) ( 4 ), van het besluit van de Bijzondere Raad van Ministers van de E.G.K.S. van 22 mei 1962 ( 5 ) of van Verordening no. 62 (E.E.G.), no. 13 (E.G.A.) van de Raden ( 6 ).
Artikel 21
De verordening waarbij de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Gemeenschappen zullen worden vastgesteld, zal van toepassing zijn op de leden van de Commissie en van het Hof. Tot aan de inwerkingtreding van die verordening is Verordening no. 32 (E.E.G.), no. 12 (E.G.A.) ( 7 ) van toepassing.
Artikel 21 bis
1. Behoudens de leden 2 en 3 zijn de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de President, de leden en de griffier van het Hof van Justitie van toepassing op de President, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg.
2. Het maandelijkse basissalaris van de President, de leden en de griffier van het Gerecht is gelijk aan het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de volgende percentages op het basissalaris van een ambtenaar van de Europese Gemeenschappen in de ►M25 rang 16, derde salaristrap ◄ :
— President: |
112,5 |
% |
— Leden: |
104 |
% |
— Griffier: |
95 |
%. |
3. De in artikel 4, lid 3, bedoelde representatietoelage bedraagt:
De Kamerpresidenten ontvangen bovendien voor de duur van hun mandaat een ambtsvergoeding van ►M24 739,47 euro ◄ . per maand.
Artikel 21 ter
1. De artikelen 14, 15, 16, 17 en 19 van bijlage XIII van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter en de leden van de Commissie, de president, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie en de president, de leden en de griffier van het Gerecht van eerste aanleg.
2. De artikelen 20, 24 en 25 van bijlage XIII van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen zijn van overeenkomstige toepassing op degenen aan wie de krachtens de artikelen 7, 8, 10 en 15 verschuldigde bedragen worden toegekend.
Artikel 22
Deze verordening wordt van kracht op 6 juli 1967.
Verordening no. 63 van de Raad (E.E.G.), Verordening no. 14 van de Raad (E.G.A.), het besluit van de Bijzondere Raad van Ministers der Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van 22 mei 1962 en Verordening no. 62 (E.E.G.), no. 13 (E.G.A.) der Raden worden ingetrokken, met uitzondering van artikel 20 van deze teksten.
Het besluit van de Bijzondere Raad van Ministers van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van 13 en 14 oktober 1958 blijft van kracht.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
( 1 ) PB no. 152 van 13. 7. 1967, blz. 2.
( 2 ) PB no. 152 van 13. 7. 1967, blz. 13.
( 3 ) PB no. 62 van 19. 7. 1962, blz. 1724/62.
( 4 ) PB no. 62 van 19. 7. 1962, blz. 1730/62.
( 5 ) PB no. 62 van 19. 7. 1962, blz. 1734/62.
( 6 ) PB no. 62 van 19. 7. 1962, blz. 1713/62.
( 7 ) PB no. 45 van 14. 6. 1962, blz. 1461/62.