EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01966L0401-20090704

Consolidated text: Richtlijn van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (66/401/EEG)

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1966/401/2009-07-04

1966L0401 — NL — 04.07.2009 — 012.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 14 juni 1966

betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen

(66/401/EEG)

(PB P 125, 11.7.1966, p.2298)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

RICHTLIJN VAN DE RAAD 69/63/EEG van 18 februari 1969

  L 48

8

26.2.1969

►M2

RICHTLIJN VAN DE RAAD 71/162/EEG van 30 maart 1971

  L 87

24

17.4.1971

►M3

RICHTLIJN VAN DE RAAD 72/274/EEG van 20 juli 1972

  L 171

37

29.7.1972

►M4

RICHTLIJN VAN DE RAAD 72/418/EEG van 6 december 1972

  L 287

22

26.12.1972

►M5

RICHTLIJN VAN DE RAAD 73/438/EEG van 11 december 1973

  L 356

79

27.12.1973

►M6

RICHTLIJN VAN DE RAAD 75/444/EEG van 26 juni 1975

  L 196

6

26.7.1975

►M7

RICHTLIJN VAN DE RAAD 78/55/EEG van 19 december 1977

  L 16

23

20.1.1978

►M8

EERSTE RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 78/386/EEG van 18 april 1978

  L 113

1

25.4.1978

►M9

RICHTLIJN VAN DE RAAD 79/692/EEG van 25 juli 1978

  L 236

13

26.8.1978

►M10

RICHTLIJN VAN DE RAAD 78/1020/EEG van 5 december 1978

  L 350

27

14.12.1978

►M11

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 79/641/EEG van 27 juni 1979

  L 183

13

19.7.1979

►M12

RICHTLIJN VAN DE RAAD 79/692/EEG van 24 juli 1979

  L 205

1

13.8.1979

 M13

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 80/754/EEG van 17 juli 1980

  L 207

36

9.8.1980

 M14

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 81/126/EEG van 16 februari 1981

  L 67

36

12.3.1981

 M15

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 82/287/EEG van 13 april 1982

  L 131

24

13.5.1982

►M16

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 85/38/EEG van 14 december 1984

  L 16

41

19.1.1985

 M17

VERORDENING (EEG) Nr. 3768/85 VAN DE RAAD van 20 december 1985

  L 362

8

31.12.1985

►M18

RICHTLIJN VAN DE RAAD 86/155/EEG van 22 april 1986

  L 118

23

7.5.1986

►M19

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 87/120/EEG van 14 januari 1987

  L 49

39

18.2.1987

 M20

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 87/480/EEG van 9 september 1987

  L 273

43

26.9.1987

 M21

RICHTLIJN VAN DE RAAD 88/332/EEG van 13 juni 1988

  L 151

82

17.6.1988

►M22

RICHTLIJN VAN DE RAAD 88/380/EEG van 13 juni 1988

  L 187

31

16.7.1988

 M23

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 89/100/EEG van 20 januari 1989

  L 38

36

10.2.1989

►M24

RICHTLIJN VAN DE RAAD 90/654/EEG van 4 december 1990

  L 353

48

17.12.1990

►M25

RICHTLIJN 92/19/EEG VAN DE COMMISSIE van 23 maart 1992

  L 104

61

22.4.1992

 M26

RICHTLIJN 96/18/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 19 maart 1996

  L 76

21

26.3.1996

►M27

RICHTLIJN 96/72/EG VAN DE RAAD van 18 november 1996

  L 304

10

27.11.1996

►M28

RICHTLIJN 98/95/EG VAN DE RAAD van 14 december 1998

  L 25

1

1.2.1999

►M29

RICHTLIJN 98/96/EG VAN DE RAAD van 14 december 1998

  L 25

27

1.2.1999

►M30

RICHTLIJN 2001/64/EG VAN DE RAAD van 31 augustus 2001

  L 234

60

1.9.2001

►M31

RICHTLIJN 2003/61/EG VAN DE RAAD van 18 juni 2003

  L 165

23

3.7.2003

►M32

RICHTLIJN 2004/55/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 20 april 2004

  L 114

18

21.4.2004

►M33

RICHTLIJN 2004/117/EG VAN DE RAAD van 22 december 2004

  L 14

18

18.1.2005

►M34

RICHTLIJN 2007/72/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 13 december 2007

  L 329

37

14.12.2007

►M35

RICHTLIJN 2009/74/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 26 juni 2009

  L 166

40

27.6.2009


Gewijzigd bij:

►A1

Toetredingsakte van Denemarken, Ierland, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

  L 73

14

27.3.1972

 A2

Toetredingsakte van Griekenland

  L 291

17

19.11.1979

 A3

Toetredingsakte van Oostenrijk, Finland en Zweden

  C 241

21

29.8.1994

 

(aangepast door Besluit 95/1/EG, Euratom, EGKS van de Raad)

  L 001

1

..


Gerectificeerd bij:

 C1

Rectificatie, PB L 128, 21.5.1997, blz. 16  (92/19)

►C2

Rectificatie, PB L 161, 16.6.2001, blz. 47  (98/95)

 C3

Rectificatie, PB L 161, 16.6.2001, blz. 48  (98/96)

 C4

Rectificatie, PB L 338, 17.12.2008, blz. 79  (07/72)




▼B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 14 juni 1966

betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen

(66/401/EEG)



DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43 en op artikel 100,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat de voortbrenging van groenvoedergewassen een belangrijke plaats inneemt in de landbouw van de Europese Economische Gemeenschap;

Overwegende dat de bevredigende resultaten van de teelt van groenvoedergewassen grotendeels afhangen van het gebruik van geschikt zaad; dat hiertoe sommige Lid-Staten sedert enige tijd het in de handel brengen van zaad van groenvoedergewassen hebben beperkt tot zaad van zeer goede kwaliteit; dat zij hierbij gebruik hebben gemaakt van het resultaat van stelselmatige kweekarbeid die gedurende verscheidene tientallen jaren werd verricht en die heeft geleid tot voldoende bestendige en homogene rassen van groenvoedergewassen, van wier eigenschappen aanzienlijke voordelen verwacht kunnen worden voor het beoogde gebruik;

Overwegende dat de produktiviteit van de teelt van groenvoedergewassen in de Gemeenschap zal stijgen, indien de Lid-Staten eenvormige en zo streng mogelijke regels toepassen bij de keuze van de tot de handel toegelaten rassen;

Overwegende echter dat een beperking van het in de handel brengen tot bepaalde rassen slechts gerechtvaardigd is voor zover er tegelijkertijd een waarborg bestaat dat de gebruiker ook werkelijk zaad van deze rassen ontvangt;

Overwegende dat sommige Lid-Staten hiertoe keuringsregelingen toepassen die ten doel hebben om de echtheid en zuiverheid van de rassen door een officieel toezicht te waarborgen;

Overwegende dat een dergelijke regeling reeds in het internationale vlak bestaat; dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling een regeling heeft opgesteld voor de keuring op ras van het voor de internationale handel bestemde zaad van groenvoedergewassen;

Overwegende dat er voor de Gemeenschap een eenvormige keuringsregeling dient te worden opgesteld, die berust op de bij de toepassing van bovengenoemde regeling en van de desbetreffende nationale regelingen opgedane ervaring;

Overwegende dat een dergelijke regeling zowel op de handel tussen de Lid-Staten als op het in de handel brengen op de nationale markten van toepassing dient te zijn;

Overwegende dat zaaizaad van groenvoedergewassen in het algemeen, ongeacht het gebruik van dit zaad, slechts in de handel mag worden gebracht, indien het volgens de keuringsregeling officieel is onderzocht en goedgekeurd als basiszaad of gecertificeerd zaad of, voor bepaalde geslachten en soorten, officieel is onderzocht en toegelaten als handelszaad; dat de keuze van de technische termen „basiszaad” en „gecertificeerd zaad” berust op een reeds bestaande internationale terminologie;

Overwegende dat handelszaad dient te worden toegelaten, ten einde rekening te houden met het feit dat er nog niet bij alle geslachten en soorten van groenvoedergewassen die voor de teelt van belang zijn, de gewenste rassen voorkomen of voldoende zaaizaad van bestaande rassen aanwezig is om alle behoeften van de Gemeenschap te dekken; dat het derhalve noodzakelijk is om voor bepaalde geslachten en soorten, zaad van groenvoedergewassen toe te laten, dat niet tot een ras behoort, doch dat aan de overige voorwaarden van de regeling voldoet;

Overwegende dat het niet in de handel gebrachte zaad van groenvoedergewassen niet onder de communautaire bepalingen dient te vallen, aangezien het economisch van weinig belang is; dat de Lid-Staten het recht moeten behouden om dit zaad aan bijzondere voorschriften te onderwerpen;

Overwegende dat de communautaire bepalingen niet van toepassing dienen te zijn op het zaad waarvan is aangetoond dat het is bestemd voor uitvoer naar derde landen;

Overwegende dat, ten einde, naast de genetische waarde, de uitwendige hoedanigheden van zaad van groenvoedergewassen in de Gemeenschap te verhogen, bepaalde voorwaarden moeten worden gesteld ten aanzien van de mechanische zuiverheid en de kiemkracht;

Overwegende dat ter vastlegging van de identiteit communautaire bepalingen moeten worden vastgesteld betreffende de verpakking, de bemonstering, de sluiting en de aanduiding; dat de etiketten hiertoe de voor de uitoefening van het officiële toezicht alsmede voor de voorlichting van de gebruiker noodzakelijke gegevens moeten vermelden en voor het goedgekeurde zaad van de verschillende categorieën het communautaire karakter van de goedkeuring tot uitdrukking moeten brengen;

Overwegende dat bepaalde Lid-Staten voor bijzondere bestemmingen behoefte hebben aan mengsels van zaad van groenvoedergewassen van verscheidene geslachten en soorten; dat om met deze behoeften rekening te houden de Lid-Staten gemachtigd moeten worden onder bepaalde voorwaarden dergelijke mengsels toe te laten;

Overwegende dat de Lid-Staten passende controlemaatregelen moeten vaststellen, ten einde te waarborgen dat bij het in de handel brengen is voldaan aan de voorwaarden betreffende de kwaliteit van het zaad en aan de bepalingen betreffende de waarborging van de identiteit;

Overwegende dat het zaad dat aan deze voorwaarden voldoet, onverminderd de toepassing van artikel 36 van het Verdrag, slechts onderworpen mag worden aan beperkingen ten aanzien van het in de handel brengen, voorzien in de communautaire bepalingen;

Overwegende dat gedurende een eerste etappe, en wel tot de vaststelling van een gemeenschappelijke rassenlijst, tot deze beperkingen met name dient te behoren het recht van de Lid-Staten om het in de handel brengen van goedgekeurd zaad van verschillende categorieën te beperken tot rassen die voor hun grondgebied een bijzondere cultuuren gebruikswaarde bezitten;

Overwegende dat het noodzakelijk is om onder bepaalde voorwaarden te erkennen dat zaad dat in een ander land is vermeerderd, uitgaande van in een Lid-Staat goedgekeurd basiszaad, gelijkwaardig is aan het in die Lid-Staat vermeerderde zaad;

Overwegende voorts dat dient te worden bepaald dat zaad van groenvoedergewassen dat in derde landen is geoogst, in de Gemeenschap slechts in de handel gebracht mag worden, indien het dezelfde waarborgen biedt als in de Gemeenschap officieel goedgekeurd of officieel als handelszaad toegelaten zaad dat beantwoordt aan de communautaire bepalingen;

Overwegende dat voor perioden waarin de voorziening met goedgekeurd zaad van verschillende categorieën of met handelszaad op moeilijkheden stuit, tijdelijk zaad dient te worden toegelaten waarvoor minder strenge eisen gelden;

Overwegende dat het aanbeveling verdient, ten einde de technische methoden voor de keuring in de verschillende Lid-Staten te harmoniseren en in de toekomst over mogelijkheden te beschikken voor een vergelijking tussen het in de Gemeenschap goedgekeurde zaad en het uit derde landen afkomstige zaad, in de Lid-Staten communautaire vergelijkingsvelden aan te leggen voor een jaarlijkse nacontrole van gecertificeerd zaad van de verschillende categorieën;

Overwegende dat het aan de Commissie dient te worden overgelaten bepaalde uitvoeringsmaatregelen te treffen; dat, om de uitvoering van de voorgenomen maatregelen te vergemakkelijken, dient te worden voorzien in een procedure waarbij in het kader van een permanent comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



▼M28

Artikel 1

Deze richtlijn heeft betrekking op de productie met het oog op het in de handel brengen en het in de handel brengen van zaad van groenvoedergewassen binnen de Gemeenschap.

▼M28

Artikel 1 bis

Onder „in de handel brengen” in de zin van deze richtlijn wordt verstaan de verkoop, het bezit met het oog op de verkoop, het aanbieden voor verkoop en iedere beschikbaarstelling, levering of overdracht van zaaizaad aan derden, tegen of zonder vergoeding, met het oog op commercieel gebruik.

Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan de handel in zaaizaad die niet is gericht op commercieel gebruik van het ras, zoals de volgende handelingen:

 beschikbaarstellen van zaaizaad aan officiële onderzoeks- en controle-instanties;

 levering van zaaizaad aan verleners van diensten voor verwerking of verpakking, voor zover de verlener van diensten geen rechten op het geleverde zaaizaad verwerft.

Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan het leveren van zaaizaad onder bepaalde voorwaarden aan verleners van diensten voor de productie van bepaalde landbouwgrondstoffen voor industriële doeleinden, of voor vermeerdering van zaaizaad voor dat doel, ►C2  voorzover de dienstverlener geen rechten op het geleverde zaaizaad of op de opbrengst van de oogst verwerft. ◄ De leverancier van het zaaizaad verstrekt de certificeringsdienst een afschrift van de betrokken delen van het contract met de dienstverlener, en daarin wordt vermeld aan welke normen en voorwaarden het verstrekte zaaizaad op dat moment voldoet.

De voorwaarden voor de uitvoering van deze bepaling worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 21.

▼B

Artikel 2

►M1  1. ◄   In deze richtlijn wordt verstaan onder:

A. Groenvoedergewassen: gewassen en kiemen van de volgende geslachten en soorten:



a)

►M35  Poaceae (Gramineae) ◄

Grassen

▼M11

 

Agrostis canina L.

Kruipend struisgras en heidestruisgras

▼M2

 

►M35  Agrostis gigantea Roth ◄

Roth Hoog struisgras

 

►M19  Agrostis capillaris L. ◄

Wit struisgras

 

Agrostis tenuis Sibth.

Gewoon struisgras

▼B

 

Alopecurus pratensis L.

Beemdvossestaart

▼M11

 

►M35  Arrhenatherum elatius (L.) P. Beauv. ex J. Presl & C. Presl ◄

Frans raaigras

▼M22

 

Bromus catharticus Vahl

Paardegras

 

Bromus sitchensis Trin.

Alaskadravik

▼M18

 

Cynodon dactylon (L.)

Pers. Bermudagras

▼B

 

Dactylis glomerata L.

Kropaar

 

►M19  Festuca arundinacea Schreb. ◄

Rietzwenkgras

▼M35

 

Festuca filiformis Pourr

Fijnbladig schapengras

▼B

 

Festuca ovina L.

Schapegras

 

►M19  Festuca pratensis Huds. ◄

Beemdlangbloem

 

Festuca rubra L.

Roodzwenkgras

▼M35

 

Festuca trachyphylla (Hack.) Krajina

Hardzwenkgras

▼M2

 

Lolium mulitiflorum Lam.

Westerwolds en Italiaans raaigras

 

Lolium perenne L.

Engels raaigras

 

►M19  Lolium × boucheanum Kunth ◄

Gebruikst raaigras

▼M18

 

Phalaris aquatica L.

Knolrietgras, Phalaris

▼M11

 

►M35  Phleum nodosum L. ◄

►M35  Klein timotheegras ◄

▼B

 

Phleum pratense L.

Timothee

▼M2

 

Poa annua L.

Tuintjesgras

 

Poa nemoralis L.

Bosbeemdgras

 

Poa palustris L.

Moerasbeemdgras

 

Poa pratensis L.

Veldbeemdgras

 

Poa trivialis L.

Ruwbeemdgras

▼M11

 

►M19  Trisetum flavescens L. (SIC! (L.)) P. Beauv. ◄

Goudhaver

▼M25

 

Onder het hier onschreven begrip vallen ook de volgende hybriden die verkregen zijn door kruising van de hierboven vermelde soorten:

▼M32

 

►M35  xFestulolium Asch. & Graebn. ◄

►M35  Hybriden die het gevolg zijn van de kruising van een soort van het geslacht Festuca met een soort van het geslacht Lolium  ◄

▼M1

b)

►M35  Fabaceae (Leguminosae) ◄

Vlinderbloemigen

▼M34

 

Galega orientalis Lam.

Voedergalega

▼M1

 

Hedysarum coronarium L.

Esparcette

 

Lotus corniculatus L.

Rolklaver

▼M2

 

Lupinus albus L.

Witte lupine

 

Lupinus angustifolius L.

Blauwe lupine

 

Lupinus luteus L.

Gele lupine

▼M1

 

Medicago lupulina L.

Hopperupsklaver

 

Medicago sativa L.

Luzerne

▼M11

 

►M35  Medicago × varia Martyn ◄

►M35  Bonte luzerne ◄

 

Onobrychis viciifolia Scop.

Steenklaver

 

Pisum sativum L. (partim)

Voedererwten

▼M1

 

Trifolium alexandrinum L.

Alexandrijnse klaver

 

Trifolium hybridum L.

Bastaardklaver

 

Trifolium incarnatum L.

Incarnaat klaver

 

Trifolium pratense L.

Rode klaver

 

Trifolium repens L.

Witte klaver

 

Trifolium resupinatum L.

Perzische klaver

▼M11

 

Trigonella foenum-graecum L.

Bokshoorn

 

Vicia faba L. (partim)

Veldboon

▼M2

 

Vicia pannonica Crantz

Pannonische wikke

 

Vicia sativa L.

Voederwikke

 

Vicia villosa Roth

Zachte wikke

▼M1

c)

Andere soorten

 
 

►M19  Brassica napus L. var. napobrassica L. Peterm. ◄

Koolrapen

 

►M19  Brassica oleracea L. convar acephala (DC) Alef. var. medullosa Thell. + var. varidis L. ◄

Mergkool

▼B

 

►M22  Phacelia tanacetifolia Benth. ◄

Phazelie

▼M1

 

►M19  Raphanus sativus L. var oleiformis Pers. ◄

Bladrammenas

▼B

B. Basiszaad:

1. Zaad van gekweekte rassen: zaad,

a) dat is voortgebracht onder de verantwoordelijkheid van de kweker volgens de regels voor de stelselmatige instandhouding met betrekking tot het ras,

b) dat is bestemd voor de voortbrenging van zaad van de categorie gecertificeerd zaad,

c) dat, behoudens het bepaalde in artikel 4, voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en

▼M33

d) waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in a), b) en c) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼B

2. Zaad van landrassen: zaad,

a) dat is voortgebracht onder officieel toezicht uit officieel als landras goedgekeurd materiaal op een of meer bedrijven binnen een nauwkeurig afgebakend gebied van oorsprong,

b) dat is bestemd voor de voortbrenging van zaad van de categorie gecertificeerd zaad,

c) dat, behoudens het bepaalde in artikel 4, voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en

▼M33

d) waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in a), b) en c) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼M28

C. Gecertificeerd zaad: zaad van alle onder A. opgenomen soorten, met uitzondering van Lupinus spp., Pisum sativum, Vicia spp., alsmede Medicago sativa:

a) dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het voldoet aan de in bijlagen I en II voor basiszaad vastgestelde voorwaarden;

b) dat bestemd is voor andere doeleinden dan de productie van zaad;

c) dat, behoudens het bepaalde in artikel 4, onder b), voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad vastgestelde voorwaarden en

▼M33

d) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in a), b) en c) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼M28

C bis. Gecertificeerd zaad, eerste generatie (Lupinus spp., Pisum sativum, Vicia spp., alsmede Medicago sativa) zaad:

a) dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad, of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie dat kan voldoen aan de in bijlagen I en II voor basiszaad vastgestelde voorwaarden en waarvoor bij een officieel onderzoek is gebleken dat zulks het geval is;

b) dat bestemd is voor het voortbrengen van zaad van de categorie „gecertificeerd zaad, tweede generatie” dan wel voor andere doeleinden dan het voortbrengen van zaad van groenvoedergewassen;

c) dat, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 4, onder b), voldoet aan de in bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad vastgestelde voorwaarden en

▼M33

d) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in a), b) en c) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼M28

C ter. Gecertificeerd zaad, tweede generatie (Lupinus spp., Pisum sativum, Vicia spp., Medicago sativa) zaad:

a) dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad, van gecertificeerd zaad van de eerste generatie, of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie dat kan voldoen aan de in bijlagen I en II voor basiszaad vastgestelde voorwaarden en waarvoor bij een officieel onderzoek is gebleken dat zulks het geval is,

b) dat bestemd is voor andere doeleinden dan het voortbrengen van zaad van groenvoedergewassen,

c) dat, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 4, onder b), voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad vastgestelde voorwaarden en

▼M33

d) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in a), b) en c) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼B

D. Handelszaad: zaad,

a) dat soortecht is,

b) dat, behoudens het bepaalde in artikel 4, sub b), voldoet aan de in bijlage II voor handelszaad opgesomde voorwaarden en

▼M33

c) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in a) en b) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼B

E. Officiële maatregelen: maatregelen die genomen zijn

a) door autoriteiten van een staat of,

b) onder verantwoordelijkheid van een staat, door publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen, of

c) voor hulpwerkzaamheden, eveneens onder toezicht van een staat, door beëdigde natuurlijke personen,

mits de personen, genoemd onder b) en c), geen bijzonder voordeel ontlenen aan het resultaat van deze maatregelen.

▼M6

F. Kleine verpakking ►M27  EG ◄ A: verpakking met een mengsel van zaden dat niet bestemd is voor de voortbrenging van voedergewassen, met een nettogewicht van ten hoogste 2 kg korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat, indien deze aanwezig zijn, daarin niet begrepen.

G. Kleine verpakking ►M27  EG ◄ B: verpakking met ►M28  basiszaad, ◄ gecertificeerd zaad, handelszaad of — voor zover het geen kleine verpakkingen ►M27  EG ◄ A betreft —, een mengsel van zaden met een nettogewicht van ten hoogste 10 kg, korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat, indien deze aanwezig zijn, daarin niet begrepen.

▼M29

1 bis.  Wijzigingen in de in lid 1, punt A, opgenomen soortenlijst worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

▼M22

1 ter.  Volgens de procedure van artikel 21 kan worden gespecificeerd en bepaald welke typen rassen, met inbegrip van de kruisingspartners, in aanmerking komen voor goedkeuring volgens het bepaalde in deze richtlijn.

▼M28 —————

▼M12

►M22  1 quinquies. ◄   De Lid-Staten kunnen volgens de procedure van artikel 21 worden gemachtigd om voor de produktie in een bepaalde Lid-Staat de voorwaarde van bijlage II, deel I, punt 2, sub B, 1), voor een of verschillende van de betrokken soorten niet toe te passen, voor zover op grond van de ecologische omstandigheden en de opgedane ervaring kan worden aangenomen dat wordt voldaan aan de normen die in kolom 13 van de tabel in bijlage II, deel I, punt 2, zijn vastgesteld.

▼M1

2.  In afwijking van lid 1, alinea C, kunnen de Lid-Staten gedurende een overgangsperiode van ten hoogste vier jaar na de inwerkingtreding van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die noodzakelijk zijn ten einde zich naar deze richtlijn te voegen, als gecertificeerd zaad goedkeuren, zaad dat rechtstreeks afkomstig is van zaad dat in een Lid-Staat officieel volgens het tot nu toe geldende stelsel werd gecontroleerd en dat dezelfde waarborgen biedt als het zaad dat overeenkomstig de beginselen van deze richtlijn als basiszaad of gecertificeerd zaad is goedgekeurd.

▼M4 —————

▼M33

3.  Het onderzoek onder officieel toezicht als bedoeld in lid 1, punt B, punt 1, onder d), lid 1, punt B, punt 2, onder d), lid 1, punt C, onder d), lid 1, punt C bis, onder d), lid 1, punt C ter, onder d) en lid 1, punt D, onder c) moet aan de volgende eisen voldoen:

A. Veldkeuring

a) De keurmeesters:

i) moeten over de nodige technische vakbekwaamheid beschikken;

ii) mogen geen persoonlijk voordeel halen uit de door hen uitgevoerde keuringen;

iii) moeten officieel zijn erkend door de voor certificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, waarbij deze erkenning ofwel de beëdiging van de keurmeesters moet omvatten, dan wel een door de keurmeesters ondertekende verklaring dat zij zich ertoe verbinden de regels inzake officiële onderzoeken in acht te nemen;

iv) moeten de keuringen onder officieel toezicht uitvoeren overeenkomstig de regels die voor officiële keuringen gelden.

b) Het te keuren zaadgewas moet worden geproduceerd uit zaad waarop een officiële nacontrole is uitgevoerd waarvan de resultaten bevredigend waren.

c) Een gedeelte van de zaadgewassen wordt door officiële keurmeesters gecontroleerd. Dat gedeelte is ten minste 5 %.

d) Een gedeelte van de monsters van het van de zaadgewassen geoogste zaad wordt gebruikt voor officiële nacontrole en, zo nodig, voor officiële laboratoriumtests om de rasechtheid en -zuiverheid van het zaad te controleren.

e) De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een straf kan intrekking inhouden van de onder a), punt iii), bedoelde erkenning van de officieel erkende keurmeesters die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het betrokken onderzochte zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.

B. Zaadcontrole

a) Zaadcontrole wordt verricht in laboratoria voor zaadcontrole die daartoe onder de in b) tot en met d) bedoelde voorwaarden door de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn gemachtigd.

b) Het zaadcontrolelaboratorium moet een leidinggevend zaadcontroleur in dienst hebben die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de technische werkzaamheden van het laboratorium; deze zaadcontroleur moet over de vereiste bekwaamheid beschikken om in technisch opzicht een zaadcontrolelaboratorium te leiden.

De zaadanalisten van het laboratorium moeten over de nodige technische bekwaamheid beschikken, die is verworven in opleidingscursussen die onder de voor officiële zaadanalisten geldende voorwaarden zijn georganiseerd, en die met officiële examens zijn afgesloten.

De lokalen waarin en de installaties waarmee het zaad door het laboratorium wordt behandeld, moeten volgens de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit officieel voldoen voor de zaadcontrole waarvoor het laboratorium erkend is.

Zaadcontrole moet volgens de gangbare internationale methoden worden verricht.

c) Het zaadcontrolelaboratorium moet:

i) een onafhankelijk laboratorium zijn;

of

ii) tot een zaadbedrijf behoren.

In het in ii) bedoelde geval mag het laboratorium alleen zaadcontrole verrichten op partijen zaad die worden geproduceerd ten behoeve van het zaadbedrijf waartoe het laboratorium behoort, tenzij tussen dit zaadbedrijf, degene die de certificering heeft aangevraagd en de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit anders is overeengekomen.

d) De voor zaadcertificering bevoegde autoriteit oefent op de door het laboratorium uitgevoerde zaadcontroles deugdelijk toezicht uit.

e) Voor de doeleinden van het onder d) bedoelde toezicht wordt een percentage van de voor officiële certificering geleverde partijen zaad aan een officiële zaadcontrole onderworpen. Dit percentage moet in beginsel zo gelijkmatig mogelijk worden gespreid over de natuurlijke personen en over de rechtspersonen die zaad voor certificering leveren, en over de geleverde rassen, maar de monsters mogen ook zodanig worden gekozen dat specifieke twijfel wordt weggenomen. Het percentage bedraagt ten minste 5 %.

f) De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een sanctie kan intrekking inhouden van de onder a) bedoelde erkenning van de officieel erkende zaadcontrolelaboratoria die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het onderzochte zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.

▼M29

4.  Volgens de procedure van artikel 21 kunnen nadere regels worden vastgesteld voor de onderzoeken onder officieel toezicht.

▼M33 —————

▼B

Artikel 3

▼M1

1.  De Lid-Staten schrijven voor dat zaad van:

Brassica napus L. var. napobrassica (L.) ►M19  Rchb ◄

►M19  Brassica oleracea L. convar. acephala (DC) Alef. var. medullosa Thell. + var. viridis L. ◄

▼B

Dactylis glomerata L.

Festuca arundinacea ►M19  Schreb. ◄

Festuca pratensis ►M19  Huds. ◄

Festuca rubra L. ►M25  × Festulolium ◄

▼M34

Galega orientalis Lam.Voedergalega

▼M2

Lolium multiflorum Lam.

Lolium perenne L.

Lolium × ►M19  boucheanum Kunth ◄

▼B

Phleum pratense L.

Medicago sativa L.

▼M11

►M19  Medicago × varia Martyn ◄

Pisum sativum L.

▼B

Raphanus sativus L. ►M19  var. oleiformis Pers. ◄

Trifolium repens L.

en met ingang van 1 juli 1971, van Trifolium pratense L.

slechts in de handel mag worden gebracht, indien het officieel is goedgekeurd als „basiszaad” of „gecertificeerd zaad” ►M28  ————— ◄ .

▼M18

1 bis.  Volgens de procedure van artikel 21 kan het Koninkrijk Spanje worden gemachtigd om tot en met 31 december 1989 te voorzien in afwijkingen van lid 1 voor zaad van Medicago sativa, Brassica oleracea convar. acephala en Raphanus sativus.

▼B

2.  De Lid-Staten schrijven voor dat zaad van andere geslachten en soorten groenvoedergewassen dan die welke worden opgesomd in lid 1, slechts in de handel mag worden gebracht, indien het hetzij officieel als basiszaad of gecertificeerd zaad goedgekeurd zaad betreft, hetzij handelszaad ►M28  ————— ◄ .

3.  De Commissie kan overeenkomstig de procedure van artikel 21 voorschrijven dat zaad van andere geslachten en soorten groenvoedergewassen dan die welke worden opgesomd in lid 1, met ingang van bepaalde data slechts in de handel mag worden gebracht, indien het officieel is goedgekeurd als basiszaad of als gecertificeerd zaad.

4.  De Lid-Staten dragen er zorg voor dat het officiële zaadonderzoek plaatsvindt volgens de gebruikelijke internationale methoden, voor zover die methoden bestaan.

▼M28 —————

▼M28

Artikel 3 bis

In afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 1, schrijven de lidstaten voor dat

 kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan en

 niet-bewerkt zaad dat in de handel wordt gebracht met het oog op bewerking, voorzover de identiteit van dit zaad wordt gewaarborgd,

in de handel mogen worden gebracht.

▼B

Artikel 4

De Lid-Staten mogen echter, in afwijking van artikel 3, machtiging verlenen tot,

a) officiële goedkeuring en het in de handel brengen van basiszaad dat niet voldoet aan de in bijlage II opgesomde voorwaarden met betrekking tot de kiemkracht; een afwijking van dezelfde aard geldt eveneens voor gecertificeerd zaad van trifolium pratense, voor zover dat is bestemd voor de verdere voortbrenging van gecertificeerd zaad.

In bovengenoemde gevallen worden alle dienstige maatregelen getroffen, opdat de leverancier een bepaalde kiemkracht waarborgt die hij bij het in de handel brengen vermeldt op een speciaal etiket met zijn naam en adres en het nummer van de partij;

b) officiële goedkeuring of toelating en het in de handel brengen tot en met de eerste commerciële afnemer, in het belang van een snelle voorziening met zaad, van basiszaad, gecertificeerd zaad of handelszaad, waarbij het officiële onderzoek in verband met de in bijlage II opgesomde voorwaarden met betrekking tot de kiemkracht nog niet is voltooid. De goedkeuring of toelating geschiedt uitsluitend, indien een verslag van de voorlopige analyse van het zaad wordt overgelegd en indien de naam en het adres van de eerste afnemer worden vermeld; alle dienstige maatregelen worden getroffen, opdat de leverancier de kiemkracht waarborgt, die is vastgesteld bij de voorlopige analyse; de aanduiding van deze kiemkracht moet bij het in de handel brengen voorkomen op een speciaal etiket met de naam en het adres van de leverancier en het nummer van de partij.

Deze bepalingen zijn niet van toepassing op zaad dat wordt ingevoerd uit derde landen, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 15 betreffende de vermeerdering buiten de Gemeenschap.

▼M28

De lidstaten die gebruik maken van de onder a) of b) bedoelde afwijking verlenen elkaar voor de controle administratieve bijstand.

Artikel 4 bis

1.  In afwijking van artikel 3, lid 1, kunnen de lidstaten op hun grondgebied gevestigde producenten toestemming verlenen om

a) kleine hoeveelheden zaad in de handel te brengen voor wetenschappelijke of kweekdoeleinden;

b) passende hoeveelheden zaad voor andere onderzoeks- of beproevingsdoeleinden in de handel te brengen, voorzover het gaat om zaad van een ras waarvoor in de betrokken lidstaten een aanvraag tot opneming op de rassenlijst is ingediend.

In het geval van genetisch gemodificeerd materiaal mag daarvoor alleen toestemming worden verleend als alle passende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van negatieve effecten voor de volksgezondheid en het milieu. Voor de milieurisicobeoordeling die in dit verband uitgevoerd moet worden, is artikel 7, lid 4, van Richtlijn 70/457/EEG van overeenkomstige toepassing.

2.  De doeleinden waarvoor de in lid 1, onder b), bedoelde toestemming mag worden verleend, de voorschriften voor de etikettering van de verpakking alsmede de hoeveelheden waarvoor en de voorwaarden waaronder de lidstaten deze toestemming mogen verlenen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

3.  Toestemmingen die voor de datum van aanneming van deze richtlijn door de lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde producenten zijn verleend voor de in lid 1 genoemde doeleinden blijven in afwachting van de vaststelling van de in lid 2 bedoelde bepalingen van kracht. Daarna moeten al deze toestemmingen voldoen aan de overeenkomstig lid 2 vastgestelde bepalingen.

▼B

Artikel 5

De Lid-Staten mogen voor hun eigen produktie, voor wat de in de bijlagen I en II opgesomde voorwaarden betreft, aanvullende voorwaarden of strengere voorwaarden stellen voor de goedkeuring, alsmede voor het onderzoek van handelszaad.

▼M28

Artikel 5 bis

De lidstaten kunnen de certificering van zaad van Lupinus spp., Pisum sativum, Vicia spp., alsmede Medicago sativa beperken tot gecertificeerd zaad van de eerste generatie.

▼B

Artikel 6

▼M2

De Lid-Staten schrijven voor, dat de eventueel vereiste beschrijving van de genealogische bestanddelen op verzoek van de kweker geheim wordt gehouden.

▼B

Artikel 7

▼M33

1.  De lidstaten schrijven voor dat bij de uitoefening van de controle van de rassen, bij het onderzoek van het zaad met het oog op goedkeuring en bij het onderzoek van handelszaad, de bemonstering officieel of onder officieel toezicht geschiedt volgens geschikte methoden. Zaadbemonstering met het oog op de in artikel 19 bedoelde controles moet echter officieel geschieden.

▼M33

1 bis.  De in lid 1 bedoelde zaadbemonstering onder officieel toezicht moet aan de volgende eisen voldoen:

a) Zaadbemonstering wordt verricht door monsternemers die daartoe onder de in b), c) en d) bedoelde voorwaarden door de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn gemachtigd.

b) Monsternemers moeten over de nodige technische bekwaamheid beschikken, die is verworven in opleidingscursussen die onder de voor officiële monsternemers geldende voorwaarden zijn georganiseerd en die met officiële examens zijn afgesloten.

Zaadbemonstering moet volgens de gangbare internationale methoden worden verricht.

c) Monsternemers zijn:

i) onafhankelijke natuurlijke personen;

ii) personen die in dienst zijn van natuurlijke personen of van rechtspersonen die niet betrokken zijn bij de productie, de teelt, de bewerking van of de handel in zaad;

of

iii) personen die in dienst zijn van natuurlijke personen of van rechtspersonen die zaad produceren, telen of bewerken dan wel in zaad handelen.

In het in iii) bedoelde geval mag een monsternemer alleen monsters nemen van partijen zaad die ten behoeve van zijn werkgever worden geproduceerd, tenzij tussen zijn werkgever, degene die de certificering heeft aangevraagd en de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit anders is overeengekomen.

d) De voor zaadcertificering bevoegde autoriteit oefent op de door de monsternemers verrichte bemonsteringen deugdelijk toezicht uit. Bij automatische bemonstering moeten passende procedures worden gevolgd en moet officieel toezicht worden uitgeoefend.

e) Voor de doeleinden van het onder d) bedoelde toezicht worden van een percentage van de voor officiële certificering geleverde partijen zaad door officiële monsternemers steekproefsgewijs monsters genomen. Dit percentage moet in beginsel zo gelijkmatig mogelijk worden gespreid over de natuurlijke personen en over de rechtspersonen die zaad voor certificering leveren, en over de geleverde rassen, maar de monsters mogen ook zodanig worden gekozen dat specifieke twijfel wordt weggenomen. Het percentage bedraagt ten minste 5 %. Deze steekproefsgewijze bemonstering is niet van toepassing op automatische bemonstering.

De lidstaten vergelijken de officieel genomen zaadmonsters met die welke onder officieel toezicht van dezelfde partij zaad zijn genomen.

f) De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een sanctie kan intrekking inhouden van de onder a) bedoelde erkenning van de officiële monsternemers die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het bemonsterde zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.

1 ter.  Volgens de in artikel 21 vastgelegde procedure kunnen nadere regels worden vastgesteld voor zaadbemonstering onder officieel toezicht.

▼B

2.  Bij het onderzoek van het zaad voor de goedkeuring en bij het onderzoek van het handelszaad geschiedt de bemonstering uit homogene partijen; het maximumgewicht van een partij en het minimumgewicht van een monster worden in bijlage III vermeld.

Artikel 8

▼M6

1.  De Lid-Staten schrijven voor dat basiszaad, gecertificeerd zaad en handelszaad slechts in de handel gebracht mogen worden in voldoende homogene partijen en in een gesloten verpakking, die, naargelang van de verpakking, overeenkomstig de artikelen 9, 10 of 10 bis is voorzien van een sluitingssysteem en een aanduiding.

▼B

2.  De Lid-Staten mogen afwijkingen van lid 1 voorzien voor het in de handel brengen van kleine hoeveelheden ten behoeve van de laatste gebruiker, voor wat betreft verpakking, sluitingssysteem en aanduiding.

▼M6

Artikel 9

▼M9

1.  De Lid-Staten schrijven voor dat verpakkingen van basiszaad, gecertificeerd zaad en handelszaad, behalve kleine verpakkingen ►M27  EG ◄ B van gecertificeerd zaad en handelszaad, officieel of onder officieel toezicht zodanig worden gesloten dat zij niet kunnen worden geopend zonder dat het sluitingssysteem wordt beschadigd of het in artikel 10, lid 1, bedoelde officiële etiket of de verpakking sporen van manipulatie vertoont.

Voor een goede sluiting moet ten minste het vorengenoemde etiket in het sluitingssysteem worden verwerkt of wel moet op de sluiting een officieel zegel worden aangebracht.

De in de tweede alinea bedoelde maatregelen zijn niet beslist noodzakelijk voor een sluitingssysteem dat niet opnieuw kan worden gebruikt.

Volgens de procedure van artikel 21 kan worden vastgesteld of een bepaald sluitingssysteem aan de bepalingen van dit lid voldoet.

2.  De Lid-Staten schrijven voor dat bij het verdelen in kleine verpakkingen ►M27  EG ◄ B een, eventueel herhaalde, nieuwe sluiting slechts officieel of onder officieel toezicht mag geschieden. In dat geval moet eveneens op het in artikel 10, lid 1, bedoelde etiket melding worden gemaakt van de laatste nieuwe sluiting, de datum van aanbrenging daarvan en de dienst die haar heeft verricht.

3.  De Lid-Staten schrijven voor dat kleine verpakkingen ►M27  EG ◄ B zodanig worden gesloten dat zij niet kunnen worden geopend zonder dat het sluitingssysteem wordt beschadigd of de aanduiding of de verpakking sporen van manipulatie vertoont. Volgens de procedure van artikel 21 kan worden vastgesteld of een bepaald sluitingssysteem aan de bepalingen van dit lid voldoet. Een, eventueel herhaalde, nieuwe sluiting mag slechts onder officieel toezicht geschieden.

▼M28 —————

▼M7

Artikel 10

1.  De Lid-Staten schrijven voor dat verpakkingen van basiszaad, gecertificeerd zaad en handelszaad, behalve kleine verpakkingen ►M27  EG ◄ B van gecertificeerd zaad en handelszaad,

a) aan de buitenkant worden voorzien van een nog niet gebruikt officieel etiket dat voldoet aan de vereisten van bijlage IV, deel A, en waarvan de gegevens gesteld zijn in een van de officiële talen van de Gemeenschap. De kleur van het etiket is wit voor basiszaad, blauw voor gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering vanaf het basiszaad, rood voor gecertificeerd zaad van de volgende vermeerderingen vanaf het basiszaad en bruin voor handelszaad. Indien in het etiket een gaatje is gemaakt, wordt bij de bevestiging van dat etiket steeds een officieel zegel gebruikt. Indien in het geval als bedoeld in artikel 4, sub a), basiszaad of gecertificeeerd zaad niet voldoet aan de voorwaarden van bijlage II, met betrekking tot de kiemkracht, wordt dit op het etiket vermeld. Het gebruik van officiële kleefetiketten is toegestaan. Volgens de procedure van artikel 21 mag worden toegestaan dat de voorgeschreven aanduidingen onder officeel toezicht onuitwisbaar op de verpakking worden aangebracht volgens het model van het etiket;

b) een officieel certificaat bevatten in de kleur van het etiket en met ten minste de gegevens die in bijlage IV, deel A 1, sub a), punten 3, 4 en 5, voor het etiket en sub b), punten 2, 4 en 5 voor handelszaad zijn voorgeschreven. Het certificaat moet een zodanige vorm hebben dat het niet kan worden verward met het sub a) bedoelde etiket. Het certificaat is niet vereist wanneer de gegevens onuitwisbaar op de verpakking zijn aangebracht of wanneer overeenkomstig het bepaalde sub a) een kleefetiket of een etiket van scheurvrij materiaal wordt gebruikt.

▼M28 —————

▼M6

Artikel 10 bis

1.  De Lid-Staten schrijven voor dat kleine verpakkingen ►M27  EG ◄ B

a) aan de buitenkant overeenkomstig bijlage IV, deel B, worden voorzien van een etiket van de leverancier of een gedrukte of gestempelde tekst in een van de officiële talen van de Gemeenschap; bij doorzichtige verpakkingen mag het etiket zich binnenin bevinden, op voorwaarde dat het door de verpakking heen kan worden gelezen; voor de kleur van het etiket is artikel 10, lid 1, sub a), van toepassing;

b) aan de buitenkant of op het sub a) bedoelde etiket van de leverancier, worden voorzien van een officieel volgnummer; bij gebruik van een officieel gometiket is voor de kleur artikel 10, lid 1, sub a), van toepassing; de wijze van aanbrenging van genoemd volgnummer kan overeenkomstig de procedure van artikel 21 worden vastgesteld.

2.  De Lid-Staten kunnen voor het aanbrengen van de aanduidingen op kleine verpakkingen ►M27  EG ◄ B die op hun grondgebied worden gevuld, het gebruik voorschrijven van een officieel gometiket waarop de in bijlage IV, deel B, bedoelde gegevens ten dele zijn overgenomen; voor zover de gegevens zijn overgenomen op dit gometiket is de in lid 1, sub a), bedoelde aanduiding niet vereist.

▼M28

Artikel 10 ter

De lidstaten kunnen bepalen dat kleine verpakkingen EG B van zaad op aanvraag officieel of onder officieel toezicht worden gesloten en van aanduidingen voorzien overeenkomstig artikel 9, lid 1, en artikel 10.

▼M6

Artikel 10 quater

De Lid-Staten treffen alle nodige maatregelen opdat, met name bij splitsing van partijen, de controle op de echtheid van het zaad in kleine verpakkingen wordt verzekerd. Te dien einde kunnen zij voorschrijven dat de op hun grondgebied gesplitste kleine verpakkingen officieel of onder officiële controle moeten worden gesloten.

▼M30

Artikel 10 quinquies

1.  In afwijking van het bepaalde in de artikelen 8, 9 en 10 kunnen de lidstaten de voorschriften inzake het sluitingssysteem en de etikettering van de verpakking vereenvoudigen voor de verkoop van zaad van de categorie „gecertificeerd zaad” in bulk aan de eindverbruiker.

2.  De voorwaarden voor de toepassing van de afwijking overeenkomstig lid 1 worden bepaald volgens de in artikel 21 bedoelde procedure.

Totdat de desbetreffende maatregelen zijn vastgesteld, blijven de voorwaarden van artikel 2, lid 2, van Beschikking 94/650/EG van de Commissie ( 2 ) van toepassing.

▼M28

Artikel 11

1.  Volgens de procedure van artikel 21 kan worden bepaald dat de lidstaten in andere dan de in deze richtlijn bedoelde gevallen kunnen voorschrijven dat verpakkingen van basiszaad, gecertificeerd zaad of handelszaad voorzien moeten zijn van een etiket van de leverancier (in de vorm van een apart etiket, naast het officiële etiket, of van op de verpakking zelf gedrukte informatie van de leverancier) of dat partijen zaad die voldoen aan de bijzondere volgens de procedure van artikel 21 vastgestelde voorwaarden betreffende de aanwezigheid van Avena fatua, vergezeld gaan van een officieel certificaat waaruit blijkt dat het zaad aan deze voorwaarden voldoet.

2.  Welke gegevens op dat etiket moeten worden vermeld, wordt eveneens vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

▼M28

Artikel 11 bis

Voor zaad van een ras dat genetisch is gemodificeerd, moet op elk officieel dan wel ander etiket of document dat krachtens het bepaalde in deze richtlijn op de partij zaad is aangebracht of deze partij vergezelt, duidelijk zijn vermeld dat het ras genetisch is gemodificeerd.

▼B

Artikel 12

De Lid-Staten schrijven voor dat, in geval van een chemische behandeling van het basiszaad, het gecertificeerde zaad of het handelszaad, hiervan op het officiële etiket dan wel op een etiket van de leverancier, alsmede op of in de verpakking melding wordt gemaakt.

▼M6

Artikel 13

▼M28 —————

▼M28

1.  De lidstaten schrijven voor dat zaad in mengsels van verschillende geslachten, soorten of rassen in de handel mag worden gebracht

 indien het niet bestemd is om als voedergewas te worden gebruikt; in dat geval mogen deze mengsels zaad bevatten van groenvoedergewassen en van planten die geen voedergewassen zijn als bedoeld in deze richtlijn;

 indien het bestemd is om als voedergewas te worden gebruikt; in dat geval bevatten deze mengsels zaad van de in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 69/208/EEG of 70/458/EEG genoemde plantenrassen, met uitzondering van de rassen bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a), van Richtlijn 70/457/EEG;

 indien het bestemd is voor het behoud van het natuurlijk milieu in het kader van de instandhouding van de in artikel 22 bis, onder b) bedoelde genetische hulpbronnen, in welk geval de mengsels zaad mogen bevatten van groenvoedergewassen en van planten die geen voedergewassen zijn in de zin van deze richtlijn.

In de in de eerste en tweede alinea bedoelde gevallen moeten de diverse bestanddelen van de mengsels, indien zij behoren tot een van de in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 69/208/EEG en 70/458/EEG genoemde plantensoorten, voordat ze gemengd worden, in overeenstemming zijn met de daarop van toepassing zijnde voorschriften voor het in de handel brengen ervan.

De andere voorwaarden, met inbegrip van de etikettering, de aan de ondernemingen verleende technische toestemming om mengsels van zaad te maken, de controle op de productie van mengsels en het nemen van monsters van de gemaakte partijen en mengsels moeten worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

In het in het derde streepje bedoelde geval kunnen de voorwaarden waaronder de mengsels in de handel gebracht mogen worden volgens de procedure van artikel 21 worden vastgesteld.

▼M6

►M28  2. ◄   De artikelen 8, 9, 10 ter, 11 en 12 zijn van toepassing, alsmede, op voorwaarde dat het etiket groen is, de artikelen 10 en 10 bis. In dit opzicht worden kleine verpakkingen ►M27  EG ◄ A als kleine verpakkingen ►M27  EG ◄ B beschouwd.

Voor kleine verpakkingen ►M27  EG ◄ A is het in artikel 10 bis, lid 1, sub b), bedoelde officiële volgnummer evenwel niet vereist.

▼M28 —————

▼M22

Artikel 13 bis

▼M29

Om betere alternatieven te vinden voor sommige bepalingen van deze richtlijn, kan volgens de procedure van artikel 21 worden besloten onder nader bepaalde voorwaarden op communautair niveau tijdelijke experimenten te organiseren.

▼M22

In het kader van dergelijke experimenten kunnen de Lid-Staten vrijgesteld worden van bepaalde verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. In deze vrijstelling wordt aangegeven op welke bepalingen zij betrekking heeft. De duur van een experiment mag niet meer bedragen dan zeven jaar.

▼B

Artikel 14

▼M28

1.  De lidstaten zien erop toe dat zaad dat overeenkomstig de verplicht dan wel facultatief toe te passen bepalingen van deze richtlijn in de handel wordt gebracht, ten aanzien van eigenschappen, onderzoek, aanduiding en sluiting aan geen andere dan de in deze richtlijn of in andere richtlijnen vastgestelde beperkingen voor het in de handel brengen wordt onderworpen.

▼A1

1 bis  De Commissie verleent volgens de procedure van artikel 21, machtiging opdat voor het in de handel brengen van zaaigranen op het gehele grondgebied van een of meer Lid-Staten of in gedeelten daarvan strengere bepalingen betreffende het voorkomen van Avena fatua in dit zaad dan die van bijlage II worden vastgesteld, indien soortgelijke bepalingen worden toegepast op de inheemse produktie van dit zaad en indien in de graancultures van de betrokken streek daadwerkelijk een campagne tot uitroeiing van Avena fatua wordt gevoerd.

▼M28 —————

▼M28

Artikel 14 bis

Onder de volgende voorwaarden mag kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan op grond van artikel 3 bis, eerste streepje, in de handel worden gebracht:

a) het zaad moet officieel door de tot certificering bevoegde dienst onderzocht zijn volgens de voor de certificering van basiszaad geldende voorschriften,

b) het zaad moet worden aangeboden in verpakkingen die voldoen aan de bepalingen van deze richtlijn, en

c) de verpakkingen moeten voorzien zijn van een officieel etiket met ten minste de volgende gegevens:

 de certificeringsdienst en de lidstaat of desbetreffend kenteken,

 het partijnummer,

 de maand en het jaar van sluiting, of

 de maand en het jaar van de laatste officiële monsterneming ten behoeve van de certificering,

 de soort, aangegeven met ten minste de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de namen van de auteurs, in Latijns schrift,

 het ras, ten minste in Latijns schrift,

 de aanduiding „pre-basiszaad”,

 het aantal generaties dat aan het zaad van de categorie „gecertificeerd zaad” of „gecertificeerd zaad van de eerste generatie” voorafgaat.

Het etiket is wit van kleur en heeft een diagonaal lopende paarse streep.

▼M22

Artikel 15

1.  De Lid-Staten schrijven voor dat zaad van groenvoedergewassen

 dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad of gecertificeerd zaad dat officieel is goedgekeurd in een of meer Lid-Staten of een derde land dat krachtens artikel 16, lid 1, onder b), gelijkstelling heeft verkregen, of dat rechtstreeks afkomstig is van kruising van basiszaad dat officieel is goedgekeurd in een Lid-Staat met basiszaad dat officieel is goedgekeurd in zo'n derde land, en

 dat in een andere Lid-Staat is geoogst,

op verzoek, en onverminderd de bepalingen van Richtlijn 70/457/EEG, in elke Lid-Staat officieel moet worden goedgekeurd als gecertificeerd zaad, als het is onderworpen aan een veldkeuring die voldoet aan de in bijlage I voor de betrokken categorie vermelde voorwaarden en als bij een officieel onderzoek is vastgesteld dat het voldoet aan de in bijlage II voor dezelfde categorie vastgestelde voorwaarden.

Wanneer, in dergelijke gevallen, het zaad rechtstreeks is gewonnen uit officieel goedgekeurd zaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan, kunnen de Lid-Staten ook machtiging verlenen voor de officiële goedkeuring als basiszaad, als voldaan is aan de voor deze categorie vastgestelde voorwaarden.

▼M28

2.  Zaad van groenvoedergewassen dat is geoogst in de Gemeenschap en dat is bestemd voor goedkeuring overeenkomstig het bepaalde in lid 1, moet

 worden verpakt en voorzien van een officieel etiket dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage V, onder A en B, overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 1, en

 vergezeld gaan van een officieel document dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage V, onder C.

De bepalingen van de eerste alinea inzake verpakking en etikettering hoeven niet te worden toegepast indien de voor de veldkeuring verantwoordelijke autoriteiten, de autoriteiten die de documenten voor niet definitief gecertificeerde zaden met het oog op certificering opstellen en de voor de certificering verantwoordelijke autoriteiten dezelfde zijn of indien deze autoriteiten het over de ontheffing eens zijn.

▼M33

3.  De lidstaten schrijven eveneens voor dat in een derde land geoogst zaad van groenvoedergewassen op verzoek officieel wordt goedgekeurd indien:

a) het rechtstreeks afkomstig is van:

i) basiszaad of gecertificeerd zaad dat officieel is goedgekeurd in één of meer lidstaten of een derde land dat krachtens artikel 16, lid 1, onder b), gelijkstelling heeft verkregen,

of

ii) kruising van basiszaad dat officieel is goedgekeurd in een lidstaat met basiszaad dat officieel is goedgekeurd in een derde land als bedoeld in i);

b) het is onderworpen aan een veldkeuring die voldoet aan de voorwaarden die voor de betrokken categorie zijn vastgesteld in een krachtens artikel 16, lid 1, onder a), vastgestelde beschikking betreffende de gelijkstelling;

c) bij een officieel onderzoek is vastgesteld dat het voldoet aan de in bijlage II voor dezelfde categorie vastgestelde voorwaarden.

▼B

Artikel 16

1.  Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast:

a) of, in het geval bedoeld in artikel 15, de veldkeuring in een derde land voldoet aan de in bijlage I opgesomde voorwaarden;

▼M33

b) of in een derde land geoogst zaad van groenvoedergewassen dat dezelfde waarborgen biedt ten aanzien van de eigenschappen daarvan, alsmede van de maatregelen betreffende het onderzoek, de verzekering van de identiteit, de aanduiding en de controle, in dit opzicht gelijkwaardig is aan zaad dat in de Gemeenschap is geoogst en voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn.

▼B

2.  De Lid-Staten kunnen de in lid 1 bedoelde vaststellingen met betrekking tot een derde land zelf verrichten, voor zover de Raad zich nog niet met betrekking tot dit land in het kader van deze richtlijn heeft uitgesproken. Dit recht vervalt op ►M10  1 juli 1978 ◄ .

▼M3

3.  De leden 1 en 2 vinden eveneens toepassing op iedere nieuwe Lid-Staat gedurende de periode vanaf zijn toetreding tot het tijdstip waarop hij de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking moet doen treden, ten einde aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen.

▼M24

4.  Lid 1 is tot en met 31 december 1991 ook van toepassing op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek. De uitvoeringsbepalingen kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

▼M28

Artikel 17

1.  Teneinde tijdelijke moeilijkheden op te heffen die zich bij de algemene voorziening met basiszaad, gecertificeerd of handelszaad binnen de Gemeenschap voordoen en die niet op een andere manier kunnen worden overwonnen, kan volgens de procedure van artikel 21 worden besloten dat de lidstaten voor een bepaalde tijd toestemming verlenen voor het in de handel brengen op het gehele grondgebied van de Gemeenschap van de voor het oplossen van de voorzieningsmoeilijkheden nodige hoeveelheden zaad van een categorie waaraan minder strenge eisen zijn gesteld, of zaad van een ras dat noch in de „Gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen” noch in de nationale rassenlijsten van de lidstaten voorkomt.

2.  Wanneer het een categorie zaad van een bepaald ras betreft, is het officiële etiket het etiket dat voor de overeenkomstige categorie is voorgeschreven; in geval van zaad van rassen die niet op bovengenoemde rassenlijsten voorkomen, is het het voor handelszaad voorgeschreven etiket. Op het etiket moet steeds worden vermeld dat het zaad betreft van een categorie waarvoor minder strenge eisen gelden.

3.  Volgens de procedure van artikel 21 kunnen regels ter toepassing van de bepalingen van lid 1 worden vastgesteld.

▼B

Artikel 18

Deze richtlijn geldt niet voor zaad van groenvoedergewassen waarvan is aangetoond dat het is bestemd voor uitvoer naar derde landen.

Artikel 19

▼M28

1.  De lidstaten zien erop toe dat bij het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen ten minste steekproefsgewijs officiële controles worden verricht om na te gaan of het zaad voldoet aan de eisen en voorwaarden van deze richtlijn.

2.  Onverminderd het vrije verkeer van zaad binnen de Gemeenschap nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat zij bij het in de handel brengen van uit derde landen ingevoerde hoeveelheden zaad van meer dan 2 kg van de volgende gegevens in kennis worden gesteld:

a) soort,

b) ras,

c) categorie,

d) producerend land en officiële keuringsdienst,

e) land van verzending,

f) importeur,

g) hoeveelheid zaad.

Volgens de procedure van artikel 21 kan nader worden vastgesteld hoe deze gegevens moeten worden verstrekt.

▼M31

Artikel 20

1.  Er worden in de Gemeenschap communautaire vergelijkende tests en proeven verricht voor een nacontrole door middel van steekproefsgewijs genomen monsters van zaaizaad van groenvoedergewassen dat in de handel is gebracht overeenkomstig de verplicht dan wel facultatief toe te passen bepalingen van deze richtlijn. De vergelijkende tests en proeven kunnen ook betrekking hebben op:

 in derde landen geoogst zaaizaad,

 voor biologische landbouw geschikt zaaizaad,

 zaaizaad dat in de handel wordt gebracht in verband met de instandhouding in situ en het duurzaam gebruik van plantgenetische rijkdommen.

2.  Deze vergelijkende tests en proeven worden gebruikt om de technische certificeringsmethoden te harmoniseren en om te onderzoeken of aan de voor het zaaizaad bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.  De Commissie treft volgens de procedure van artikel 21 de nodige maatregelen voor het verrichten van de vergelijkende tests en proeven. De Commissie stelt het in artikel 21 bedoelde comité in kennis van de technische maatregelen voor de uitvoering van de tests en proeven en van de resultaten ervan.

4.  De Gemeenschap kan een financiële bijdrage verlenen voor het uitvoeren van de in de leden 1 en 2 bedoelde tests en proeven. De financiële bijdrage wordt vastgesteld binnen de grenzen van de door de begrotingsautoriteit uitgetrokken jaarlijkse middelen.

5.  De tests en proeven waarvoor een financiële bijdrage van de Gemeenschap kan worden verleend en de uitvoeringsbepalingen inzake het verlenen van de financiële bijdrage worden vastgesteld volgens de in artikel 21 bedoelde procedure.

6.  De in de leden 1 en 2 bedoelde tests en proeven mogen uitsluitend worden uitgevoerd door autoriteiten van een staat of door rechtspersonen die handelen onder de verantwoordelijkheid van een staat.

▼M30

Artikel 21

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 66/399/EEG van de Raad ingestelde Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw, hierna „het comité”.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 3 ) van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

3.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

▼M2

Artikel 21 bis

▼M5

De in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke of technische kennis in de bijlagen aan te brengen wijzigingen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

▼B

Artikel 22

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bepalingen van de nationale wetgevingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van het leven en de gezondheid van personen, dieren of planten, of van de bescherming van de industriële of commerciële eigendom.

▼M28

Artikel 22 bis

1.  Volgens de procedure van artikel 21 kunnen specifieke voorwaarden worden vastgesteld om rekening te houden met ontwikkelingen op het gebied van:

a) de voorwaarden waaronder chemisch behandeld zaad in de handel mag worden gebracht;

b) de voorwaarden waaronder zaad in de handel mag worden gebracht in verband met de instandhouding in situ en het duurzaam gebruik van plantaardige genetische hulpbronnen, met inbegrip van zaadmengsels van soorten waaronder ook soorten die zijn opgenomen in artikel 1 van Richtlijn 70/457/EEG van de Raad en die worden geassocieerd met specifieke natuurlijke en semi-natuurlijke habitats en bedreigd worden door genetische erosie;

c) de voorwaarden waaronder voor de biologische teelt geschikt zaad in de handel mag worden gebracht.

2.  De in lid 1 bedoelde specifieke voorwaarden omvatten met name de volgende punten:

i) in het onder b) bedoelde geval is het zaad van deze soorten van een bekende herkomst die is erkend door de autoriteit die in elke lidstaat bevoegd is voor het in de handel brengen van het zaad in bepaalde gebieden;

ii) in het onder b) bedoelde geval passende kwantitatieve beperkingen.

▼B

Artikel 23

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om het bepaalde in artikel 14, lid 1, uiterlijk op 1 juli 1968 en de overige bepalingen van deze richtlijn en van de bijlagen daarvan uiterlijk op 1 juli 1969 ten uitvoer te leggen. Zij stellen daarvan de Commissie onmiddellijk in kennis.

▼M24

Duitsland wordt gemachtigd om ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek op een latere dan de hierboven bedoelde datum, doch uiterlijk op 31 december 1992 wat het derde streepje betreft en uiterlijk op 31 december 1994 wat de overige streepjes betreft, te voldoen aan:

 het bepaalde in artikel 3, lid 1, voor zover het gaat om:

 

 of wel zaaizaad dat vóór de Duitse eenwording is geoogst of daarna voor zover de teeltvelden voor zaaizaad na die datum werden ingezaaid;

 of wel ander zaaizaad indien het is gecertificeerd overeenkomstig artikel 2, lid 2;

 het bepaalde in artikel 8, lid 2, met betrekking tot de beperking tot „kleine hoeveelheden”, voor zaaizaad van „Pisum sativum L. (partim)” en „Vicia faba L. (partim)”;

 het bepaalde in artikel 16, binnen de grenzen van de traditionele handelsstromen en om te voldoen aan de produktiebehoeften van de ondernemingen in de voormalige Duitse Democratische Republiek.

Duitsland ziet erop toe dat zaaizaad wa arvoor van deze machtiging gebruik wordt gemaakt, met uitzondering van zaaizaad als bedoeld in het eerste streepje, tweede substreepje, slechts dan elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt binnengebracht indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden is voldaan.

▼M1

Artikel 23 bis

Volgens de procedure van artikel 21 kan een Lid-Staat op zijn verzoek geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld van de toepassing der bepalingen van deze richtlijn ten aanzien van bepaalde soorten waarvan het zaad normaliter niet op zijn grondgebied wordt vermeerderd en verhandeld.

▼B

Artikel 24

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

▼M8




BIJLAGE I

VOORWAARDEN WAARAAN HET GEWAS MOET VOLDOEN

1.

Op het perceel mag geen voorvrucht zijn verbouwd die zich niet verdraagt met de produktie van zaaizaad van de soort en het ras van het betrokken gewas. Het perceel moet ook voldoende vrij zijn van opslag van de voorvrucht.

2.

Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste kruisbestuiving kunnen leiden:



Gewas

Minimumafstand

1

2

Brassica spp. ►M22  Phacelia tanacetifolia ◄

—  voor de produktie van basiszaad

400 m

—  voor de produktie van gecertificeerd zaad

200 m

►M16  Andere soorten of rassen dan: ◄

 

Brassica spp. ►M22  Phacelia tanacetifolia. ◄ , Pisum ►M11  sativum ◄ , rassen van Poa pratensis als bedoeld in het tweede gedeelte van de derde zin van punt 4

—  voor de produktie van zaad voor de vermeerdering, percelen tot 2 ha

200 m

—  voor de produktie van zaad voor de vermeerdering, percelen groter dan 2 ha

100 m

—  voor de produktie van zaad bestemd voor de voortbrenging van groenvoedergewassen, percelen tot 2 ha

100 m

—  voor de produktie van zaad bestemd voor de voortbrenging van groenvoedergewassen, percelen groter dan 2 ha

50 m

Deze afstanden behoeven niet in acht te worden genomen wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste kruisbestuiving aanwezig is.

3.

Planten van andere soorten, waarvan de zaden in het laboratorium moeilijk te onderscheiden zijn van het gewas, mogen slechts in geringe mate aanwezig zijn.

In het bijzonder moeten gewassen van de Loeium-soorten (SIC! Lolium-soorten) en ►M25  × Festulolium ◄ aan de volgende voorwaarden voldoen:

het aantal planten van een andere Loeium-soorten (SIC! Lolium-soorten) ►M25  × Festulolium ◄ dan het gewas mag niet meer bedragen dan:

 1 per 50 m2 voor de produktie van basiszaad,

 1 per 10 m2 voor de produktie van gecertificeerd zaad.

▼M16

4.

Het gewas moet voldoende rasecht en raszuîver (SIC! raszuiver) zijn. In het bijzonder gewassen van andere soorten dan Pisum sativum, Vicia faba, Brassica napus var. napobrassica, Brassica oleracea convar. acephala of van Poa pratensis moeten aan de volgende eisen voldoen:

het aantal planten van deze soorten die duidelijk niet tot het betrokken ras behoren, mag niet meer bedragen dan:

 1 per 30 m2 voor de produktie van basiszaad,

 1 per 10 m2 voor de produktie van gecertificeerd zaad.

Voor Poa pratensis mag het aantal planten van soorten die kennelijk niet tot het betrokken ras behoren, niet meer bedragen dan:

 1 per 20 m2 voor de produktie van basiszaad,

 4 per 10 m2 voor de produktie van gecertificeerd zaad;

voor rassen die volgens erkende procedures officieel worden ingedeeld als „van één kloon afkomstige apomictische rassen”, kan een aantal planten die kennelijk niet tot het betrokken ras behoren en waarvan het aantal niet meer bedraagt dan 6 per 10 m2, als in overeenstemming worden beschouwd met voornoemde normen voor de produktie van gecertificeerd zaad. Wanneer een Lid-Staat daarom verzoekt, mag deze volgens de procedure van artikel 21 worden gemachtigd te beoordelen of aan de raszuiverheidsnormen voor gewassen van Poa pratensis die tot dergelijke rassen behoren, wordt voldaan, zonder zich louter op de uitkomsten van de in overeenstemming met punt 6 van bijlage I uitgevoerde veldkeuring te baseren, wanneer is aangetoond dat door het zaad op een adequate wijze te testen of door andere geëigende middelen overeenstemming met de in bijlage II opgenomen raszuiverheidsnormen wordt gewaarborgd.

Voor de soorten Pisum sativum, Vicia faba, Brassica napus var. napobrassica, Brassica oleracea convar. acephala geldt slechts de eerste zin.

▼M8

5.

De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarden van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.

6.

▼M29

Of aan de bovengenoemde normen of eisen is voldaan, wordt voor basiszaad vastgesteld door middel van officiële veldkeuringen en voor gecertificeerd zaad door middel van hetzij officiële veldkeuringen hetzij onder officieel toezicht uitgevoerde keuringen.

▼M8

Bij deze veldkeuringen moeten de volgende punten in acbt worden genomen:

A. De stand en het ontwikkelingsstadium van het gewas moeten een afdoend onderzoek mogelijk maken.

B. Er moet ten minste één veldkeuring plaatsvinden.

C. De grootte, het aantal en de verdeling van de perceelstukken, waarvoor moet worden nagegaan of aan de bepalingen van deze bijlage wordt voldaan, moeten volgens daarvoor passende methoden worden vastgesteld.

▼M35




BIJLAGE II

VOORWAARDEN WAARAAN HET ZAAIZAAD MOET VOLDOEN

I.   GECERTIFICEERD ZAAD

1.

Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn.

Het zaaizaad van de onderstaande soorten moet met name aan de volgende normen of andere voorwaarden voldoen. Het moet de volgende minimale raszuiverheid hebben:

  Poa pratensis, rassen als bedoeld in het tweede gedeelte van de derde zin van punt 4 van bijlage I, Brassica napus var. napobrassica en Brassica oleracea convar. acephala: 98 %

  Pisum sativum, Vicia faba:

 

 gecertificeerd zaaizaad, eerste vermeerdering: 99 %,

 gecertificeerd zaaizaad, tweede vermeerdering: 98 %.

Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.

2.

Het zaaizaad moet ten aanzien van kiemkracht, mechanische zuiverheid en gehalte aan zaden van andere plantensoorten, inclusief de aanwezigheid van bittere zaden in zoete rassen van Lupinus spp., aan de volgende normen of andere voorwaarden voldoen:

A. Tabel:



Soort

Kiemkracht

Mechanische zuiverheid

Maximumgehalte aan zaden van andere plantensoorten in een monster, waarvan het gewicht is aangegeven in bijlage III, kolom 4

(totaal per kolom)

Voorwaarden inzake het gehalte aan zaden van Lupinus spp. met een andere kleur en van bittere lupinezaden

Minimumkiemkracht

(% zuiver zaad)

Maximumgehalte aan hardschalige zaden

(% zuiver zaad)

Minimale mechanische zuiverheid

(gewichts-%)

Maximumgehalte aan zaden van andere plantensoorten

(gewichts-%)

Avena fatua, Avena sterilis

Cuscuta spp.

Andere Rumex spp. dan Rumex acetosella en Rumex maritimus

Totaal

Een enkele soort

Elytrigia repens

Aloepecurus myosuroides

Melilotus spp.

Raphanus raphanistrum

Sinapis arvensis

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

Poaceae (Gramineae)

Agrostis canina

75 (a)

 

90

2,0

1,0

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Agrostis capillaris

75 (a)

 

90

2,0

1,0

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Agrostis gigantea

80 (a)

 

90

2,0

1,0

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Agrostis stolonifera

75 (a)

 

90

2,0

1,0

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Alopecurus pratensis

70 (a)

 

75

2,5

1,0 (f)

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Arrhenatherum elatius

75 (a)

 

90

3,0

1,0 (f)

0,5

0,3

 
 
 

0 (g)

0 (j) (k)

5 (n)

 

Bromus catharticus

75 (a)

 

97

1,5

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0 (g)

0 (j) (k)

10 (n)

 

Bromus sitchensis

75 (a)

 

97

1,5

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0 (g)

0 (j) (k)

10 (n)

 

Cynodon dactylon

70 (a)

 

90

2,0

1,0

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

2

 

Dactylis glomerata

80 (a)

 

90

1,5

1,0

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca arundinacea

80 (a)

 

95

1,5

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca filiformis

75 (a)

 

85

2,0

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca ovina

75 (a)

 

85

2,0

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca pratensis

80 (a)

 

95

1,5

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca rubra

75 (a)

 

90

1,5

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca trachyphylla

75 (a)

 

85

2,0

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

×Festulolium

75 (a)

 

96

1,5

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Lolium multiflorum

75 (a)

 

96

1,5

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Lolium perenne

80 (a)

 

96

1,5

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Lolium × boucheanum

75 (a)

 

96

1,5

1,0

0,5

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Phalaris aquatica

75 (a)

 

96

1,5

1,0

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5

 

Phleum nodosum

80 (a)

 

96

1,5

1,0

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (k)

5

 

Phleum pratense

80 (a)

 

96

1,5

1,0

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (k)

5

 

Poa annua

75 (a)

 

85

2,0 (c)

1,0 (c)

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Poa nemoralis

75 (a)

 

85

2,0 (c)

1,0 (c)

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Poa palustris

75 (a)

 

85

2,0 (c)

1,0 (c)

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Poa pratensis

75 (a)

 

85

2,0 (c)

1,0 (c)

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Poa trivialis

75 (a)

 

85

2,0 (c)

1,0 (c)

0,3

0,3

 
 
 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Trisetum flavescens

70 (a)

 

75

3,0

1,0 (f)

0,3

0,3

 
 
 

0 (h)

0 (j) (k)

2 (n)

 

Fabaceae (Leguminosae)

Galega orientalis

60

40

97

2,0

1,5

 
 

0,3

 
 

0

0 (l) (m)

10 (n)

 

Hedysarum coronarium

75 (a) (b)

30

95

2,5

1,0

 
 

0,3

 
 

0

0 (k)

5

 

Lotus corniculatus

75 (a) (b)

40

95

1,8 (d)

1,0 (d)

 
 

0,3

 
 

0

0 (l) (m)

10

 

Lupinus albus

80 (a) (b)

20

98

0,5 (e)

0,3 (e)

 
 

0,3

 
 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

(o) (p)

Lupinus angustifolius

75 (a) (b)

20

98

0,5 (e)

0,3 (e)

 
 

0,3

 
 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

(o) (p)

Lupinus luteus

80 (a) (b)

20

98

0,5 (e)

0,3 (e)

 
 

0,3

 
 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

(o) (p)

Medicago lupulina

80 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 
 

0,3

 
 

0

0 (l) (m)

10

 

Medicago sativa

80 (a) (b)

40

97

1,5

1,0

 
 

0,3

 
 

0

0 (l) (m)

10

 

Medicago × varia

80 (a) (b)

40

97

1,5

1,0

 
 

0,3

 
 

0

0 (l) (m)

10

 

Onobrychis viciifolia

75 (a) (b)

20

95

2,5

1,0

 
 

0,3

 
 

0

0 (j)

5

 

Pisum sativum

80 (a)

 

98

0,5

0,3

 
 

0,3

 
 

0

0 (j)

5 (n)

 

Trifolium alexandrinum

80 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 
 

0,3

 
 

0

0 (l) (m)

10

 

Trifolium hybridum

80 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 
 

0,3

 
 

0

0 (l) (m)

10

 

Trifolium incarnatum

75 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 
 

0,3

 
 

0

0 (l) (m)

10

 

Trifolium pratense

80 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 
 

0,3

 
 

0

0 (l) (m)

10

 

Trifolium repens

80 (a) (b)

40

97

1,5

1,0

 
 

0,3

 
 

0

0 (l) (m)

10

 

Trifolium resupinatum

80 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 
 

0,3

 
 

0

0 (l) (m)

10

 

Trigonella foenum-graecum

80 (a)

 

95

1,0

0,5

 
 

0,3

 
 

0

0 (j)

5

 

Vicia faba

80 (a) (b)

5

98

0,5

0,3

 
 

0,3

 
 

0

0 (j)

5 (n)

 

Vicia pannonica

85 (a) (b)

20

98

1,0 (e)

0,5 (e)

 
 

0,3

 
 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

 

Vicia sativa

85 (a) (b)

20

98

1,0 (e)

0,5 (e)

 
 

0,3

 
 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

 

Vicia villosa

85 (a) (b)

20

98

1,0 (e)

0,5 (e)

 
 

0,3

 
 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

 

Andere soorten

Brassica napus var. napobrassica

80 (a)

 

98

1,0

0,5

 
 
 

0,3

0,3

0

0 (j) (k)

5

 

Brassica oleracea convar. acephala (acephala var. medullosa + var. viridis)

75 (a)

 

98

1,0

0,5

 
 
 

0,3

0,3

0

0 (j) (k)

10

 

Phacelia tanacetifolia

80 (a)

 

96

1,0

0,5

 
 
 
 
 

0

0 (j) (k)

 
 

Raphanus sativus var. oleiformis

80 (a)

 

97

1,0

0,5

 
 
 

0,3

0,3

0

0 (j)

5

 

B. Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel I, punt 2, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:

a) Alle na voorbehandeling niet gekiemde verse en gezonde zaden worden beschouwd als gekiemde zaden.

b) Hardschalige zaden worden tot aan het aangegeven maximumpercentage beschouwd als kiemkrachtige zaden.

c) Een maximaal totaal gewichtspercentage van 0,8 % aan zaden van andere Poa-soorten geldt niet als onzuiverheid.

d) Een maximaal gewichtspercentage van 1 % aan zaden van Trifolium pratense geldt niet als onzuiverheid.

e) Een maximaal gewichtspercentage van 0,5 % aan zaden van Lupinus albus, Lupinus angustifolius, Lupinus luteus, Pisum sativum, Vicia faba, Vicia pannonica, Vicia sativa en Vicia villosa in andere relevante soorten geldt niet als onzuiverheid.

f) Het voorgeschreven maximaal gewichtspercentage aan zaden van een enkele soort geldt niet voor zaden van Poa spp.

g) De aanwezigheid van maximaal twee zaden van Avena fatua en Avena sterilis in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid, wanneer een tweede monster van hetzelfde gewicht vrij is van zaden van deze soorten.

h) De aanwezigheid van één zaadkorrel van Avena fatua en Avena sterilis in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid, wanneer een tweede monster van tweemaal het voorgeschreven gewicht vrij is van zaden van deze soorten.

i) Het aantal zaden van Avena fatua en Avena sterilis wordt slechts bepaald indien er twijfel bestaat of aan de in kolom 12 vastgestelde voorwaarden is voldaan.

j) Het aantal zaden van Cuscuta spp. wordt slechts bepaald wanneer er twijfel over bestaat of aan de in kolom 13 vastgestelde voorwaarden is voldaan.

k) De aanwezigheid van één zaadkorrel van Cuscuta spp. in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid wanneer een tweede monster van hetzelfde gewicht vrij is van zaden van Cuscuta spp.

l) Voor de bepaling van het aantal zaden van Cuscuta spp. moet het gewicht van het monster tweemaal zo groot zijn als het in kolom 4 van bijlage III voor de relevante soort aangegeven gewicht.

m) De aanwezigheid van één zaadkorrel van Cuscuta spp. in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid, indien een tweede monster van tweemaal het voorgeschreven gewicht vrij is van zaden van Cuscuta spp.

n) Het aantal zaden van andere Rumex spp. dan Rumex acetosella en Rumex maritimus wordt slechts bepaald indien er twijfel over bestaat of aan de in kolom 14 vastgestelde voorwaarden is voldaan.

o) Het percentage van het aantal zaden Lupinus spp. van een andere kleur mag niet meer bedragen dan:

in bittere lupinen

2 %

in andere Lupinus spp. dan bittere lupinen

1 %

p) Het percentage van het aantal bittere zaden in rassen van Lupinus spp. mag niet meer bedragen dan 2,5 %.

3.

De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.

II.   BASISZAAD

Voor basiszaad gelden de voorwaarden van deel I van deze bijlage, tenzij hieronder anders is bepaald:

1. Zaad van Pisum sativum, Brassica napus var. napobrassica, Brassica oleracea convar. acephala, Vicia faba en van rassen van Poa pratensis als bedoeld in het tweede gedeelte van de derde zin van punt 4 van bijlage I moet aan de volgende normen of eisen voldoen: de minimale raszuiverheid moet 99,7 % bedragen.

Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.

2. Het zaad moet aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:

A. Tabel:



Soort

Maximumgehalte aan zaden van andere plantensoorten

Andere normen of voorwaarden

Totaal

(gewichts-%)

Aantallen in een monster waarvan het gewicht is aangegeven in bijlage III, kolom 4

(totaal per kolom)

Een enkele soort

Andere Rumex spp. dan Rumex acetosella en Rumex maritimus

Elytrigia repens

Alopecurus myosuroides

Melilotus spp.

1

2

3

4

5

6

7

8

Poaceae (Gramineae)

Agrostis canina

0,3

20

1

1

1

 

(j)

Agrostis capillaris

0,3

20

1

1

1

 

(j)

Agrostis gigantea

0,3

20

1

1

1

 

(j)

Agrostis stolonifera

0,3

20

1

1

1

 

(j)

Alopecurus pratensis

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Arrhenatherum elatius

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(i) (j)

Bromus catharticus

0,4

20

5

5

5

 

(j)

Bromus sitchensis

0,4

20

5

5

5

 

(j)

Cynodon dactylon

0,3

20 (a)

1

1

1

 

(j)

Dactylis glomerata

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca arundinacea

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca filiformis

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca ovina

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca pratensis

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca rubra

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca trachyphylla

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

×Festulolium

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Lolium multiflorum

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Lolium perenne

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Lolium × boucheanum

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Phalaris aquatica

0,3

20

2

5

5

 

(j)

Phleum nodosum

0,3

20

2

1

1

 

(j)

Phleum pratense

0,3

20

2

1

1

 

(j)

Poa annua

0,3

20 (b)

1

1

1

 

(f) (j)

Poa nemoralis

0,3

20 (b)

1

1

1

 

(f) (j)

Poa palustris

0,3

20 (b)

1

1

1

 

(f) (j)

Poa pratensis

0,3

20 (b)

1

1

1

 

(f) (j)

Poa trivialis

0,3

20 (b)

1

1

1

 

(f) (j)

Trisetum flavescens

0,3

20 (c)

1

1

1

 

(i) (j)

Fabaceae (Leguminosae)

Galega orientalis

0,3

20

2

 
 

0 (e)

(j)

Hedysarum coronarium

0,3

20

2

 
 

0 (e)

(j)

Lotus corniculatus

0,3

20

3

 
 

0 (e)

(g) (j)

Lupinus albus

0,3

20

2

 
 

0 (d)

(h) (k)

Lupinus angustifolius

0,3

20

2

 
 

0 (d)

(h) (k)

Lupinus luteus

0,3

20

2

 
 

0 (d)

(h) (k)

Medicago lupulina

0,3

20

5

 
 

0 (e)

(j)

Medicago sativa

0,3

20

3

 
 

0 (e)

(j)

Medicago × varia

0,3

20

3

 
 

0 (e)

(j)

Onobrychis viciifolia

0,3

20

2

 
 

0 (d)

 

Pisum sativum

0,3

20

2

 
 

0 (d)

 

Trifolium alexandrinum

0,3

20

3

 
 

0 (e)

(j)

Trifolium hybridum

0,3

20

3

 
 

0 (e)

(j)

Trifolium incarnatum

0,3

20

3

 
 

0 (e)

(j)

Trifolium pratense

0,3

20

5

 
 

0 (e)

(j)

Trifolium repens

0,3

20

5

 
 

0 (e)

(j)

Trifolium resupinatum

0,3

20

3

 
 

0 (e)

(j)

Trigonella foenum-graecum

0,3

20

2

 
 

0 (d)

 

Vicia faba

0,3

20

2

 
 

0 (d)

 

Vicia pannonica

0,3

20

2

 
 

0 (d)

(h)

Vicia sativa

0,3

20

2

 
 

0 (d)

(h)

Vicia villosa

0,3

20

2

 
 

0 (d)

(h)

Andere soorten

Brassica napus var. napobrassica

0,3

20

2

 
 
 

(j)

Brassica oleracea convar. acephala (acephala var. medullosa + var. viridis)

0,3

20

3

 
 
 

(j)

Phacelia tanacetifolia

0,3

20

 
 
 
 
 

Raphanus sativus var. oleiformis

0,3

20

2

 
 
 
 

B. Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel II, punt 2, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:

a) De aanwezigheid van in totaal 80 zaden van Poa spp. geldt niet als onzuiverheid.

b) De in kolom 3 vastgestelde voorwaarde is niet van toepassing op zaaizaad van Poa spp. Het totale maximale aantal zaden van andere Poa spp. dan de soort die onderzocht wordt, mag niet meer dan 1 bedragen in een monster van 500 zaden.

c) De aanwezigheid van in totaal 20 zaden van Poa spp. geldt niet als onzuiverheid.

d) Het aantal zaden van Melilotus spp. wordt slechts bepaald wanneer er twijfel over bestaat of aan de in kolom 7 vastgestelde voorwaarden is voldaan.

e) De aanwezigheid van één zaadkorrel van Melilotus spp. in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid, indien een tweede monster van tweemaal het voorgeschreven gewicht vrij is van zaden van Melilotus spp.

f) Voorwaarde c) in punt 2 van deel I van deze bijlage is niet van toepassing.

g) Voorwaarde d) in punt 2 van deel I van deze bijlage is niet van toepassing.

h) Voorwaarde e) in punt 2 van deel I van deze bijlage is niet van toepassing.

i) Voorwaarde f) in punt 2 van deel I van deze bijlage is niet van toepassing.

j) De voorwaarden k) en m) in punt 2 van deel I van deze bijlage zijn niet van toepassing.

k) Het percentage van het aantal bittere zaden in rassen van Lupinus spp. mag niet meer bedragen dan 1 %.

III.   HANDELSZAAD

Voor handelszaad gelden de voorwaarden van deel I, punten 2 en 3, van deze bijlage, tenzij hieronder anders is bepaald:

1. De gewichtspercentages van de kolommen 5 en 6 van de in deel I, punt 2, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel worden met 1 % verhoogd.

2. Voor Poa annua geldt een maximaal totaal gewichtspercentage van 10 % aan zaden van andere Poa-soorten niet als onzuiverheid.

3. Voor andere Poa spp. dan Poa annua geldt een maximaal totaal gewichtspercentage 3 % aan zaden van andere Poa-soorten niet als onzuiverheid.

4. Voor Hedysarum coronarium geldt een maximaal totaal gewichtspercentage van 1 % aan zaden van Melilotus spp. niet als onzuiverheid.

5. Voorwaarde d) in punt 2 van deel I van deze bijlage is niet van toepassing op Lotus corniculatus.

6. Voor Lupinus spp.:

a) bedraagt de minimale mechanische zuiverheid 97 gewichtspercent;

b) mag het percentage van het aantal zaden Lupinus spp. van een andere kleur niet meer bedragen dan:

in bittere lupinen

4 %

in andere Lupinus spp. dan bittere lupinen

2 %

7. Voor Vicia spp. geldt een maximaal totaal gewichtspercentage van 6 % aan zaden van Vicia pannonica, Vicia villosa of aanverwante cultuursoorten in andere relevante soorten niet als onzuiverheid.

8. Voor Vicia pannonica, Vicia sativa en Vicia villosa bedraagt de minimale mechanische zuiverheid 97 gewichtspercent.




BIJLAGE III



GEWICHT VAN EEN PARTIJ ZAAIZAAD EN VAN EEN MONSTER

Soort

Maximumgewicht van een partij

(ton)

Minimumgewicht van een monster dat van een partij wordt genomen

(gram)

Gewicht van het monster voor de bepaling van de aantallen, als bedoeld in bijlage II, deel I, punt 2, onder A, kolommen 12-14 en in bijlage II, deel II, punt 2, onder A, kolommen 3-7

(gram)

1

2

3

4

Poaceae (Gramineae)

Agrostis canina

10

50

5

Agrostis capillaris

10

50

5

Agrostis gigantea

10

50

5

Agrostis stolonifera

10

50

5

Alopecurus pratensis

10

100

30

Arrhenatherum elatius

10

200

80

Bromus catharticus

10

200

200

Bromus sitchensis

10

200

200

Cynodon dactylon

10

50

5

Dactylis glomerata

10

100

30

Festuca arundinacea

10

100

50

Festuca filiformis

10

100

30

Festuca ovina

10

100

30

Festuca pratensis

10

100

50

Festuca rubra

10

100

30

Festuca trachyphylla

10

100

30

×Festulolium

10

200

60

Lolium multiflorum

10

200

60

Lolium perenne

10

200

60

Lolium × boucheanum

10

200

60

Phalaris aquatica

10

100

50

Phleum nodosum

10

50

10

Phleum pratense

10

50

10

Poa annua

10

50

10

Poa nemoralis

10

50

5

Poa palustris

10

50

5

Poa pratensis

10

50

5

Poa trivialis

10

50

5

Trisetum flavescens

10

50

5

Fabaceae (Leguminosae)

Galega orientalis

10

250

200

Hedysarum coronarium

—  vruchten

10

1 000

300

—  zaaizaad

10

400

120

Lotus corniculatus

10

200

30

Lupinus albus

30

1 000

1 000

Lupinus angustifolius

30

1 000

1 000

Lupinus luteus

30

1 000

1 000

Medicago lupulina

10

300

50

Medicago sativa

10

300

50

Medicago × varia

10

300

50

Onobrychis viciifolia:

—  vruchten

10

600

600

—  zaaizaad

10

400

400

Pisum sativum

30

1 000

1 000

Trifolium alexandrinum

10

400

60

Trifolium hybridum

10

200

20

Trifolium incarnatum

10

500

80

Trifolium pratense

10

300

50

Trifolium repens

10

200

20

Trifolium resupinatum

10

200

20

Trigonella foenum-graecum

10

500

450

Vicia faba

30

1 000

1 000

Vicia pannonica

30

1 000

1 000

Vicia sativa

30

1 000

1 000

Vicia villosa

30

1 000

1 000

Andere soorten

Brassica napus var. napobrassica

10

200

100

Brassica oleracea convar. acephala

10

200

100

Phacelia tanacetifolia

10

300

40

Raphanus sativus var. oleiformis

10

300

300

Het maximumgewicht van de partij mag niet met meer dan 5 % worden overschreden

▼M6




BIJLAGE IV

AANDUIDINGEN

A.   Officieel etiket

I.   Te vermelden gegevens

a) voor basiszaad en gecertificeerd zaad:

1.  ►M27  EG ◄ -systeem”

2. Keuringsdienst en Lid-Staat of desbetreffend kenteken

3. Partijnummer

▼M9

3 bis. maand en jaar van de sluiting, op de volgende wijze aangegeven: „gesloten in …” (maand en jaar)

of

maand en jaar van de laatste officiële monsterneming ten behoeve van het besluit van certificering, op de volgende wijze aangegeven: „monster genomen in …” (maand en jaar).

▼M6

4. Soort ►M22  ten minste aangegeven met de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de naam van de auteurs, in Latijns schrift ◄

In het geval van x Festulolium worden de namen van de soorten van het geslacht Festuca en Lolium vermeld.

5. Ras ►M22  ten minste vermeld in Latijns schrift ◄

6. Categorie

7. Producerend land

8. Opgegeven netto- of brutogewicht of opgegeven aantal zuivere zaden

9. Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel, alsmede de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht der zuivere zaden en her totaalgewicht

10. Voor gecertificeerd zaad van de tweede en volgende vermeerderingen vanaf het basiszaad, de vermelding: het aantal generaties vanaf het basiszaad

11. Voor zaad van grasrassen waarvoor geen onderzoek van de cultuur en gebruikswaarde heeft plaatsgevonden, overeenkomstig artikel 4, lid 2, sub a), van Richtlijn nr. 70/457/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen ( 4 ): „niet bestemd voor de teelt van voedergewassen”

▼M7

12. Waar ten minste voor de kiemkracht nacontrole werd verricht, mogen de woorden „Nacontrole verricht … (maand en jaar)” en de voor deze nacontrole verantwoordelijke dienst worden vermeld. Deze gegevens mogen voorkomen op een officieel merkteken dat wordt geplakt op het officiële etiket.

Volgens de procedure van artikel 21 kunnen Lid-Staten worden vrijgesteld van de verplichting tot aanduiding van de botanische benaming voor afzonderlijke soorten en, in voorkomend geval, voor beperkte tijdvakken, indien is vastgesteld dat de nadelen van het voldoen aan deze verplichting groter zijn dan de voordelen die van het in de handel brengen van het zaad worden verwacht.

b) Voor handelszaad:

1.  ►M27  EG ◄ -systeem”

2. „Handelszaad (niet naar het ras goedgekeurd)”

3. Keuringsdienst en Lid-Staat of desbetreffend kenteken

4. Partijnummer

▼M9

4 bis. maand en jaar van de sluiting, op de volgende wijze aangegeven: „gesloten in …” (maand en jaar)

of

maand en jaar van de laatste officiële monsterneming ten behoeve van het besluit tot goedkeuring als handelszaad, op de volgende wijze aangegeven: „monster genomen in …” (maand en jaar).

▼M6

5. Soort ( 5 ) ►M22  ten minste aangegeven met de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm, zonder de naam van de auteurs, in Latijns schrift ◄

6. Teeltgebied

7. Opgegeven netto- of brutogewicht of opgegeven aantal zuivere zaden

8. Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel, alsmede de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht der zuivere zaden en het totaalgewicht.

▼M7

9. Waar ten minste voor de kiemkracht nacontrole werd verricht, mogen de woorden „Nacontrole verricht … (maand en jaar)” en de voor deze nacontrole verantwoordelijke dienst worden vermeld. Deze gegevens mogen voorkomen op een officieel merkteken dat wordt geplakt op het officiële etiket.

Volgens de procedure van artikel 21 kunnen Lid-Staten worden vrijgesteld van de verplichting tot aanduiding van de botanische benaming voor afzonderlijke soorten en, in voorkomend geval, voor beperkte tijdvakken, indien is vastgesteld dat de nadelen van het voldoen aan deze verplichting groter zijn dan de voordelen die van het in de handel brengen van het zaad worden verwacht.

c) Voor zaadmengsels:

1. „Zaadmengsels voor … (gebruiksdoeleinden)”

2. Instantie die de verpakking heeft gesloten en Lid-Staat of desbetreffend kenteken.

3. Partijnummer

▼M9

3 bis. maand en jaar van de sluiting, op de volgende wijze aangegeven: „gesloten in … (maand en jaar)”

▼M6

4. Gewichtsverhouding van de verschillende opgegeven bestanddelen naar soort en, in voorkomend geval, naar ras waarbij soort en ras ►M22  ten minste dienen te worden vermeld in Latijns schrift ◄ ; vermelding van de benaming van het mengsel volstaat indien de koper schriftelijk in kennis wordt gesteld van de gewichtsverhouding en indien deze officieel is gedeponeerd.

In het geval van x Festulolium worden de namen van de soorten van het geslacht Festuca en Lolium vermeld.

5. Opgegeven netto- of brutogewicht, of opgegeven aantal zuivere zaden

6. Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel, alsmede de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht der zuivere zaden en het totaalgewicht.

▼M7

7. Waar ten minste voor de kiemkracht van alle bestanddelen van het mengsel nacontrole werd verricht, mogen de woorden „Nacontrole verricht … (maand en jaar)” en de voor deze nacontrole verantwoordelijke dienst worden vermeld. Deze gegevens mogen voorkomen op een officieel merkteken dat wordt geplakt op het officiële etiket.

▼M6

II.   Minimumafmetingen

110 mm × 67 mm.

B.   Etiket van de leverancier of tekst op de verpakking (kleine verpakking ►M27  EG ◄ )

Te vermelden gegevens

a) Voor gecertificeerd zaad:

1. „Kleine verpakking ►M27  EG ◄ B”

2. Naam en adres of kenmerk van de voor de aanduiding verantwoordelijke leverancier

3. Officieel volgnummer

4. Dienst die het volgnummer heeft toegekend en Lid-Staat of desbetreffend kenteken

5. Partijnummer indien de gecertificeerde partij niet door het officiële volgnummer kan worden geidentificeerd

6. Soort ►M22  ten minste vermeld in Latijns schrift ◄

7. Ras ►M22  ten minste vermeld in Latijns schrift ◄

▼M28

8. „Categorie”

▼M6

9. Bruto- of nettogewicht of aantal zuivere zaden

10. Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel alsmede de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht der zuivere zaden en het totaalgewicht.

11. Voor zaad van grasrassen waarvoor geen onderzoek van de cultuur- en gebruikswaarde heeft plaatsgevonden, overeenkomstig artikel 4, lid 2 sub a), van Richtlijn nr. 70/457/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen: „niet bestemd voor de teelt van voedergewassen”

b) Voor handelszaad:

1. „Kleine verpakking ►M27  EG ◄ B”

2. Naam en adres of kenmerk van de voor de aanduiding verantwoordelijke leverancier

3. Officieel volgnummer

4. Dienst die het volgnummer heeft toegekend en Lid-Staat of desbetreffend kenteken

5. Partijnummer indien de gecontroleerde partij niet door het officiële volgnummer kan worden geidentificeerd

6. Soort ( 6 ) ►M22  ten minste vermeld in Latijns schrift ◄

7. „Handelszaad”

8. Bruto- of nettogewicht of aantal zuivere zaden

9. Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel, alsmede de verhouding, bij benadering tussen het gewicht der zuivere zaden en het totaalgewicht.

c) Voor zaadmengsels:

1. „Kleine verpakking ►M27  EG ◄ A” of „Kleine verpakking ►M27  EG ◄ B”

2. Naam en adres of kenmerk van de voor de aanduiding verantwoordelijke leverancier

3. Kleine verpakking ►M27  EG ◄ B: officieel volgnummer

4. Kleine verpakking ►M27  EG ◄ B: dienst die het volgnummer heeft toegekend en Lid-Staat of desbetreffend kenteken

5. Kleine verpakking ►M27  EG ◄ B: partijnummer indien de gebruikte partijen niet door het officiële volgnummer kunnen worden geïdentificeerd

6. Kleine verpakking ►M27  EG ◄ A: partijnummer waardoor de gebruikte partijen kunnen worden geïdentificeerd

7. Kleine verpakking ►M27  EG ◄ A: naam of kenteken van de Lid-Staat

8. „Zaadmengsels voor … (gebruiksdoeleinden)”

9. Bruto- of nettogewicht of aantal zuivere zaden

10. Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel, alsmede de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht der zuivere zaden en het totaalgewicht.

11. Gewichtsverhouding van de verschillende opgegeven bestanddelen naar soort en, in voorkomend geval, naar ras waarbij soort en ras ►M22  ten minste dienen te worden vermeld in Latijns schrift ◄ ; een gedeelte van deze vermeldingen, mits de Lid-Staten deze verplicht hebben gesteld voor de op hun grondgebied vervaardigde kleine verpakkingen, en de vermelding van de benaming van het mengsel zijn voldoende indien de gewichtsverhouding aan de koper op diens verzoek kan worden medegedeeld en deze officieel is gedeponeerd.

▼M22




BIJLAGE V

Etiket en document voor niet definitief goedgekeurd zaad dat is geoogst in een andere Lid-Staat

A.   Op het etiket te vermelden gegevens

 Voor de veldkeuring verantwoordelijke instantie en Lid-Staat of hun kenteken.

 Soort, ten minste aangegeven met de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm, zonder de naam van de auteurs, in Latijns schrift.

 Ras, ten minste vermeld in Latijns schrift.

 Categorie.

 Referentienummer van het veld of van de partij.

 Opgegeven netto- of brutogewicht.

 De vermelding „Niet definitief goedgekeurd zaad”.

Volgens de procedure van artikel 21 kunnen Lid-Staten worden vrijgesteld van de verplichting tot aanduiding van de botanische benaming voor afzonderlijke soorten en, in voorkomend geval, voor beperkte tijdvakken, indien is vastgesteld dat de nadelen van het voldoen aan deze verplichting groter zijn dan de voordelen die van het in de handel brengen van het zaad worden verwacht.

B.   Kleur van het etiket

Grijs.

C.   Op het document te vermelden gegevens

 Instantie die het document afgeeft.

 Soort, ten minste aangegeven met de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de naam van de auteurs, in Latijns schrift.

 Ras, ten minste vermeld in Latijns schrift.

 Categorie.

 Referentienummer van het gebruikte zaad en naam van het land of de landen dat/die dit zaad heeft/hebben goedgekeurd.

 Referentienummer van het veld of van de partij.

 Oppervlakte die is beteeld voor de produktie van de bij het document behorende partij.

 Geoogste hoeveelheid zaad en aantal verpakkingen.

 Voor gecertificeerd zaad, het aantal generaties na het basiszaad.

 Verklaring dat bij de teelt waarvan het zaad afkomstig is aan de vastgestelde voorwaarden is voldaan.

 In voorkomend geval, de uitkomsten van een voorlopige analyse van het zaad.



( 1 ) PB no. 109 van 9. 7. 1964, blz. 1751/64.

( 2 ) PB L 252 van 28.9.1994, blz. 15. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2000/441/EG van de Commissie (PB L 176 van 15.7.2000, blz. 50).

( 3 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

( 4 ) PB nr. L 225 van 12. 10. 1970, blz. 1.

( 5 ) Advies uitgebracht op 26.7.1975 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

( 6 ) Advies uitgebracht op 26.7.1975 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

Top