Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003D0829

    2003/829/EG: Beschikking van de Commissie van 25 november 2003 betreffende de kennisgeving, krachtens artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag, door Duitsland van nationale bepalingen inzake het gebruik van azokleurstoffen (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 4356)

    PB L 311 van 27.11.2003, p. 46–52 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2003/829/oj

    32003D0829

    2003/829/EG: Beschikking van de Commissie van 25 november 2003 betreffende de kennisgeving, krachtens artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag, door Duitsland van nationale bepalingen inzake het gebruik van azokleurstoffen (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 4356)

    Publicatieblad Nr. L 311 van 27/11/2003 blz. 0046 - 0052


    Beschikking van de Commissie

    van 25 november 2003

    betreffende de kennisgeving, krachtens artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag, door Duitsland van nationale bepalingen inzake het gebruik van azokleurstoffen

    (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 4356)

    (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2003/829/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95, lid 6,

    Overwegende hetgeen volgt:

    I. FEITEN

    (1) In een brief van de Permanente Vertegenwoordiging van de Bondsrepubliek Duitsland aan de Europese Unie van 21 mei 2003 heeft de Duitse regering, onder verwijzing naar artikel 95, lid 4, van het Verdrag, de Commissie in kennis gesteld van de nationale bepalingen inzake het gebruik van azokleurstoffen die haars inziens na de goedkeuring van Richtlijn 2002/61/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 tot negentiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (azokleurstoffen)(1) moeten worden gehandhaafd.

    1. Communautaire wetgeving

    1.1. Artikel 95, leden 4 en 6, van het Verdrag

    (2) Artikel 95, lid 4, van het Verdrag luidt als volgt: "Wanneer een lidstaat het, nadat de Raad of de Commissie een harmonisatiemaatregel heeft genomen, noodzakelijk acht nationale bepalingen te handhaven die hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen als bedoeld in artikel 30 of verband houdend met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, geeft hij zowel van die bepalingen als van de redenen voor het handhaven ervan, kennis aan de Commissie.".

    (3) Volgens artikel 95, lid 6, keurt de Commissie binnen zes maanden na de kennisgeving de betrokken nationale bepalingen goed of wijst die af, nadat zij heeft nagegaan of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

    1.2. Richtlijn 2002/61/EG

    (4) Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten(2), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/53/EG van het Europees Parlement en de Raad(3), bevat regels die het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten beperken. Overeenkomstig artikel 1, lid 1, is de richtlijn van toepassing op de in bijlage I genoemde gevaarlijke stoffen en preparaten.

    (5) Ingevolge artikel 2 moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de in bijlage I genoemde gevaarlijke stoffen en preparaten alleen onder de in die bijlage gestelde voorwaarden op de markt kunnen worden gebracht of kunnen worden gebruikt.

    (6) Richtlijn 76/769/EEG is meermaals gewijzigd, onder andere om nieuwe gevaarlijke stoffen en preparaten aan bijlage I toe te voegen en daarbij de beperkingen met betrekking tot het op de markt brengen en het gebruik van deze stoffen en preparaten in te voeren die noodzakelijk zijn om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen. In bepaalde gevallen zijn er ook beperkingen gesteld aan het in de handel brengen of het gebruik van producten die deze stoffen en preparaten bevatten of ermee zijn behandeld.

    (7) Bij Richtlijn 2002/61/EG, aangenomen op basis van artikel 95 van het Verdrag, is aan bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG een nieuw punt 43 toegevoegd over azokleurstoffen, waarin regels worden vastgesteld voor het op de markt brengen en het gebruik van deze stoffen.

    (8) In de overwegingen 2 en 4 van die richtlijn wordt de achtergrond daarvan geschetst, namelijk dat textiel- en lederproducten die bepaalde azokleurstoffen bevatten, bepaalde arylamines kunnen afgeven die kanker kunnen veroorzaken(4), dat de door bepaalde lidstaten reeds ingevoerde of voorgenomen beperkingen ten aanzien van het gebruik van met azokleurstoffen geverfde textiel- en lederproducten verband houden met de voltooiing en de werking van de interne markt, zodat de wetgevingen van de lidstaten op dit gebied onderling moeten worden aangepast en bijlage I van Richtlijn 76/769/EEG moet worden gewijzigd(5), en dat het Wetenschappelijk Comité voor toxiciteit, ecotoxiciteit en milieu (WCTEM), dat door de Commissie is geraadpleegd, heeft bevestigd dat er bezorgdheid is gerezen over het risico van kanker veroorzaakt door bepaalde met azokleurstoffen geverfde textiel- en lederproducten(6).

    (9) Derhalve dient, zoals in overweging 5 wordt gesteld, het gebruik van gevaarlijke azokleurstoffen en het in de handel brengen van bepaalde met dergelijke kleurstoffen geverfde goederen te worden verboden om de gezondheid van de mens te beschermen.

    (10) Volgens punt 43.1 mogen azokleurstoffen die door reductieve splitsing van één of meer azogroepen één of meer van de in het aanhangsel(7) opgesomde aromatische amines kunnen afgeven in aantoonbare concentraties, d.w.z. concentraties hoger dan 30 ppm in het eindproduct of in de geverfde onderdelen daarvan, zoals bepaald volgens de overeenkomstig artikel 2 bis van de richtlijn vastgestelde beproevingsmethode, niet worden gebruikt in textiel- en lederproducten die langdurig rechtstreeks in aanraking kunnen komen met de menselijke huid of mondholte, zoals:

    - kleding, beddengoed, handdoeken, haarstukjes, pruiken, hoeden, luiers en andere toiletartikelen, slaapzakken,

    - schoeisel, handschoenen, horlogebandjes, handtassen, portemonnees en portefeuilles, aktetassen, stoelbekleding en nektasjes,

    - speelgoed van textiel of leder en speelgoed met kledingstukken van textiel of leder,

    - garen en weefsels bestemd voor de eindgebruiker(8).

    (11) Volgens punt 43.2 mogen de in punt 43.1 bedoelde textiel- en lederproducten alleen in de handel worden gebracht indien zij aan de in dat punt omschreven eisen voldoen, maar geldt er een afwijking van beperkte duur voor textielproducten uit gerecycleerde vezels die eerder met azokleurstoffen geverfd zijn.

    (12) Verder bepaalt punt 43.3 dat de Commissie de bepalingen inzake azokleurstoffen uiterlijk op 11 september 2005 opnieuw zal bekijken in het licht van nieuwe wetenschappelijke kennis; dit sluit aan bij overweging 9, waarin wordt gesteld dat de bepalingen inzake bepaalde azokleurstoffen opnieuw dienen te worden bekeken in het licht van nieuwe wetenschappelijke kennis, met name voor wat betreft de noodzaak om andere materialen die niet door de richtlijn worden bestreken, en andere aromatische amines op te nemen, waarbij bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan eventuele risico's voor de gezondheid van kinderen.

    (13) Artikel 3, lid 1, van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten uiterlijk op 11 september 2003 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dienen vast te stellen en bekend te maken om aan de richtlijn te voldoen, de Commissie daarvan onverwijld in kennis dienen te stellen en deze bepalingen uiterlijk op 11 september 2003 dienen toe te passen.

    2. Kennisgeving van nationale bepalingen

    (14) De nationale bepalingen waarvan de Bondsrepubliek Duitsland kennis heeft gegeven, zijn ingevoerd bij het tweede besluit van 15 juli 1994 tot wijziging van het gebruiksartikelenbesluit (Bedarfsgegenständeverordnung). Het verbod op het gebruik van schadelijke azokleurstoffen in acht groepen producten die langdurig met het lichaam in aanraking komen, is ingevoerd om de consument tegen gezondheidsrisico's te beschermen, aangezien deze kleurstoffen stoffen kunnen afgeven die mogelijk kankerverwekkend zijn.

    (15) Artikel 3 van het gebruiksartikelenbesluit, getiteld "Verboden stoffen", bepaalt dat de bij commerciële vervaardiging of behandeling van de in bijlage 1 bij dat besluit genoemde materialen en producten geen stoffen gebruikt mogen worden die in die bijlage worden genoemd. Bijlage 1 betreft de stoffen die niet bij de vervaardiging of bewerking van bepaalde producten mogen worden gebruikt. Onder de verboden stoffen worden in punt 7 van bijlage 1 genoemd: "Azokleurstoffen die door splitsing van één of meer azogroepen een van de volgende amines(9) kunnen vormen, met uitzondering van pigmenten waarin geen van de hierna genoemde amines kan worden aangetoond met de methoden zoals bedoeld in bijlage 10, punt 7". Deze azokleurstoffen mogen niet worden gebruikt bij de vervaardiging of behandeling van de volgende in bijlage 1 vermelde categorieën producten:

    1. Kleding, materialen voor de vervaardiging van kleding

    2. Beddengoed, lakens, kussens, slaapzakken

    3. Handdoeken, strandmatten, luchtmatrassen

    4. Maskers, haarstukjes, pruiken, kunstwimpers

    5. Sieraden die op de huid worden gedragen, armbanden

    6. Nektasjes, rugzakken

    7. Kruipdekens, overtrekken voor zitjes en ledikanten voor zuigelingen en peuters

    8. Luiers, maandverband, inlegkruisjes, tampons.

    II. PROCEDURE

    (16) Bij brief van 21 mei 2003 heeft de Permanente Vertegenwoordiging van Duitsland bij de Europese Unie de Commissie er overeenkomstig artikel 95, lid 4, van het Verdrag van in kennis gesteld dat de Bondsrepubliek Duitsland voornemens was haar nationale bepalingen inzake het gebruik van azokleurstoffen, die afwijken van Richtlijn 2002/61/EG tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG inzake het op de markt brengen en het gebruik van azokleurstoffen, te handhaven. De Commissie heeft die brief op 26 mei 2003 ontvangen.

    (17) Bij brief van 12 juni 2003 heeft de Commissie de Duitse autoriteiten meegedeeld dat zij de kennisgeving overeenkomstig artikel 95, lid 4, van het Verdrag had ontvangen en dat de in artikel 95, lid 6, bedoelde periode van zes maanden voor haar onderzoek was ingegaan op 27 mei 2003, de dag volgende op de datum van ontvangst van de kennisgeving.

    (18) Bij brief van 1 augustus 2003 heeft de Commissie de andere lidstaten in kennis gesteld van de uit Duitsland ontvangen kennisgeving. De Commissie heeft ook een mededeling betreffende de kennisgeving gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie(10) om andere belanghebbenden te informeren over de nationale bepalingen die Duitsland wenst te handhaven en de redenen die het land daarvoor aanvoert.

    III. JURIDISCHE BEOORDELING

    1. Beoordeling van de ontvankelijkheid

    (19) Artikel 95, lid 4, heeft betrekking op gevallen waarin van nationale bepalingen kennis wordt gegeven in verband met een communautaire harmonisatiemaatregel, wanneer deze bepalingen vóór de goedkeuring van de maatregel werden aangenomen en van kracht werden en handhaving van de nationale bepalingen onverenigbaar met de harmonisatiemaatregel is.

    (20) Met de kennisgeving die de Commissie op 26 mei 2003 van Duitsland heeft ontvangen, beogen de Duitse autoriteiten toestemming te verkrijgen voor de handhaving van nationale bepalingen die afwijken van de bepalingen van Richtlijn 2002/61/EG, een maatregel betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten met het oog op de totstandbrenging en de werking van de interne markt, die op basis van artikel 95 is vastgesteld. Deze nationale bepalingen zijn voorts in 1994 aangenomen en van kracht geworden, dus vóór de goedkeuring van de richtlijn.

    (21) De noodzaak tot harmonisatie wat betreft azokleurstoffen is voortgekomen uit verontrusting omtrent het risico op kanker als gevolg van bepaalde met azokleurstoffen geverfde textiel- en lederproducten, zoals werd bevestigd in het advies van het WCTEM van 18 januari 1999, en het feit dat verscheidene lidstaten nationale wetgeving hadden ingevoerd of aangemeld om bepaalde kankerverwekkende azokleurstoffen te verbieden. Daarom zijn bij Richtlijn 2002/61/EG beperkingen vastgesteld aan het gebruik van azokleurstoffen door een aantal van die kleurstoffen te verbieden in producten die gevaarlijke stoffen bevatten die een op grond van voldoende gegevens aangetoond risico inhouden, dat wil zeggen textiel- en lederproducten.

    (22) Volgens vaste rechtspraak moet een communautaire maatregel worden uitgelegd in het licht van de doelstellingen ervan. Richtlijn 2002/61/EG is gebaseerd op artikel 95, lid 1, van het Verdrag, dat de wettelijke basis vormt voor de goedkeuring van harmonisatiemaatregelen die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Uit overweging 3 van die richtlijn blijkt dat de richtlijn in de eerste plaats bedoeld is om de belemmeringen voor de voltooiing en de werking van de interne markt uit de weg te ruimen die het gevolg zijn van de beperkingen die sommige lidstaten voor het gebruik van bepaalde azokleurstoffen hebben vastgesteld of gepland.

    (23) Bijgevolg is de Commissie van mening dat Richtlijn 2002/61/EG moet worden uitgelegd als een harmonisatie van alle bestaande toepassingen van azokleurstoffen, zodat de lidstaten geen nationale beperkingen inzake het gebruik van azokleurstoffen mogen invoeren of handhaven die verder gaan dan de beperkingen in de richtlijn.

    (24) Bij vergelijking van de bepalingen van Richtlijn 2002/61/EG en de aangemelde Duitse bepalingen blijkt dat het nationale verbod op het gebruik van azokleurstoffen die in bepaalde producten als gevaarlijk worden beschouwd, afwijkt van de richtlijn. De Duitse bepalingen (artikel 3 en bijlage 1, punt 7) verbieden het gebruik van azokleurstoffen in acht groepen producten, zonder dat te beperken tot textiel- en lederproducten zoals door Richtlijn 2002/61/EG wordt voorgeschreven.

    (25) Artikel 95, lid 4, bepaalt bovendien dat bij de kennisgeving van de nationale bepalingen een beschrijving moet worden gegeven van de redenen die verband houden met één of meer van de gewichtige eisen zoals bedoeld in artikel 30, of met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu.

    (26) Zoals door artikel 95, lid 4, van het Verdrag wordt verlangd, heeft Duitsland de Commissie kennis gegeven van de tekst van de bepalingen die verder gaan dan die van Richtlijn 2002/61/EG, en bij het verzoek een korte toelichting gevoegd met de redenen met betrekking tot de bescherming van de gezondheid van de consument die volgens Duitsland de handhaving van die bepalingen rechtvaardigen.

    (27) In het licht van het voorgaande is de Commissie van mening dat het verzoek van Duitsland om toestemming te krijgen voor handhaving van zijn nationale bepalingen inzake azokleurstoffen, ontvankelijk is krachtens artikel 95, lid 4, van het Verdrag.

    2. Inhoudelijke beoordeling

    (28) Overeenkomstig artikel 95, lid 4 en lid 6, eerste alinea, van het Verdrag moet de Commissie nagaan of is voldaan aan alle in dat artikel genoemde voorwaarden die een lidstaat in staat stellen nationale bepalingen te handhaven die afwijken van een communautaire harmonisatiemaatregel. Die nationale bepalingen moeten hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen zoals bedoeld in artikel 30 van het Verdrag of verband houdend met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, mogen geen middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten zijn of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

    (29) Er moet worden gewezen op vaste rechtspraak van het Hof van Justitie, namelijk dat de voorwaarden voor het toestaan van een afwijking van de basisregels van het Gemeenschapsrecht restrictief moeten worden uitgelegd. Omdat de desbetreffende bepaling een uitzondering vormt op de beginselen van de uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht en de eenheid van de markt, moet artikel 95, lid 4, van het Verdrag, zoals alle bepalingen die een afwijking toestaan, zodanig worden geïnterpreteerd dat de draagwijdte niet mag worden uitgebreid tot gevallen die verder gaan dan die welke uitdrukkelijk zijn bepaald. Artikel 95 moet dan ook restrictief worden uitgelegd en mag ten aanzien van de aangevoerde motieven alleen onder stringente voorwaarden worden toegepast.

    2.1. Bewijslast

    (30) Binnen de in artikel 95, lid 6, van het Verdrag genoemde termijn moet de Commissie nagaan of de nationale maatregelen waarvan krachtens artikel 95, lid 4, van het Verdrag kennisgeving is gedaan, gerechtvaardigd is, waarbij zij moet uitgaan van de door de kennisgevende lidstaat aangevoerde "redenen". Volgens het Verdrag moet dus de lidstaat die het verzoek om handhaving indient, aantonen dat de nationale maatregelen gerechtvaardigd zijn. Gezien de procedurele regeling van artikel 95 van het Verdrag en met name de strikte termijn waarbinnen over de zaak moet worden besloten, moet de Commissie zich gewoonlijk beperken tot een onderzoek van de relevantie van de gegevens die worden aangedragen door de lidstaat die het verzoek indient, zonder zelf te zoeken naar een mogelijke rechtvaardiging.

    (31) De kennisgevende lidstaat moet voldoende redenen, feiten en wetenschappelijke gegevens verstrekken om toestemming voor een afwijking te verkrijgen(11). Het is derhalve in het belang van de lidstaat om bij de kennisgeving alle feitelijke en juridische informatie ter rechtvaardiging van het verzoek te voegen(12). Worden deze overwegingen bij de kennisgeving met het oog op de handhaving of invoering van nationale bepalingen niet verstrekt, dan zal de Commissie de kennisgeving als ongegrond aanmerken.

    (32) In hun kennisgeving voeren de Duitse autoriteiten de bescherming van de gezondheid van de consument als oogmerk aan. De Commissie dient dus na te gaan of de nationale bepalingen in verhouding staan tot het beoogde doel, dat wil zeggen of zij noodzakelijk en evenredig zijn gelet op de nagestreefde doelstelling, aangezien de al vastgestelde harmonisatiemaatregel, Richtlijn 2002/61/EG, zelf overeenkomstig artikel 95, lid 3, een hoog beschermingsniveau als uitgangspunt heeft en deze doelstelling op evenredige wijze nastreeft.

    2.2. Motivering op grond van de in artikel 30 bedoelde gewichtige eisen of de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu

    2.2.1. Standpunt van Duitsland

    (33) De Duitse regering is voornemens het nationale verbod op bepaalde azokleurstoffen voor de acht groepen producten die langdurig rechtstreeks in aanraking met het menselijk lichaam komen, te handhaven, voorzover deze producten niet uit textiel of leer bestaan, en gaat daarmee verder dan Richtlijn 2002/61/EG, die zich tot textiel- en lederproducten beperkt.

    (34) Ter rechtvaardiging van het handhaven van de nationale bepalingen hebben de Duitse autoriteiten een toelichting verstrekt waarin de volgende motieven worden aangevoerd.

    (35) De Duitse autoriteiten wijzen erop dat het verbod op azokleurstoffen die schadelijk voor de gezondheid zijn in bepaalde producten die langdurig met het lichaam in aanraking komen, zoals in Duitsland in 1994 is ingevoerd, bedoeld was om de gezondheid van de consument te beschermen. Volgens de Duitse autoriteiten was ook toen al bekend dat bepaalde azokleurstoffen kunnen ontleden in kankerverwekkende amines. Daarom dient volgens hen te worden voorkomen dat het lichaam rechtstreeks in aanraking komt met deze azokleurstoffen, ongeacht het materiaal waarvan het product waarmee de consument langdurig in aanraking komt, is vervaardigd.

    (36) De Duitse regering is van mening dat azokleurstoffen die in schadelijke amines kunnen ontleden, altijd gevaarlijk voor de gezondheid zijn, ongeacht of de geverfde producten van textiel, leer of een ander materiaal zijn vervaardigd.

    (37) Voor de wetenschappelijke gegevens verwijst Duitsland slechts naar twee adviezen van het WCTEM, namelijk het advies van 18 januari 1999 over het risico van kanker veroorzaakt door met azokleurstoffen geverfde textiel- en lederproducten en het advies van 12 juni 2001 over het rapport (definitief ontwerp) betreffende de beoordeling van de risico's voor de menselijke gezondheid van azokleurstoffen in speelgoed, schrijfinkt en papierproducten, met een analyse van de voor- en nadelen van beperkingen aan het in de handel brengen en het gebruik daarvan.

    (38) Hierna worden de verklaringen en standpunten van de Duitse autoriteiten in het licht van de in artikel 95, lid 4, vastgestelde criteria beoordeeld. Met name worden de twee adviezen van het WCTEM besproken waarop Duitsland zijn verzoek baseert.

    2.2.2. Het WCTEM-advies uit 1999

    (39) De Commissie wijst erop dat de effecten van azokleurstoffen zowel in de in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie als in het advies van het WCTEM uit 1999 in het kader van de voorbereiding van Richtlijn 2002/61/EG zijn beoordeeld.

    (40) Op 18 januari 1999 heeft het WCTEM zijn advies(13) uitgebracht, waarin het concludeert dat er bezorgdheid is gerezen over het risico van kanker veroorzaakt door het gebruik van bepaalde azokleurstoffen(14). Het comité bevestigde dat azokleurstoffen die bij splitsing één of meer van de kankerverwekkende amines vormen die als kankerverwekkende stof van categorie 1 of 2 zijn ingedeeld, en daarnaast acht amines op de Duitse MAK-lijst, in het bijzonder aanleiding gaven tot bezorgdheid. Het WCTEM was van oordeel dat het rapport in opdracht van de Commissie een juiste analyse gaf van de situatie ten aanzien van het risico van kanker voor de consument als gevolg van het gebruik van met azokleurstoffen geverfd textiel en dat de conclusies ervan over het algemeen aanvaardbaar waren. Het comité schaarde zich achter de aanbeveling van het rapport om het gebruik van azokleurstoffen te beperken zonder daarbij onderscheid te maken tussen de 14 amines die door de Europese Unie als carcinogeen van categorie 1 of 2 zijn ingedeeld en de acht amines die door de MAK-commissie zijn ingedeeld, en was van mening dat daartoe niet eerst de ontwikkeling van gevalideerde analysemethode te hoefde worden afgewacht.

    (41) In overeenstemming met die aanbevelingen is daarom bij Richtlijn 2002/61/EG een verbod ingevoerd op het gebruik van azokleurstoffen en het in de handel brengen van textiel- en lederproducten die daarmee geverfd zijn en die een op grond van voldoende gegevens aangetoond risico inhouden. Duitsland kan zich dus niet op het WCTEM-advies uit 1999 beroepen om het gebruik van azokleurstoffen in andere materialen dan textiel en leer te beperken.

    2.2.3. Het WCTEM-advies uit 2001

    (42) In zijn advies van juni 2001(15) heeft het WCTEM verklaard dat, hoewel bepaalde producten van andere met azokleurstoffen geverfde materialen mogelijke bronnen van blootstelling aan azokleurstoffen kunnen zijn, er een groot gebrek is aan kwantitatieve gegevens. Duitsland kan zich dus niet op dit WCTEM-advies beroepen om de beperking van het gebruik van azokleurstoffen in andere materialen dan textiel en leer te rechtvaardigen.

    (43) Dit tweede advies van het WCTEM was bekend voordat Richtlijn 2002/61/EG werd goedgekeurd.

    (44) Uitbreiding van het verbod tot andere materialen, waarvan de risico's onvoldoende door gegevens zijn onderbouwd, zou dus niet gerechtvaardigd zijn.

    2.2.4. Verdere overwegingen

    (45) In dit verband wil de Commissie verder nog op het volgende wijzen: een lidstaat kan een verzoek tot handhaving van zijn bestaande nationale bepalingen baseren op een andere inschatting van het risico voor de volksgezondheid dan die van de communautaire wetgever bij de vaststelling van de harmonisatiemaatregel waarvan de nationale bepalingen afwijken, maar het is dan aan de verzoekende lidstaat om aan te tonen dat die nationale bepalingen noodzakelijk en evenredig zijn.

    (46) De Duitse autoriteiten hebben geen enkel gegeven verstrekt waaruit blijkt dat het risico voor de volksgezondheid groter is dan het risico dat al door de communautaire wetgever is vastgesteld, en evenmin aangetoond dat de nationale maatregelen niet verder gaan dan wat nodig is om het beoogde doel te bereiken(16).

    (47) De door de Duitse autoriteiten ter ondersteuning van hun verzoek om toepassing van artikel 95, lid 4, ingediende gegevens zijn dus uiterst beperkt. In hun toelichting voeren de Duitse autoriteiten de bescherming van de consument aan als reden om hun nationale bepalingen te handhaven. Zij verstrekken echter geen verdere gegevens of informatie om hun argumenten te onderbouwen. Zij hebben geen wetenschappelijke gegevens ingediend over de risico's waaruit zou blijken dat de communautaire harmonisatiemaatregel ontoereikend is, en evenmin een evaluatie van de risico's voor de gezondheid - zoals een schatting van de blootstelling van de consument - die de handhaving van hun nationale bepalingen zou kunnen rechtvaardigen. Zij hebben zelfs geen informatie verstrekt over het gebruik van de bedoelde azokleurstoffen bij de vervaardiging van producten van andere materialen dan textiel of leer.

    (48) Ten aanzien van de overige argumenten van de Duitse autoriteiten wijst de Commissie erop dat een verbod op producten een beperking van de handel op de interne markt inhoudt en dus een ernstige belemmering van de basisdoelstelling van vrij verkeer van goederen. Iedere restrictie van dien aard moet dus wel op uiterst sterke gronden berusten en die zijn niet uit de bestudering van het Duitse verzoek gebleken.

    (49) Alles tezamen kan uit de argumenten en stukken die de Duitse autoriteiten ter staving van hun verzoek om afwijking van artikel 95, lid 4, zijn ingebracht, niet geconcludeerd worden dat de nationale maatregelen gerechtvaardigd zijn in verband met gewichtige eisen als bedoeld in artikel 30 van het Verdrag. Derhalve voldoet het verzoek van Duitsland om handhaving van nationale bepalingen niet aan alle voorwaarden van artikel 95, lid 4, van het Verdrag.

    2.3. Ontbreken van willekeurige discriminatie, van een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten en van een hinderpaal voor de werking van de interne markt

    (50) Volgens artikel 95, lid 6, keurt de Commissie de betrokken nationale bepalingen goed of wijst die af, nadat zij heeft nagegaan of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

    (51) Er zij op gewezen dat een verzoek uit hoofde van artikel 95, lid 4, van het Verdrag moet worden getoetst aan de voorwaarden van zowel lid 4 als lid 6 van dat artikel. Is aan één van die voorwaarden niet voldaan, dan moet het verzoek worden afgewezen en hoeft niet naar de andere voorwaarden te worden gekeken.

    (52) Omdat het verzoek van Duitsland niet aan de in artikel 95, lid 4, vermelde basisvoorwaarden voldoet (zie deel III, punt 2.2, van deze beschikking), behoeft de Commissie niet na te gaan of de betrokken nationale bepalingen al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

    IV. CONCLUSIE

    (53) Gezien de elementen waarover zij beschikte om de gefundeerdheid van de motieven voor de aangemelde nationale maatregel te beoordelen en in het licht van de voorgaande opmerkingen is de Commissie van mening dat het op 21 mei 2003 door Duitsland ingediende verzoek tot handhaving van nationale bepalingen die afwijken van Richtlijn 2002/61/EG tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG inzake het op de markt brengen en het gebruik van azokleurstoffen:

    - ontvankelijk is;

    - niet voldoet aan alle voorwaarden van artikel 95, lid 4, van het Verdrag, aangezien Duitsland de handhaving van zijn nationale bepalingen niet heeft gerechtvaardigd in verband met de gewichtige eis om de gezondheid van de consument te beschermen.

    (54) De Commissie is derhalve van oordeel dat de nationale bepalingen waarvan zij in kennis is gesteld, niet kunnen worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 95, lid 6, van het Verdrag,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De nationale bepalingen inzake de beperking van het gebruik en het in de handel brengen van azokleurstoffen waarvan de Bondsrepubliek Duitsland uit hoofde van artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag heeft kennisgegeven, worden afgewezen.

    Artikel 2

    Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

    Gedaan te Brussel, 25 november 2003.

    Voor de Commissie

    Erkki Liikanen

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 243 van 11.9.2002, blz. 15.

    (2) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.

    (3) PB L 178 van 17.7.2003, blz. 24.

    (4) Zie overweging 2 van Richtlijn 2002/61/EG.

    (5) Zie overweging 3 van Richtlijn 2002/61/EG.

    (6) Zie overweging 4 van Richtlijn 2002/61/EG.

    (7) Bij Richtlijn 2002/61/EG is in het aanhangsel van Richtlijn 76/769/EEG onder "Punt 43 - Azokleurstoffen" een lijst van 22 aromatische amines toegevoegd.

    (8) De lijst in punt 43.1 is niet volledig.

    (9) In punt 7 van bijlage 1 is een lijst van 20 amines opgenomen.

    (10) PB C 185 van 5.8.2003, blz. 3.

    (11) Wat artikel 30 van het EG-Verdrag betreft, zie het arrest van het Hof van Justitie van 23 september 2003 in zaak C-192/01, rechtsoverwegingt 46.

    (12) Zie de mededeling van de Commissie betreffende artikel 95 (leden 4, 5 en 6) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (COM(2002) 760 def. van 23 december 2002), met name punt 13.

    (13) Advies "Risk of cancer caused by textiles and leather goods coloured with azo-dyes", uitgebracht op de zevende plenaire vergadering van het WCTEM, Brussel, 18 januari 1999.

    (14) De bezorgdheid omtrent de risico's van kanker is ingegeven door het feit dat in vivo door reductieve splitsing uit azokleurstoffen aromatische amines kunnen ontstaan, waaronder de 22 amines die door de Europese Unie of de MAK-commissie zijn ingedeeld als bewezen of vermoedelijk carcinogeen voor de mens.

    (15) Advies over het rapport (definitief ontwerp) "Assessment of the risks to human health posed by azo colorants in toys, writing inks and paper products, and analysis of the advantages and drawbacks of restrictions on their marketing and use". Advies uitgebracht op de 24e plenaire vergadering van het WCTEM, Brussel, 12 juni 2001.

    (16) Zie het arrest van het Europees Hof van Justitie van 20 maart 2003 in zaak C-3/00, rechtsoverwegingen 63 en 64.

    Top