EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R0957

Verordening (EU) 2023/957 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/757 om maritieme vervoersactiviteiten in het EU-emissiehandelssysteem op te nemen en te voorzien in de monitoring, rapportage en verificatie van emissies van aanvullende broeikasgassen en emissies van aanvullende scheepstypes (Voor de EER relevante tekst)

PE/10/2023/REV/1

PB L 130 van 16.5.2023, p. 105–114 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/957/oj

16.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 130/105


VERORDENING (EU) 2023/957 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 10 mei 2023

tot wijziging van Verordening (EU) 2015/757 om maritieme vervoersactiviteiten in het EU-emissiehandelssysteem op te nemen en te voorzien in de monitoring, rapportage en verificatie van emissies van aanvullende broeikasgassen en emissies van aanvullende scheepstypes

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst van Parijs (4), die op 12 december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend (de “Overeenkomst van Parijs”), is op 4 november 2016 in werking getreden. De partijen bij de Overeenkomst van Parijs zijn overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het niveau van het pre-industriële tijdperk te houden, en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau. Die toezegging is versterkt door de goedkeuring, op grond van het UNFCCC, van het klimaatpact van Glasgow op 13 november 2021, waarin de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC, die als vergadering van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs fungeert, erkent dat de gevolgen van de klimaatverandering veel geringer zullen zijn bij een temperatuurstijging van 1,5 °C in plaats van 2 °C, en besluit de inspanningen voort te zetten om de temperatuurstijging tot 1,5 °C te beperken.

(2)

De noodzaak om het in de Overeenkomst van Parijs vastgelegde streefdoel van 1,5 °C te handhaven, is nog dringender geworden sinds de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering in haar zesde evaluatieverslag tot de conclusie is gekomen dat de opwarming van de aarde alleen tot 1,5 °C kan worden beperkt als er binnen dit decennium onmiddellijk wordt gezorgd voor een sterke en blijvende afname van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen.

(3)

Het aanpakken van klimaat- en milieugerelateerde uitdagingen en het verwezenlijken van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs staan centraal in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (de “Europese Green Deal”).

(4)

De Europese Green Deal omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit in de Unie in 2050, en zet een nieuwe groeistrategie uiteen die beoogt de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie waarin economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Europese Green Deal moet ook het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. De gevolgen van deze transitie voor werknemers in diverse sectoren lopen uiteen. Tegelijkertijd is er bij die transitie ook sprake van aspecten die verband houden met gendergelijkheid en van een bijzonder effect op bepaalde achtergestelde en kwetsbare groepen, zoals ouderen, personen met een handicap, personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren en personen en huishoudens met een laag inkomen of een lager middeninkomen. De transitie brengt ook grotere uitdagingen met zich mee voor bepaalde regio’s, met name regio’s met een structurele achterstand en perifere regio’s, en voor eilanden. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is en niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

(5)

De noodzaak en de waarde van de verwezenlijking van de Europese Green Deal zijn alleen maar toegenomen in het licht van de zeer ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de gezondheid, de levens- en arbeidsomstandigheden en het welzijn van de burgers van de Unie. Die gevolgen hebben aangetoond dat onze samenleving en onze economie weerbaarder moeten worden tegen externe schokken en vroegtijdig moeten optreden om de effecten van externe schokken te voorkomen of te beperken, op een rechtvaardige manier waarbij niemand wordt achtergelaten, ook niet de burgers die door energiearmoede worden bedreigd. De Europese burgers zijn nog steeds duidelijk van mening dat dit met name van toepassing is op de klimaatverandering.

(6)

De Unie heeft zich er in de bijgewerkte nationaal bepaalde bijdrage die zij op 17 december 2020 bij het secretariaat van het UNFCCC heeft ingediend toe verbonden de nettobroeikasgasemissies van de hele economie van de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren in vergelijking met 1990.

(7)

Met de vaststelling van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (5) heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de hele economie te bereiken en daarna negatieve emissies te verwezenlijken in wetgeving vastgelegd. Die verordening voorziet ook in een bindende doelstelling van de Unie om tegen 2030 de binnenlandse nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990, en bepaalt voorts dat de Commissie ernaar moet streven alle toekomstige ontwerpmaatregelen of wetgevingsvoorstellen, waaronder begrotingsvoorstellen, in overeenstemming te brengen met de doelstellingen van die verordening en dat zij, indien dat niet gebeurt, in het kader van de met dergelijke voorstellen samengaande effectbeoordeling de redenen daarvoor moet aangeven.

(8)

Alle sectoren van de economie moeten een bijdrage leveren om de bij Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde emissiereducties te verwezenlijken. Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) wordt daarom gewijzigd om maritieme vervoersactiviteiten in het EU-emissiehandelssysteem (EU-ETS) op te nemen om ervoor te zorgen dat die activiteiten hun eerlijk deel bijdragen aan de verhoogde klimaatdoelstellingen van de Unie en aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Om rekening te houden met de opname van maritieme vervoersactiviteiten in het EU-ETS, moet Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad (7) derhalve ook worden gewijzigd.

(9)

Om rekening te houden met de verhoogde klimaatdoelstellingen van de Unie en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, moet bovendien ook het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2015/757 worden gewijzigd. Een robuust systeem voor monitoring, rapportage en verificatie is een vereiste voor marktgebaseerde maatregelen, efficiëntienormen of andere maatregelen, of die nu op Unieniveau of wereldwijd worden toegepast. De broeikasgasemissies van maritiem vervoer bestaan voor het grootste deel uit koolstofdioxide-emissies (CO2-emissies), maar ook emissies van methaan (CH4) en distikstofoxide (N2O) vertegenwoordigen een aanzienlijk percentage van dergelijke emissies. De opname van CH4- en N2O-emissies in Verordening (EU) 2015/757 zou de milieu-integriteit ten goede komen en goede praktijken stimuleren en moet met ingang van 2024 worden toegepast. Algemene vrachtschepen met een brutotonnage van minder dan 5 000 ton maar niet minder dan 400 ton vertegenwoordigen een aanzienlijk deel van de broeikasgasemissies van alle algemene vrachtschepen. Om de milieueffectiviteit van het monitoring-, rapportage- en verificatiesysteem te vergroten, een gelijk speelveld te waarborgen en het risico op omzeiling te beperken, moeten algemene vrachtschepen met een brutotonnage van minder dan 5 000 ton maar niet minder dan 400 ton met ingang van 2025 in Verordening (EU) 2015/757 worden opgenomen. Offshoreschepen stoten een aanzienlijk aandeel broeikasgasemissies uit. Daarom moet die verordening met ingang van 2025 ook van toepassing zijn op offshoreschepen met een brutotonnage van 400 ton en meer. De Commissie moet vóór 31 december 2024 beoordelen of nog andere scheepstypen met een brutotonnage van minder dan 5 000 ton maar niet minder dan 400 ton in Verordening (EU) 2015/757 moeten worden opgenomen.

(10)

Verordening (EU) 2015/757 moet worden gewijzigd om maatschappijen te verplichten geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau te rapporteren en dergelijke gegevens bij de verantwoordelijke administrerende autoriteit in te dienen en hun geverifieerde monitoringplannen ter goedkeuring aan die autoriteit voor te leggen. Bij het uitvoeren van verificaties op maatschappijniveau mag de verificateur de emissieverslagen op scheepsniveau of het verslag dat moet ingediend worden wanneer er een verandering van maatschappij is, niet verifiëren, aangezien die verslagen op scheepsniveau reeds zullen zijn geverifieerd. Om te zorgen voor samenhang bij de administratie en de handhaving, moet de entiteit die verantwoordelijk is voor de naleving van Verordening (EU) 2015/757 dezelfde zijn als de entiteit die verantwoordelijk is voor de naleving van Richtlijn 2003/87/EG.

(11)

Teneinde de doeltreffende werking van het EU-ETS op administratief niveau te waarborgen en rekening te houden met de opname van CH4- en N2O-emissies, alsook met de opname van broeikasgasemissies van offshoreschepen, in het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2015/757, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de monitoringmethoden en -regels en de rapportageregels voor emissies die onder Verordening (EU) 2015/757 vallen, alsook voor alle andere relevante informatie uit hoofde van die verordening, de regels voor de goedkeuring van monitoringplannen, en wijzigingen daarvan, door de verantwoordelijke administrerende autoriteiten, de regels voor de monitoring, rapportage en indiening van geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau en de regels voor de verificatie van geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau en voor de afgifte van verificatieverslagen met betrekking tot geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (8). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(12)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk te voorzien in de regels voor monitoring, rapportage en verificatie die noodzakelijk zijn voor een uitbreiding van het EU-ETS tot maritieme vervoersactiviteiten en te voorzien in de monitoring, rapportage en verificatie van emissies van aanvullende broeikasgassen en emissies van aanvullende scheepstypen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(13)

Verordening (EU) 2015/757 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) 2015/757

Verordening (EU) 2015/757 wordt als volgt gewijzigd:

1)

de titel wordt vervangen door:

“Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van broeikasgasemissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG”;

2)

in de hele verordening, behalve in artikel 2, artikel 5, lid 2, en artikel 21, lid 5, en de bijlagen I en II, wordt de term “CO2” vervangen door “broeikasgas” en worden de nodige grammaticale wijzigingen aangebracht;

3)

artikel 1 wordt vervangen door:

“Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening zijn regels vastgelegd voor de nauwkeurige monitoring, rapportage en verificatie van broeikasgasemissies en andere relevante informatie van schepen die aankomen in, zich bevinden in of vertrekken uit havens die onder de jurisdictie vallen van een lidstaat, om op kosteneffectieve wijze de vermindering van broeikasgasemissies door het maritiem vervoer te bevorderen.”

;

4)

in Artikel 2 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Deze verordening is van toepassing op schepen met een brutotonnage van ten minste 5 000 ton wat betreft de broeikasgasemissies die zij uitstoten tijdens hun reis voor het vervoer van vracht of passagiers voor commerciële doeleinden van de laatste aanloophaven van dergelijke schepen naar een aanloophaven onder de jurisdictie van een lidstaat, van een aanloophaven onder de jurisdictie van een lidstaat naar de volgende aanloophaven, en binnen aanloophavens onder de jurisdictie van een lidstaat.

1 bis.   Met ingang van 1 januari 2025 is deze verordening ook van toepassing op algemene vrachtschepen met een brutotonnage van minder van 5 000 ton maar niet minder dan 400 ton wat betreft de broeikasgasemissies die zij uitstoten tijdens hun reis voor het vervoer van vracht voor commerciële doeleinden van hun laatste aanloophaven naar een aanloophaven onder de jurisdictie van een lidstaat, van een aanloophaven onder de jurisdictie van een lidstaat naar de volgende aanloophaven, en binnen aanloophavens onder de jurisdictie van een lidstaat, alsook op offshoreschepen met een brutotonnage van minder dan 5 000 ton maar niet minder dan 400 ton wat betreft de broeikasgasemissies die zij uitstoten tijdens de reis van hun laatste aanloophaven naar een aanloophaven onder de jurisdictie van een lidstaat, van een aanloophaven onder de jurisdictie van een lidstaat naar de volgende aanloophaven, en binnen aanloophavens onder de jurisdictie van een lidstaat.

1 ter.   Met ingang van 1 januari 2025 is deze verordening van toepassing op offshoreschepen met een brutotonnage van ten minste 5 000 ton wat betreft de broeikasgasemissies die zij uitstoten tijdens de reis van hun laatste aanloophaven naar een aanloophaven onder de jurisdictie van een lidstaat, van een aanloophaven onder de jurisdictie van een lidstaat naar de volgende aanloophaven, en binnen aanloophavens onder de jurisdictie van een lidstaat.

1 quater.   De onder deze verordening vallende broeikasgassen zijn:

a)

koolstofdioxide (CO2);

b)

methaan (CH4), voor emissies uitgestoten vanaf 2024, en

c)

distikstofoxide (N2O), voor emissies uitgestoten vanaf 2024.

Wanneer in deze verordening wordt verwezen naar de totale geaggregeerde emissies van broeikasgassen of de totale geaggregeerde broeikasgasuitstoot, wordt daaronder de totale geaggregeerde hoeveelheid van elk gas afzonderlijk verstaan.”

;

5)

artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten a) tot en met d) worden vervangen door:

“a)

“broeikasgasemissies”: de uitstoot van de overeenkomstig artikel 2, lid 1 quater, eerste alinea, onder deze verordening vallende broeikasgassen door schepen;

b)

“aanloophaven”: een aanloophaven in de zin van artikel 3, punt z), van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1);

c)

“reis”: een beweging van een schip dat vertrekt uit of aankomt in een aanloophaven;

d)

“maatschappij”: de scheepvaartmaatschappij in de zin van artikel 3, punt w), van Richtlijn 2003/87/EG;

(*1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).”;"

b)

punt m) wordt vervangen door:

“m)

“verslagperiode”: de periode van 1 januari tot en met 31 december van een bepaald jaar; voor reizen waarvan de aanvang en het einde niet in hetzelfde jaar vallen, worden de respectieve gegevens onder het betrokken jaar geregistreerd;”;

c)

de volgende punten worden toegevoegd:

“p)

“verantwoordelijke administrerende autoriteit”: de administrerende autoriteit ten aanzien van een scheepvaartmaatschappij als bedoeld in artikel 3 octies septies van Richtlijn 2003/87/EG;

q)

“geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau”: de som van de emissies van de broeikasgassen die vallen onder Richtlijn 2003/87/EG, die verband houden met maritieme vervoersactiviteiten overeenkomstig bijlage I bij die richtlijn en die uit hoofde van die richtlijn door een maatschappij moeten worden gerapporteerd, met betrekking tot alle schepen die tijdens de verslagperiode onder de verantwoordelijkheid van die maatschappij vallen.”;

6)

aan artikel 4 wordt het volgende lid toegevoegd:

“8.   De maatschappijen rapporteren de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau van de schepen die onder hun verantwoordelijkheid vallen gedurende een verslagperiode op grond van artikel 11 bis.”

;

7)

in artikel 5 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 van deze verordening gedelegeerde handelingen tot wijziging van de bijlagen I en II bij deze verordening vast te stellen, teneinde rekening te houden met de opname van CH4- en N2O-emissies, en de opname van broeikasgasemissies van offshoreschepen, in het toepassingsgebied van deze verordening, en met wijzigingen van Richtlijn 2003/87/EG, alsook om die bijlagen af stemmen op de op grond van artikel 14, lid 1, van die richtlijn vastgestelde uitvoeringshandelingen, op relevante internationale regels en op internationale en Europese normen. De Commissie is ook bevoegd om overeenkomstig artikel 23 van deze verordening gedelegeerde handelingen tot wijziging van de bijlagen I en II bij deze verordening vast te stellen, teneinde de daarin vastgestelde elementen van de monitoringmethoden in het licht van de technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen te verfijnen en om de doeltreffende werking van het EU-emissiehandelssysteem (EU-ETS) dat bij Richtlijn 2003/87/EG is ingesteld, te waarborgen.

De Commissie stelt de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gedelegeerde handelingen om rekening te houden met de opname van CH4- en N2O-emissies, en de opname van broeikasgasemissies van offshoreschepen, in het toepassingsgebied van deze verordening, uiterlijk op 1 oktober 2023 vast. De methoden voor het monitoren van CH4- en N2O-emissies zijn op dezelfde beginselen gebaseerd als de in bijlage I van deze verordening genoemde methoden voor het monitoren van CO2-emissies, met eventuele aanpassingen die nodig zijn vanwege de aard van het desbetreffende broeikasgas. De in bijlage I van deze verordening genoemde methoden en de in bijlage II van deze verordening genoemde regels worden in voorkomend geval afgestemd op de methoden en regels die zijn vastgesteld in een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de zeevaart en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG.”

;

8)

artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3 wordt punt b) vervangen door:

“b)

de naam van de maatschappij, evenals het adres, telefoonnummer en e-mailadres van een contactpersoon en het unieke IMO-identificatienummer voor maatschappijen en geregistreerde eigenaars;”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   De maatschappijen maken gebruik van gestandaardiseerde monitoringplannen die gebaseerd zijn op templates, en dienen deze monitoringplannen in met behulp van geautomatiseerde systemen en gegevensuitwisselingsformaten. Die templates, met inbegrip van de technische regels voor de eenvormige toepassing, en de technische regels voor de automatische overdracht ervan, worden door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”

;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

“6.   Uiterlijk op 1 april 2024 dienen maatschappijen, voor elk van hun schepen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, bij de verantwoordelijke administrerende autoriteit een monitoringplan in, waarvan de overeenstemming met deze verordening is beoordeeld door de verificateur en waarin rekening wordt gehouden met de opname van CH4- en N2O-emissies in het toepassingsgebied van deze verordening.

7.   Niettegenstaande lid 6 dienen maatschappijen voor de eerste keer na 1 januari 2024 voor elk schip dat binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, onverwijld en uiterlijk drie maanden nadat het schip voor het eerst een haven onder de jurisdictie van een lidstaat heeft aangedaan, een monitoringplan dat in overeenstemming is met de voorschriften van deze verordening in bij de verantwoordelijke administrerende autoriteit.

8.   Uiterlijk op 6 juni 2025 keuren de verantwoordelijke administrerende autoriteiten de door de maatschappijen ingediende monitoringplannen goed overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in de door de Commissie krachtens de derde alinea van dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen. Voor schepen die voor de eerste keer na 1 januari 2024 binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG vallen, keurt de verantwoordelijke administrerende autoriteit het ingediende monitoringplan goed binnen vier maanden nadat het schip voor het eerst een haven heeft aangedaan die onder de jurisdictie van een lidstaat valt, overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in de door de Commissie krachtens de derde alinea van dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Uiterlijk op 1 oktober 2023 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van de artikelen 6 tot en met 10 ten aanzien van de in die artikelen vervatte regels voor monitoringplannen, om rekening te houden met de opname van CH4- en N2O-emissies, en de opname van broeikasgasemissies van offshoreschepen, in het toepassingsgebied van deze verordening.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot regels voor de goedkeuring van monitoringplannen door de verantwoordelijke administrerende autoriteiten.”

;

9)

artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Wijzigingen in het monitoringplan op grond van lid 2, punten b), c) en d), van dit artikel worden door de verificateur beoordeeld overeenkomstig artikel 13, lid 1. Na de beoordeling deelt de verificateur de maatschappij mee of die wijzigingen conform zijn. De maatschappij dient haar gewijzigd monitoringplan in bij de verantwoordelijke administrerende autoriteit zodra zij van de verificateur een kennisgeving heeft ontvangen dat het monitoringplan conform is.”

;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“5.   De verantwoordelijke administrerende autoriteit keurt wijzigingen van het monitoringplan als bedoeld in lid 2, punten a) tot en met d), goed overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in de door de Commissie krachtens de tweede alinea van dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot regels voor de goedkeuring van veranderingen van de monitoringplannen door de verantwoordelijke administrerende autoriteiten.”

;

10)

aan artikel 10, eerste alinea, wordt het volgende punt toegevoegd:

“k)

de totale geaggregeerde emissies van broeikasgassen die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen met betrekking tot maritieme vervoersactiviteiten overeenkomstig bijlage I bij die richtlijn en die uit hoofde van die richtlijn moeten worden gerapporteerd, samen met de nodige informatie om de toepassing van een eventuele relevante afwijking van artikel 12, lid 3, van die richtlijn als bepaald in artikel 12, leden 3-sexies, tot en met 3-ter, van die richtlijn te rechtvaardigen.”;

11)

artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Met ingang van 2025, uiterlijk op 31 maart van elk jaar, dienen maatschappijen, voor elk onder hun verantwoordelijkheid vallend schip, bij hun verantwoordelijke administrerende autoriteit, bij de autoriteiten van de betrokken vlaggenstaten voor schepen die de vlag van een lidstaat voeren en bij de Commissie een emissieverslag in voor de gehele verslagperiode van het voorgaande jaar, dat overeenkomstig artikel 13 als bevredigend is geverifieerd door een verificateur. De verantwoordelijke administrerende autoriteit kan van maatschappijen verlangen dat zij hun emissieverslag vóór 31 maart indienen, maar niet eerder dan 28 februari.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Wanneer een schip van maatschappij wisselt, dient de vorige maatschappij zo dicht mogelijk bij de dag waarop de wissel plaatsvindt en uiterlijk drie maanden daarna bij hun verantwoordelijke administrerende autoriteit, bij de autoriteiten van de betrokken vlaggenstaten voor schepen die de vlag van een lidstaat voeren, bij de nieuwe maatschappij en bij de Commissie een geverifieerd verslag in met dezelfde elementen als het in lid 1 bedoelde emissieverslag, maar slechts voor de periode waarin de activiteiten onder haar verantwoordelijkheid zijn verricht.”

;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“4.   Uiterlijk op 1 oktober 2023 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van de artikelen 11, 11 bis en 12 met betrekking tot de regels voor rapportage om rekening te houden met de opname van CH4- en N2O-emissies, en de opname van broeikasgasemissies van offshoreschepen, in het toepassingsgebied van deze verordening.”

;

12)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 11 bis

Rapportage en indiening van de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau

1.   De maatschappijen bepalen de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau tijdens een verslagperiode, op basis van de gegevens van het emissieverslag en het in artikel 11, lid 2, bedoelde verslag voor elk schip dat tijdens de verslagperiode onder hun verantwoordelijkheid viel, overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in de krachtens lid 4 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.   Vanaf 2025 dienen de maatschappijen uiterlijk op 31 maart van elk jaar bij de verantwoordelijke administrerende autoriteit de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau in, die betrekking hebben op de emissies in de verslagperiode van het voorgaande jaar die uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG met betrekking tot maritieme vervoersactiviteiten moeten worden gerapporteerd, in overeenstemming met de regels die zijn vastgelegd in de krachtens lid 4 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, en die zijn geverifieerd overeenkomstig hoofdstuk III van deze verordening.

3.   De verantwoordelijke administrerende autoriteit kan van maatschappijen verlangen dat zij de in lid 2 bedoelde geverifieerde geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau vóór 31 maart indienen, maar niet eerder dan 28 februari.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde deze verordening aan te vullen met de regels voor de monitoring en rapportage van de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau en de indiening van de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau bij de verantwoordelijke administrerende autoriteit.”

;

13)

artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

“Formaat van het emissieverslag en rapportage van geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau”;

b)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Het emissieverslag en de rapportage van geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau worden ingediend met behulp van geautomatiseerde systemen en gegevensuitwisselingsformaten, met inbegrip van elektronische templates.”

;

14)

artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De verificateur beoordeelt of het emissieverslag en het in artikel 11, lid 2, bedoelde verslag voldoen aan de voorschriften van de artikelen 8 tot en met 12 en de bijlagen I en II.”

;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

“5.   De verificateur beoordeelt of de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau overeenstemmen met de voorschriften die zijn vastgelegd in de krachtens lid 6 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Indien de verificateur met redelijke zekerheid concludeert dat de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau geen materiële onjuistheden bevatten, geeft de verificateur een verificatieverslag af waarin wordt verklaard dat de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau als bevredigend zijn geverifieerd overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in de krachtens lid 6 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde deze verordening aan te vullen met de regels voor de verificatie van de geaggregeerde gegevens op maatschappijniveau, met inbegrip van de verificatiemethoden en — procedure, en de afgifte van een verificatieverslag.”

;

15)

artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt punt d) vervangen door:

“d)

de berekeningen die leiden tot de bepaling van de totale broeikasgasemissies en van de totale geaggregeerde emissies van broeikasgassen die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen met betrekking tot maritieme vervoersactiviteiten overeenkomstig bijlage I bij die richtlijn en die uit hoofde van die richtlijn moeten worden gerapporteerd;”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“4.   Bij de beschouwing van de verificatie van de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau beoordeelt de verificateur de volledigheid van de gerapporteerde gegevens en de consistentie van die gegevens met de door de maatschappij verstrekte informatie, waaronder haar geverifieerde emissieverslagen en de in artikel 11, lid 2, bedoelde verslagen.”

;

16)

aan artikel 15 wordt het volgende lid toegevoegd:

“6.   Met betrekking tot de verificatie van geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau voldoen de verificateur en de maatschappij aan de regels inzake verificatie die zijn vastgelegd in de krachtens artikel 13, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handelingen. De verificateur verifieert niet voor elk schip dat onder de verantwoordelijkheid van de maatschappij valt het emissieverslag en het in artikel 11, lid 2, bedoelde verslag.”

;

17)

in artikel 16 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Verificateurs die de monitoringplannen, de emissieverslagen, de in artikel 11, lid 2, van deze verordening bedoelde verslagen en de geaggregeerde emissiegegevens op maatschappijniveau beoordelen en de in artikel 13, leden 3 en 5, van deze verordening bedoelde verificatieverslagen en de in artikel 17, lid 1, van deze verordening bedoelde conformiteitsdocumenten afgeven, worden door een krachtens Verordening (EG) nr. 765/2008 nationale accreditatie-instantie geaccrediteerd voor activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.”

;

18)

artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   Wanneer een schip gedurende twee of meer opeenvolgende verslagperioden niet heeft voldaan aan de monitoring- en rapportageverplichtingen en de naleving daarvan niet door andere handhavingsmaatregelen is gewaarborgd, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de aanloophaven, nadat de betrokken maatschappij in de gelegenheid is gesteld om haar opmerkingen in te dienen, een verwijderingsbevel afgeven, dat zal worden gemeld aan de Commissie, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), de overige lidstaten en de betrokken vlaggenstaat. Als gevolg van de uitvaardiging van een dergelijk verwijderingsbevel weigert elke lidstaat, met uitzondering van de lidstaat waarvan het schip de vlag voert, het betrokken schip de toegang tot zijn havens, totdat de maatschappij voldoet aan haar monitoring- en rapportageverplichtingen overeenkomstig de artikelen 11 en 18. Wanneer dergelijk schip de vlag van een lidstaat voert en een haven van die lidstaat aandoet of er wordt aangetroffen, houdt de betrokken lidstaat — na de betrokken maatschappij in de gelegenheid te hebben gesteld opmerkingen in te dienen — het schip vast totdat de maatschappij haar monitoring- en rapportageverplichtingen is nagekomen.

Wanneer een schip als bedoeld in de eerste alinea wordt aangetroffen in een van de havens van de lidstaat waarvan het schip de vlag voert, kan de betrokken lidstaat — na de betrokken maatschappij in de gelegenheid te hebben gesteld haar opmerkingen in te dienen— een bevel tot aanhouding door de vlaggenlidstaat uitvaardigen totdat de maatschappij haar monitoring- en rapportageverplichtingen is nagekomen. De lidstaat stelt de Commissie, het EMSA en de overige lidstaten hiervan in kennis.

Het voldoen aan die monitoring- en rapportageverplichtingen wordt bevestigd door de kennisgeving van een geldig conformiteitsdocument aan de bevoegde nationale autoriteit die het verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd. Dit lid laat de internationale maritieme regels die van toepassing zijn op gevallen van schepen in nood onverlet.”

;

b)

aan lid 5 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De mogelijkheid om af te wijken op grond van de eerste alinea geldt niet voor een lidstaat waarvan de autoriteit de verantwoordelijke administrerende autoriteit is.”;

19)

artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt punt a) vervangen door:

“a)

de identiteit van het schip (naam, maatschappij, IMO-identificatienummer en haven van registratie of thuishaven);”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   De Commissie beoordeelt om de twee jaar de algehele invloed van maritieme vervoersactiviteiten op het wereldwijde klimaat, onder meer aan de hand van gegevens over emissies of gevolgen van andere broeikasgassen dan CO2, en van deeltjes met een aardopwarmingsvermogen die niet onder deze verordening vallen.”

;

20)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 22 bis

Evaluatie

De Commissie evalueert deze verordening uiterlijk op 31 december 2024 en houdt hierbij met name rekening met de nieuwe ervaring die is opgedaan bij de uitvoering ervan, onder meer met het oog op de opname van schepen met een brutotonnage van minder dan 5 000 ton maar niet minder dan 400 ton in het toepassingsgebied van deze verordening, teneinde deze schepen vervolgens eventueel op te nemen in Richtlijn 2003/87/EG of andere maatregelen voor te stellen om de broeikasgasemissies ervan te verminderen. Die evaluatie gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening.”

;

21)

artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 2 en 3 worden vervangen door:

“2.   De in artikel 5, lid 2, artikel 15, lid 5, en artikel 16, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 1 juli 2015.

De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen als bedoeld in artikel 6, lid 8, artikel 7, lid 5, artikel 11, lid 4, artikel 11 bis, lid 4 en artikel 13, lid 6, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 5 juni 2023.

De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de respectieve termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 8, artikel 7, lid 5, artikel 11, lid 4, artikel 11 bis, lid 4, artikel 13, lid 6, artikel 15, lid 5, en artikel 16, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”

;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Een op grond van artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 8, artikel 7, lid 5, artikel 11, lid 4, artikel 11 bis, lid 4, artikel 13, lid 6, artikel 15, lid 5, en artikel 16, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

De laatste zin van de eerste alinea van dit lid is echter niet van toepassing op gedelegeerde handelingen die uiterlijk op 1 oktober 2023 worden vastgesteld op grond van artikel 5, lid 2, tweede alinea, artikel 6, lid 8, tweede alinea, of artikel 11, lid 4.”

.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 5 juni 2023. Artikel 1, punt 5), a), en punt 5), b), van deze verordening zijn, ten aanzien van artikel 3, punten b), d) en m), van Verordening (EU) 2015/757, evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2024.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 10 mei 2023.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

J. ROSWALL


(1)  PB C 152 van 6.4.2022, blz. 175.

(2)  PB C 301 van 5.8.2022, blz. 116.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 april 2023.

(4)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(5)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(7)  Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 55).

(8)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.


Top