Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022XC1221(01)

    Mededeling van de Commissie Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2022/C 485/01

    C/2022/9120

    PB C 485 van 21.12.2022, p. 1–90 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    21.12.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 485/1


    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

    Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden

    (2022/C 485/01)

    Inhoud

    DEEL I.

    GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN 4

    HOOFDSTUK 1.

    Inleiding 4

    HOOFDSTUK 2.

    Toepassingsgebied en definities 4

    2.1.

    Gevolgen van het GLB voor de werkingssfeer van deze richtsnoeren 6

    2.2.

    Toepassingsgebied 7

    2.3.

    Horizontale voorschriften en steuninstrumenten die van toepassing zijn op de landbouw- en de bosbouwsector en de plattelandsgebieden 9

    2.4.

    Definities 10

    HOOFDSTUK 3.

    Beoordeling van de verenigbaarheid op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag 15

    3.1.

    Eerste voorwaarde: de steun vergemakkelijkt de ontwikkeling van een economische activiteit 16

    3.1.1.

    Ondersteunde economische activiteit 16

    3.1.2.

    Stimulerend effect 17

    3.1.3.

    Geen inbreuk op relevante bepalingen en algemene beginselen van het recht van de Unie 19

    3.2.

    Tweede voorwaarde: de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, worden door de steun niet zodanig veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad 20

    3.2.1.

    Noodzaak van overheidsmaatregelen 20

    3.2.2.

    Geschiktheid van de steun 21

    3.2.3.

    Evenredigheid van de steun 22

    3.2.4.

    Transparantie 25

    3.2.5.

    Vermijden van negatieve effecten die nadelig zijn voor de mededinging en het handelsverkeer 26

    3.2.6.

    Afweging van de positieve en negatieve effecten van de steun (afwegingstoets) 28

    DEEL II.

    CATEGORIEËN STEUN 30

    HOOFDSTUK 1.

    Steun voor ondernemingen die actief zijn in de primaire productie en de verwerking en de afzet van landbouwproducten 30

    1.1.

    Op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende maatregelen 30

    1.1.1.

    Investeringssteun 30

    1.1.1.1.

    Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven 30

    1.1.1.2.

    Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven 34

    1.1.1.3.

    Steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten 35

    1.1.2.

    Aanloopsteun voor jonge landbouwers en aanloopsteun voor landbouwactiviteiten 36

    1.1.3.

    Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector 36

    1.1.4.

    Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen 38

    1.1.5.

    Steun voor dierenwelzijnsverbintenissen 40

    1.1.6.

    Steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten 42

    1.1.7.

    Steun voor gebieden met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen 43

    1.1.8.

    Steun voor biologische landbouw 43

    1.1.9.

    Steun voor de deelname van producenten van landbouwproducten aan een kwaliteitsregeling 45

    1.1.10.

    Steun voor technische bijstand in de landbouwsector 46

    1.1.10.1.

    Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties 46

    1.1.10.2.

    Steun voor adviesdiensten 47

    1.1.10.3.

    Steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw 49

    1.1.11.

    Steun voor samenwerking in de landbouwsector 49

    1.2.

    Risico- en crisisbeheer 51

    1.2.1.

    Steun om schade aan de landbouwproductie of de landbouwproductiemiddelen te vergoeden en schade te voorkomen 51

    1.2.1.1.

    Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen 51

    1.2.1.2.

    Steun ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld 54

    1.2.1.3.

    Steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten, plantenplagen en plagen van invasieve uitheemse soorten en steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten 56

    1.2.1.4.

    Steun voor gestorven dieren 58

    1.2.1.5.

    Steun ter vergoeding van door beschermde dieren veroorzaakte schade 59

    1.2.1.6.

    Steun voor de betaling van verzekeringspremies 61

    1.2.1.7.

    Steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen 61

    1.3.

    Andere soorten steun in de landbouwsector 62

    1.3.1.

    Steun voor de sluiting van productiecapaciteit 62

    1.3.1.1.

    Sluiting van capaciteit om dier-, plant- of volksgezondheidsredenen, sanitaire, ethische, milieu- of klimaatredenen 62

    1.3.1.2.

    Sluiting van capaciteit om andere redenen 64

    1.3.2.

    Steun voor de verplaatsing van landbouwactiviteiten 64

    1.3.3.

    Steun voor de veeteeltsector 65

    1.3.4.

    Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten 66

    1.3.5.

    Steun voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee 69

    1.3.6.

    Steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond 70

    1.3.7.

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector 70

    HOOFDSTUK 2.

    Steun voor de bosbouwsector 71

    2.1.

    Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en de verbetering van de levensvatbaarheid van bossen 72

    2.1.1.

    Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden 72

    2.1.2.

    Steun voor de invoering, regeneratie of renovatie van boslandbouwsystemen 74

    2.1.3.

    Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen 74

    2.1.4.

    Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen 75

    2.1.5.

    Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten 76

    2.1.6.

    Steun voor investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouw 76

    2.1.7.

    Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed in bossen 76

    2.1.8.

    Steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen in de bosbouw 77

    2.2.

    Gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten in bosgebieden 78

    2.3.

    Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding 78

    2.4.

    Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties in de bosbouwsector 79

    2.5.

    Steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector 80

    2.6.

    Steun voor samenwerking in de bosbouwsector 80

    2.7.

    Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector 82

    2.8.

    Andere steun voor de bosbouwsector waarmee milieu-, beschermings- en recreatiedoeleinden worden nagestreefd 83

    2.8.1.

    Steun voor specifieke bosbouwacties en -interventies die vooral tot doel hebben bij te dragen tot het behoud of het herstel van het bosecosysteem en de biodiversiteit of het traditionele landschap 83

    2.8.2.

    Steun in de bosbouwsector voor de instandhouding en de verbetering van de bodemkwaliteit en voor een evenwichtige en gezonde boomgroei 83

    2.8.3.

    Steun in de bosbouwsector voor het herstel en het onderhoud van natuurlijke paden, landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat van dieren 84

    2.8.4.

    Steun voor het onderhoud van wegen om bosbranden te voorkomen 84

    2.8.5.

    Steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade in bossen 84

    2.9.

    Steun voor de bosbouwsector die in lijn is met steunmaatregelen voor de landbouwsector 85

    2.9.1.

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector 85

    2.9.2.

    Steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond 87

    HOOFDSTUK 3.

    Steun in plattelandsgebieden die uit het Elfpo wordt gecofinancierd of die wordt verleend in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde interventies 87

    DEEL III.

    PROCEDURELE AANGELEGENHEDEN 87

    1.

    Looptijd van de steunregelingen en evaluatie 88

    2.

    Herzieningsclausule 89

    3.

    Verslaglegging en monitoring 89

    4.

    Toepassing van de richtsnoeren 90

    5.

    Voorstellen voor dienstige maatregelen 90

    DEEL I.

    GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

    HOOFDSTUK 1.

    Inleiding

    (1)

    Artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“het Verdrag”) luidt: “Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.” Staatssteun is volgens het Verdrag in beginsel verboden, maar kan in bepaalde gevallen met de interne markt verenigbaar zijn, en wel op grond van artikel 107, leden 2 en 3, van het Verdrag.

    (2)

    Overeenkomstig artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag zijn steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen in de landbouw- en de bosbouwsector verenigbaar met de interne markt.

    (3)

    Overeenkomstig artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag kan de Commissie staatssteun om de economische ontwikkeling van de landbouw- en de bosbouwsector en van plattelandsgebieden te bevorderen, aanmerken als verenigbaar met de interne markt mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

    (4)

    Overeenkomstig artikel 42 van het Verdrag zijn de mededingingsregels, waaronder ook de regels inzake staatssteun vallen, slechts in zoverre op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten van toepassing als wordt bepaald door het Europees Parlement en de Raad met inachtneming van de in artikel 39 van het Verdrag vermelde doeleinden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

    (5)

    In deze richtsnoeren stelt de Commissie de criteria vast aan de hand waarvan kan worden bepaald of steun voldoet aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd. Met betrekking tot steun die uit hoofde van artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag wordt toegekend, worden in deze richtsnoeren de voorwaarden uiteengezet op grond waarvan een maatregel in het kader waarvan steun wordt verleend tot herstel van schade die door een natuurramp of een buitengewone gebeurtenis is veroorzaakt, verenigbaar is met de interne markt.

    (6)

    Staatssteun om de economische ontwikkeling van de landbouw- en de bosbouwsector en van plattelandsgebieden te bevorderen is ingebed in het ruimere gemeenschappelijk landbouwbeleid (“het GLB”). In het kader van het GLB verleent de Unie financiële bijstand voor de landbouw- en de bosbouwsector en voor plattelandsgebieden. Omdat de economische gevolgen van staatssteun niet anders zijn naargelang die steun (zelfs gedeeltelijk) door de Unie dan wel door een lidstaat alleen wordt gefinancierd, acht de Commissie het van belang dat haar beleid inzake staatssteuncontrole samenhang vertoont met de steun die in het kader van het eigen gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Unie wordt verleend. Bijgevolg houdt de Commissie, wanneer zij de regels in deze richtsnoeren op specifieke steunregelingen en individuele steun toepast en in het kader daarvan interpreteert, rekening met de regels van het GLB.

    (7)

    De volgende handelingen van de Unie zijn van bijzonder belang voor met het GLB verband houdende staatssteunkwesties:

    a)

    Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad (1);

    b)

    de Verordeningen (EU) nr. 228/2013 (2) en (EU) nr. 229/2013 (3) van het Europees Parlement en de Raad;

    c)

    Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (4);

    d)

    Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad (5);

    e)

    Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6).

    (8)

    Het GLB steunt op twee pijlers (het Europees Landbouwgarantiefonds (“ELGF”) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (“Elfpo”)), die samen fundamentele ondersteuning bieden voor de landbouwers en plattelandsgebieden in de Unie en de voorwaarden scheppen om overal in de Unie een duurzame landbouw in stand te houden.

    (9)

    Overeenkomstig artikel 39, lid 1, van het Verdrag heeft het GLB de volgende doelstellingen: de productiviteit van de landbouw doen toenemen, de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard verzekeren, de markten stabiliseren, de voorziening veiligstellen en redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers verzekeren. Overeenkomstig artikel 39, lid 2, van het Verdrag moet bij het tot stand brengen van het GLB en van de daarvoor te treffen bijzondere voorzieningen rekening worden gehouden met:

    a)

    de bijzondere aard van het landbouwbedrijf, welke voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden;

    b)

    de noodzaak de dienstige aanpassingen geleidelijk te doen verlopen;

    c)

    het feit dat de landbouwsector in de lidstaten nauw verweven is met de gehele economie.

    (10)

    Met het oog op een verdere verduurzaming van de landbouw, de voedselvoorziening en plattelandsgebieden zijn de GLB-doelstellingen na 2020 gericht op het bevorderen van een slimme, concurrerende, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector ten behoeve van de voedselzekerheid op lange termijn, op het ondersteunen en versterken van milieubescherming en klimaatactie, op het bijdragen aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie en op het versterken van het sociaal-economische weefsel van plattelandsgebieden. Die algemene doelstellingen worden aangevuld met de horizontale doelstelling die erin bestaat de sector te moderniseren door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw, de bosbouw en de plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan. De algemene GLB-doelstellingen worden verwezenlijkt aan de hand van de volgende specifieke doelstellingen:

    a)

    steun bieden met het oog op een leefbaar bedrijfsinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie, ten behoeve van een grotere voedselzekerheid voor de lange termijn, van een meer diverse landbouw, en van een economisch duurzame landbouwproductie in de Unie;

    b)

    vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven voor zowel de korte als de lange termijn, onder meer door meer aandacht voor onderzoek, technologie en digitalisering;

    c)

    verbeteren van de positie van de landbouwers in de waardeketen;

    d)

    bijdragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en een betere koolstofvastlegging, en bevorderen van duurzame energie;

    e)

    bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door het verminderen van de afhankelijkheid van chemische middelen;

    f)

    bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van habitats en landschappen;

    g)

    aantrekken en vasthouden van jonge landbouwers en andere nieuwe landbouwers en bevorderen van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

    h)

    bevorderen van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, ook in de circulaire bio-economie en de duurzame bosbouw;

    i)

    verbeteren van de respons van de landbouw van de Unie op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, verminderen van de voedselverspilling, verbeteren van het dierenwelzijn en bestrijden van antimicrobiële resistentie.

    HOOFDSTUK 2.

    Toepassingsgebied en definities

    2.1.   Gevolgen van het GLB voor de werkingssfeer van deze richtsnoeren

    (11)

    Overeenkomstig artikel 42 van het Verdrag zijn de in de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag vastgelegde staatssteunregels ten aanzien van de in bijlage I bij het Verdrag vermelde landbouwproducten slechts in zoverre van toepassing als door het Europees Parlement en de Raad wordt bepaald met inachtneming van de in artikel 39 van het Verdrag vermelde doeleinden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

    (12)

    Krachtens artikel 145, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 en artikel 211, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn de staatssteunregels van toepassing op de productie van en de handel in landbouwproducten. Er zijn evenwel tal van afwijkingen van dat algemene beginsel, die onder meer zijn vastgesteld in artikel 23 van Verordening (EU) nr. 228/2013, artikel 17 van Verordening (EU) nr. 229/2013, artikel 145, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115, artikel 211, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1144/2014.

    (13)

    Ten aanzien van de steun die op grond van Verordening (EU) 2021/2115 wordt verleend, is in artikel 145, lid 2, van die verordening bepaald dat de staatssteunregels niet van toepassing zijn op steun die de lidstaten op grond van en in overeenstemming met die verordening verlenen noch op aanvullende nationale financiering binnen de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag.

    (14)

    Bijgevolg zijn de staatssteunregels niet van toepassing op cofinanciering van bijstand voor plattelandsontwikkeling (het Elfpo-gedeelte noch het nationale gedeelte) of op aanvullende nationale financiering bovenop dergelijke bijstand, voor zover de betrokken interventie verband houdt met een landbouwactiviteit die binnen de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag valt en deel uitmaakt van een strategisch GLB-plan.

    (15)

    De staatssteunregels zijn evenwel volledig van toepassing op alle gecofinancierde interventies (zowel het Elfpo-gedeelte als het nationale gedeelte) en de aanvullende nationale financiering bij dergelijke interventies die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag maar binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2021/2115 vallen, d.w.z. in de volgende gevallen: a) interventies voor de ondersteuning van activiteiten in plattelandsgebieden en b) interventies in de bosbouw.

    (16)

    De staatssteunregels zijn van toepassing indien een lidstaat van plan is een maatregel die grotendeels volgens de voorwaarden van een bepaalde plattelandsontwikkelingsinterventie is opgezet (“op een plattelandsontwikkelingsmaatregel lijkende maatregel”), uitsluitend uit nationale middelen te financieren (d.w.z. zonder enige cofinanciering uit het Elfpo), ongeacht of die maatregel binnen of buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag valt.

    2.2.   Toepassingsgebied

    (17)

    De Commissie past deze richtsnoeren toe op steunregelingen en op individuele steun.

    (18)

    De Commissie past deze richtsnoeren toe op staatssteun voor de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten tot een ander landbouwproduct, en de afzet van landbouwproducten.

    (19)

    Op basis van de algemene beschouwingen in afdeling 2.1 van dit deel is het, met het oog op coherentie met het plattelandsontwikkelingsbeleid en de naleving van de staatssteunregels, dienstig ook bepaalde buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallende plattelandsontwikkelingsinterventies op te nemen die uit het Elfpo worden gecofinancierd of waarvoor aanvullende nationale financiering wordt verleend, alsmede op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende maatregelen die uitsluitend uit nationale middelen worden gefinancierd. Daarom bevatten deze richtsnoeren, naast de verenigbaarheidscriteria voor de landbouwsector, ook verenigbaarheidscriteria voor buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallende staatssteun in de bosbouwsector en steun aan ondernemingen die in plattelandsgebieden actief zijn.

    (20)

    Bij het toetsen van staatssteun en de verenigbaarheid ervan met de interne markt overeenkomstig de in deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren uiteengezette algemene beginselen inzake staatssteun houdt de Commissie, voor zover mogelijk, rekening met de voorwaarden die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/2115 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarbij.

    (21)

    De volgende steuncategorieën vallen onder het toepassingsgebied van deze richtsnoeren:

    a)

    uitsluitend uit nationale middelen gefinancierde maatregelen in de landbouwsector waarbij het gaat om:

    i)

    op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende maatregelen buiten het kader van de strategische GLB-plannen (deel II, afdeling 1.1); of

    ii)

    andere dan de in i) bedoelde maatregelen die niet onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2021/2115 vallen, zoals bepaalde maatregelen op het gebied van risico- en crisisbeheer, steun voor de veeteeltsector en bepaalde afzetbevorderingsmaatregelen (deel II, afdelingen 1.2 en 1.3);

    b)

    steun voor de bosbouwsector (deel II, hoofdstuk 2):

    i)

    die wordt verleend als onderdeel van een strategisch GLB-plan of als aanvullende nationale financiering bij een dergelijke interventie voor plattelandsontwikkeling; of

    ii)

    die uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd;

    c)

    steun voor in plattelandsgebieden actief zijnde ondernemingen die in een van de volgende vormen wordt verleend:

    i)

    een interventie die in een strategisch GLB-plan is opgenomen en uit het Elfpo wordt gecofinancierd op grond van en in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/2115, waarbij de aan te melden staatssteunmaatregel identiek is aan de betrokken interventie in het strategisch GLB-plan (deel II, hoofdstuk 3);

    ii)

    aanvullende nationale financiering in verband met een interventie in het kader van een strategisch GLB-plan (deel II, hoofdstuk 3).

    (22)

    Deze richtsnoeren zijn van toepassing op steun voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en in beginsel ook op steun voor grote ondernemingen. Grote ondernemingen worden doorgaans echter minder door marktfalen getroffen dan kmo’s. Bovendien is de kans groter dat grote ondernemingen in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden belangrijke marktspelers zijn, waardoor steun die aan grote ondernemingen wordt verleend, in specifieke gevallen kan leiden tot een grondige verstoring van de mededinging en het handelsverkeer op de interne markt. Aangezien steun aan grote ondernemingen in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden en aan andere grote ondernemingen de mededinging op soortgelijke wijze kan verstoren, zijn de staatssteunregels voor grote ondernemingen in deze richtsnoeren geharmoniseerd met de algemene staatssteunregels en wordt de verenigbaarheid ervan beoordeeld op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van dit deel. Met betrekking tot de niet onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2021/2115 vallende steunmaatregelen voor de veeteeltsector uit hoofde van deel II, afdeling 1.3.1, van deze richtsnoeren, blijft de Commissie haar vorige beleid hanteren dat grote ondernemingen in staat moeten zijn de kosten van deze maatregelen zelf te financieren. Daarom moet steun in de veeteeltsector beperkt blijven tot kmo’s.

    (23)

    Ondernemingen in moeilijkheden zijn uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtsnoeren, met inachtneming van de in dit punt genoemde uitzonderingen. De Commissie is van mening dat een onderneming in financiële moeilijkheden, aangezien haar bestaan zelf in het gedrang is, niet kan worden beschouwd als een passend instrument om tot de verwezenlijking van andere beleidsdoelstellingen van de overheid bij te dragen zolang niet vaststaat dat die onderneming zal overleven. Daarom zal de steun, als de begunstigde ervan een onderneming in moeilijkheden is zoals gedefinieerd in punt (33)63, worden beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (7). Het beginsel om geen staatssteun te verlenen aan ondernemingen in financiële moeilijkheden geldt echter niet voor compenserende steun voor schade als gevolg van natuurrampen en buitengewone gebeurtenissen als bedoeld in deel II, afdelingen 1.2.1.1 en 2.1.3, mits die steun verenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag. Als de financiële moeilijkheden van een onderneming die in de landbouw- of de bosbouwsector actief is, zijn veroorzaakt door een risicogebeurtenis als bedoeld in deel II, afdelingen 1.2.1.2, 1.2.1.3, 1.2.1.5, 2.1.3, 2.8.1 of 2.8.5, kan steun voor de vergoeding van verliezen of schade als gevolg van dergelijke risicogebeurtenissen of voor de kosten van de uitroeiing van plantenplagen overeenkomstig deze richtsnoeren worden verleend als zijnde verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag. Voorts mag, met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en gezien de noodsituatie waarin deze soorten steun worden verleend, de economische situatie van een onderneming niet in aanmerking worden genomen voor de in deel II, afdeling 1.2.1.4, bedoelde steun voor het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren en voor de in deel II, afdeling 1.2.1.3, punten (370) en (371), bedoelde steun voor preventie-, bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen in het geval van dierziekten en plantenplagen. Daarnaast geldt dit beginsel niet voor de in deel II, afdelingen 1.1.10.1 en 2.4, bedoelde voorlichtingsacties, noch voor afzetbevorderingsmaatregelen die algemeen van aard zijn, zoals bedoeld in deel II, afdeling 1.3.4.

    (24)

    Steun voor landbouwproducten in de zin van bijlage 1 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO die een uitvoersubsidie in de zin van die overeenkomst vormt, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtsnoeren. Steun voor dergelijke producten die door een regering of overheidsinstantie verleende uitvoerfinancieringssteun vormt in het kader van het Ministerieel Besluit van de WTO inzake uitvoerconcurrentie van 19 december 2015 (8), valt evenzo buiten het toepassingsgebied van deze richtsnoeren indien die steun niet voldoet aan de toepasselijke vereisten van punt 15 van dat besluit betreffende de maximale krediettermijn en zelffinanciering.

    (25)

    Bij het beoordelen van steun voor een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, zal de Commissie rekening houden met het bedrag aan steun dat nog moet worden teruggevorderd (9). Dit geldt niet voor steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen en buitengewone gebeurtenissen op grond van artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag en voor steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten als bedoeld in deel II, afdeling 1.2.1.3, punten (370) en (371).

    (26)

    De lidstaten worden eraan herinnerd dat het financieringssysteem, bijvoorbeeld een systeem op basis van parafiscale heffingen, moet worden aangemeld wanneer dit systeem integraal deel uitmaakt van de steunmaatregel (10).

    (27)

    De Commissie zal steunmaatregelen die niet onder deze richtsnoeren of andere toepasselijke staatssteunregels vallen, per geval rechtstreeks beoordelen op basis van artikel 107, lid 2, punt b), en lid 3, van het Verdrag en daarbij voor zover mogelijk rekening houden met de voorschriften die zijn vastgesteld in de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag, het GLB en, naar analogie, deze richtsnoeren. Lidstaten die staatssteun aanmelden die niet onder deze richtsnoeren valt, zullen moeten aantonen dat die staatssteun in overeenstemming is met artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag, zoals uiteengezet in hoofdstuk 3 van dit deel van deze richtsnoeren. De Commissie zal dergelijke maatregelen slechts goedkeuren als de positieve bijdrage ervan tot de ontwikkeling van de sector duidelijk groter is dan het gevaar dat de mededinging op de interne markt wordt verstoord en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig wordt beïnvloed.

    (28)

    Met betrekking tot in Noord-Ierland te verlenen steun moet, voor maatregelen waarvoor de voorwaarden van Verordening (EU) 2021/2115 gelden, gelijkwaardige informatie worden verstrekt in de aanmelding bij de Commissie uit hoofde van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

    2.3.   Horizontale voorschriften en steuninstrumenten die van toepassing zijn op de landbouw- en de bosbouwsector en de plattelandsgebieden

    (29)

    Om de staatssteunregels te stroomlijnen zijn, mede gelet op de gelijkenissen tussen ondernemingen die in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden actief zijn en andere ondernemingen, de algemene staatssteuninstrumenten tot vaststelling van de criteria voor de verenigbaarheid van steun in beginsel van toepassing op de sectoren die onder deze richtsnoeren vallen. Met name gaat het hierbij om de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (11), de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (12), de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 (13), de mededeling van de Commissie — EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken (14), de richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (15), de mededeling van de Commissie — Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun ten behoeve van opleiding (16), de mededeling van de Commissie — Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun voor de indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers (17), en de instrumenten in verband met de diensten van algemeen economisch belang (18).

    (30)

    De in punt (29) bedoelde horizontale instrumenten gelden voor de productie, de verwerking en de afzet van landbouwproducten, tenzij in deze richtsnoeren specifieke regels zijn vastgesteld. Deze richtsnoeren voorzien in specifieke regels inzake steunmaatregelen voor het milieu, zoals steun voor agromilieuklimaatverbintenissen en dierenwelzijnsverbintenissen (deel II, afdelingen 1.1.4 en 1.1.5), steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten (deel II, afdeling 1.1.6) en steun voor biologische landbouw (deel II, afdeling 1.1.8). Steun voor investeringen voor milieudoeleinden op het gebied van de primaire landbouwproductie wordt getoetst aan de voorschriften in deel II, afdeling 1.1.1.1. Steun voor milieubescherming ten behoeve van ondernemingen die actief zijn in de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, kan worden beschouwd als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden van de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022. Steun voor investeringen in energie-efficiëntie, biobrandstoffen en energie uit hernieuwbare bronnen is uitgesloten van de werkingssfeer van deel II, hoofdstukken 2 en 3, aangezien die steun moet voldoen aan de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022, tenzij de steun van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld. Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen met betrekking tot de productie, op de bedrijven, van energie uit hernieuwbare bronnen of van biobrandstoffen, kan evenwel onder het toepassingsgebied van deze richtsnoeren vallen mits die productie niet groter is dan het gemiddelde jaarlijkse brandstof- of energieverbruik van het betrokken landbouwbedrijf (deel II, afdeling 1.1.1.1).

    (31)

    De richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (19) zijn niet van toepassing op steun voor de productie van primaire landbouwproducten, gezien de specifieke kenmerken van de sector. Wel zijn ze van toepassing op de verwerking en de afzet van landbouwproducten, in de mate waarin dat in deze richtsnoeren is aangegeven.

    (32)

    Zowel de algemene staatssteunregels als de specifiekere bepalingen van deze richtsnoeren kunnen betrekking hebben op ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector of in plattelandsgebieden. Waar van toepassing kan steun aan ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector of in plattelandsgebieden, ook verenigbaar worden geacht onder de voorwaarden en met inachtneming van de algemene staatssteunregels van de Unie (met name de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen, de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie en de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022).

    2.4.   Definities

    (33)

    Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt verstaan onder:

    (1)

    “actieve landbouwer”: een landbouwer zoals omschreven door een lidstaat in zijn strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115 (20);

    (2)

    “ad-hocsteun”: steun die niet op grond van een steunregeling wordt toegekend;

    (3)

    “ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld”: ongunstige weersomstandigheden zoals vorst, storm, hagel, ijs, hevige of aanhoudende regen of ernstige droogte die, als het om landbouw gaat, leiden tot een verlies van meer dan 30 % van de gemiddelde productie, berekend op basis van de productie van de voorafgaande drie of vier jaren of op basis van het gemiddelde van drie van de voorafgaande vijf of acht jaren, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend; gaat het om bosbouw, dan moet het verlies meer dan 20 % van het bosbouwpotentieel bedragen;

    (4)

    “advies”: de volledige advisering in het kader van een en hetzelfde contract;

    (5)

    “landbouwactiviteit”: een activiteit zoals omschreven door een lidstaat in zijn strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

    (6)

    “landbouwareaal”: areaal zoals omschreven door een lidstaat in zijn strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115;

    (7)

    “landbouwbedrijf”: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt;

    (8)

    “landbouwproduct”: de in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten, met uitzondering van de visserij- en aquacultuurproducten die zijn vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21);

    (9)

    “landbouwsector”: alle ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie en in de verwerking en de afzet van landbouwproducten;

    (10)

    “boslandbouwsystemen”: systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond;

    (11)

    “steun” of “steunmaatregel”: elke maatregel die aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet;

    (12)

    “steunintensiteit”: het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

    (13)

    “steunregeling”: elk besluit op grond waarvan aan ondernemingen die in het besluit op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elk besluit op grond waarvan steun die niet aan een specifiek project is gebonden, voor onbepaalde tijd en/of voor een onbepaald bedrag aan een of meer ondernemingen kan worden toegekend;

    (14)

    “arm’s length”: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding; iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en onvoorwaardelijke procedure wordt geacht te voldoen aan het arm’s length-beginsel;

    (15)

    “biobeveiligingsmaatregelen”: beheers- en fysieke maatregelen die zijn bedoeld om het risico te verminderen dat ziekten worden geïntroduceerd, zich ontwikkelen en zich verspreiden naar, uit of in: a) een dierenpopulatie of b) een inrichting, zone, compartiment, vervoermiddel of enige andere voorziening, ruimte of locatie;

    (16)

    “stamboek”: stamboek als bedoeld in artikel 2, punt 12, van Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad (22);

    (17)

    “strategisch GLB-plan”: strategisch GLB-plan als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2021/2115;

    (18)

    “gekapitaliseerde werkzaamheden”: werkzaamheden die door een landbouwer zelf of door de werknemers van de landbouwer op het landbouwbedrijf worden uitgevoerd en activa creëren;

    (19)

    “regelingen voor koolstoflandbouw”: steunregelingen voor landbeheerpraktijken die zorgen voor een grotere koolstofopslag in levende biomassa, dood organisch materiaal en de bodem doordat er meer koolstof wordt afgevangen en/of minder koolstof vrijkomt in de atmosfeer;

    (20)

    “rampzalige gebeurtenis”: een door menselijke activiteit veroorzaakte onvoorziene gebeurtenis van biotische of abiotische aard die tot belangrijke verstoringen van de bosstructuren leidt, en uiteindelijk belangrijke economische schade aan de bosbouwsector veroorzaakt;

    (21)

    “cluster”: groepering van onafhankelijke ondernemingen, waaronder starters en kleine, middelgrote en grote ondernemingen, alsmede adviesorganen of onderzoeksorganisaties, die tot doel hebben economische/innovatieve activiteiten te stimuleren door intensieve interactie te bevorderen, faciliteiten te delen en kennis en deskundigheid uit te wisselen, alsook daadwerkelijk bij te dragen aan kennisoverdracht, netwerking en informatieverspreiding tussen de ondernemingen binnen het cluster;

    (22)

    “bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen”: maatregelen in verband met dierziekten waarvoor een bevoegde autoriteit van een lidstaat formeel heeft erkend dat zich een uitbraak heeft voorgedaan, of in verband met plantenplagen of invasieve uitheemse soorten waarvan de aanwezigheid formeel is bevestigd door een bevoegde autoriteit van een lidstaat;

    (23)

    “datum van de toekenning van de steun”: de datum waarop de begunstigde krachtens de toepasselijke nationale wet- en regelgeving een wettelijke aanspraak op de steun verwerft;

    (24)

    “milieuongeval”: een specifiek voorval van verontreiniging, besmetting of degradatie van de kwaliteit van het milieu dat betrekking heeft op een specifieke gebeurtenis, welk voorval een beperkte geografische uitwerking heeft en meer dan 30 % vernietigt van de gemiddelde jaarproductie van de in de landbouwsector actieve onderneming, berekend op basis van de productie van de voorafgaande periode van drie jaar of een driejaarsgemiddelde van de voorafgaande vijf jaar, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend; gaat het om bosbouw, dan moet het verlies meer dan 20 % van het bosbouwpotentieel bedragen; algemene milieurisico’s die niet het gevolg zijn van een specifieke gebeurtenis, zoals klimaatverandering of atmosferische verontreiniging, zijn geen “milieuongeval”;

    (25)

    “evaluatieplan”: een document dat een of meer steunregelingen bestrijkt en ten minste de volgende elementen bevat: de te evalueren doelstellingen, de evaluatievragen, de resultaatindicatoren, de geplande methode voor de uitvoering van de evaluatie, de vereisten inzake gegevensverzameling, het voorgestelde tijdschema voor de evaluatie, met inbegrip van de datum van indiening van de tussentijdse en de eindevaluatieverslagen, de beschrijving van de onafhankelijke instantie die de evaluatie zal uitvoeren of de criteria voor de selectie van die instantie, en nadere bepalingen inzake de bekendmaking van de evaluatie;

    (26)

    “gestorven dieren”: dieren die op een landbouwbedrijf of bedrijfslocatie of tijdens transport zijn gedood door euthanasie met of zonder definitieve diagnose of die daar zijn gestorven, met inbegrip van doodgeboren en ongeboren dieren, maar niet voor menselijke consumptie zijn geslacht;

    (27)

    “snelgroeiende bomen”: bos met korte omlooptijd waarvoor de minimumperiode voordat de bomen mogen worden geveld, minstens acht jaar bedraagt en de maximumperiode ten hoogste twintig jaar bedraagt;

    (28)

    “fiscale vervolgregeling”: een regeling in de vorm van belastingvoordelen die een gewijzigde versie is van een reeds bestaande regeling in de vorm van belastingvoordelen en die deze vervangt;

    (29)

    “biobrandstof op basis van voedsel- en voedergewassen”: biobrandstof geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen, zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (23);

    (30)

    “levensmiddelen”: levensmiddelen die geen landbouwproducten zijn en die zijn vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (24);

    (31)

    “bos”: een gebied van meer dan 0,5 hectaren met bomen van meer dan vijf meter hoog en een bladerdak van meer dan tien procent of bomen die deze waarden ter plaatse kunnen bereiken, met uitzondering van hoofdzakelijk voor landbouw of bebouwing gebruikt land, of; een bos volgens een door een lidstaat of regio gehanteerde definitie op basis van bestaande nationale wetgeving of inventarisatiesystemen, zoals aan de Commissie meegedeeld in de aanmelding; en, als het gaat om een interventie voor plattelandsontwikkeling, zoals vermeld in het strategisch GLB-plan;

    (32)

    “brutosubsidie-equivalent”: het bedrag van de steun indien die in de vorm van een subsidie aan de begunstigde was toegekend, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

    (33)

    “individuele steun”: ad-hocsteun en steun die op grond van een steunregeling aan individuele begunstigden wordt toegekend;

    (34)

    “immateriële activa”: fysiek of financieel niet-tastbare activa, zoals octrooien, licenties, knowhow of andere intellectuele-eigendomsrechten;

    (35)

    “invasieve uitheemse soorten”: voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten en voor een lidstaat zorgwekkende invasieve uitheemse soorten zoals gedefinieerd in artikel 3, punten 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (25);

    (36)

    “grote ondernemingen”: ondernemingen die niet aan de in bijlage I bij Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie (26) vastgestelde criteria voldoen;

    (37)

    “lokale markten”: een van de volgende:

    a)

    markten binnen een straal van 75 km ten opzichte van het landbouwbedrijf van oorsprong van het product, waarbinnen de activiteiten van de verwerking en de verkoop aan de eindverbruiker moeten plaatsvinden;

    b)

    markten waarvoor door de lidstaten een overtuigende alternatieve definitie is vastgesteld, binnen een straal van niet meer dan 100 km;

    (38)

    “afzet van landbouwproducten”: het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een landbouwer aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid; verkoop door een primaire producent aan eindverbruikers wordt als afzet van landbouwproducten beschouwd indien die verkoop plaatsvindt in daarvoor bestemde afzonderlijke lokalen of voorzieningen;

    (39)

    “onderling fonds”: een door een lidstaat overeenkomstig zijn nationaal recht geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers, bosbezitters en bosbeheerders in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en hun compensatiebetalingen uitkeert voor economische verliezen;

    (40)

    “niet-productieve investering”: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf;

    (41)

    “handelingen die aan de industriële verwerking voorafgaan”: vellen, afbreken, ontschorsen, versnijden, opslaan, beschermend behandelen en drogen van hout en alle andere bewerkingen voorafgaand aan het industrieel zagen van hout in een zagerij, alsmede zagen in zagerijen met een zaagcapaciteit van hoogstens 20 000 m3 rondhoutinput per jaar;

    (42)

    “andere ongunstige weersomstandigheden”: ongunstige weersomstandigheden die geen ongunstige weersomstandigheden vormen die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld;

    (43)

    “ultraperifere gebieden”: de in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag genoemde gebieden;

    (44)

    “plantenplaag”: alle soorten, stammen of biotypen van planten, dieren of ziekteverwekkers die schadelijk zijn voor planten of plantaardige producten;

    (45)

    “preventiemaatregelen”: maatregelen met betrekking tot een dierziekte of plantenplaag die zich nog niet heeft voorgedaan of een invasieve uitheemse soort die zich nog niet heeft verspreid;

    (46)

    “primaire landbouwproductie”: de productie van in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van die producten wijzigt;

    (47)

    “verwerking van landbouwproducten”: elke bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op het landbouwbedrijf die nodig zijn om een dierlijk of plantaardig product klaar te maken voor de eerste verkoop;

    (48)

    “producentengroepering of -organisatie”: een groepering of organisatie die is opgericht voor ten minste een van de volgende doeleinden:

    a)

    de productie en de output van de producenten die bij de groepering of organisatie zijn aangesloten, aanpassen aan de markteisen;

    b)

    goederen gezamenlijk op de markt brengen, met inbegrip van de voorbereiding voor de verkoop, de centralisatie van de verkoop en de levering aan bulkkopers;

    c)

    gemeenschappelijke regels vaststellen voor de verstrekking van informatie over de productie, en vooral over de oogst en de beschikbaarheid van producten;

    d)

    uitvoeren van andere activiteiten die door producentengroeperingen of -organisaties kunnen worden verricht, zoals de ontwikkeling van bedrijfsvoerings- en marketingvaardigheden, de organisatie en vergemakkelijking van innovatieprocessen, het gezamenlijk beheren van de grond van de leden, het hanteren van milieuvriendelijke teeltmethoden en productietechnieken en het toepassen van goede praktijken en technieken op het gebied van dierenwelzijn;

    (49)

    “beschermd dier”: elk dier dat bij wetgeving van de Unie of nationale wetgeving beschermd is, met inbegrip van diersoorten waarvoor de nationale wetgeving voorziet in specifieke voorschriften voor de instandhouding van de populatie;

    (50)

    “terugbetaalbaar voorschot”: een lening voor een project die in een of meer tranches wordt betaald en waarbij de voorwaarden voor terugbetaling afhangen van de uitkomst van het project;

    (51)

    “organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding”: een entiteit (zoals universiteiten of onderzoeksinstellingen, agentschappen voor technologieoverdracht, innovatie-intermediairs, entiteiten voor fysieke en/of virtuele onderzoeksgerichte samenwerking), ongeacht haar rechtsvorm of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, als omschreven in de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, of met het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht; wanneer een dergelijke entiteit ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering, de kosten en de inkomsten van die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd. Ondernemingen die een beslissende invloed op een dergelijke entiteit kunnen uitoefenen, in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouders of leden, mogen geen preferente toegang tot de door deze entiteit gegenereerde onderzoeksresultaten genieten;

    (52)

    “korte toeleveringsketen”: een voorzieningsketen bestaande uit een beperkt aantal marktdeelnemers die streven naar samenwerking, plaatselijke economische ontwikkeling en nauwe geografische en sociale betrekkingen tussen producenten, verwerkers en consumenten;

    (53)

    “kleinschalige infrastructuur”: infrastructuur waarvan de in aanmerking komende kosten hoogstens 2 miljoen EUR bedragen;

    (54)

    “kleinschalige marktdeelnemer”: een micro-onderneming als omschreven in Aanbeveling 2003/361 van de Commissie (27) of een natuurlijke persoon die op het tijdstip waarop hij de steunaanvraag indient, geen economische activiteit uitoefent;

    (55)

    “kleinere eilanden in de Egeïsche Zee”: de kleinere eilanden als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013;

    (56)

    “kmo’s” of “kleine, middelgrote en micro-ondernemingen”: bedrijven die voldoen aan de criteria van bijlage I bij Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie;

    (57)

    “start van de werkzaamheden in het kader van het project of de activiteit”: afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt, hetzij de start van de activiteiten of de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering, hetzij de eerste juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen of een beroep op diensten te doen, hetzij een andere toezegging die het project of de activiteit onomkeerbaar maakt; de aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van haalbaarheidsstudies worden niet als start van de werkzaamheden of activiteiten beschouwd; de aankoop van grond als bedoeld in punt (153), a), en punt (502), c), wordt, als de in aanmerking komende kosten van de aankoop van grond 100 % van de in aanmerking komende investeringskosten bedragen, beschouwd als de start van de werkzaamheden in het kader van een project of activiteit;

    (58)

    “duurzaam bosbeheer”: het rentmeesterschap en gebruik van bosgronden op een manier en met een intensiteit waarbij deze hun biodiversiteit, productiviteit, regeneratiecapaciteit en vitaliteit behouden, alsook het vermogen om nu en in de toekomst relevante ecologische, economische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, en waarbij geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht;

    (59)

    “materiële activa”: activa bestaande uit gronden, gebouwen en installaties, machines en uitrusting;

    (60)

    “transactiekosten”: extra kosten die verband houden met het nakomen van een verbintenis, maar niet rechtstreeks kunnen worden toegeschreven aan de uitvoering van die verbintenis, noch vervat zijn in de kosten of gederfde inkomsten die rechtstreeks worden gecompenseerd, en die op basis van standaardkosten berekend kunnen worden;

    (61)

    “kosten van TSE- en BSE-tests (TSE = overdraagbare spongiforme encefalopathie; BSE = boviene spongiforme encefalopathie)”: alle kosten, met inbegrip van die van testkits en van het nemen, vervoeren, testen, opslaan en vernietigen van monsters, die noodzakelijk zijn voor bemonstering en laboratoriumonderzoek overeenkomstig hoofdstuk C van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (28);

    (62)

    “bomen voor hakhout met korte omlooptijd”: door de lidstaten te bepalen boomsoorten van GN-code 06 02 9041, bestaande uit meerjarige houtgewassen waarvan de wortelstokken of stronken na de oogst in de grond blijven en die in het daaropvolgende seizoen nieuwe scheuten vormen en waarvan de maximale omlooptijd door de lidstaten wordt vastgesteld;

    (63)

    “onderneming in moeilijkheden”: een onderneming die voldoet aan de criteria die zijn vastgesteld in onderdeel 2.2 van de richtsnoeren van de Commissie voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden;

    (64)

    “norm van de Unie”: verplichte, in de wetgeving van de Unie vastgestelde norm die het niveau aangeeft dat de individuele ondernemingen moeten halen, met name wat milieu, hygiëne en dierenwelzijn betreft; op het niveau van de Unie vastgestelde normen of streefdoelen die bindend zijn voor de lidstaten, maar niet voor individuele ondernemingen, worden bijgevolg niet als normen van de Unie beschouwd;

    (65)

    “jonge landbouwer”: een landbouwer zoals gedefinieerd door een lidstaat in zijn strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 4, lid 6, van Verordening (EU) 2021/2115;

    (66)

    met het oog op de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw en de bosbouw betekent:

    a)

    “instandhouding in situ” in de landbouw: instandhouding van genetisch materiaal in ecosystemen en natuurlijke habitats en het behoud en herstel van levensvatbare populaties van soorten of wilde rassen in hun natuurlijke omgeving en, in het geval van gedomesticeerde dierenrassen of gekweekte plantensoorten, in het agrarische milieu waar zij hun typische kenmerken hebben ontwikkeld;

    b)

    “instandhouding in situ” in de bosbouw: instandhouding van genetisch materiaal in ecosystemen en natuurlijke habitats en het behoud en herstel van levensvatbare populaties van soorten in hun natuurlijke omgeving;

    c)

    “instandhouding op het landbouw- of bosbouwbedrijf”: instandhouding in situ en ontwikkeling op het landbouw- of bosbouwbedrijf;

    d)

    “instandhouding ex situ”: de instandhouding van genetisch materiaal voor de land- of bosbouw buiten de natuurlijke habitat;

    e)

    “verzameling ex situ”: verzameling genetisch materiaal voor de land- of bosbouw die buiten de natuurlijke habitat wordt bewaard.

    2.5.   Aan te melden steun

    (34)

    Als de voorwaarden van artikel 107, lid 1, van het Verdrag vervuld zijn, moeten de lidstaten steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van artikel 108, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie aanmelden. De lidstaten mogen de voorgestelde maatregel niet uitvoeren voordat de in artikel 108, lid 2, van het Verdrag bedoelde aanmeldingsprocedure tot een definitief besluit heeft geleid, met uitzondering van maatregelen die voldoen aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2022/2472

    (35)

    Voor individuele steun die wordt toegekend op grond van een steunregeling, blijft de aanmeldingsverplichting op grond van artikel 108, lid 3, van het Verdrag gelden als de steun de volgende aanmeldingsdrempels overschrijdt:

    a)

    voor individuele investeringssteun voor de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten in het kader van deel II, afdeling 1.1.1.3: in aanmerking komende kosten van meer dan 25 miljoen EUR of wanneer het brutosubsidie-equivalent hoger is dan 12 miljoen EUR;

    b)

    voor steun voor afzetbevorderingscampagnes in het kader van deel II, afdeling 1.3.4: afzetbevorderingscampagnes met een jaarbudget van meer dan 5 miljoen EUR.

    HOOFDSTUK 3.

    Beoordeling van de verenigbaarheid op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag

    (36)

    Op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag kan de Commissie steun als verenigbaar met de interne markt aanmerken wanneer deze is bedoeld om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

    (37)

    Om te beoordelen of staatssteun voor landbouw, bosbouw en plattelandsgebieden als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd, zal de Commissie bijgevolg vaststellen of de steunmaatregel de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid vergemakkelijkt (eerste voorwaarde) en of de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad (tweede voorwaarde).

    (38)

    In deze afdeling licht de Commissie toe hoe zij de beoordeling van de verenigbaarheid zal uitvoeren. Hierin staan de algemene verenigbaarheidsvoorwaarden en, in voorkomend geval, de specifieke voorwaarden voor steunregelingen en aanvullende voorwaarden voor individuele steun waarvoor de aanmeldingsverplichting geldt.

    (39)

    Om de in punt (37) bedoelde beoordeling te kunnen uitvoeren, zal de Commissie de volgende aspecten in aanmerking nemen:

    a)

    Eerste voorwaarde: de steun vergemakkelijkt de ontwikkeling van een economische activiteit:

    i)

    vaststelling van de betrokken economische activiteit (afdeling 3.1.1);

    ii)

    stimulerend effect: de steun moet het gedrag van de betrokken ondernemingen zodanig veranderen dat zij bijkomende activiteiten ondernemen die zij zonder de steun niet, dan wel in beperktere mate of op een andere wijze zouden uitvoeren (afdeling 3.1.2);

    iii)

    de steun is niet in strijd met de relevante bepalingen en algemene beginselen van het recht van de Unie (afdeling 3.1.3).

    b)

    Tweede voorwaarde: de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, worden door de steun niet zodanig veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad:

    i)

    noodzaak van overheidsmaatregelen: de steunmaatregel moet zorgen voor een wezenlijke verbetering die de markt zelf niet tot stand kan brengen, door bijvoorbeeld een oplossing te bieden voor marktfalen of door in voorkomend geval iets te doen aan een rechtvaardigheids- of cohesieprobleem (afdeling 3.2.1);

    ii)

    geschiktheid van de steunmaatregel: de voorgenomen steunmaatregel moet een geschikt beleidsinstrument zijn om de ontwikkeling van de economische activiteit te vergemakkelijken (afdeling 3.2.2);

    iii)

    evenredigheid van de steun (steun beperkt tot het noodzakelijk minimum): het steunbedrag en de steunintensiteit moeten beperkt blijven tot het minimum dat nodig is om de onderneming(en) aan te zetten tot de bijkomende investering of activiteit (afdeling 3.2.3);

    iv)

    transparantie van de steun: de lidstaten, de Commissie, de marktdeelnemers en het publiek moeten gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot alle desbetreffende besluiten en relevante informatie over de op grond van die besluiten verleende steun (afdeling 3.2.4);

    v)

    vermijden van negatieve effecten van de steun die nadelig zijn voor de mededinging en het handelsverkeer (afdeling 3.2.5);

    vi)

    afwegen van de positieve en negatieve effecten die de steun mogelijk heeft op de mededinging en het handelsverkeer tussen lidstaten (de afwegingstoets) (afdeling 3.2.6).

    (40)

    De volledige afwegingstoets kan voor bepaalde categorieën steunregelingen verder afhankelijk worden gesteld van de eis dat een evaluatie achteraf wordt uitgevoerd, zoals beschreven in de punten (639) tot en met (645). In dergelijke gevallen kan de Commissie de looptijd van die regelingen beperken (in de regel tot vier jaar of minder), met de mogelijkheid om nadien verlenging daarvan aan te melden.

    (41)

    Deze algemene verenigbaarheidscriteria gelden voor alle onder deze richtsnoeren vallende steun, tenzij de afdelingen 3.1 en 3.2 van dit deel voorzien in afwijkingen wegens specifieke, voor de landbouwsector geldende overwegingen.

    3.1.   Eerste voorwaarde: de steun vergemakkelijkt de ontwikkeling van een economische activiteit

    3.1.1.   Ondersteunde economische activiteit

    (42)

    De Commissie zal op basis van de door de lidstaat verstrekte informatie vaststellen welke economische activiteit door de aangemelde maatregelen zal worden ondersteund.

    (43)

    De lidstaat moet aantonen dat de steun dient om de ontwikkeling van de bedoelde economische activiteit te vergemakkelijken.

    (44)

    De lidstaten moeten ook vermelden of en, zo ja, hoe de steun zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GLB en, binnen dat beleid, tot de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/2115, waarbij zij meer specifiek de verwachte voordelen van de steun moeten beschrijven.

    (45)

    De Commissie is van mening dat steun voor maatregelen op het gebied van risico- en crisisbeheer die in overeenstemming met deel II, afdeling 1.2, van deze richtsnoeren wordt verleend, de ontwikkeling van de betrokken economische activiteit of regionale economie kan vergemakkelijken, aangezien die ontwikkeling zonder steun misschien niet in dezelfde mate zou plaatsvinden.

    Aanvullende voorwaarden voor individueel aan te melden steun op grond van een regeling

    (46)

    Wanneer steun wordt toegekend voor individueel aan te melden investeringsprojecten op grond van een regeling, als bedoeld in punt (35), moet de steunverlenende autoriteit aantonen dat het geselecteerde project zal bijdragen aan de doelstelling van de regeling en dus aan de doelstellingen van in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden verleende steun. Daartoe moeten de lidstaten verwijzen naar de door de steunaanvrager verstrekte informatie, die een beschrijving van de positieve effecten van de investering moet bevatten.

    3.1.2.   Stimulerend effect

    (47)

    Steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden kan alleen als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt als hij een stimulerend effect heeft. Een stimulerend effect doet zich voor wanneer de steun het gedrag van de onderneming zodanig verandert dat zij extra activiteiten onderneemt die aan de ontwikkeling van de sector bijdragen en die zij zonder de steun niet, of slechts in beperktere mate of op een andere wijze zou hebben uitgevoerd. De steun mag evenwel niet de kosten subsidiëren van een activiteit die een onderneming sowieso zou hebben verricht, en mag evenmin het normale bedrijfsrisico van een economische activiteit compenseren.

    (48)

    Tenzij de wetgeving van de Unie of deze richtsnoeren uitdrukkelijk in uitzonderingen voorzien, wordt staatssteun die louter bedoeld is om de financiële situatie van ondernemingen te verbeteren, maar op geen enkele wijze tot de ontwikkeling van de sector bijdraagt, en vooral steun die uitsluitend op basis van prijzen, hoeveelheden, productie-eenheden of eenheden van productiemiddelen wordt toegekend, als exploitatiesteun beschouwd die onverenigbaar is met de interne markt. Voorts heeft dit soort steun, door de aard ervan, waarschijnlijk een verstorend effect op de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordening.

    (49)

    Steun die in het kader van deel II, afdelingen 1.2 en 2.8.5, wordt verleend, moet worden beperkt tot het helpen van ondernemingen die in de landbouw- en de bosbouwsector actief zijn en die tal van moeilijkheden ondervinden, ondanks hun redelijke inspanningen om die risico’s zo veel mogelijk te beperken. Staatssteun mag er niet toe leiden dat de ondernemingen onnodige risico’s nemen. Ondernemingen die actief zijn in de landbouw- en de bosbouwsector, moeten zelf de gevolgen dragen van onvoorzichtige keuzen met betrekking tot productiemethoden of producten.

    (50)

    Om de redenen die in punt (47) zijn uiteengezet, is de Commissie van oordeel dat de steun voor de begunstigde geen stimulerend effect heeft wanneer het betrokken project of de betrokken activiteit reeds is gestart voordat de begunstigde zijn steunaanvraag bij de nationale autoriteiten heeft ingediend.

    (51)

    De steunaanvraag moet ten minste het volgende bevatten: de naam van de aanvrager en de grootte van de onderneming, een beschrijving van het project of de activiteit, met vermelding van de locatie en de start- en einddatum, het steunbedrag dat nodig is om het project of de activiteit uit te voeren en de in aanmerking komende kosten.

    (52)

    Bovendien moeten grote ondernemingen in de aanvraag de situatie beschrijven als er geen steun zou worden verleend (deze situatie moet worden aangeduid als het nulscenario, het alternatieve project of de alternatieve activiteit) en moeten zij bewijsstukken overleggen om het in de aanvraag beschreven nulscenario te staven. Deze vereiste geldt niet voor gemeenten die autonome lokale autoriteiten zijn die een jaarlijkse begroting van minder dan 10 miljoen EUR hebben en minder dan 5 000 inwoners tellen.

    (53)

    Wanneer de steunverlenende autoriteit een aanvraag ontvangt, moet zij het nulscenario op zijn geloofwaardigheid toetsen en bevestigen dat de steun het vereiste stimulerende effect heeft. Een nulscenario is geloofwaardig als het reëel is en verband houdt met factoren die meespeelden in de besluitvorming op het tijdstip waarop de begunstigde het besluit nam ten aanzien van het betrokken project of de betrokken activiteit.

    (54)

    Steun in de vorm van belastingvoordelen wordt geacht een stimulerend effect te hebben als de steunregeling overeenkomstig objectieve criteria recht geeft op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent en als de steunregeling is goedgekeurd en in werking is getreden voordat de werkzaamheden in het kader van het gesteunde project of de gesteunde activiteit zijn gestart. Deze laatste vereiste geldt niet in het geval van fiscale vervolgregelingen, op voorwaarde dat de activiteit al onder de voorgaande regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel.

    (55)

    In afwijking van de punten (50) tot en met (54) hoeven de volgende categorieën steun geen stimulerend effect te hebben of worden zij geacht dat effect te hebben:

    a)

    steunregelingen voor ruilverkaveling overeenkomstig deel II, afdelingen 1.3.6 en 2.9.2, en steunregelingen met milieu-, beschermings- en recreatiedoelstellingen overeenkomstig deel II, afdeling 2.8, voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    i)

    de steunregeling geeft overeenkomstig objectieve criteria recht op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent;

    ii)

    de steunregeling is goedgekeurd en is in werking getreden voordat de begunstigde de in aanmerking komende kosten op grond van deel II, afdelingen 1.3.6, 2.8 en 2.9.2, heeft gemaakt;

    iii)

    de steunregeling heeft uitsluitend betrekking op kmo’s;

    b)

    steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten overeenkomstig deel II, afdeling 1.1.6;

    c)

    steun voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen overeenkomstig deel II, afdeling 1.1.7;

    d)

    steun voor voorlichtingsacties in de landbouwsector overeenkomstig deel II, afdeling 1.1.10.1, bestaande uit het ter beschikking stellen van informatie aan een onbepaald aantal begunstigden;

    e)

    steun voor het herstel van door natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen veroorzaakte schade overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.1;

    f)

    steun voor het herstel van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.2;

    g)

    steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten of plantenplagen en voor het herstel van schade als gevolg van die dierziekten of plantenplagen overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.3;

    h)

    steun voor de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.4;

    i)

    steun ter vergoeding van door beschermde dieren veroorzaakte schade overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.5;

    j)

    steun voor het herstel van schade in bossen die is veroorzaakt door onder de wetgeving vallende dieren overeenkomstig deel II, afdeling 2.8.5;

    k)

    steun voor voorlichtingsacties in de bosbouwsector overeenkomstig deel II, afdeling 2.4, bestaande uit het ter beschikking stellen van informatie aan een onbepaald aantal begunstigden;

    l)

    steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven overeenkomstig deel II, afdeling 1.1.1.2, met uitzondering van individuele steun die meer bedraagt dan 500 000 EUR per onderneming per investeringsproject;

    m)

    steun voor afzetbevorderingsmaatregelen overeenkomstig punt (468), b), c) en d);

    n)

    steun ter compensatie van bijkomende vervoerskosten overeenkomstig de punten (480) en (481);

    o)

    steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector overeenkomstig deel II, afdelingen 1.3.7 en 2.9.1;

    p)

    steun voor het herstel van schade aan bossen als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, dierziekten, rampzalige gebeurtenissen en aan de klimaatverandering gerelateerde gebeurtenissen overeenkomstig deel II, afdeling 2.1.3;

    q)

    steun voor de kosten van de behandeling en de preventie van de verspreiding van plagen en boomziekten en steun voor het herstel van schade als gevolg van plagen en boomziekten overeenkomstig deel II, afdeling 2.8.1.

    Bijkomende voorwaarden voor individueel aan te melden investeringssteun

    (56)

    Voor individueel aan te melden investeringssteun moet de lidstaat niet alleen aan de in deze afdeling genoemde eisen voldoen, maar ook duidelijk bewijsmateriaal overleggen waaruit blijkt dat de steun de investeringskeuze werkelijk beïnvloedt. Om een omvattende beoordeling mogelijk te maken moet de lidstaat niet alleen informatie over het gesteunde project verstrekken, maar ook een uitgebreide beschrijving van het nulscenario waarin de begunstigde van geen enkele overheidsinstantie steun krijgt toegekend.

    (57)

    De lidstaten wordt gevraagd om zich te baseren op authentieke en officiële documenten van de raad van bestuur, risicobeoordelingen, met onder meer een beoordeling van de locatiegebonden risico’s, financiële verslagen, interne bedrijfsplannen, adviezen van deskundigen en andere studies met betrekking tot het investeringsproject dat ter beoordeling voorligt. Die documenten moeten betrekking hebben op de periode waarin het besluitvormingsproces met betrekking tot de investering of de locatie ervan plaatsvond. Documenten die informatie bevatten over vraagprognoses, kostenprognoses en financiële prognoses, documenten die aan een investeringscomité worden overgelegd en waarin verschillende investeringsscenario’s zijn uitgewerkt, of documenten die aan de financiële instellingen worden verstrekt, kunnen de lidstaten helpen om het stimulerende effect aan te tonen.

    (58)

    In dit verband kan de winstgevendheid worden beoordeeld aan de hand van methoden die in de betrokken sector gebruikelijk zijn, zoals methoden om de netto contante waarde (NPV) (29) van het project, de interne opbrengstvoet (IRR) (30) of de gemiddelde Return on Capital Employed (ROCE) vast te stellen. De winstgevendheid van het project moet worden vergeleken met normale rendementspercentages die de begunstigde hanteert bij andere vergelijkbare investeringsprojecten. Wanneer die percentages niet beschikbaar zijn, moet de winstgevendheid van het project worden vergeleken met de kapitaalkosten van de onderneming als geheel of met de rendementspercentages die doorgaans in de betrokken sector worden waargenomen.

    (59)

    Wanneer er geen specifiek nulscenario bekend is, kan worden aangenomen dat er een stimulerend effect is wanneer er een financieringskloof is. Dat is het geval wanneer de investeringskosten hoger uitvallen dan de netto contante waarde van de verwachte exploitatiebaten van de investering op basis van een vooraf opgesteld bedrijfsplan.

    (60)

    Als de steun het gedrag van de begunstigde niet verandert in die zin dat hij tot aanvullende investeringen aanzet, heeft hij geen positieve gevolgen voor de ontwikkeling van de betrokken sector. Daarom wordt steun niet als verenigbaar met de interne markt beschouwd indien blijkt dat dezelfde investering ook zonder die steun zou plaatsvinden.

    3.1.3.   Geen inbreuk op relevante bepalingen en algemene beginselen van het recht van de Unie

    (61)

    Als een staatssteunmaatregel, de daaraan verbonden voorwaarden, met inbegrip van de wijze van financiering ervan wanneer die een integrerend onderdeel van de staatssteunmaatregel vormt, of de activiteit die ermee wordt gefinancierd, leiden tot een schending van het toepasselijke recht van de Unie, kan de steun niet verenigbaar met de interne markt worden verklaard (31).

    (62)

    Hoewel de staatssteunregels doorgaans van toepassing zijn op de landbouwsector, blijft de toepassing ervan, gezien de specificiteit van deze sector (32), onderworpen aan de verordeningen van de eerste pijler van het GLB. Met andere woorden, staatssteunmaatregelen van de lidstaten kunnen niet boven Verordening (EU) nr. 1308/2013 (33) prevaleren. Daarom zal de Commissie geen staatssteun goedkeuren die onverenigbaar is met de bepalingen betreffende de gemeenschappelijke marktordening of die een belemmering voor de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening zou vormen.

    (63)

    Voorts kan staatssteun niet verenigbaar met de interne markt worden verklaard wanneer aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde onderneming is verbonden om nationale producten of diensten te gebruiken, noch wanneer de steun beperkingen stelt aan de mogelijkheden voor de begunstigde onderneming om de resultaten van onderzoek, ontwikkeling en innovatie in andere lidstaten te exploiteren.

    (64)

    De Commissie zal geen toestemming geven voor steun voor met de uitvoer naar derde landen of lidstaten verband houdende activiteiten die rechtstreeks gekoppeld is aan uitgevoerde hoeveelheden, noch voor steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse goederen in plaats van ingevoerde goederen, noch voor steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of voor de financiering van andere uitgaven in verband met exportactiviteiten. Steun ter financiering van de kosten van deelneming aan handelsbeurzen of van studies of consultancydiensten die noodzakelijk zijn om een nieuw of een bestaand product op een nieuwe markt uit te brengen, is in de regel geen exportsteun.

    3.2.   Tweede voorwaarde: de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, worden door de steun niet zodanig veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad

    (65)

    Overeenkomstig artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag kan steun om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, verenigbaar met de interne markt worden verklaard “mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad”.

    (66)

    In deze afdeling wordt uiteengezet volgens welke methode de Commissie haar discretionaire bevoegdheid uitoefent bij de beoordeling in het licht van de tweede voorwaarde van de in punt (39), b), bedoelde verenigbaarheidsbeoordeling.

    (67)

    Elke steunmaatregel veroorzaakt, naar zijn aard zelf, verstoringen van de mededinging en beïnvloedt het handelsverkeer tussen de lidstaten. Om vast te stellen of de verstorende effecten van de steun tot het minimum beperkt blijven, zal de Commissie echter nagaan of de steun noodzakelijk, passend, evenredig en transparant is.

    (68)

    De Commissie zal dan het verstorende effect van de desbetreffende steun op de mededingings- en handelsvoorwaarden beoordelen. Vervolgens zal de Commissie de positieve effecten van de steun afwegen tegen de negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer. Wanneer de positieve effecten opwegen tegen de negatieve effecten, zal de Commissie de steun verenigbaar verklaren.

    (69)

    De vraag of de steun voldoet aan de voorwaarden van de afdelingen 3.2.1 tot en met 3.2.5 van dit hoofdstuk moet worden beoordeeld met inachtneming van de specifieke context van het GLB.

    3.2.1.   Noodzaak van overheidsmaatregelen

    (70)

    Om te kunnen beoordelen of staatssteun noodzakelijk is voor het bereiken van de beoogde uitkomst, moet eerst het probleem in kaart worden gebracht. Staatssteun moet gericht zijn op situaties waar steun kan zorgen voor een wezenlijke ontwikkeling die de markt zelf niet tot stand kan brengen, door bijvoorbeeld een oplossing te bieden voor marktfalen met betrekking tot de gesteunde activiteit of investering in kwestie. Staatssteunmaatregelen kunnen immers, onder bepaalde voorwaarden, marktfalen corrigeren en zodoende bijdragen tot het doelmatige functioneren van de markten en het versterken van het concurrentievermogen.

    (71)

    Voor de toepassing van deze richtsnoeren is de Commissie van mening dat de markt in het geval van steunmaatregelen die aan de specifieke voorwaarden van deel I van deze richtsnoeren voldoen, de verwachte doelstellingen niet zonder overheidsmaatregelen verwezenlijkt. Daarom moet dergelijke steun noodzakelijk worden geacht.

    3.2.2.   Geschiktheid van de steun

    (72)

    De voorgestelde steunmaatregel moet een geschikt beleidsinstrument zijn om de betrokken beleidsdoelstelling te helpen bereiken. Het is van belang voor ogen te houden dat er voor de verwezenlijking van deze doelstellingen andere, meer geschikte instrumenten kunnen zijn, zoals regulering, marktgebaseerde instrumenten, infrastructuurontwikkeling en verbeteringen in het ondernemingsklimaat. Daartoe moet de lidstaat aantonen dat de steun en de vormgeving ervan geschikt zijn om de doelstelling van de maatregel waarop de steun is gericht, te bereiken.

    Een geschikt instrument in vergelijking met mogelijke andere beleidsinstrumenten

    (73)

    De Commissie beschouwt steun die in de landbouw- en de bosbouwsector wordt verleend en aan de specifieke voorwaarden van de desbetreffende afdelingen van deel II voldoet, als een geschikt beleidsinstrument.

    (74)

    Wanneer een lidstaat besluit een op een plattelandsontwikkelingsmaatregel lijkende steunmaatregel op te zetten die uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd, terwijl diezelfde interventie ook in het desbetreffende strategisch GLB-plan voorkomt, moet de lidstaat aantonen dat een dergelijk nationaal steuninstrument voordelen oplevert ten opzichte van de betrokken interventie in het strategisch GLB-plan.

    Een geschikt instrument in vergelijking met andere steuninstrumenten

    (75)

    De steun kan in verschillende vormen worden toegekend. De lidstaat moet er evenwel voor zorgen dat de steun wordt toegekend in de vorm die naar verwachting het minste risico op verstoringen van het handelsverkeer en van de mededinging oplevert.

    (76)

    Als voor een steunmaatregel een specifieke vorm is vastgelegd als omschreven in deel II, wordt die vorm beschouwd als een geschikt steuninstrument voor de toepassing van deze richtsnoeren.

    (77)

    Wanneer de steun aan de eindbegunstigde wordt verleend in de vorm van een gesubsidieerde dienst, d.w.z. indirect, in natura, en wordt betaald aan de aanbieder van de betrokken dienst of activiteit, zijn de in dit deel uiteengezette verenigbaarheidsbeoordeling op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en de specifieke voorwaarden van deze richtsnoeren van toepassing op de eindbegunstigde.

    (78)

    De Commissie is van oordeel dat steun die wordt toegekend in de vorm waarin de desbetreffende plattelandsontwikkelingsinterventies voorzien – gecofinancierd uit het Elfpo dan wel verleend als aanvullende financiering bij dergelijke gecofinancierde plattelandsontwikkelingsinterventies – een geschikt steuninstrument is.

    (79)

    Met betrekking tot investeringssteun die niet is opgenomen in een strategisch GLB-plan of als aanvullende financiering bij een dergelijke plattelandsontwikkelingsinterventie, moet de lidstaat, als de steun wordt toegekend in een vorm die een direct financieel voordeel oplevert (bv. rechtstreekse subsidies, vrijstellingen of verlagingen van belastingen, socialezekerheidsbijdragen of andere verplichte bijdragen enz.), aantonen waarom andere, potentieel minder verstorende vormen van steun zoals terugbetaalbare voorschotten of vormen van steun die gebaseerd zijn op schuld- of eigenvermogensinstrumenten (bijvoorbeeld leningen tegen verlaagde rente of met rentesubsidie, overheidsgaranties of een andere vorm van kapitaalverschaffing tegen gunstige voorwaarden), minder geschikt zijn.

    (80)

    Met betrekking tot de bosbouwmaatregelen als bedoeld in deel II, afdeling 2.8, moeten de lidstaten aantonen dat de hiermee beoogde milieu-, beschermings- en recreatiedoelstellingen niet kunnen worden bereikt met op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende bosbouwmaatregelen als bedoeld in deel II, afdelingen 2.1 tot en met 2.7.

    (81)

    Bij tal van steuncategorieën, zoals steun voor de kosten van marktonderzoek en productontwerp en -design en voor het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen, steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingacties, steun voor adviesdiensten, steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw, steun voor afzetbevorderingsmaatregelen, steun voor de kosten van preventie en uitroeiing van dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten en steun voor de veeteeltsector, moet de steun aan de eindbegunstigden van de steun worden verleend door middel van gesubsidieerde diensten. In deze gevallen wordt de steun betaald aan de aanbieder van de betrokken dienst of activiteit.

    (82)

    De beoordeling van de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de interne markt doet geen afbreuk aan de toepasselijke voorschriften voor het plaatsen van overheidsopdrachten en de beginselen van transparantie, openheid en non-discriminatie bij de selectie van een dienstverlener.

    3.2.3.   Evenredigheid van de steun

    (83)

    Steun wordt als evenredig beschouwd indien het steunbedrag per begunstigde beperkt blijft tot het minimum dat noodzakelijk is om de gesteunde activiteit uit te voeren.

    Maximale steunintensiteiten en maximale steunbedragen

    (84)

    In de regel gaat de Commissie ervan uit dat steun slechts evenredig is als het steunbedrag niet hoger is dan de in aanmerking komende kosten. Dit laat de regels voor milieu- en andere overheidsstimulansen die uitdrukkelijk zijn vermeld in deel II, afdelingen 1.2.2, 2.1.4 en 2.3 onverlet.

    (85)

    Met het oog op voorspelbaarheid en om een gelijk speelveld te garanderen hanteert de Commissie maximale steunintensiteiten voor steun. Wanneer de maximale steunintensiteit niet kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld in het geval van aanloopsteun voor jonge landbouwers en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven, worden maximale steunbedragen in de vorm van nominale bedragen vastgesteld om de evenredigheid van de steun te garanderen.

    (86)

    Als de in aanmerking komende kosten juist zijn berekend en de in deel II vermelde maximale steunintensiteiten of maximale steunbedragen in acht worden genomen, wordt het evenredigheidscriterium geacht te zijn vervuld.

    (87)

    De steunverlenende autoriteit moet de maximale steunintensiteit en het maximale steunbedrag berekenen bij de toekenning van de steun. De in aanmerking komende kosten moeten worden gestaafd met bewijsstukken die duidelijk, specifiek en actueel zijn. Alle bedragen die voor de berekening van de steunintensiteit en de in aanmerking komende kosten worden gebruikt, moeten de bedragen zijn vóór aftrek van belastingen of andere heffingen.

    (88)

    De belasting over de toegevoegde waarde (btw) komt niet voor steun in aanmerking, behalve wanneer zij niet terugvorderbaar is krachtens de nationale btw-wetgeving.

    (89)

    Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt toegekend, is het steunbedrag het brutosubsidie-equivalent van de steun.

    (90)

    Van in tranches betaalde steun wordt door discontering de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun berekend. De in aanmerking komende kosten worden gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun. De rentevoet die voor de discontering wordt gehanteerd, is de disconteringsvoet die op de datum van de toekenning van de steun van toepassing is.

    (91)

    In de toekomst te betalen steun, met inbegrip van steun die in verschillende tranches wordt uitgekeerd, wordt gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun.

    (92)

    Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, worden de steuntranches gedisconteerd aan de hand van de disconteringspercentages die gelden op de verschillende tijdstippen waarop de belastingvoordelen beginnen te spelen.

    (93)

    De lidstaten kunnen het steunbedrag voor de maatregelen of soorten verrichtingen als bedoeld in deel II, afdelingen 1.1.4, 1.1.5, 1.1.6, 1.1.7, 1.1.8, 2.1.1, 2.1.2, 2.1.4, 2.2 en 2.3, vaststellen op basis van standaardveronderstellingen van extra kosten en gederfde inkomsten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de berekeningen en de overeenkomstige steun voldoen aan alle onderstaande punten:

    a)

    ze bevatten alleen verifieerbare elementen;

    b)

    ze zijn gebaseerd op met passende expertise vastgestelde bedragen;

    c)

    ze bevatten een duidelijke vermelding van de bron van de gebruikte bedragen;

    d)

    indien van toepassing zijn ze gedifferentieerd om rekening te houden met de regionale of lokale locatie en het feitelijke landgebruik;

    e)

    ze bevatten geen elementen die verband houden met investeringskosten.

    (94)

    Onverminderd punt (93) kan, met uitzondering van steun die valt onder deel II, afdelingen 1.2 en 2.8.5, steun worden toegekend overeenkomstig de volgende vereenvoudigde kostenopties:

    a)

    eenheidskosten;

    b)

    vaste bedragen;

    c)

    forfaitaire financiering.

    (95)

    Het in punt (94) bedoelde steunbedrag moet worden vastgesteld op een van de hierna genoemde manieren:

    a)

    een eerlijke, billijke en controleerbare berekeningsmethode op basis van een of meer van de volgende elementen:

    i)

    statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundige beoordeling;

    ii)

    de geverifieerde historische gegevens van individuele begunstigden;

    iii)

    de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van individuele begunstigden;

    b)

    conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die in het kader van beleidsmaatregelen van de Unie voor een soortgelijke verrichting gelden.

    (96)

    Voor gecofinancierde maatregelen geldt dat de bedragen van de in aanmerking komende kosten kunnen worden berekend overeenkomstig de vereenvoudigde kostenopties die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (34) en Verordening (EU) 2021/2115.

    (97)

    Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steun houdt de Commissie rekening met de verzekeringen die de begunstigde van de steun heeft afgesloten of had kunnen afsluiten. Met betrekking tot steun voor het herstel van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, wordt, om het gevaar van mededingingsverstoring te voorkomen, steun ten belope van de maximale steunintensiteit slechts toegekend aan een onderneming die voor dergelijke verliezen niet door een verzekering kan worden gedekt. Daarom moeten de begunstigden, om het risicobeheer nog verder te verbeteren, worden aangemoedigd om zich te verzekeren waar dat mogelijk is.

    Aanvullende voorwaarden voor individueel aan te melden investeringssteun en investeringssteun voor grote ondernemingen in het kader van aangemelde regelingen

    (98)

    Als algemene regel geldt dat individueel aan te melden investeringssteun zal worden geacht tot het minimum beperkt te blijven als het steunbedrag overeenstemt met de nettomeerkosten van de uitvoering van de investering in het betrokken gebied vergeleken met het nulscenario waarin geen steun wordt verleend (35), met een limiet in de vorm van maximale steunintensiteiten. Ook moeten de lidstaten, in het geval van investeringssteun die in het kader van een aangemelde regeling aan grote ondernemingen wordt toegekend, ervoor zorgen dat het steunbedrag tot het minimum beperkt blijft, op basis van een “nettomeerkosten”-benadering, met de maximale steunintensiteiten als plafond.

    (99)

    Het steunbedrag mag niet hoger uitkomen dan het minimum dat noodzakelijk is om het project voldoende winstgevend te maken. Het steunbedrag mag er bijvoorbeeld niet toe leiden dat de interne opbrengstvoet ervan toeneemt tot boven de normale rendementspercentages die de betrokken onderneming hanteert bij andere vergelijkbare investeringsprojecten, of dat, als deze rendementspercentages niet beschikbaar zijn, de interne opbrengstvoet toeneemt tot boven de kapitaalkosten van de onderneming als geheel of tot boven de rendementspercentages die doorgaans in de betrokken sector worden waargenomen.

    (100)

    Bij investeringssteun voor grote ondernemingen in het kader van een aangemelde regeling moet de lidstaat ervoor zorgen dat het steunbedrag overeenstemt met de nettomeerkosten van de uitvoering van de investering in het betrokken gebied, vergeleken met het nulscenario waarin geen steun wordt verleend. De in punt (99) uiteengezette methode moet worden gehanteerd in combinatie met een limiet in de vorm van maximale steunintensiteiten.

    (101)

    Met betrekking tot individueel aan te melden investeringssteun zal de Commissie, met gebruikmaking van de in punt (99) beschreven methode, nagaan of het steunbedrag hoger uitkomt dan het minimum dat noodzakelijk is om het project voldoende winstgevend te maken. De berekeningen die voor de analyse van het stimulerende effect worden gebruikt, kunnen ook worden gebruikt om na te gaan of de steun evenredig is. De lidstaat moet de evenredigheid aantonen op grond van documentatie als bedoeld in punt (57).

    (102)

    De punten (98) tot en met (101) gelden niet voor de gemeenten die autonome lokale autoriteiten zijn met een jaarlijkse begroting van minder dan 10 miljoen EUR en minder dan 5 000 inwoners tellen.

    Cumulering van steun

    (103)

    Steun mag gelijktijdig op grond van meerdere steunregelingen worden toegekend of met ad-hocsteun worden gecumuleerd mits het totale bedrag van de voor een activiteit of een project verleende staatssteun niet groter is dan de in deze richtsnoeren vastgestelde steunplafonds.

    (104)

    Steun voor identificeerbare in aanmerking komende kosten mag met andere staatssteun worden gecumuleerd, mits die steun andere identificeerbare in aanmerking komende kosten betreft. Steun voor identificeerbare in aanmerking komende kosten mag slechts met andere staatssteun voor dezelfde, geheel of gedeeltelijk overlappende, in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd als die cumulering er niet toe leidt dat de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die/dat krachtens deze richtsnoeren voor dit soort steun geldt, wordt overschreden.

    (105)

    Steun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten in het kader van deel II, afdeling 1.1.2, mag worden gecumuleerd met andere staatssteunmaatregelen voor identificeerbare in aanmerking komende kosten. Steun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten mag met andere staatssteun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd tot de hoogste toepasselijke totale financieringsdrempel die voor de specifieke omstandigheden van het betrokken geval in deze richtsnoeren of andere richtsnoeren inzake staatssteun, een groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Commissie is vastgesteld.

    (106)

    Staatssteun voor de landbouwsector mag niet met in de artikelen 145 en 146 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde betalingen voor dezelfde in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd als door die cumulering de in deze richtsnoeren vastgestelde steunintensiteiten of steunbedragen worden overschreden.

    (107)

    Staatssteun die in het kader van deel II, afdelingen 1.1.4, 1.1.5 en 1.1.8, wordt toegekend, mag niet met in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde betalingen voor dezelfde in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd als door die cumulering de in deze richtsnoeren vastgestelde steunintensiteiten of steunbedragen worden overschreden.

    (108)

    Wanneer centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere organen van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten staat, wordt gecombineerd met staatssteun, wordt alleen met die laatste rekening gehouden om te bepalen of de aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten of de steunplafonds in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het/de gunstigste, in de toepasselijke regels van het recht van de Unie vastgestelde financieringspercentage(s) niet overschrijdt.

    (109)

    Steun waarvoor op grond van deze richtsnoeren toestemming wordt verleend, mag niet met de-minimissteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd als door die cumulering de in deze richtsnoeren vastgestelde steunintensiteiten of steunbedragen worden overschreden.

    (110)

    Investeringssteun voor het herstel van agrarisch productiepotentieel als bedoeld in punt (152), d), mag niet worden gecumuleerd met steun ter compensatie van materiële schade als bedoeld in deel II, afdelingen 1.2.1.1, 1.2.1.2 en 1.2.1.3.

    (111)

    Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector, als bedoeld in deel II, afdeling 1.1.3, mag niet worden gecumuleerd met de overeenkomstige steun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector als bedoeld in artikel 77 van Verordening (EU) 2021/2115. Aanloopsteun voor jonge landbouwers, aanloopsteun voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven en aanloopsteun voor landbouwactiviteiten als bedoeld in deel II, afdeling 1.1.2, mogen niet worden gecumuleerd met de overeenkomstige steun als bedoeld in artikel 75 van Verordening (EU) 2021/2115 als door die cumulering de in deze richtsnoeren vastgestelde steunbedragen worden overschreden.

    3.2.4.   Transparantie

    (112)

    De lidstaten moeten zorgen voor de bekendmaking van de volgende informatie in de “Transparency award module” (36) van de Europese Commissie of op een uitgebreide staatssteunwebsite op nationaal of regionaal niveau:

    a)

    de volledige tekst van de steunregeling en de uitvoeringsbepalingen daarvoor of de rechtsgrond voor de individuele steun, of een link daarnaar;

    b)

    de identiteit van de steunverlenende autoriteit of autoriteiten;

    c)

    de identiteit van de individuele begunstigden (37), de vorm en het bedrag van de steun voor elke begunstigde, de datum waarop de steun is toegekend, het soort onderneming (kmo of grote onderneming), de regio (op NUTS 2-niveau) waarin de begunstigde is gevestigd, en de voornaamste economische sector waarin de begunstigde actief is (op NACE-groepsniveau). Van deze vereiste kan ontheffing worden verleend ten aanzien van individuele steun die niet meer bedraagt dan de volgende drempels:

    i)

    10 000 EUR voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    ii)

    100 000 EUR voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

    (113)

    Voor steunregelingen in de vorm van belastingvoordelen kan de informatie over het individuele steunbedrag worden verstrekt volgens de onderstaande tranches (in miljoen EUR): 0,01 – 0,1 uitsluitend voor de primaire landbouwproductie; 0,1 – 0,5; 0,5 – 1; 1 tot 2; 2 tot 5; 5 tot 10; 10 tot 30; en 30 en meer.

    (114)

    Die informatie moet worden bekendgemaakt nadat het besluit tot steunverlening is genomen, moet ten minste tien jaar worden bewaard en moet zonder beperkingen beschikbaar zijn voor het brede publiek (38).

    (115)

    Met het oog op transparantie moeten de lidstaten het nodige doen op het gebied van verslaglegging en herziening als vereist in deel III, hoofdstuk 2.

    3.2.5.   Vermijden van negatieve effecten die nadelig zijn voor de mededinging en het handelsverkeer

    (116)

    Steun voor de landbouw- en de bosbouwsector en voor plattelandsgebieden kan verstoringen van de productmarkten veroorzaken. Wil de steun verenigbaar zijn, dan moeten de negatieve effecten van de steunmaatregel op het vlak van mededingingsverstoring en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten tot een minimum worden beperkt.

    (117)

    De Commissie zal bepalen welke markt(en) door de steun wordt/worden beïnvloed, rekening houdend met de door de lidstaat verstrekte informatie over de betrokken productmarkt(en), dat wil zeggen de markt(en) die wordt/worden beïnvloed door de gedragsverandering van de begunstigde van de steun. Bij de beoordeling van de negatieve effecten van de steunmaatregel zal de Commissie haar analyse van de mededingingsverstoring toespitsen op het voorspelbare effect dat de steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden zal hebben op de mededinging tussen de ondernemingen op de betrokken productmarkt(en) (39).

    (118)

    Uitgangspunt is dat als de steun gericht en evenredig is en tot de nettomeerkosten beperkt blijft, de nadelige impact ervan wordt afgezwakt en het risico dat de steun de mededinging buitensporig verstoort, minder groot is. Voorts stelt de Commissie de maximale steunintensiteiten of steunbedragen vast, met als doel te beletten dat staatssteun wordt gebruikt voor projecten waar de verhouding tussen het steunbedrag en de in aanmerking komende kosten geacht wordt zeer hoog en zeer waarschijnlijk verstorend te zijn. Algemeen genomen zal het plafond voor de steunintensiteit des te hoger zijn naarmate de positieve effecten die van het gesteunde project mogen worden verwacht, hoger zijn en de verwachte behoefte aan steun hoger is.

    (119)

    Maar zelfs als de steun noodzakelijk en evenredig is, kan hij bij de begunstigde nog tot een gedragswijziging leiden die de mededinging verstoort. De kans hiertoe is groter in de landbouwsector, die zich van de andere markten onderscheidt door de specifieke structuur van de primaire landbouwproductie, gekenmerkt door een groot aantal kleine ondernemingen. Op dergelijke markten is het gevaar voor verstoring van de mededinging groot, zelfs wanneer slechts kleine steunbedragen worden toegekend.

    Steunregelingen voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten en in de bosbouwsector

    (120)

    Omdat investeringssteun voor ondernemingen die actief zijn in de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, en voor ondernemingen die actief zijn in andere sectoren, bijvoorbeeld in de levensmiddelenverwerkende sector, meestal soortgelijke verstorende effecten op de mededinging en het handelsverkeer heeft, moeten de algemene overwegingen in het kader van het mededingingsbeleid met betrekking tot de effecten op de mededinging en het handelsverkeer op gelijke wijze gelden voor al deze sectoren. Daarom moeten de in de punten (121) tot en met (133) omschreven voorwaarden worden nageleefd met betrekking tot investeringssteun voor de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten en in de bosbouwsector.

    (121)

    Steunregelingen mogen geen significante verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer opleveren. Met name kunnen steunregelingen voor investeringen, zelfs wanneer verstoringen op een individueel niveau als beperkt kunnen worden beschouwd (mits alle voorwaarden voor de investeringssteun zijn vervuld), op cumulatieve basis nog steeds leiden tot sterke niveaus van verstoring. Als het gaat om een steunregeling voor investeringen die op bepaalde sectoren is gericht, is het risico op dit soort verstoringen zelfs nog meer uitgesproken.

    (122)

    Daarom moet de betrokken lidstaat aantonen dat eventuele negatieve effecten tot het minimum beperkt zullen zijn, rekening houdende met bijvoorbeeld de omvang van de betrokken projecten, de individuele en gecumuleerde steunbedragen, de verwachte begunstigden en de kenmerken van de beoogde sectoren. Om de Commissie in staat te stellen de te verwachten negatieve effecten te beoordelen, wordt de lidstaat ertoe aangezet om de effectbeoordelingen waarover hij beschikt, voor te leggen, samen met evaluaties achteraf die voor soortgelijke regelingen zijn uitgevoerd.

    Individueel aan te melden investeringssteun in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten en in de bosbouwsector

    (123)

    Bij de beoordeling van de negatieve effecten van individuele investeringssteun legt de Commissie bijzondere nadruk op de negatieve effecten met betrekking tot de opbouw van overcapaciteit in krimpende markten, het beletten van marktuittreding en het begrip aanzienlijke marktmacht. Deze negatieve effecten worden in de punten (124) tot en met (133) beschreven, en de positieve effecten van de steun moeten daartegen opwegen.

    (124)

    Om de potentiële verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer te kunnen opsporen en beoordelen, moeten de lidstaten bewijsmateriaal verschaffen waarmee de Commissie de betrokken productmarkten kan afbakenen (d.w.z. de producten die beïnvloed worden door de gedragsverandering van de begunstigde van de steun) en kan nagaan wie de getroffen concurrenten en afnemers/consumenten zijn. Het betrokken product is in de regel het product waarop het investeringsproject betrekking heeft (40). Heeft het project betrekking op een tussenproduct en wordt een aanzienlijk deel van productie niet op de markt afgezet, dan kan het betrokken product het downstreamproduct zijn. De relevante productmarkt omvat het betrokken product en daarmee substitueerbare producten die als dusdanig worden beschouwd hetzij door de consument (wegens de kenmerken van het product, de prijs of het gebruik waarvoor het is bestemd), hetzij door de producent (wegens de flexibiliteit van de productie-installaties).

    (125)

    De Commissie hanteert diverse criteria om die mogelijke verstoringen te beoordelen, zoals de marktstructuur voor het betrokken product, de prestaties van de markt (krimpende of groeiende markt), de procedure voor de selectie van de begunstigde van de steun, drempels voor toetreding en uittreding en productdifferentiatie.

    (126)

    Het feit dat een onderneming stelselmatig een beroep moet doen op staatssteun, kan een aanwijzing zijn dat de onderneming niet op eigen kracht de concurrentie het hoofd kan bieden of dat zij onterechte voordelen geniet ten opzichte van haar concurrenten.

    (127)

    De Commissie onderscheidt twee belangrijke bronnen van mogelijke negatieve effecten op productmarkten:

    a)

    gevallen van aanzienlijke capaciteitsverhoging die leidt tot een situatie van overcapaciteit of die een bestaande situatie van overcapaciteit verergert, met name in een krimpende markt;

    b)

    gevallen waar de begunstigde van de steun aanzienlijke marktmacht heeft.

    (128)

    Om te beoordelen of de steun wordt benut voor het creëren of in stand houden van ondoelmatige marktstructuren, zal de Commissie rekening houden met de bijkomende productiecapaciteit die door het project wordt gecreëerd, en gaat zij na of het een achterblijvende markt betreft.

    (129)

    Wanneer de betrokken markt groeit, is er doorgaans minder reden voor bezorgdheid dat de steun dynamische prikkels ongunstig zal beïnvloeden of het verlaten van of de toetreding tot de markt sterk zal belemmeren.

    (130)

    Meer bezorgdheid is geboden wanneer markten krimpen. De Commissie maakt een onderscheid tussen de gevallen waarin de markt, op lange termijn beschouwd, structureel krimpt (d.w.z. steeds krapper wordt), en de gevallen waarin de betrokken markt relatief krimpt (d.w.z. nog wel groeit, maar een benchmarkgroeipercentage niet overschrijdt).

    (131)

    Of een markt ontoereikend presteert, wordt in de regel gemeten door een vergelijking te maken met het bbp van de Europese Economische Ruimte (EER) in de drie jaar die voorafgaan aan de aanvang van het project (benchmarkpercentage). Om dit te meten kan ook worden gebruikgemaakt van groeiprognoses voor de volgende drie tot vijf jaar. Mogelijke indicatoren daarbij zijn de verwachte toekomstige groei van de desbetreffende markt, de hieruit voortvloeiende verwachte capaciteitsbenuttingspercentages, en de waarschijnlijke invloed van de capaciteitstoename op concurrenten wat betreft prijzen en winstmarges.

    (132)

    In bepaalde gevallen is de groei van de EER-productmarkt misschien niet de geschikte maatstaf om alle effecten van de steun te kunnen beoordelen, met name indien de geografische markt mondiaal is. In dergelijke gevallen zal de Commissie kijken naar het effect van de steun op de betrokken marktstructuren, met name het potentieel ervan om producenten in de EER uit de markt te drukken.

    (133)

    Bij haar beoordeling van de vraag of er aanzienlijke marktmacht bestaat, zal de Commissie rekening houden met de positie van de begunstigde gedurende een periode voordat deze steun ontvangt, en de verwachte marktpositie nadat de investering is voltooid. De Commissie zal rekening houden met de marktaandelen van de begunstigde, maar ook met de marktaandelen van diens concurrenten en andere relevante factoren. Zij zal bijvoorbeeld de marktstructuur beoordelen door te kijken naar de concentratie op de markt, mogelijke toegangsbelemmeringen (41), kopersmacht (42) en drempels voor groei op de markt of voor het verlaten van de markt.

    3.2.6.   Afweging van de positieve en negatieve effecten van de steun (afwegingstoets)

    (134)

    De Commissie beoordeelt of de positieve effecten van de steunmaatregel opwegen tegen de vastgestelde negatieve effecten op de mededinging en de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt. Alleen wanneer de positieve effecten opwegen tegen de negatieve effecten, kan de Commissie tot de conclusie komen dat de steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt.

    (135)

    In gevallen waarin de voorgenomen steunmaatregel een welomschreven marktfalen niet op passende en evenredige wijze aanpakt, zullen de negatieve verstorende effecten op de mededinging meestal zwaarder wegen dan de positieve effecten van de maatregel; de Commissie zal dan ook geneigd zijn te concluderen dat de voorgenomen steunmaatregel onverenigbaar is met de interne markt.

    (136)

    Bij de beoordeling van de positieve en negatieve effecten van de steun zal de Commissie rekening houden met het effect van de steun op de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen van het GLB zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 6 van Verordening (EU) 2021/2115, die erop gericht zijn een slimme, concurrerende, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector te bevorderen, de milieubescherming, met inbegrip van de biodiversiteit, en klimaatactie te ondersteunen en te versterken, bij te dragen tot het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie, en de sociaal-economische structuur van de plattelandsgebieden te versterken.

    (137)

    In beginsel is de Commissie, gezien de positieve effecten op de ontwikkeling van de sector, van mening dat als steun voldoet aan de voorwaarden van de toepasselijke afdelingen van deel II en de daarin vastgestelde toepasselijke maximale steunintensiteiten of maximale steunbedragen niet overschrijdt, het negatieve effect op de mededinging en de handel tot het minimum beperkt blijft.

    (138)

    Ten aanzien van staatssteun die in het kader van Verordening (EU) 2021/2115 wordt gecofinancierd of door de Unie wordt gefinancierd, zal de Commissie de daaraan verbonden positieve effecten als vaststaand beschouwen.

    (139)

    Alle aanmeldingen van staatssteun moeten een beoordeling bevatten waarin wordt aangegeven of de gesteunde activiteit naar verwachting gevolgen voor het milieu en/of klimaat zal hebben of niet, rekening houdend met de milieubeschermingswetgeving (43) en de normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2115. Indien wordt aangetoond dat de steun positieve milieu- en klimaateffecten heeft, zal de Commissie zich op het standpunt stellen dat de positieve effecten van die steun vaststaan. In artikel 11 van het Verdrag is het volgende bepaald: “De eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.” Bij het bevorderen van het doel van milieubescherming zoals uiteengezet in dat artikel 11 van het Verdrag, houdt de Unie ook rekening met het beginsel dat de vervuiler betaalt. Daarom moet in aanmeldingen van staatssteun bijzondere aandacht worden besteed aan milieu- en klimaataspecten.

    (140)

    Daarnaast kan de Commissie in voorkomend geval rekening houden met de vraag of de steun andere positieve of negatieve effecten met zich brengt. Wanneer die andere positieve effecten aansluiten bij die in beleidsmaatregelen van de Unie, zoals de Europese Green Deal (44), de “van boer tot bord”-strategie (45), de strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering (46), de mededeling betreffende het herstel van duurzame koolstofcycli (47), de bosstrategie (48) en de biodiversiteitsstrategie (49), kan worden verondersteld dat steun die strookt met dergelijke beleidsmaatregelen van de Unie, dergelijke bredere positieve effecten zal hebben.

    (141)

    Indien in het kader van deze richtsnoeren steun ten behoeve van investeringen wordt verleend, zal de Commissie ook artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (50) in aanmerking nemen, met inbegrip van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” of andere vergelijkbare methoden.

    DEEL II.

    CATEGORIEËN STEUN

    HOOFDSTUK 1.

    Steun voor ondernemingen die actief zijn in de primaire productie en de verwerking en de afzet van landbouwproducten

    1.1.   Op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende maatregelen

    1.1.1.   Investeringssteun

    (142)

    Deze afdeling is van toepassing op met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven en op investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten.

    (143)

    Geen enkele vorm van investeringssteun als bedoeld in de afdelingen 1.1.1.1, 1.1.1.2 en 1.1.1.3 van dit deel mag worden toegekend in strijd met de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden of beperkingen uitsluitend betrekking hebben op de steun van de Unie waarin die verordening voorziet.

    1.1.1.1.   Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven

    (144)

    De Commissie zal steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in punt (134) vermelde algemene voorwaarde voor investeringssteun en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (145)

    Deze afdeling is van toepassing op steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa en immateriële activa op landbouwbedrijven. De investering wordt verricht door een of meer begunstigden of heeft betrekking op materiële of immateriële activa die door een of meer begunstigden worden gebruikt.

    (146)

    Voorts is deze afdeling van toepassing op investeringen in materiële activa en immateriële activa die verband houden met de productie, op het bedrijf, van biobrandstoffen of van energie uit hernieuwbare bronnen, voor zover die productie aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

    a)

    als wordt geïnvesteerd voor de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 33, van Richtlijn (EU) 2018/2001, komen de installaties voor de productie van hernieuwbare energie slechts voor steun in aanmerking als de jaarlijkse productiecapaciteit van die installaties niet groter is dan de capaciteit die overeenstemt met het gemiddelde jaarlijkse brandstofverbruik van het landbouwbedrijf; de geproduceerde biobrandstoffen mogen niet op de markt worden verkocht;

    b)

    als wordt geïnvesteerd voor de productie, op het landbouwbedrijf, van thermische energie en/of elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, komen de installaties voor de productie van hernieuwbare energie slechts voor steun in aanmerking als het de bedoeling is in de eigen energiebehoeften te voorzien en als de jaarlijkse productiecapaciteit van die installaties niet groter is dan de capaciteit die overeenstemt met het gecombineerde gemiddelde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie en elektriciteit van het landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden; wat elektriciteit betreft, is de verkoop van elektriciteit aan het net toegestaan binnen de jaarlijkse gemiddelde limiet van het eigen verbruik.

    (147)

    Als meer dan één landbouwbedrijf de investering uitvoert met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen om in de eigen energiebehoeften te voorzien, of met het oog op de productie van biobrandstoffen, is het gemiddelde jaarlijkse verbruik de som van het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden.

    (148)

    De lidstaten moeten bepalen dat bij investeringen in infrastructuur voor hernieuwbare energie die energie verbruikt of produceert, moeten worden voldaan aan de minimumnormen voor energie-efficiëntie, indien dergelijke normen op nationaal niveau bestaan.

    (149)

    Investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa, komen niet voor steun in aanmerking tenzij een door de lidstaten te bepalen minimumpercentage van de opgewekte warmte-energie wordt gebruikt.

    (150)

    De lidstaten moeten overeenkomstig artikel 26 van Richtlijn (EU) 2018/2001 voor de verschillende types installaties drempelwaarden vaststellen voor het maximale aandeel granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikergewassen en oliehoudende gewassen dat mag worden gebruikt voor de productie van bio-energie, waaronder biobrandstoffen. De steun voor bio-energieprojecten moet beperkt zijn tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke criteria inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereducties die zijn vastgelegd in de wetgeving van de Unie, onder meer in artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001.

    (151)

    Als de productiecapaciteit van de installatie groter is dan het gemiddelde jaarlijkse verbruik van de begunstigde of de begunstigden als bedoeld in de punten (146) en (147), moeten de lidstaten voldoen aan de voorwaarden van de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022, tenzij die steun van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld.

    (152)

    De investering moet gericht zijn op ten minste een van de volgende doelstellingen:

    a)

    verbeteren van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de productiekosten of de verbetering en omschakeling van de productie;

    b)

    verbeteren van het natuurlijke milieu, de hygiëne of de normen inzake dierenwelzijn;

    c)

    aanleggen en verbeteren van infrastructuur voor de ontwikkeling, aanpassing en modernisering van de landbouw, met inbegrip van ontsluiting van landbouwgrond, ruilverkaveling, bodemverbetering, levering van duurzame energie, energie-efficiëntie en watervoorziening en -besparing;

    d)

    herstellen van agrarisch productiepotentieel dat schade heeft opgelopen door een natuurramp, een buitengewone gebeurtenis, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen en beschermde dieren, voorkomen van schade als gevolg van die gebeurtenissen en factoren en beperken van het risico van dergelijke schade;

    e)

    bijdragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en een betere koolstofvastlegging, en bevorderen van duurzame energie en energie-efficiëntie;

    f)

    bijdragen aan een duurzame circulaire bio-economie en bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door het verminderen van de afhankelijkheid van chemische middelen;

    g)

    bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van habitats en landschappen.

    In aanmerking komende kosten

    (153)

    De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij aangekochte grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting; in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan een hoger percentage worden toegestaan voor verrichtingen ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems of voor door jonge landbouwers met behulp van financieringsinstrumenten aangekochte grond;

    b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    c)

    algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; de kosten van haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

    d)

    de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloud- en soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    e)

    uitgaven voor niet-productieve investeringen die verband houden met in de punten (152), e), f) en g) bedoelde doelstellingen;

    f)

    als het gaat om investeringen met het oog op het herstel van agrarisch productiepotentieel dat beschadigd is door een natuurramp, een buitengewone gebeurtenis, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen of beschermde dieren: kosten om het productiepotentieel, met inbegrip van gekapitaliseerde werkzaamheden, te herstellen tot op het niveau van vóór de betrokken gebeurtenis; waar passend moeten de begunstigen bij het herstel trachten maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering te nemen;

    g)

    als het gaat om investeringen ter preventie van schade door natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen of beschermde dieren: kosten van specifieke preventieve acties om de impact van dergelijke waarschijnlijke gebeurtenissen te verminderen. Bij schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld of als gevolg van plantenplagen, moeten de begunstigden waar passend bij het herstel trachten maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering te nemen, zodat de schade en verliezen als gevolg van vergelijkbare gebeurtenissen in de toekomst tot een minimum worden beperkt.

    (154)

    Er mag geen steun worden toegekend voor:

    a)

    de aankoop van landbouwproductierechten en betalingsrechten;

    b)

    de aankoop en aanplant van eenjarige gewassen;

    c)

    de aankoop van dieren;

    d)

    investeringen om aan de geldende nationale normen of normen van de Unie te voldoen;

    e)

    andere dan de in punt (153) bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies;

    f)

    werkkapitaal;

    g)

    bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom.

    (155)

    In afwijking van punt (154), b), mag steun worden toegekend voor de aankoop en aanplant van eenjarige gewassen met het oog op de in punt (152), d), vermelde doelstelling en voor de aankoop en aanplant van eenjarige gewassen met het oog op het in stand houden van plantensoorten die door genetische erosie worden bedreigd, in het kader van de in punt (210) bedoelde verbintenissen.

    (156)

    In afwijking van punt (154), c), mag steun worden verleend voor de volgende kosten:

    a)

    de aankoop van dieren met het oog op de doelstelling van punt (152), d);

    b)

    de aankoop van dieren van met uitsterven bedreigde rassen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 24, van Verordening (EU) 2016/1012, in het kader van de in punt (207) bedoelde verbintenissen;

    c)

    de aankoop van waakhonden ter bescherming van vee tegen grote roofdieren.

    (157)

    Met betrekking tot irrigatie op nieuwe en bestaande geïrrigeerde arealen worden alleen investeringen die aan de volgende voorwaarden voldoen, geacht in aanmerking komende kosten te zijn:

    a)

    de Commissie is in kennis gesteld van een stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG dat is opgesteld voor het hele gebied waarin de investering plaatsvindt en voor alle andere gebieden waar de investering gevolgen voor het milieu kan hebben; de maatregelen die in het kader van het stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig artikel 11 van die richtlijn worden uitgevoerd en voor de landbouwsector van belang zijn, moeten in het betrokken maatregelenprogramma zijn omschreven;

    b)

    er is een watermetingssysteem waarmee het waterverbruik op het niveau van de gesteunde investering kan worden gemeten, of er wordt een dergelijk systeem geplaatst als onderdeel van de investering;

    c)

    een investering in een verbetering van bestaande irrigatie-installaties of irrigatie-infrastructuuronderdelen komt alleen in aanmerking als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    i)

    vooraf is geoordeeld dat zij, afgaande op de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur, waterbesparingen oplevert;

    ii)

    wanneer een investering een weerslag heeft op grond- of oppervlaktewaterlichamen waarvan de toestand, om met de waterhoeveelheid verband houdende redenen, in het betrokken stroomgebiedbeheerplan is aangemerkt als minder dan goed, of als uit geavanceerde beoordelingen van de klimaatkwetsbaarheid en -risico’s blijkt dat de betrokken, in een goede toestand verkerende waterlichamen die toestand door de effecten van de klimaatverandering kunnen verliezen om met de waterhoeveelheid verband houdende redenen, moet overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG een daadwerkelijke vermindering van het watergebruik worden bewerkstelligd die bijdraagt tot het bereiken en het in stand houden van een goede toestand van deze waterlichamen;

    iii)

    de lidstaten moeten als voorwaarde voor de steun percentages vaststellen voor de potentiële waterbesparing en de daadwerkelijke vermindering van het watergebruik om het volgende te waarborgen:

    1.

    de potentiële waterbesparing moet ten minste 5 % bedragen wanneer de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur reeds een hoge mate van efficiëntie bieden, en ten minste 25 % wanneer de huidige efficiëntie (vóór de investering) laag is en/of voor investeringen in gebieden waar waterbesparingen hard nodig zijn om een goede watertoestand te bereiken (indien die nog niet is bereikt) en een verslechtering van de toestand van waterlichamen te voorkomen;

    2.

    de daadwerkelijke vermindering van het waterverbruik moet, voor de gehele investering, ten minste 50 % bedragen van de potentiële waterbesparing die mogelijk wordt gemaakt door de investering in de bestaande irrigatie-installatie of het bestaande infrastructuuronderdeel.

    De in dit punt c) vermelde voorwaarden moeten van toepassing zijn op investeringen in bestaande installaties die enkel gevolgen hebben voor de energie-efficiëntie, investeringen in de aanleg van reservoirs of investeringen in het gebruik van gerecycleerd water die geen gevolgen hebben voor grond- of oppervlaktewaterlichamen;

    d)

    steun voor investeringen in het gebruik van teruggewonnen water als alternatieve watervoorziening, voor zover de levering en het gebruik van dat water in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad (51);

    e)

    een investering die leidt tot een netto-uitbreiding van het geïrrigeerd areaal met gevolgen voor een bepaald oppervlakte- of grondwaterlichaam komt alleen voor steun in aanmerking als aan de twee onderstaande voorwaarden is voldaan:

    i)

    de toestand van het waterlichaam in het betrokken stroomgebiedbeheerplan is niet als minder dan goed aangemerkt om met de waterhoeveelheid verband houdende redenen;

    ii)

    uit een milieuanalyse blijkt dat de investering geen significante negatieve milieueffecten zal hebben. Een dergelijke analyse van de milieueffecten moet door de bevoegde autoriteit van de lidstaat worden uitgevoerd of goedgekeurd, en kan tevens betrekking hebben op groepen bedrijven.

    (158)

    Investeringen in de aanleg of uitbreiding van een reservoir ten behoeve van irrigatie komen alleen in aanmerking indien deze geen significant negatief milieueffect hebben.

    Steunintensiteit

    (159)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 65 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (160)

    De in punt (159) bedoelde steunintensiteit kan tot maximaal 80 % worden verhoogd voor de volgende investeringen:

    a)

    investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als bedoeld in punt (152), e), f) en g), of met dierenwelzijn;

    b)

    investeringen door jonge landbouwers;

    c)

    investeringen in de ultraperifere gebieden of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

    (161)

    De in punt (159) bedoelde steunintensiteit kan worden verhoogd tot maximaal 85 % voor investeringen van kleine landbouwers in de zin van artikel 28 van Verordening (EU) 2021/2115.

    (162)

    De in punt (159) bedoelde steunintensiteit kan tot maximaal 100 % worden verhoogd voor de volgende investeringen:

    a)

    niet-productieve investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatdoelstellingen als bedoeld in punt (152), e), f) en g);

    b)

    investeringen voor het herstel van het in punt (152), d), bedoelde productiepotentieel en investeringen in verband met de preventie van schade als gevolg van natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, of beschermde dieren, en met de beperking van het risico van dergelijke schade.

    (163)

    Bij irrigatie mag de steunintensiteit niet hoger zijn dan:

    a)

    80 % van de in aanmerking komende kosten van investeringen in irrigatie op het landbouwbedrijf op grond van punt (157), c);

    b)

    100 % van de in aanmerking komende kosten van investeringen in landbouwinfrastructuur buiten het landbouwbedrijf ten behoeve van irrigatie;

    c)

    65 % van de in aanmerking komende kosten van andere irrigatie-investeringen op landbouwbedrijven.

    1.1.1.2.   Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven

    (164)

    De Commissie zal steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt d), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in punt (143) vermelde algemene voorwaarde voor investeringssteun en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (165)

    De steun moet worden verleend voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed in de vorm van natuurlijke landschappen en gebouwen, waarbij dat erfgoed door de bevoegde autoriteit van de lidstaat formeel als cultureel of natuurlijk erfgoed is erkend.

    In aanmerking komende kosten

    (166)

    De volgende kosten voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed komen in aanmerking:

    a)

    kosten van investeringen in materiële activa;

    b)

    gekapitaliseerde werkzaamheden.

    Steunintensiteit

    (167)

    De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (168)

    De steun voor gekapitaliseerde werkzaamheden mag ten hoogste 10 000 EUR per jaar bedragen.

    1.1.1.3.   Steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten

    (169)

    De Commissie zal steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in punt (143) vermelde algemene voorwaarde voor investeringssteun en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (170)

    Om de aanzet te geven tot overschakeling op de productie van meer geavanceerde vormen van biobrandstoffen, in overeenstemming met de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022, mag in het kader van deze afdeling geen steun voor biobrandstoffen op basis van voedsel- en voedergewassen worden toegekend.

    (171)

    Deze afdeling geldt voor steun voor investeringen in materiële activa en immateriële activa in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, zoals gedefinieerd in punt (33)47 en punt (33)38.

    (172)

    De lidstaten mogen steun verlenen voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten als de steun voldoet aan alle voorwaarden van een van de volgende:

    a)

    Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (52);

    b)

    de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen;

    c)

    deze afdeling.

    In aanmerking komende kosten

    (173)

    De steun mag de volgende in aanmerking komende kosten dekken:

    a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij aangekochte grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting;

    b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    c)

    algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

    d)

    de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloud- en soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken.

    (174)

    De volgende kosten komen niet in aanmerking:

    a)

    andere dan de in punt (173) bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies;

    b)

    werkkapitaal;

    c)

    bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom;

    d)

    kosten in verband met investeringen om aan de geldende nationale normen en normen van de Unie te voldoen.

    Steunintensiteit

    (175)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 65 % bedragen.

    (176)

    De steunintensiteit kan tot maximaal 80 % worden verhoogd voor de volgende investeringen:

    a)

    investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als bedoeld in punt (152), e), f) en g), investeringen met betrekking tot steun voor de verwerking van landbouwproducten of investeringen die verband houden met een verbetering van het dierenwelzijn;

    b)

    investeringen door jonge landbouwers;

    c)

    investeringen in de ultraperifere gebieden of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

    (177)

    Individuele steun die groter is dan de in punt (35), a), bedoelde aanmeldingsdrempel, moet bij de Commissie worden aangemeld overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

    1.1.2.   Aanloopsteun voor jonge landbouwers en aanloopsteun voor landbouwactiviteiten

    (178)

    De Commissie zal aanloopsteun aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (179)

    Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (180)

    Steun in het kader van deze afdeling mag alleen worden verleend ten behoeve van:

    a)

    de vestiging van jonge landbouwers;

    b)

    het opstarten van landbouwactiviteiten.

    (181)

    De aanloopsteun voor jonge landbouwers wordt verleend aan jonge landbouwers zoals gedefinieerd in punt (33)65. De steun die in het kader van deze afdeling wordt verleend, moet worden beperkt tot kmo’s.

    (182)

    De steun is afhankelijk van de indiening van een bedrijfsplan bij de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

    Steunbedrag

    (183)

    De steun mag niet meer dan 100 000 EUR bedragen.

    1.1.3.   Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector

    (184)

    De Commissie staat positief tegenover aanloopsteun aan producentengroeperingen en producentenorganisaties aangezien daarvan een stimulans uitgaat om landbouwers samen te brengen. Daarom zal zij aanloopsteun voor producentengroeperingen en producentenorganisaties aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (185)

    Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector (53).

    (186)

    Alleen producentengroeperingen of -organisaties die door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat officieel zijn erkend, komen voor steun in aanmerking.

    (187)

    De in het kader van de producentengroepering of -organisatie vastgestelde overeenkomsten, besluiten en andere gedragingen moeten voldoen aan de mededingingsvoorschriften zoals die van toepassing zijn krachtens de artikelen 206 tot en met 210 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

    (188)

    Als alternatief voor de verlening van aanloopsteun aan producentengroeperingen of -organisaties mag in de eerste vijf jaar na de oprichting van de groepering of organisatie steun ten belope van eenzelfde totaalbedrag rechtstreeks aan de producenten worden verleend ter compensatie van hun bijdragen aan de exploitatiekosten van de groepering of organisatie.

    (189)

    De lidstaten mogen de aanloopsteun voor producentengroeperingen blijven verlenen, zelfs nadat die volgens de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 1308/2013 erkend zijn als producentenorganisatie.

    (190)

    De steun mag uitsluitend worden verleend aan producentengroeperingen en producentenorganisaties die onder de definitie van kmo vallen. De Commissie zal niet toestaan dat staatssteun voor onder deze afdeling vallende kosten aan grote ondernemingen wordt verleend.

    (191)

    Voor op grond van deze afdeling goedgekeurde steunregelingen wordt als voorwaarde gesteld dat deze moeten worden aangepast om rekening te houden met eventuele wijzigingen in de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten.

    In aanmerking komende kosten

    (192)

    De in aanmerking komende kosten kunnen omvatten: de kosten van het huren van geschikte panden, de kosten van de aankoop van kantooruitrusting, de kosten van administratief personeel, overheadkosten, vergoedingen voor juridische en ambtelijke handelingen en de kosten van aankoop van computerapparatuur en van aankoop of gebruik van computersoftware en cloud- en soortgelijke oplossingen. Als de betrokken panden worden aangekocht, moeten de in aanmerking komende kosten van die panden beperkt blijven tot de huurkosten tegen markttarieven.

    (193)

    Er mag geen steun worden toegekend aan:

    a)

    productieorganisaties, -entiteiten of -organen, zoals vennootschappen of coöperaties, die het beheer van een of meer landbouwbedrijven tot doel hebben en waarbij het dus om een enkele producent gaat;

    b)

    landbouwverenigingen die op de bedrijven van de leden taken vervullen zoals wederzijdse bijstand en bedrijfsvervangings- en bedrijfsbeheerdiensten, zonder betrokken te zijn bij de gezamenlijke aanpassing van het aanbod aan de markt;

    c)

    producentengroeperingen, producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties waarvan de doelstellingen niet verenigbaar zijn met artikel 152, lid 3, en artikel 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

    (194)

    De steun moet op forfaitaire basis in jaarlijkse tranches worden verleend gedurende de eerste vijf jaar na de datum waarop de bevoegde autoriteit van de lidstaat de producentengroepering of -organisatie officieel heeft erkend op basis van haar bedrijfsplan. De lidstaten mogen de laatste tranche pas betalen nadat zij hebben geverifieerd dat het bedrijfsplan correct is uitgevoerd.

    (195)

    Steun die aan producentengroeperingen of -organisaties wordt verleend ter dekking van uitgaven die geen verband houden met aanloopkosten, zoals investerings- of afzetbevorderingsuitgaven, wordt beoordeeld volgens de regels die voor dat soort steun gelden.

    Steunintensiteit

    (196)

    De steun mag ten hoogste 10 % van de jaarlijkse in de handel gebrachte productie van de groepering of organisatie bedragen, met een maximum van 100 000 EUR per jaar. De steun moet degressief zijn.

    1.1.4.   Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen

    (197)

    De Commissie zal steun voor agromilieuklimaatverbintenissen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (198)

    Deze afdeling geldt voor steun aan ondernemingen en groepen daarvan die in de primaire landbouwproductie actief zijn en zich op vrijwillige basis ertoe verbinden verrichtingen uit te voeren die uit een of meer agromilieuklimaatverbintenissen bestaan.

    (199)

    De maatregel moet gericht zijn op het behoud van landbouwpraktijken waarmee een positieve milieu- en klimaatbijdrage wordt geleverd en op de bevordering van de noodzakelijke veranderingen in die richting.

    (200)

    De steun mag enkel dienen voor vrijwillige verbintenissen die verder gaan dan:

    a)

    de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

    b)

    de betrokken minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, en andere verplichte vereisten ter zake in het nationale recht en het recht van de Unie;

    c)

    de voorwaarden voor de handhaving van landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115.

    (201)

    Al die verplichte normen en vereisten moeten in de aanmelding aan de Commissie worden omschreven en toegelicht.

    (202)

    Wanneer in de nationale wetgeving nieuwe voorschriften worden opgelegd die verder gaan dan de overeenkomstige minimumvoorschriften van het recht van de Unie, kan voor verbintenissen als bedoeld in punt (200), b), waarmee aan de naleving van die voorschriften wordt bijgedragen, steun worden verleend gedurende maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die voorschriften voor het bedrijf verplicht worden.

    (203)

    De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bedrijven die onder deze afdeling vallende verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de voor de uitvoering daarvan vereiste kennis en informatie en dat degenen die zulks nodig hebben, passende opleidingen kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen, met als doel bijstand te verlenen aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen.

    (204)

    De onder deze afdeling vallende verbintenissen moeten voor een periode van vijf tot zeven jaar worden aangegaan. Als dat nodig is om de nagestreefde milieuvoordelen te bereiken of te behouden, kunnen de lidstaten evenwel een langere periode vaststellen voor specifieke soorten verbintenissen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode (54). Voor verbintenissen inzake de instandhouding, het duurzame gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen, voor nieuwe verbintenissen die onmiddellijk aansluiten op de in de eerste periode voltooide verbintenis, of in andere, naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen.

    (205)

    Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen aan andere begunstigden dan aan ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, kan worden verleend op grond van hoofdstuk 3 van dit deel.

    (206)

    Verbintenissen tot extensivering van de veehouderij moeten minimaal voldoen aan de volgende voorwaarden:

    a)

    om over- en onderbegrazing te voorkomen moet het volledige beweide areaal van het bedrijf worden beheerd en in stand gehouden;

    b)

    bij het bepalen van de veedichtheid moet rekening worden gehouden met alle op het bedrijf grazende dieren of, bij een verbintenis tot beperking van de wegsijpeling van nutriënten, met alle voor de betrokken verbintenis relevante dieren die op het bedrijf worden gehouden.

    (207)

    Verbintenissen tot het fokken van lokale rassen die voor de veehouderij verloren dreigen te gaan of tot het in stand houden van plantaardige genetische hulpbronnen die door genetische erosie worden bedreigd, moeten een van de volgende mogelijkheden betreffen:

    a)

    het fokken van landbouwhuisdieren van lokale rassen die genetisch aan een of meer traditionele productiesystemen of de leefomstandigheden in het land zijn aangepast en voor de veehouderij verloren dreigen te gaan;

    b)

    het in stand houden van plantaardige genetische hulpbronnen die van nature aan de plaatselijke en regionale omstandigheden zijn aangepast en door genetische erosie worden bedreigd.

    (208)

    De volgende soorten landbouwhuisdieren komen voor steun in aanmerking: runderen, schapen, geiten, paardachtigen, varkens, vogels, konijnen en bijen.

    (209)

    Van lokale rassen wordt aangenomen dat ze voor de veehouderij verloren dreigen te gaan als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan en die voorwaarden ook zijn vermeld en toegelicht in de aanmelding aan de Commissie:

    a)

    er is op nationaal niveau vastgesteld hoeveel vrouwelijke fokdieren er zijn;

    b)

    dat aantal en de bedreigde status van de opgelijste rassen zijn gecertificeerd door een naar behoren erkende relevante wetenschappelijke instantie;

    c)

    een naar behoren erkende relevante technische instantie registreert de gegevens in het stamboek voor het ras en houdt die gegevens bij;

    d)

    de betrokken instanties beschikken over de nodige vaardigheden en kennis om de dieren van de bedreigde rassen te identificeren.

    (210)

    Plantaardige genetische hulpbronnen worden geacht door genetische erosie te worden bedreigd als in de aanmelding aan de Commissie voldoende bewijs van die genetische erosie wordt opgenomen en toegelicht, gebaseerd op wetenschappelijke resultaten of indicatoren voor de achteruitgang van de landrassen of primitieve lokale rassen en de diversiteit van de betrokken populaties en, indien relevant, voor wijzigingen in de op plaatselijk niveau gangbare landbouwpraktijken.

    (211)

    Er kan steun voor de instandhouding, het duurzame gebruik en de duurzame ontwikkeling van genetische hulpbronnen in de landbouw worden verleend voor niet onder de punten (198) tot en met (210) vallende verrichtingen.

    (212)

    De in het kader van deze afdeling verleende steun kan betrekking hebben op collectieve regelingen en resultaatgerichte betalingsregelingen, zoals regelingen voor koolstoflandbouw, die de landbouwers ertoe aansporen om op grotere schaal of op meetbare wijze te zorgen voor een aanzienlijke kwalitatieve verbetering van het milieu.

    In aanmerking komende kosten

    (213)

    De steun, met uitzondering van steun voor verrichtingen voor de instandhouding van genetische hulpbronnen als bedoeld in punt (211), dient om de begunstigden volledig of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en gederfde inkomsten die voortvloeien uit de door hen aangegane verbintenissen. De steun moet jaarlijks worden verleend.

    (214)

    In naar behoren gemotiveerde gevallen, bijvoorbeeld bij op milieubehoud gerichte verrichtingen of verbintenissen om af te zien van het commerciële gebruik van areaal, kan steun worden verleend in de vorm van een eenmalige betaling per eenheid, berekend op basis van de gemaakte extra kosten en het gederfde inkomen.

    (215)

    Zo nodig mag de steun ook dienen voor transactiekosten ten belope van maximaal 20 % van de premie die voor de agromilieuklimaatverbintenissen wordt betaald. Als de verbintenissen worden aangegaan door groepen ondernemingen, geldt een maximum van 30 %.

    (216)

    Als een lidstaat compensatie wil verlenen voor transactiekosten die door het aangaan van agromilieuklimaatverbintenissen ontstaan, moet hij die kosten evenwel op overtuigende wijze aantonen, bijvoorbeeld door het overleggen van kostenvergelijkingen met ondernemingen die geen dergelijke verbintenissen zijn aangegaan. Daarom geeft de Commissie geen toestemming voor staatssteun voor transactiekosten die worden gemaakt om reeds voordien aangegane verbintenissen voort te zetten, tenzij een lidstaat aantoont dat die kosten blijven bestaan of dat nieuwe transactiekosten worden gemaakt.

    (217)

    Wanneer de transactiekosten worden berekend op basis van gemiddelde kosten en/of gemiddelde landbouwbedrijven, moeten de lidstaten aantonen dat met name grote ondernemingen niet worden overgecompenseerd. Bij de berekening van de compensatie moeten de lidstaten in aanmerking nemen of de betrokken transactiekosten per onderneming dan wel per hectare worden gemaakt.

    (218)

    Onder deze afdeling vallende steun mag niet worden verleend voor verbintenissen die onder de maatregel biologische landbouw vallen, als omschreven in afdeling 1.1.8 van dit deel.

    (219)

    Steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de landbouw dient voor de financiering van de volgende verrichtingen:

    a)

    gerichte acties: acties ter bevordering van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw in situ en ex situ, met inbegrip van de opstelling van webgebaseerde inventarissen van de genetische hulpbronnen die momenteel in situ worden bewaard, inclusief de instandhouding op het bosbouwbedrijf, en van verzamelingen ex situ en databases;

    b)

    gecoördineerde acties: acties ter bevordering van de uitwisseling tussen de bevoegde organisaties van de lidstaten van gegevens ten behoeve van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw van de Unie;

    c)

    begeleidende acties: voorlichtings-, verspreidings- en adviseringsacties waarbij niet-gouvernementele organisaties en andere relevante belanghebbenden worden betrokken, opleidingen en de opstelling van technische verslagen.

    Steunintensiteit

    (220)

    De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (221)

    De steun moet per hectare worden betaald. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de steun worden verleend in de vorm van een vast bedrag of een eenmalige betaling per eenheid.

    1.1.5.   Steun voor dierenwelzijnsverbintenissen

    (222)

    De Commissie zal steun voor dierenwelzijnsverbintenissen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (223)

    Deze afdeling geldt voor steun aan ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn en zich vrijwillig verbinden tot verrichtingen die uit een of meer dierenwelzijnsverbintenissen bestaan.

    (224)

    De steun wordt alleen verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de desbetreffende verplichte normen van titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115 en andere betrokken verplichte vereisten in het nationale recht en het recht van de Unie.

    (225)

    Bij ontstentenis van verplichte normen of vereisten moeten de verbintenissen verder gaan dan de bestaande landbouwpraktijk op nationaal niveau.

    (226)

    Alle verplichte normen, vereisten en bestaande landbouwpraktijken moeten in de aanmelding aan de Commissie worden omschreven en toegelicht.

    (227)

    Wanneer in de nationale wetgeving nieuwe voorschriften worden opgelegd die verder gaan dan de overeenkomstige minimumvereisten van het recht van de Unie, kan voor verbintenissen waarmee aan de naleving van die voorschriften wordt bijgedragen, steun worden verleend gedurende maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die voorschriften voor het bedrijf verplicht worden.

    (228)

    Voor steun in aanmerking komende dierenwelzijnsverbintenissen moeten voorzien in strengere normen voor productiemethoden op een van de volgende gebieden:

    a)

    water, voer en dierenverzorging volgens de natuurlijke behoeften van de dieren;

    b)

    huisvestingsomstandigheden die het comfort van de dieren en hun bewegingsvrijheid vergroten, zoals meer beschikbare ruimte per dier, vloerbedekking, natuurlijk licht, microklimaatbeheersing, en huisvestingsomstandigheden als vrij werpen of groepshuisvesting, afhankelijk van de natuurlijke behoeften van de dieren;

    c)

    omstandigheden die ruimte bieden voor het vertonen van natuurlijk gedrag, zoals omgevingsverrijking of late spening;

    d)

    toegang tot buitenuitloop en grazen;

    e)

    methoden die de robuustheid van de dieren vergroten en hun levensduur verlengen, met inbegrip van trager groeiende rassen;

    f)

    praktijken waarmee verminking of castratie van dieren wordt vermeden; in specifieke gevallen waarin verminking of castratie van dieren toch nodig wordt geacht, moet worden gebruikgemaakt van verdovingsmiddelen, pijnstillers en ontstekingsremmers of immunocastratie;

    g)

    sanitaire maatregelen die niet-overdraagbare ziekten voorkomen en waarbij geen gebruik hoeft te worden gemaakt van medische stoffen als vaccins, insecticiden of middelen tegen parasieten.

    (229)

    Deze dierenwelzijnsverbintenissen moeten worden aangegaan voor een periode van één tot zeven jaar. Als dat nodig is om bepaalde voordelen op het gebied van dierenwelzijn te bereiken of te behouden, kunnen de lidstaten een langere periode vaststellen voor specifieke soorten verbintenissen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode.

    (230)

    De verlenging van een contract met een begunstigde van de steun kan ook automatisch gebeuren indien daarvan een nadere omschrijving is gegeven in het contract. De lidstaten moeten het mechanisme voor de verlenging van de dierenwelzijnsverbintenissen opzetten overeenkomstig hun toepasselijke nationale voorschriften. De Commissie moet over dit mechanisme worden geïnformeerd in het kader van de aanmelding van de staatssteun uit hoofde van deze afdeling. De verlenging moet telkens afhankelijk worden gesteld van de inachtneming van de voorwaarden die de Commissie in het kader van deze afdeling voor de steun heeft goedgekeurd.

    (231)

    De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bedrijven die in het kader van deze maatregel verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de voor de uitvoering daarvan vereiste kennis en informatie en dat degenen die zulks nodig hebben, passende opleidingen kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen, met als doel bijstand te verlenen aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen.

    In aanmerking komende kosten

    (232)

    De steun moet jaarlijks worden toegekend en mag worden gebruikt om ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie, geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die voortvloeien uit de door hen aangegane verbintenis. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun verlenen in de vorm van een eenmalige betaling per eenheid, berekend op basis van de gemaakte extra kosten en het gederfde inkomen.

    (233)

    Zo nodig mag de steun ook worden gebruikt voor de financiering van transactiekosten ten belope van maximaal 20 % van de premie die voor de dierenwelzijnsverbintenissen wordt betaald. Als een lidstaat compensatie wil verlenen voor transactiekosten die door het aangaan van dierenwelzijnsverbintenissen ontstaan, moet hij die kosten evenwel op overtuigende wijze aantonen, bijvoorbeeld door het overleggen van kostenvergelijkingen met ondernemingen die geen dergelijke dierenwelzijnsverbintenissen zijn aangegaan. Daarom geeft de Commissie geen toestemming voor het verlenen van staatssteun voor transactiekosten die worden gemaakt om reeds voordien aangegane dierenwelzijnsverbintenissen voort te zetten, tenzij een lidstaat aantoont dat die kosten blijven bestaan of dat nieuwe transactiekosten worden gemaakt.

    (234)

    Wanneer de transactiekosten worden berekend op basis van gemiddelde kosten en/of gemiddelde landbouwbedrijven, moeten de lidstaten aantonen dat met name grote ondernemingen niet worden overgecompenseerd. Bij de berekening van de compensatie moeten de lidstaten in aanmerking nemen of de betrokken transactiekosten per onderneming dan wel per hectare worden gemaakt.

    Steunintensiteit

    (235)

    De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (236)

    De steun moet per eenheid worden betaald. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun toekennen in de vorm van een vast bedrag of een eenmalige betaling per eenheid.

    1.1.6.   Steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten

    (237)

    De Commissie zal steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (238)

    Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (239)

    Steun aan andere begunstigden dan aan ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, kan worden verleend overeenkomstig hoofdstuk 3 van dit deel.

    In aanmerking komende kosten

    (240)

    De steun dient om de begunstigden te vergoeden voor de extra kosten die zij maken en de inkomsten die zij derven als gevolg van de nadelen die zij in de betrokken gebieden ondervinden door de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2000/60/EG.

    (241)

    Indien nodig kunnen met de steun ook transactiekosten tot een waarde van 20 % van de in punt (240) bedoelde kosten worden gedekt.

    (242)

    Wanneer de transactiekosten worden berekend op basis van gemiddelde kosten en/of gemiddelde landbouwbedrijven, moeten de lidstaten aantonen dat met name grote ondernemingen niet worden overgecompenseerd. Bij de berekening van de compensatie moeten de lidstaten in aanmerking nemen of de betrokken transactiekosten per onderneming dan wel per hectare worden gemaakt.

    (243)

    De aan de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG gerelateerde steun mag slechts worden verleend voor nadelen die voortvloeien uit vereisten die verder gaan dan de desbetreffende GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115 en dan de voorwaarden voor de instandhouding van landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115.

    (244)

    De aan Richtlijn 2000/60/EG gerelateerde steun mag alleen worden toegekend in verband met nadelen die voortvloeien uit vereisten die verder gaan dan een of meer van de volgende:

    a)

    de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, met uitzondering van beheerseis 1 als opgenomen in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115, en de GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

    b)

    de voorwaarden voor de handhaving van landbouwareaal, zoals bepaald door een lidstaat in zijn strategisch GLB-plan, overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115.

    (245)

    De in de punten (243) en (244) bedoelde vereisten moeten in de aanmelding aan de Commissie worden omschreven en toegelicht.

    (246)

    De volgende gebieden komen voor steun in aanmerking:

    a)

    krachtens de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG aangewezen Natura 2000-landbouwgebieden;

    b)

    andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden met milieubeperkingen voor de landbouw waarmee wordt bijgedragen aan de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG; die gebieden mogen niet groter zijn dan 5 % van de aangewezen Natura 2000-gebieden die onder de territoriale reikwijdte van het betrokken strategisch GLB-plan vallen;

    c)

    landbouwarealen die zijn opgenomen in stroomgebiedbeheerplannen overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG.

    Steunintensiteit

    (247)

    De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (248)

    De steun moet jaarlijks en per hectare worden betaald.

    1.1.7.   Steun voor gebieden met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen

    (249)

    De Commissie zal steun in berggebieden en andere gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (250)

    Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (251)

    De steun mag worden toegekend aan actieve landbouwers die zich ertoe verbinden hun landbouwactiviteit in de krachtens artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 aangewezen gebieden voort te zetten. De lidstaten kunnen een selectie toepassen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, lid 3, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

    In aanmerking komende kosten

    (252)

    De steun dient ter volledige of gedeeltelijke compensatie van de extra kosten en gederfde inkomsten die met de natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen voor de landbouwproductie in het betrokken gebied samenhangen. De lidstaten moeten het bestaan van de betrokken beperkingen aantonen en het bewijs leveren dat het te betalen compensatiebedrag niet hoger is dan het inkomensverlies en de extra kosten die uit deze beperkingen voortvloeien.

    (253)

    Voor de berekening van extra kosten en gederfde inkomsten met betrekking tot natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen moet een vergelijking worden gemaakt met gebieden die niet met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen worden geconfronteerd.

    Steunintensiteit

    (254)

    De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. De steun moet jaarlijks en per hectare landbouwareaal worden verleend.

    1.1.8.   Steun voor biologische landbouw

    (255)

    De Commissie zal steun voor biologische landbouw aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (256)

    Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (257)

    De steun mag worden toegekend aan ondernemingen of groepen ondernemingen die zich op vrijwillige basis verbinden tot de omschakeling naar of de voortzetting van biologische landbouwpraktijken en -methoden als omschreven in Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad (55).

    (258)

    De steun mag alleen worden verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de onderstaande normen en voorschriften, die in de aanmelding van de staatssteun aan de Commissie moeten zijn omschreven en toegelicht:

    a)

    de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

    b)

    de betrokken minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en voor dierenwelzijn en andere verplichte vereisten ter zake in het nationale recht en het recht van de Unie;

    c)

    de voorwaarden voor de handhaving van landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115.

    (259)

    Wanneer in de nationale wetgeving nieuwe voorschriften worden opgelegd die verder gaan dan de overeenkomstige minimumvoorschriften van het recht van de Unie, kan voor verbintenissen als bedoeld in punt (258), b), waarmee aan de naleving van die voorschriften wordt bijgedragen, steun worden verleend gedurende maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die voorschriften voor het bedrijf verplicht worden.

    (260)

    De verbintenissen moeten worden uitgevoerd in een eerste periode van vijf tot zeven jaar. Om bepaalde nagestreefde milieuvoordelen te bereiken of te behouden, mogen de lidstaten evenwel een langere periode vaststellen, onder meer door te voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de eerste periode. Als steun wordt verleend voor de omschakeling naar biologische landbouw, kunnen de lidstaten een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen. Voor nieuwe voortzettingsverbintenissen die onmiddellijk op de in de eerste periode voltooide verbintenis aansluiten, kunnen de lidstaten een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen.

    (261)

    De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bedrijven die in het kader van deze maatregel verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de voor de uitvoering daarvan vereiste kennis en informatie en dat degenen die zulks nodig hebben, passende opleidingen kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen, met als doel bijstand te verlenen aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen.

    In aanmerking komende kosten

    (262)

    De steun dient om de begunstigden volledig of gedeeltelijk te vergoeden voor de uit de verbintenissen voortvloeiende extra kosten en inkomensverliezen. De steun moet jaarlijks worden toegekend. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun toekennen in de vorm van een eenmalige betaling per eenheid.

    (263)

    Zo nodig mag de steun ook worden gebruikt voor de financiering van transactiekosten ten belope van maximaal 20 % van de premie die voor de verbintenis wordt betaald. Als de verbintenissen worden aangegaan door groepen ondernemingen, geldt een maximum van 30 %. Deze steun wordt op jaarbasis verleend.

    (264)

    Als een lidstaat compensatie wil verlenen voor transactiekosten die door het aangaan van verbintenissen op het gebied van biologische landbouw ontstaan, moet hij die kosten evenwel op overtuigende wijze aantonen, bijvoorbeeld door het overleggen van kostenvergelijkingen met ondernemingen die geen dergelijke verbintenissen zijn aangegaan. Daarom geeft de Commissie geen toestemming voor staatssteun voor transactiekosten die worden gemaakt om reeds voordien aangegane verbintenissen op het gebied van de biologische landbouw voort te zetten, tenzij een lidstaat aantoont dat die kosten blijven bestaan of dat nieuwe transactiekosten worden gemaakt.

    (265)

    Wanneer de transactiekosten worden berekend op basis van gemiddelde kosten en/of gemiddelde landbouwbedrijven, moeten de lidstaten aantonen dat met name grote ondernemingen niet worden overgecompenseerd. Bij de berekening van de compensatie moeten de lidstaten in aanmerking nemen of de betrokken transactiekosten per onderneming dan wel per hectare worden gemaakt.

    (266)

    In het kader van deze afdeling mag geen steun worden verleend voor verbintenissen die onder de agromilieuklimaatmaatregel vallen, of voor kosten die vallen onder de afdeling inzake steun om de deelname van producenten van landbouwproducten aan kwaliteitsregelingen te stimuleren.

    (267)

    Steun voor investeringen in de primaire productie en de verwerking en de afzet van biologische producten valt onder de afdelingen 1.1.1.1 en 1.1.1.2 van dit deel inzake investeringssteun.

    Steunintensiteit

    (268)

    De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (269)

    De steun moet per hectare worden betaald. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de steun worden verleend in de vorm van een vast bedrag of een eenmalige betaling per eenheid.

    1.1.9.   Steun voor de deelname van producenten van landbouwproducten aan een kwaliteitsregeling

    (270)

    De Commissie zal steun voor de deelname van producenten van landbouwproducten en hun groeperingen aan een kwaliteitsregeling aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (271)

    Deze afdeling is van toepassing op producenten van landbouwproducten.

    In aanmerking komende kosten

    (272)

    De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten met betrekking tot de in punt (274) bedoelde kwaliteitsregelingen:

    a)

    de kosten van toetreding tot kwaliteitsregelingen, in het bijzonder de kosten die worden gemaakt om tot een kwaliteitsregeling waarvoor steun wordt verleend, toe te treden en de jaarlijkse bijdrage voor deelname aan die kwaliteitsregeling, inclusief, in voorkomend geval, de kosten van de controles die nodig zijn om te verifiëren of het productdossier wordt nageleefd;

    b)

    kosten van verplichte controlemaatregelen die op het gebied van kwaliteitsregelingen door of in opdracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat zijn genomen op grond van de wetgeving van de Unie of de nationale wetgeving;

    c)

    kosten van marktonderzoek en productontwerp en -design, en van het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen.

    (273)

    De in punt (272), a) en b), bedoelde steun mag niet worden toegekend voor de financiering van de kosten van controles die de begunstigden zelf verrichten of wanneer in de wetgeving van de Unie is bepaald dat de kosten van de controles door de producenten van landbouwproducten en hun groeperingen moeten worden gedragen, zonder dat daarbij de daadwerkelijke hoogte van die kosten is vermeld.

    (274)

    Bij de in punt (272), a), bedoelde kwaliteitsregelingen moet het gaan om:

    a)

    kwaliteitsregelingen van de Unie;

    b)

    kwaliteitsregelingen, met inbegrip van certificeringsregelingen, voor landbouwproducten die, naar de lidstaten erkennen, aan de volgende criteria voldoen:

    i)

    de specificiteit van het eindproduct dat volgens dergelijke kwaliteitsregelingen wordt gemaakt, moet voortvloeien uit duidelijke verplichtingen die een van het volgende garanderen:

    1.

    specifieke productkenmerken;

    2.

    een specifieke landbouw- of productiemethode;

    3.

    een kwaliteit van het eindproduct die uit het oogpunt van de gezondheid van mens, dier of plant, het dierenwelzijn of milieubescherming veel verder gaat dan de voor het handelsproduct geldende normen;

    (ii)

    de kwaliteitsregeling moet openstaan voor alle producenten;

    iii)

    de kwaliteitsregeling moet het opstellen van een bindend productdossier voor eindproducten behelzen en de naleving daarvan moet worden geverifieerd door overheidsinstanties of door een onafhankelijke inspectie-instantie;

    iv)

    de kwaliteitsregeling moet transparant zijn en de volledige traceerbaarheid van de landbouwproducten garanderen;

    c)

    vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten die, naar de lidstaten erkennen, voldoen aan de richtsnoeren van de Unie betreffende beste praktijken, zoals opgenomen in de mededeling van de Commissie van 16 december 2010“EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen” met betrekking tot landbouwproducten en levensmiddelen (56).

    (275)

    De steun moet onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk zijn voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen.

    (276)

    De in punt (272), b) en c), bedoelde steun moet worden verleend in de vorm van gesubsidieerde diensten en moet worden betaald aan de voor de controlemaatregelen verantwoordelijke instantie, de aanbieder van onderzoeksdiensten of de adviesverstrekker.

    Steunintensiteit

    (277)

    De in punt (272), a), bedoelde steun mag gedurende ten hoogste zeven jaar worden verleend, moet jaarlijks worden betaald en mag niet hoger zijn dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    (278)

    De in punt (272), b) en c), bedoelde steun mag ten hoogste 100 % van de werkelijk gemaakte kosten bedragen.

    1.1.10.   Steun voor technische bijstand in de landbouwsector

    (279)

    Deze afdeling heeft betrekking op steun voor technische bijstand in de landbouwsector, met uitzondering van steun voor bedrijfsvervangingsdiensten, die alleen mag worden verleend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (280)

    De technische bijstand mag worden verleend door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hun omvang.

    (281)

    De steun moet onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk zijn voor al wie daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komt. Als de technische bijstand door producentengroeperingen of -organisaties wordt verleend, mag lidmaatschap van dergelijke groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die diensten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie moeten beperkt blijven tot de kosten van de dienstverlening.

    1.1.10.1.   Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties

    (282)

    De Commissie zal steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in de punten (279), (280) en (281) vermelde algemene voorwaarden voor steun voor technische bijstand en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (283)

    De lidstaten moeten erop toezien dat de in het kader van deze afdeling gesteunde acties consistent zijn met de in de strategische GLB-plannen opgenomen beschrijving van het kennis- en innovatiesysteem voor de landbouw (AKIS).

    (284)

    De steun dient voor beroepsopleiding, acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops, conferenties en coaching, demonstratieactiviteiten, voorlichtingsacties en de bevordering van innovatie, waarmee wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115.

    (285)

    De steun kan ook worden toegekend voor korte uitwisselingen inzake landbouwbedrijfsbeheer en voor bezoeken aan landbouwbedrijven.

    In aanmerking komende kosten

    (286)

    De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van de organisatie van beroepsopleiding en van acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops, conferenties, coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties;

    b)

    de kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers;

    c)

    de kosten van vervangingsdiensten tijdens de afwezigheid van de deelnemers;

    d)

    als het gaat om demonstratieprojecten komen ook de volgende investeringskosten in aanmerking:

    i)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting; in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan een hoger percentage worden toegestaan voor verrichtingen ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems;

    ii)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    iii)

    algemene kosten in verband met de in de punten i) en ii) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten i) en ii) worden gedaan;

    iv)

    de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloud- en soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    v)

    in naar behoren gemotiveerde gevallen mag steun voor kleinschalige demonstratieprojecten worden verleend voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die met het demonstratieproject gepaard gaan.

    (287)

    De in punt (286), d), i) tot en met iv), bedoelde kosten komen in aanmerking voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt. Alleen de afschrijvingskosten die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, als berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, worden als in aanmerking komende kosten beschouwd.

    (288)

    De organisaties die kennisuitwisselings- en voorlichtingsdiensten aanbieden, moeten over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel beschikken.

    (289)

    De in punt (286), a), c), en d), i) tot en met iv), bedoelde steun moet in de vorm van gesubsidieerde diensten worden verstrekt. Steun voor de kosten van vervangingsdiensten als bedoeld in punt (286), c), mag, bij wijze van alternatief, rechtstreeks worden betaald aan de aanbieder van de vervangingsdiensten. Steun als bedoeld in punt (286), d), v), moet rechtstreeks aan de begunstigden worden betaald. Steun op grond van punt (286), d), i) tot en met iv), voor kleinschalige demonstratieprojecten mag rechtstreeks aan de begunstigden worden betaald.

    Steunintensiteit

    (290)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (291)

    Voor de in punt (286), d), bedoelde in aanmerking komende kosten moet het maximale steunbedrag beperkt blijven tot 100 000 EUR over een periode van drie belastingjaren.

    1.1.10.2.   Steun voor adviesdiensten

    (292)

    De Commissie zal steun voor de verlening van adviesdiensten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in de punten (279), (280) en (281) vermelde algemene voorwaarden voor steun voor technische bijstand en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (293)

    De lidstaten moeten erop toezien dat de in het kader van deze afdeling gesteunde acties consistent zijn met de in de strategische GLB-plannen opgenomen beschrijving van het AKIS.

    (294)

    Het advies moet verband houden met ten minste één van de doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 en moet betrekking hebben op ten minste één van de volgende elementen:

    a)

    verplichtingen ten gevolge van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115;

    b)

    de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/2115 en de handhaving van landbouwareaal als bedoeld in artikel 4, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115;

    c)

    de door de lidstaten vastgestelde vereisten voor de uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG, Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad (57), Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad (58), Verordening (EU) 2016/2031, Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (59), artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (60) en Richtlijn 2009/128/EG;

    d)

    landbouwpraktijken ter voorkoming van de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie als bedoeld in de mededeling van de Commissie “Een Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie” (61);

    e)

    risicopreventie en risicobeheer;

    f)

    maatregelen die gericht zijn op modernisering van het landbouwbedrijf, verbetering van het concurrentievermogen, sectorintegratie, innovatie, marktgerichtheid en bevordering van ondernemerschap;

    g)

    digitale technologieën in de landbouw als bedoeld in artikel 114, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115;

    h)

    duurzaam nutriëntenbeheer, met inbegrip van uiterlijk vanaf 2024 het gebruik van het bedrijfsduurzaamheidsinstrument voor nutriënten, als bedoeld in artikel 15, lid 4, punt g), van Verordening (EU) 2021/2115;

    i)

    arbeidsvoorwaarden, werkgeversverplichtingen, gezondheid en veiligheid op het werk en sociale bijstand in landbouwgemeenschappen;

    j)

    duurzame productie van voeder, beoordeling van voeder wat nutriëntengehalte en voederwaarden betreft, documentatie, planning en controle van het voederen van landbouwhuisdieren op basis van behoeften.

    (295)

    De steun moet worden verleend in de vorm van gesubsidieerde diensten.

    (296)

    De organisaties die worden geselecteerd om adviesdiensten te verstrekken, moeten beschikken over daartoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en moeten betrouwbaar zijn gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken.

    (297)

    De lidstaten moeten erop toezien dat het advies onpartijdig is en dat de verstrekkers van de adviesdiensten geen belangenconflict hebben.

    (298)

    In naar behoren gemotiveerde en passende gevallen mag het advies gedeeltelijk in groep worden verstrekt, met dien verstande dat rekening moet worden gehouden met de situatie van de individuele gebruiker van de adviesdiensten.

    Steunbedrag

    (299)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (300)

    De steun mag per periode van drie jaar niet meer bedragen dan:

    a)

    25 000 EUR per onderneming die actief is in de primaire landbouwproductie;

    b)

    200 000 EUR per onderneming die actief is in de verwerking en afzet van landbouwproducten.

    1.1.10.3.   Steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw

    (301)

    De Commissie zal steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de in de punten (279), (280) en (281) vermelde algemene voorwaarden voor steun voor technische bijstand en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (302)

    De steun moet worden verleend in de vorm van gesubsidieerde diensten.

    In aanmerking komende kosten

    (303)

    De steun dient voor de werkelijke kosten van de vervanging van een landbouwer, een natuurlijke persoon die lid van het landbouwhuishouden is, of een werknemer in de landbouw, tijdens hun afwezigheid van het werk als gevolg van ziekte, waaronder ziekte van hun kind of ernstige ziekte van een samenwonende persoon die constante zorg vereist, vakantie, moederschaps- en ouderschapsverlof, verplichte militaire dienst of overlijden, of voor de in punt (286), c), beschreven kosten.

    (304)

    De totale duur van de vervanging moet beperkt blijven tot drie maanden per jaar per begunstigde, met uitzondering van de vervanging voor moederschaps- en ouderschapsverlof en van de vervanging tijdens de verplichte militaire dienst. Bij moederschaps- en ouderschapsverlof moet de duur van de vervanging telkens beperkt blijven tot zes maanden. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie evenwel een verlenging van de periode van drie en zes maanden toestaan. Bij verplichte militaire dienst moet de duur van de vervanging beperkt blijven tot de duur van de dienst.

    Steunintensiteit

    (305)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    1.1.11.   Steun voor samenwerking in de landbouwsector

    (306)

    De Commissie zal steun voor samenwerking in de landbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (307)

    Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)9.

    (308)

    Steun in het kader van deze afdeling mag niet worden verleend voor samenwerking waarbij uitsluitend onderzoeksinstellingen zijn betrokken.

    (309)

    De steun mag alleen worden toegekend ter bevordering van samenwerking die bijdraagt aan de verwezenlijking van een of meer van de doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115.

    (310)

    De steun moet worden verleend om vormen van samenwerking te bevorderen waarbij ten minste twee actoren betrokken zijn, die niet noodzakelijk in de landbouwsector actief hoeven te zijn, maar waarbij de samenwerking vooral ten goede komt aan de landbouwsector, en met name:

    a)

    samenwerking tussen verschillende ondernemingen in de landbouwsector, de voedselketen en andere actoren die actief zijn in de landbouwsector, die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en prioriteiten van het plattelandsontwikkelingsbeleid, met inbegrip van producentengroeperingen, coöperaties en brancheorganisaties;

    b)

    de oprichting van clusters en netwerken;

    c)

    bedrijfsopvolging, met name voor generatievernieuwing op het landbouwbedrijf (er mag alleen steun worden verstrekt aan landbouwers die de pensioenleeftijd, zoals die door de betrokken lidstaat volgens zijn nationale wetgeving is bepaald, hebben bereikt of uiterlijk aan het einde van de verrichting zullen bereiken).

    (311)

    De steun mag met name worden verleend voor samenwerking bij de volgende activiteiten:

    a)

    proefprojecten;

    b)

    de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de landbouwsector en de levensmiddelensector, maar alleen voor zover het daarbij om landbouwproducten gaat;

    c)

    samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers in de landbouwsector met als doel gezamenlijke werkprocedés op te zetten en voorzieningen en middelen te delen;

    d)

    horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op de oprichting en ontwikkeling van korte toeleveringsketens en lokale markten;

    e)

    afzetbevorderingsactiviteiten in een lokale context met het oog op de ontwikkeling van korte toeleveringsketens en lokale markten;

    f)

    collectieve actie met het oog op klimaatmitigatie en -adaptatie;

    g)

    gezamenlijke benaderingen van milieuprojecten en gangbare milieupraktijken, met inbegrip van efficiënt waterbeheer, het gebruik van hernieuwbare energie (62) en de instandhouding van agrarische landschappen;

    h)

    horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op duurzame levering van biomassa voor gebruik in de voedselproductie, mits het resultaat een landbouwproduct is, en in de productie van energie voor eigen gebruik;

    i)

    de uitvoering, met name door andere dan de in artikel 31, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060 omschreven groepen publieke en private partners, van andere dan de in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 omschreven strategieën voor lokale ontwikkeling;

    j)

    andere vormen van samenwerking.

    (312)

    De steun mag alleen worden verleend voor nieuwe samenwerkingsvormen, met inbegrip van bestaande samenwerkingsvormen indien een nieuwe activiteit wordt opgestart.

    (313)

    Steun voor de oprichting en ontwikkeling van korte toeleveringsketens, als bedoeld in punt (311), d) en e), mag slechts betrekking hebben op toeleveringsketens waarbij er tussen de landbouwer en de consument hoogstens één intermediair is.

    (314)

    De samenwerking moet aan de toepasselijke regels en vereisten voldoen, zoals omschreven in de desbetreffende afdeling van deze richtsnoeren.

    In aanmerking komende kosten

    (315)

    De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten, voor zover zij betrekking hebben op landbouwactiviteiten:

    a)

    kosten van studies van het betrokken gebied, kosten van haalbaarheidsstudies en kosten van het opstellen van een bedrijfsplan of een andere dan de in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling;

    b)

    met de samenwerking gepaard gaande werkingskosten, zoals het salaris van een “coördinator”;

    c)

    kosten van uit te voeren verrichtingen;

    d)

    kosten van afzetbevorderingsactiviteiten.

    (316)

    De steun mag gedurende ten hoogste zeven jaar worden verleend. In naar behoren gemotiveerde gevallen mag de steun voor een langere periode worden verleend met het oog op de in punt (311), i), bedoelde activiteiten en voor collectieve milieu- en klimaatacties om de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 te bereiken.

    Steunintensiteit

    (317)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (318)

    Bij in punt (314), c), bedoelde verrichtingen die uit investeringen bestaan, moet de steun beperkt blijven tot de maximale steunintensiteit voor investeringssteun, als nader bepaald in de desbetreffende afdeling inzake investeringssteun.

    1.2.   Risico- en crisisbeheer

    (319)

    Voor bepaalde soorten risico’s die zich in de landbouwsector voordoen, kan staatssteun een adequaat steuninstrument vormen, aangezien landbouwactiviteiten als zodanig in sterke mate blootstaan aan risico’s en crisissen. Wel bestaan er verschillen tussen ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn, en ondernemingen die actief zijn in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, in die zin dat de laatstgenoemden normaal gezien over betere mogelijkheden beschikken om risico’s af te dekken. Om die reden is een aantal in deze afdeling opgenomen steuncategorieën alleen beschikbaar voor ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn.

    (320)

    De Commissie zal ten aanzien van staatssteun die verleend wordt voor activiteiten die aan risico’s en crisissen onderhevig zijn, rekening houden met de noodzaak om ongepaste verstoring van de mededinging te vermijden door van de producenten een minimumbijdrage in de verliezen of in de kosten die met dergelijke steunmaatregelen gepaard gaan, te eisen dan wel andere adequate maatregelen te eisen die nodig zijn om het gevaar van mededingingsvervalsing te beperken, zodat de staatssteun evenredig is aan de geleden verliezen. In haar beoordeling zal de Commissie ook rekening houden met de plicht van de begunstigde om adequate preventieve maatregelen te treffen om het totale bedrag aan toegekende steun tot een minimum te beperken.

    1.2.1.   Steun om schade aan de landbouwproductie of de landbouwproductiemiddelen te vergoeden en schade te voorkomen

    1.2.1.1.   Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen

    (321)

    De Commissie zal steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag als die steun aan de in deze afdeling vermelde voorwaarden voldoet.

    (322)

    Deze afdeling is van toepassing op de landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)(9).

    (323)

    Omdat het gaat om uitzonderingen op het in artikel 107, lid 1, van het Verdrag neergelegde algemene verbod op staatssteun in de interne markt, heeft de Commissie zich steeds op het standpunt gesteld dat de in artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag gehanteerde begrippen “natuurramp” en “buitengewone gebeurtenis” op restrictieve wijze moeten worden geïnterpreteerd. Dit standpunt is bekrachtigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (63).

    (324)

    Tot dusverre heeft de Commissie de volgende gebeurtenissen als natuurramp aangemerkt: aardbevingen, lawines, grondverschuivingen en overstromingen. Daarnaast houdt de Commissie rekening met het initiatief tot modernisering van de staatssteun, op grond waarvan het nu mogelijk is om ook voor de volgende categorieën natuurrampen een groepsvrijstelling te verlenen: tornado’s, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden met een natuurlijke oorzaak. Tot de buitengewone gebeurtenissen die de Commissie in het verleden als zodanig heeft erkend, behoren oorlog, binnenlandse ordeverstoringen en stakingen alsmede, zij het met enige restricties en afhankelijk van de omvang ervan, ernstige nucleaire of industriële ongevallen en branden die tot wijdverspreide verliezen leiden (64). De Commissie zal plannen voor de toekenning van staatssteun van geval tot geval blijven beoordelen overeenkomstig artikel 107, lid 2, punt b), van het Verdrag, met inachtneming van haar vroegere praktijk ter zake.

    (325)

    Voor steun die in het kader van deze afdeling wordt verleend, gelden de volgende cumulatieve voorwaarden:

    a)

    de bevoegde autoriteit van de lidstaat heeft de gebeurtenis formeel als natuurramp of buitengewone gebeurtenis erkend;

    b)

    er is een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de natuurramp of buitengewone gebeurtenis en de schade die de onderneming heeft geleden.

    (326)

    Zo nodig kunnen de lidstaten vooraf criteria vaststellen op basis waarvan de in punt (325), a), bedoelde formele erkenning wordt geacht te zijn verleend.

    (327)

    De steun moet rechtstreeks worden betaald aan de betrokken onderneming of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is. Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt.

    (328)

    De steunregeling moet binnen drie jaar na de datum van de gebeurtenis worden ingesteld en de steun moet binnen vier jaar na die datum worden betaald. Bij specifieke natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen zal de Commissie haar toestemming geven voor afzonderlijk aangemelde steun die in naar behoren gerechtvaardigde gevallen van deze regel afwijkt, bijvoorbeeld wegens de aard en/of omvang van de gebeurtenis of omdat de schade pas later is opgetreden of nog steeds aanhoudt.

    (329)

    Om snel crisisbeheer te vergemakkelijken zal de Commissie toestemming verlenen voor ex-antekadersteunregelingen om schade te vergoeden die wordt veroorzaakt door aardbevingen, lawines, grondverschuivingen en overstromingen en door tornado’s, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden met een natuurlijke oorzaak, mits duidelijk wordt aangegeven onder welke voorwaarden in dergelijke gevallen steun kan worden verleend (65). In het geval van ex-anteregelingen moeten de lidstaten voldoen aan de rapportageverplichting die is vermeld in punt (651).

    (330)

    Steun die wordt toegekend ter vergoeding van schade als gevolg van andere, niet in punt (324) vermelde soorten natuurrampen en ter vergoeding van schade als gevolg van buitengewone gebeurtenissen, moet individueel bij de Commissie worden aangemeld.

    In aanmerking komende kosten

    (331)

    In aanmerking komen de kosten van schade die als een rechtstreeks gevolg van de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis is ontstaan, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming.

    (332)

    Bij de schade kan het gaan om:

    a)

    materiële schade aan activa, zoals gebouwen, uitrusting, machines, voorraden en productiemiddelen;

    b)

    inkomensverlies als gevolg van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de landbouwproductie en de landbouwproductiemiddelen.

    (333)

    De schade moet worden berekend op het niveau van de individuele begunstigde.

    (334)

    De materiële schade moet worden berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van de betrokken activa vóór de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis. Dat schadebedrag mag niet groter zijn dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van de activa onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis.

    (335)

    Het inkomensverlies moet worden berekend door:

    a)

    de hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in het jaar van de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis, of in elk volgend jaar waarin de weerslag van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de productiemiddelen voelbaar was, vermenigvuldigd met de in dat jaar verkregen gemiddelde verkoopprijs,

    af te trekken van:

    b)

    de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in de drie jaren voorafgaand aan de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis, of het gemiddelde van drie van de vijf jaren voorafgaand aan de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend, vermenigvuldigd met de gemiddelde verkregen verkoopprijs.

    (336)

    Dat bedrag kan worden verhoogd met andere kosten die de begunstigde wegens de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis heeft gemaakt en moet worden verlaagd met de kosten die als gevolg van de natuurramp of buitengewone gebeurtenis niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt.

    (337)

    Voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde mogen indexen worden gebruikt op voorwaarde dat de toegepaste berekeningsmethode het mogelijk maakt het reële verlies van een individuele begunstigde in het betrokken jaar te bepalen.

    (338)

    De Commissie kan ook andere methoden voor de berekening van de schade accepteren op voorwaarde dat zij ervan overtuigd is dat die methoden representatief zijn, niet gebaseerd zijn op abnormaal hoge opbrengsten en geen aanleiding geven tot overcompensatie van begunstigden. De meting van de omvang van de schade kan worden afgestemd op de specifieke kenmerken van elk afzonderlijk type product, door gebruik te maken van een van de onderstaande indexen:

    a)

    biologische indexen (hoeveelheid verloren gegane biomassa) of equivalente oogstdalingsindexen, vastgesteld op het niveau van het landbouwbedrijf of op plaatselijk, regionaal of nationaal niveau;

    b)

    weerindexen (waaronder hoeveelheid neerslag en temperatuur) op lokaal, regionaal of nationaal niveau.

    Steunintensiteit

    (339)

    De steun en eventuele andere betalingen ter compensatie van de schade, met inbegrip van betalingen in het kader van een verzekeringspolis, mogen ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    1.2.1.2.   Steun ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld

    (340)

    De Commissie zal steun ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (341)

    Deze afdeling is van toepassing op steun die wordt verleend ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zoals gedefinieerd in punt (33)3. Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (342)

    Voor steun die in het kader van deze afdeling wordt verleend, gelden de volgende cumulatieve voorwaarden:

    a)

    de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat heeft de gebeurtenis formeel erkend als een geval van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld;

    b)

    er is een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, en de schade die de onderneming heeft geleden.

    (343)

    Zo nodig kunnen de lidstaten vooraf criteria vaststellen op basis waarvan de in punt (342), a), bedoelde formele erkenning wordt geacht te zijn verleend.

    (344)

    In het geval van ex-anteregelingen moeten de lidstaten voldoen aan de rapportageverplichting die is vermeld in punt (651).

    (345)

    De steun moet rechtstreeks aan de betrokken onderneming worden betaald of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is. Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt.

    (346)

    De steunregelingen moeten worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zich hebben voorgedaan. De steun moet binnen vier jaar na die datum worden betaald.

    In aanmerking komende kosten

    (347)

    In aanmerking komen de kosten van schade die een rechtstreeks gevolg is van de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming.

    (348)

    Bij de schade kan het gaan om:

    a)

    materiële schade aan activa, zoals landbouwbedrijfsgebouwen, uitrusting, machines, voorraden en productiemiddelen;

    b)

    inkomensverlies als gevolg van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de landbouwproductie en de productiemiddelen.

    (349)

    De schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, moet worden berekend op het niveau van de individuele begunstigde.

    (350)

    De materiële schade aan activa die is veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, moet worden berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van de betrokken activa vóór de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld. Dat schadebedrag mag niet groter zijn dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van de activa onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

    (351)

    Als het in punt (348), b), bedoelde inkomensverlies van de begunstigde wordt berekend op het niveau van de gewassen of de veestapel, mag alleen rekening worden gehouden met de materiële schade bij dat gewas of dat vee.

    (352)

    Het inkomensverlies moet worden berekend hetzij op het niveau van de jaarlijkse landbouwproductie, hetzij op het niveau van de gewassen of de veestapel, door:

    a)

    de hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in het jaar waarin de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zich hebben voorgedaan, of die is geproduceerd in elk volgend jaar waarin de weerslag van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de productiemiddelen voelbaar was, vermenigvuldigd met de in dat jaar verkregen gemiddelde verkoopprijs,

    af te trekken van:

    b)

    de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in de drie jaren voorafgaand aan de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, of het gemiddelde van drie van de vijf jaren voorafgaand aan de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend, vermenigvuldigd met de gemiddelde verkregen verkoopprijs.

    (353)

    Dat bedrag kan worden verhoogd met andere kosten die de begunstigde heeft gemaakt wegens de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld. Op dat bedrag moeten de kosten in mindering worden gebracht die wegens de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt.

    (354)

    Voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde mogen indexen worden gebruikt op voorwaarde dat de toegepaste berekeningsmethode het mogelijk maakt het reële verlies van een individuele begunstigde in het betrokken jaar te bepalen.

    (355)

    Wanneer een kmo minder dan drie jaar vóór de datum van de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, is opgericht, moet de verwijzing naar de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid in de perioden van drie of vijf jaar in punt (352), b), worden begrepen als een verwijzing naar de omzet van of de hoeveelheid die wordt geproduceerd en verkocht door een gemiddelde onderneming van dezelfde omvang als de aanvrager, namelijk een micro-onderneming of een kleine respectievelijk middelgrote onderneming in de nationale of regionale sector die is getroffen door de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

    (356)

    De Commissie kan ook andere methoden voor de berekening van de schade accepteren op voorwaarde dat zij ervan overtuigd is dat die methoden representatief zijn, niet gebaseerd zijn op abnormaal hoge opbrengsten en geen aanleiding geven tot overcompensatie van begunstigden. De meting van de omvang van de schade kan worden afgestemd op de specifieke kenmerken van elk afzonderlijk type product, door gebruik te maken van een van de onderstaande indexen:

    a)

    biologische indexen (hoeveelheid verloren gegane biomassa) of equivalente oogstdalingsindexen, vastgesteld op het niveau van het landbouwbedrijf of op plaatselijk, regionaal of nationaal niveau;

    b)

    weerindexen (waaronder hoeveelheid neerslag en temperatuur) op lokaal, regionaal of nationaal niveau.

    Steunintensiteit

    (357)

    De steun en eventuele andere betalingen ter compensatie van de schade, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis voor de schade waarvoor de steun wordt verleend, mogen niet meer bedragen dan 80 % van de in aanmerking komende kosten. In gebieden met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen kan de steunintensiteit worden verhoogd tot ten hoogste 90 %.

    (358)

    Het steunbedrag dat in het kader van deze afdeling wordt verleend, moet met minstens 50 % worden verminderd indien het wordt betaald aan begunstigden die geen verzekering hebben afgesloten of geen financiële bijdragen hebben betaald aan in de lidstaat geaccrediteerde onderlinge fondsen voor ten minste 50 % van hun gemiddelde jaarlijkse productie of van hun gemiddelde jaarlijkse productiegerelateerde inkomen en voor de verzekerbare klimaatrisico’s die statistisch het vaakst in de betrokken lidstaat of regio voorkomen. Alleen indien een lidstaat op overtuigende wijze kan aantonen dat ondanks alle redelijke inspanningen geen betaalbare verzekering ter dekking van de statistisch meest frequente klimaatrisico’s in de betrokken lidstaat of regio verkrijgbaar was toen de schade werd opgelopen, is deze verlaging niet van toepassing.

    1.2.1.3.   Steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten, plantenplagen en plagen van invasieve uitheemse soorten en steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten

    (359)

    De Commissie zal steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten, plantenplagen en plagen van invasieve uitheemse soorten en steun voor het herstel van schade als gevolg van dergelijke dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (360)

    Deze afdeling is van toepassing op steun die wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (361)

    De steun mag alleen worden betaald als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de steun heeft betrekking op een dierziekte, een plantenplaag of een plaag van een invasieve uitheemse soort waarvoor wettelijk, bestuursrechtelijk of administratief vastgestelde uniale of nationale voorschriften gelden;

    b)

    die uniale of nationale voorschriften hebben betrekking op een van het volgende:

    i)

    een uniaal, nationaal of regionaal openbaar programma ter preventie, bestrijding of uitroeiing van de betrokken dierziekte of plantenplaag;

    ii)

    door de bevoegde autoriteit van de lidstaat opgelegde noodmaatregelen;

    iii)

    overeenkomstig de artikelen 17 en 18, artikel 28, leden 1 en 2, artikel 29, leden 1 en 2, artikel 30, lid 1, en artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 uitgevoerde maatregelen om een plantenplaag uit te roeien of in te dammen;

    iv)

    overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1143/2014 uitgevoerde maatregelen om een invasieve uitheemse soort uit te roeien of in te dammen.

    (362)

    De in punt (361), b), bedoelde programma’s en maatregelen moeten een beschrijving bevatten van de betrokken preventie-, bestrijdings- of uitroeiingsmaatregelen.

    (363)

    De steun mag geen betrekking hebben op maatregelen waarvoor in de wetgeving van de Unie is bepaald dat de kosten daarvan door de begunstigde moeten worden gedragen, tenzij deze maatregelen volledig worden bekostigd uit de opbrengsten van aan de begunstigden opgelegde verplichte heffingen.

    (364)

    De steun moet rechtstreeks worden betaald aan de betrokken onderneming of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is. Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt.

    (365)

    Er mag geen individuele steun worden toegekend wanneer wordt geconstateerd dat de ziekte of de besmetting met de plantenplaag of de plaag van de invasieve uitheemse soort met opzet of door nalatigheid van de begunstigde werd veroorzaakt.

    (366)

    Wat dierziekten betreft, mag de steun worden verleend voor ziekten die zijn opgenomen in de lijst van dierziekten in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429, in de lijst in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad (66) of in de lijst van dierziekten in de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid.

    (367)

    De steun kan ook worden toegekend voor nieuwe ziekten die voldoen aan de criteria van artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2016/429.

    (368)

    De steunregelingen moeten worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop de door de dierziekte, plantenplaag of invasieve uitheemse soort veroorzaakte kosten of verliezen zijn ontstaan. De steun moet binnen vier jaar na die datum worden betaald. Deze voorwaarden zijn niet van toepassing op de in punt (370) vermelde kosten.

    (369)

    In het geval van ex-anteregelingen moeten de lidstaten voldoen aan de rapportageverplichting die is vermeld in punt (651).

    In aanmerking komende kosten

    (370)

    Bij preventiemaatregelen kan de steun de volgende in aanmerking komende kosten dekken:

    a)

    kosten voor biobeveiligingsmaatregelen, onder meer om de introductie van invasieve uitheemse soorten te voorkomen;

    b)

    kosten voor gezondheidsonderzoeken;

    c)

    kosten voor analyses, waaronder in-vitrodiagnostiek;

    d)

    kosten voor tests en andere screeningmaatregelen, waaronder TSE- en BSE-tests;

    e)

    kosten voor de aankoop, opslag, verdeling en toediening van vaccins, geneesmiddelen, stoffen voor de behandeling van dieren en gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    f)

    kosten voor de preventieve slacht of ruiming van dieren of de vernietiging van dierlijke producten en planten;

    g)

    kosten voor de reiniging, ontsmetting of desinfestatie van het bedrijf en de uitrusting, op basis van de epidemiologie en de kenmerken van de ziekteverwekker of de vector.

    (371)

    Bij bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen kan de steun de volgende in aanmerking komende kosten dekken:

    a)

    in het geval van dierziekten, kosten voor tests en andere screeningmaatregelen, waaronder TSE- en BSE-tests;

    b)

    kosten voor de aankoop, opslag, verdeling en toediening van vaccins, geneesmiddelen, stoffen voor de behandeling van dieren en gewasbeschermingsmiddelen;

    c)

    kosten voor de slacht of ruiming en vernietiging van dieren en de vernietiging van met die dieren verband houdende producten of de vernietiging van planten, met inbegrip van die welke sterven of worden vernietigd als gevolg van vaccinaties of andere maatregelen die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat zijn opgelegd, en de reiniging en ontsmetting of desinfestatie van het bedrijf en de uitrusting;

    d)

    kosten voor de aankoop, opslag, verdeling en toediening van gewasbeschermingsmiddelen voor de bestrijding van invasieve uitheemse plantensoorten;

    e)

    kosten voor de aankoop, opslag, verdeling en inzet van vallen of andere uitrusting voor de bestrijding van invasieve uitheemse diersoorten.

    (372)

    Steun in verband met de in de punten (370) en (371) bedoelde in aanmerking komende kosten moet in de vorm van gesubsidieerde diensten worden verleend en aan de aanbieder van de preventie-, bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen worden betaald, met uitzondering van de in punt (370), e), en punt (371), b), bedoelde in aanmerking komende kosten en de in punt (370), f), en punt (371), c), bedoelde in aanmerking komende kosten in geval van plantenplagen en voor het reinigen en ontsmetten van het bedrijf en de uitrusting. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan steun met betrekking tot andere in de punten (370) en (371) bedoelde kosten rechtstreeks aan een begunstigde worden betaald als vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten, na overlegging aan de steunverlenende autoriteit van een bewijs van de gemaakte kosten.

    (373)

    Bij steun voor het herstel van de schade als gevolg van dierziekten, plantenplagen of invasieve uitheemse soorten mag de vergoeding uitsluitend worden berekend op basis van:

    a)

    de marktwaarde van de dieren die zijn geslacht of geruimd of zijn gestorven of van de met die dieren verband houdende producten of van de planten die zijn vernietigd:

    i)

    als gevolg van de dierziekte, de plantenplaag of de plaag van een invasieve uitheemse soort;

    ii)

    als onderdeel van een openbaar programma of een maatregel als bedoeld in punt (361), b);

    b)

    het inkomensverlies als gevolg van quarantaineverplichtingen, moeilijkheden bij het herbevolken of heraanplanten en de verplichte vruchtwisseling die zijn opgelegd als onderdeel van een openbaar programma of een maatregel als bedoeld in punt (361), b).

    (374)

    Dat bedrag moet worden verlaagd met:

    a)

    kosten die geen rechtstreeks gevolg zijn van de dierziekte, plantenplaag of invasieve uitheemse soort en anders voor rekening van de begunstigde zouden zijn;

    b)

    inkomsten uit de verkoop van producten die verband houden met geslachte of geruimde dieren of met de planten die met het oog op preventie of uitroeiing op bevel van de bevoegde autoriteit van de lidstaat zijn vernietigd.

    (375)

    De in punt (373), a), bedoelde marktwaarde moet worden vastgesteld op basis van de waarde die de dieren, producten en planten hadden net voordat het vermoeden van de dierziekte of plantenplaag of van de plaag van een invasieve uitheemse soort ontstond of werd bevestigd.

    (376)

    Het in punt (373) bedoelde steunbedrag moet beperkt blijven tot de kosten en de schade als gevolg van dierziekten, plantenplagen en plagen van invasieve uitheemse soorten ten aanzien waarvan de bevoegde autoriteit van de lidstaat:

    a)

    in het geval van een dierziekte, formeel heeft erkend dat zich een uitbraak heeft voorgedaan;

    b)

    in het geval van een plantenplaag of een invasieve uitheemse soort, formeel de aanwezigheid ervan heeft bevestigd.

    (377)

    In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie instemmen met kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van andere dan de in deze afdeling bedoelde noodzakelijke maatregelen.

    Steunintensiteit

    (378)

    De steun en eventuele andere betalingen die de begunstigde voor dezelfde in aanmerking komende kosten ontvangt, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis of onderlinge fondsen, mogen niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    1.2.1.4.   Steun voor gestorven dieren

    (379)

    De Commissie zal steun voor gestorven dieren aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (380)

    Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (381)

    De steun mag enkel worden verleend wanneer er een consistent monitoringprogramma is dat garandeert dat alle gestorven dieren in de betrokken lidstaat op veilige wijze worden verwijderd.

    Steunintensiteit

    (382)

    Voor de onderstaande in aanmerking komende kosten gelden de volgende steunintensiteiten:

    a)

    steun tot 100 % van de kosten van het afvoeren van gestorven dieren en steun tot 75 % van de kosten van de vernietiging van dergelijke gestorven dieren; steun voor de kosten van verzekeringspremies ter dekking van de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren kan worden verleend overeenkomstig afdeling 1.2.1.6;

    b)

    steun tot 100 % van de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren wanneer de steun wordt gefinancierd uit heffingen of verplichte bijdragen voor de financiering van het afvoeren en vernietigen van dergelijke gestorven dieren, mits die heffingen of bijdragen beperkt zijn tot de vleessector en rechtstreeks aan de vleessector worden opgelegd;

    c)

    steun ten bedrage van 100 % van de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren wanneer op de gestorven dieren TSE-tests moeten worden uitgevoerd of in het geval van een uitbraak van een in punt (366) bedoelde dierziekte.

    (383)

    De steun moet in de vorm van gesubsidieerde diensten worden verstrekt, behalve wanneer de veehouder die de begunstigde van de steun is, ook als dienstverlener optreedt.

    (384)

    Om het beheer van de steun te vergemakkelijken, mag deze steun worden uitgekeerd aan marktdeelnemers of instanties die aan alle volgende voorwaarden voldoen:

    a)

    zij zijn actief in het stadium volgend op dat van de ondernemingen die in de veeteeltsector actief zijn;

    b)

    zij verlenen diensten in verband met het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren.

    (385)

    Met betrekking tot gestorven dieren en slachthuisafval zal de Commissie geen toestemming verlenen voor steun voor gestorven dieren die wordt verleend aan marktdeelnemers die actief zijn in de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, en evenmin voor steun voor de kosten van de verwijdering van slachthuisafval. Staatssteun voor investeringen op het gebied van de verwijdering van slachthuisafval zal worden getoetst aan de toepasselijke regels voor investeringssteun.

    1.2.1.5.   Steun ter vergoeding van door beschermde dieren veroorzaakte schade

    (386)

    Schade door beschermde dieren aan materieel, infrastructuur, dieren en planten, is een steeds groter wordend probleem. Het welslagen van het instandhoudingsbeleid van de Unie hangt deels af van een doeltreffende beheersing van conflicten tussen beschermde dieren en landbouwers. Bijgevolg zal de Commissie, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, steun ter vergoeding van door beschermde dieren veroorzaakte schade aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (387)

    Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (388)

    Om het risico van concurrentieverstoringen te beperken en stimulansen te bieden voor een zo groot mogelijke beperking van het risico, wordt van de begunstigden een minimumbijdrage verlangd. Daarbij moet het gaan om preventieve maatregelen, zoals het plaatsen, waar mogelijk, van veiligheidsomheiningen of het inzetten van waakhonden ter bescherming van het vee, welke maatregelen in verhouding moeten staan tot het risico op schade die de beschermde dieren in het betrokken gebied kunnen veroorzaken. Dit punt is niet van toepassing op de eerste aanval van een beschermd dier in een bepaald gebied. Als preventieve maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn, kan de steun slechts verenigbaar worden geacht indien de betrokken lidstaat aantoont dat het onmogelijk is dergelijke preventieve maatregelen te nemen.

    (389)

    De lidstaat moet een rechtstreeks oorzakelijk verband vaststellen tussen de geleden schade en het gedrag van het beschermde dier.

    (390)

    De steun wordt rechtstreeks betaald aan de betrokken onderneming of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is. Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt.

    (391)

    De steunregeling moet worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop de schade is aangericht. De steun moet binnen vier jaar na die datum worden betaald.

    In aanmerking komende kosten

    (392)

    De in aanmerking komende kosten komen overeen met de kosten die een rechtstreeks gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis zijn, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming.

    (393)

    De in aanmerking komende kosten kunnen omvatten:

    a)

    schade in de vorm van gedode dieren of vernietigde gewassen: de in aanmerking komende kosten zijn gebaseerd op de marktwaarde van de door de beschermde dieren gedode dieren of vernietigde gewassen;

    b)

    indirecte kosten: veterinaire kosten van de behandeling van gewonde dieren en arbeidskosten in verband met het zoeken naar ontbrekende dieren; inkomensverlies als gevolg van een lagere productieopbrengst in verband met aanvallen door beschermde dieren;

    c)

    materiële schade aan de volgende activa: landbouwmaterieel, landbouwmachines, landbouwbedrijfsgebouwen en voorraden; de materiële schade moet worden berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van de betrokken activa vóór de schadeveroorzakende gebeurtenis; dat schadebedrag mag niet groter zijn dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van de activa onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de gebeurtenis.

    (394)

    Het steunbedrag moet worden verminderd met de kosten die als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt, en met de eventuele inkomsten uit de verkoop van producten die verband houden met de dieren die zijn gedood of de gewassen die zijn vernietigd door de beschermde dieren.

    (395)

    De schade moet worden berekend op het niveau van de individuele begunstigde.

    (396)

    Het inkomensverlies moet worden berekend hetzij op het niveau van de jaarlijkse landbouwproductie, hetzij op het niveau van de veestapel of de gewassen, door:

    a)

    de hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in het jaar waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan, vermenigvuldigd met de in dat jaar verkregen gemiddelde verkoopprijs af te trekken van:

    b)

    de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in de drie jaren voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis of het gemiddelde van drie van de vijf jaren voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend, vermenigvuldigd met de gemiddelde verkregen verkoopprijs.

    (397)

    Voor investeringen in het kader van maatregelen om door beschermde dieren aangerichte schade te voorkomen, kan steun worden verleend onder de voorwaarden van afdeling 1.1.1.1 van dit deel betreffende steun voor investeringen op landbouwbedrijven.

    Steunintensiteit

    (398)

    De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (399)

    De in punt (393), b), bedoelde vergoeding voor indirecte kosten moet in verhouding staan tot de in punt (393), a), bedoelde directe kosten en mag niet hoger zijn dan 80 % van de totale in aanmerking komende indirecte kosten.

    (400)

    De steun en eventuele andere betalingen ter vergoeding van de schade, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis voor de schade waarvoor de steun wordt verleend, mogen niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    1.2.1.6.   Steun voor de betaling van verzekeringspremies

    (401)

    Vaak is een verzekering een nuttig instrument voor een goed risico- en crisisbeheer. Daarom en wegens de vaak beperkte financieringsmogelijkheden van landbouwers staat de Commissie positief tegenover staatssteun als bijdrage aan verzekeringspremies voor zover de verzekering de primaire landbouwproductie betreft.

    (402)

    De Commissie zal steun aan landbouwers voor de betaling van verzekeringspremies aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (403)

    Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (404)

    De steun mag de werking van de interne markt voor verzekeringsdiensten niet belemmeren. Met name mag de steun niet worden beperkt tot verzekeringen van een enkele verzekeringsmaatschappij of groep verzekeringsmaatschappijen en mag niet als voorwaarde worden gesteld dat het verzekeringscontract wordt gesloten met een in de betrokken lidstaat gevestigde maatschappij.

    (405)

    Herverzekeringsregelingen worden per geval getoetst.

    In aanmerking komende kosten

    (406)

    De in aanmerking komende kosten zijn die van premies voor verzekeringen ter dekking van schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten, het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren en schade die door beschermde dieren is veroorzaakt, als bedoeld in de afdelingen 1.2.1.1, 1.2.1.2, 1.2.1.3, 1.2.1.4 en 1.2.1.5, en van schade door andere ongunstige weersomstandigheden of door milieuongevallen.

    (407)

    De verzekering mag uitsluitend de kosten van het herstel van de in punt (406) bedoelde schade vergoeden en mag geen voorwaarden of bepalingen omvatten wat betreft het type of de omvang van de toekomstige productie.

    (408)

    Met betrekking tot de steun voor premies voor verzekeringen waarmee verliezen als gevolg van een milieuongeval worden gedekt, moet een milieuongeval formeel als zodanig worden erkend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

    (409)

    Zo nodig kunnen de lidstaten vooraf criteria vaststellen op basis waarvan de formele erkenning wordt geacht te zijn verleend.

    (410)

    Voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde en van de omvang van het verlies mogen de in de punten (337) en (338) bedoelde indexen worden gebruikt.

    Steunintensiteit

    (411)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 70 % van de kosten van de verzekeringspremie bedragen. Met betrekking tot de steun voor het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren mag de steunintensiteit niet meer bedragen dan 100 % van de kosten van de verzekeringspremie voor wat betreft verzekeringspremies voor het afvoeren van gestorven dieren en niet meer dan 75 % van de kosten van de verzekeringspremie voor wat betreft verzekeringspremies voor het vernietigen van dergelijke gestorven dieren.

    (412)

    De lidstaten mogen het bedrag van de verzekeringspremie dat voor steun in aanmerking komt, beperken door passende plafonds in te stellen.

    1.2.1.7.   Steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen

    (413)

    De Commissie zal steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee landbouwers worden vergoed, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (414)

    Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (415)

    Het betrokken onderling fonds moet:

    a)

    door de bevoegde autoriteit van de lidstaat zijn geaccrediteerd overeenkomstig de nationale wetgeving;

    b)

    een transparant beleid voeren ten aanzien van de betalingen aan en afboekingen van het betrokken fonds;

    c)

    beschikken over duidelijke voorschriften inzake de toewijzing van verantwoordelijkheid voor schulden.

    (416)

    De lidstaten moeten voorschriften vaststellen voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen en met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van die voorschriften. De lidstaten moeten erop toezien dat de regelingen van de fondsen voorzien in sancties in geval van nalatigheid van de begunstigde.

    In aanmerking komende kosten

    (417)

    De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor de financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee landbouwers worden vergoed voor schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen en invasieve uitheemse soorten, het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren en schade die door beschermde dieren is aangericht, als bedoeld in de afdelingen 1.2.1.1, 1.2.1.2, 1.2.1.3, 1.2.1.4 en 1.2.1.5, en als gevolg van andere ongunstige weersomstandigheden of schade door milieuongevallen. De financiële bijdragen mogen slechts betrekking hebben op de bedragen die de onderlinge fondsen als financiële vergoeding betalen aan ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (418)

    Met betrekking tot de steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee schade als gevolg van milieuongevallen wordt vergoed, moet een milieuongeval formeel als zodanig worden erkend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

    (419)

    Zo nodig kunnen de lidstaten vooraf criteria vaststellen op basis waarvan de formele erkenning wordt geacht te zijn verleend.

    (420)

    Voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde en van de omvang van het verlies mogen de in de punten (337) en (338) bedoelde indexen worden gebruikt.

    Steunintensiteit

    (421)

    De steun mag ten hoogste 70 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    1.3.   Andere soorten steun in de landbouwsector

    1.3.1.   Steun voor de sluiting van productiecapaciteit

    (422)

    Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)9.

    1.3.1.1.   Sluiting van capaciteit om dier-, plant- of volksgezondheidsredenen, sanitaire, ethische, milieu- of klimaatredenen

    (423)

    De Commissie zal steun voor de sluiting van capaciteit aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (424)

    De capaciteit moet worden gesloten om dier-, plant- of volksgezondheidredenen of sanitaire, ethische of milieuredenen, zoals een vermindering van de totale veebezetting.

    (425)

    De begunstigde moet een minimumbijdrage leveren in de vorm van een definitief en onherroepelijk besluit om de betrokken productiecapaciteit te slopen of onherroepelijk te sluiten. Dit besluit moet de volledige sluiting van de capaciteit door de betrokken onderneming of, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de gedeeltelijke sluiting van de capaciteit betekenen. Van de begunstigde moet een wettelijk bindende toezegging worden verkregen dat de sluiting van de betrokken productiecapaciteit definitief en onomkeerbaar is en dat de begunstigde dezelfde activiteit niet opnieuw zal beginnen op een andere plaats. Deze toezeggingen moeten ook bindend zijn voor een toekomstige koper van de betrokken grond of voorziening.

    (426)

    Uitsluitend ondernemingen die daadwerkelijk hebben geproduceerd, en uitsluitend productiecapaciteit die in de laatste vijf jaar vóór de sluiting van de capaciteit onafgebroken is gebruikt, komen voor steun in aanmerking. In gevallen waarin de productiecapaciteit al definitief is gesloten of waarin een dergelijke sluiting onvermijdelijk lijkt, is er geen sprake van een (toereikende) minimumbijdrage van de begunstigde en mag geen steun worden verleend.

    (427)

    De Commissie behoudt zich het recht voor om aanvullende voorwaarden aan de goedkeuring van de steun te verbinden.

    (428)

    Alleen ondernemingen die aan de normen van de Unie voldoen, komen voor steun in aanmerking. Ondernemingen die niet aan die normen van de Unie voldoen en hun productie hoe dan ook moeten stopzetten, zijn uitgesloten.

    (429)

    Om erosie en andere nadelige milieueffecten te voorkomen moeten uit productie genomen cultuurgronden in beginsel binnen twee jaar worden bebost of in natuurgebied worden omgezet, en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Om negatieve klimaateffecten te voorkomen, mag landbouwgrond die is omgevormd tot water- of veengebied, niet op ongeschikte wijze worden bebost. Bij wijze van alternatief mogen cultuurgronden twintig jaar na de daadwerkelijke capaciteitssluiting opnieuw in gebruik worden genomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden overeenkomstig de GLMC-normen krachtens titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen. De sluiting van installaties die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (67) vallen, moet plaatsvinden overeenkomstig de artikelen 11 en 22 van die richtlijn.

    (430)

    De in het kader van een steunregeling verleende steun moet voor alle in aanmerking komende ondernemingen toegankelijk zijn.

    In aanmerking komende kosten

    (431)

    De steun dient voor de vergoeding van het waardeverlies van de activa, berekend op basis van de actuele verkoopwaarde van de activa.

    (432)

    Naast de compensatie voor het verlies van de waarde van activa mag voor de sluiting van capaciteit om milieu- of klimaatredenen een financiële stimulans van ten hoogste 20 % van de waarde van de activa worden gegeven.

    (433)

    Er mag tevens een vergoeding worden toegekend voor de kosten die verbonden zijn aan de vernietiging van de productiecapaciteit.

    (434)

    De steun mag ook worden toegekend ter vergoeding van de verplichte sociale kosten die de uitvoering van het besluit tot sluiting met zich brengt.

    (435)

    De steun voor bebossing en de omzetting van grond in natuurgebieden moet worden toegekend overeenkomstig de voorschriften van de afdelingen 2.1.1 en 2.1.2 en de voorschriften inzake niet-productieve investeringen van afdeling 1.1.1.1 van dit deel.

    Steunintensiteit

    (436)

    De maximale steunintensiteit is als volgt vastgelegd:

    a)

    hoogstens 100 % voor de vergoeding van het waardeverlies van de activa, voor de vergoeding van de kosten van de vernietiging van de productiecapaciteit en voor de compensatie van de verplichte sociale kosten die het besluit tot sluiting met zich brengt;

    b)

    hoogstens 120 % voor de vergoeding van verlies aan waarde van activa wanneer de sluiting om milieuredenen plaatsvindt.

    1.3.1.2.   Sluiting van capaciteit om andere redenen

    (437)

    De Commissie zal steun voor de sluiting van capaciteit om andere dan de in punt (424) vermelde redenen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (438)

    De sluiting moet plaatsvinden met het oog op herstructurering van de sector, diversificatie of vervroegde uittreding.

    (439)

    Er moet zijn voldaan aan de in de punten (425) tot en met (429) vermelde voorwaarden.

    (440)

    Zoals uiteengezet in punt (62) mag geen steun worden verleend die de mechanismen van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten zou verstoren. Steunregelingen voor sectoren waarvoor productiebeperkingen of -quota gelden, zullen per geval worden beoordeeld.

    (441)

    De steun moet deel uitmaken van een programma voor de herstructurering van de sector, diversificatie of vervroegde uittreding, dat welomschreven doelstellingen en een concreet tijdschema bevat.

    (442)

    Met het oog op een snel markteffect moet de looptijd van de steunregelingen tot sluiting van de capaciteit beperkt blijven tot maximaal zes maanden voor het verzamelen van de deelnemingsaanvragen en tot nog eens twaalf maanden voor de daadwerkelijke sluiting. De Commissie verleent geen toestemming voor steunregelingen met een looptijd van meer dan drie jaar, aangezien uit de ervaring blijkt dat dergelijke regelingen tot uitstel van de nodige veranderingen kunnen leiden.

    (443)

    De steunregeling moet voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector onder dezelfde voorwaarden toegankelijk zijn. Met het oog op een maximale impact moeten de lidstaten gebruikmaken van een transparant en open systeem van oproepen tot het geven van blijken van belangstelling waarmee alle potentieel belangstellende ondernemingen publiekelijk worden uitgenodigd aan de regeling deel te nemen; tegelijkertijd moet de steunregeling zo worden georganiseerd dat de betrokken ondernemingen niet worden gedwongen of aangezet tot mededingingsbeperkende overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

    In aanmerking komende kosten en steunintensiteit

    (444)

    De bepalingen inzake in aanmerking komende kosten en steunintensiteit van afdeling 1.2.2.1 zijn van toepassing, met uitzondering van de kosten bedoeld in punt (432).

    1.3.2.   Steun voor de verplaatsing van landbouwactiviteiten

    (445)

    De Commissie zal steun voor de verplaatsing van landbouwactiviteiten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (446)

    Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

    (447)

    De verplaatsing van de landbouwactiviteiten moet gebeuren om redenen van algemeen belang, zoals milieu- of sanitaire redenen of dier-, plant- of volksgezondheidsredenen. Het algemeen belang dat wordt aangevoerd om de steunverlening in het kader van deze afdeling te rechtvaardigen, moet nader worden omschreven in de desbetreffende bepalingen van de betrokken lidstaat. De begunstigde moet een minimumbijdrage leveren in de vorm van een verbintenis om de verlaten locatie terug te brengen naar een uit milieuoogpunt bevredigende toestand, met inbegrip van de ontmanteling en vernietiging van de installaties op de verlaten locatie.

    (448)

    Onder deze afdeling vallende steun die betrekking heeft op de in punt (449), b) en c), bedoelde investeringen, moet voldoen aan de algemene voorwaarden voor investeringssteun in punt (143) van deze richtsnoeren.

    Steunintensiteiten

    (449)

    De volgende steunintensiteiten zijn van toepassing:

    a)

    als de verplaatsing van de landbouwactiviteiten bestaat uit het demonteren, verhuizen en weer opbouwen, dan wel het overnemen van andere bestaande voorzieningen, en uit het terugbrengen van de verlaten locatie naar een uit milieuoogpunt bevredigende toestand, mag de steunintensiteit tot 100 % van de gemaakte reële kosten bedragen;

    b)

    als de verplaatsing leidt tot een modernisering van de voorzieningen of een verhoging van de productiecapaciteit, gelden voor de kosten van de modernisering van de voorzieningen of de verhoging van de productiecapaciteit de steunintensiteiten voor investeringen als bedoeld in de punten (159), (160), (161) en (162). Voor de toepassing van dit punt wordt de loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd, niet geacht met modernisering gepaard te gaan;

    c)

    als het bij de verplaatsing gaat om activiteiten die dicht bij rurale woongebieden plaatsvinden, met als doel de levenskwaliteit of de milieuprestatie van die woongebieden te verbeteren, en die verplaatsing betrekking heeft op kleinschalige infrastructuur, mag de steunintensiteit tot 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    1.3.3.   Steun voor de veeteeltsector

    (450)

    De Commissie staat positief tegenover steun die bijdraagt tot de instandhouding en de verbetering van de genetische kwaliteit van de landbouwhuisdieren in de Unie. Daarom zal zij steun voor de veeteeltsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (451)

    Deze afdeling is van toepassing op kmo’s die actief zijn in de primaire landbouwproductie. De Commissie zal niet toestaan dat staatssteun voor onder deze afdeling vallende kosten aan grote ondernemingen wordt verleend.

    (452)

    De steun moet in de vorm van gesubsidieerde diensten worden verleend en mag niet de vorm aannemen van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

    In aanmerking komende kosten

    (453)

    De steun dekt de kosten van het opstellen en bijhouden van stamboeken en van door of in opdracht van derden uitgevoerde tests om de genetische kwaliteit of het genetische rendement van dieren te bepalen, behalve de kosten van controles die door de eigenaar van de dieren worden verricht en van routinematige controles van de kwaliteit van melk.

    (454)

    De in aanmerking komende kosten zijn:

    a)

    de volgende administratieve kosten van het opstellen en bijhouden van stamboeken, als bedoeld in punt (453):

    i)

    de kosten van het verzamelen en beheren van gegevens over de dieren, bijvoorbeeld de herkomst van een dier, zijn geboortedatum en inseminatiedatum en de datum en oorzaak van zijn dood, en de kosten van het beoordelen, bijwerken en verwerken van de voor het opstellen en bijhouden van stamboeken vereiste gegevens door een deskundige;

    ii)

    de kosten van administratieve werkzaamheden met betrekking tot het registreren van de desbetreffende gegevens over de dieren in de stamboeken;

    iii)

    de kosten voor het bijwerken van software voor het beheer van de gegevens in de stamboeken;

    iv)

    de kosten van de onlinebekendmaking van informatie over stamboeken en van stamboekgegevens;

    v)

    andere daarmee verband houdende administratieve kosten;

    b)

    de volgende kosten van tests voor het bepalen van de genetische kwaliteit of het genetische rendement van dieren, als bedoeld in punt (453):

    i)

    de kosten van tests of controles;

    ii)

    daarmee verband houdende kosten van het verzamelen en beoordelen van de uit die tests en controles verkregen gegevens met het oog op de verbetering van de diergezondheid en van de milieubescherming;

    iii)

    daarmee verband houdende kosten van het verzamelen en beoordelen van de uit die tests en controles verkregen gegevens met het oog op de beoordeling van de genetische kwaliteit van de dieren voor de toepassing van geavanceerde foktechnieken en voor het behoud van de genetische diversiteit;

    iv)

    administratieve kosten in verband met de in de punten i), ii) en iii) genoemde kosten.

    Steunintensiteit

    (455)

    De steun mag tot 100 % bedragen van de financiering van de administratieve kosten van het opstellen en bijhouden van stamboeken als bedoeld in punt (454), a).

    (456)

    De steun mag tot 70 % bedragen van de kosten van tests die door of in opdracht van derden worden uitgevoerd om genetische kwaliteit of het genetische rendement van dieren te bepalen, zoals bedoeld in punt (454), b).

    1.3.4.   Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten

    (457)

    De Commissie zal steun voor de afzetbevordering van landbouwproducten en van levensmiddelen op basis van landbouwproducten, zoals vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1144/2014, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (458)

    Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)9 van deze richtsnoeren. Steun voor de in punt (468), a), bedoelde organisatie van wedstrijden, beurzen of tentoonstellingen mag alleen aan kmo’s worden verleend.

    (459)

    De afzetbevorderingsactiviteit moet erop gericht zijn het publiek over de kenmerken van de landbouwproducten te informeren, bijvoorbeeld door de organisatie van wedstrijden, de deelname aan handelsbeurzen en pr-activiteiten, de vulgarisatie van wetenschappelijke kennis of de verspreiding van publicaties met feitelijke informatie, of moet tot doel hebben marktdeelnemers of consumenten via afzetbevorderingscampagnes ertoe aan te zetten het betrokken landbouwproduct te kopen. De afzetbevorderingsactiviteit mag zowel op de interne markt als in derde landen worden uitgevoerd.

    (460)

    De afzetbevorderingsmaatregelen kunnen:

    a)

    specifiek betrekking hebben op producten die vallen onder de in punt (274) bedoelde kwaliteitsregelingen; of

    b)

    generiek van aard zijn en ten goede komen aan alle producenten van het betrokken soort product.

    (461)

    De afzetbevorderingsmaatregelen moeten in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (68) en, in voorkomend geval, voldoen aan specifieke etiketteringsvoorschriften.

    (462)

    Bij de aanmelding van individuele steun of een steunregeling voor een afzetbevorderingsmaatregel moeten de lidstaten aan de Commissie representatieve voorbeelden van afzetbevorderingsmateriaal toezenden. Als dat materiaal bij de aanmelding niet beschikbaar is, moet worden toegezegd dat het later en in elk geval vóór de start van de afzetbevorderingsmaatregel alsnog wordt toegezonden.

    (463)

    Afzetbevorderingsmaatregelen waarmee de in punt (35), b), bedoelde aanmeldingsdrempel wordt overschreden, moeten individueel worden aangemeld.

    (464)

    De afzetbevorderingsmaatregelen mogen worden uitgevoerd door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hun omvang. Als de afzetbevorderingsmaatregel door producentengroeperingen of andere organisaties wordt uitgevoerd, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde voor deelneming zijn en moeten eventuele bijdragen in de administratiekosten van de groepering of organisatie beperkt zijn tot de kosten van de uitvoering van de afzetbevorderingsmaatregel.

    (465)

    De steun moet in een van de hierna genoemde vormen worden verleend:

    a)

    in de vorm van gesubsidieerde diensten;

    b)

    als vergoeding van de kosten die de begunstigde werkelijk heeft gemaakt;

    c)

    met betrekking tot steun voor symbolische prijzen, ook in cash.

    (466)

    In afwijking van punt (465) mag steun voor afzetbevorderingscampagnes alleen worden verleend in de vorm van gesubsidieerde diensten.

    (467)

    De steun voor symbolische prijzen als bedoeld in punt (468), a), v), mag slechts aan de aanbieder van de afzetbevorderingsmaatregel worden betaald als de prijs werkelijk is uitgereikt en na voorlegging van een bewijs van die uitreiking.

    In aanmerking komende kosten

    (468)

    De volgende kosten komen in aanmerking voor steun voor de afzetbevordering van landbouwproducten:

    a)

    met betrekking tot het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen, voor zover die steun onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk is voor al wie daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komt:

    i)

    deelnamekosten;

    ii)

    reiskosten en kosten van het vervoer van producten in verband met de deelname aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen;

    iii)

    kosten van publicaties en websites die het evenement aankondigen;

    iv)

    de huur van ruimten en stands en de kosten van het opzetten en afbreken daarvan;

    v)

    symbolische prijzen tot een waarde van 3 000 EUR per prijs en per winnaar van een wedstrijd;

    b)

    de kosten van publicaties in de gedrukte en elektronische media, websites en spots in de elektronische media, op radio of televisie, waarmee feitelijke informatie wordt verstrekt over producenten die uit een bepaald gebied afkomstig zijn of een bepaald product produceren, mits de informatie neutraal is en alle producenten gelijke kansen hebben om in de publicatie aan bod te komen;

    c)

    de kosten van de verspreiding van wetenschappelijke kennis en feitelijke informatie over:

    i)

    kwaliteitsregelingen als bedoeld in punt (274) die open staan voor landbouwproducten uit andere lidstaten en derde landen;

    ii)

    generieke landbouwproducten en hun voedingswaarde en tips voor het gebruik ervan;

    d)

    de kosten van consumentgerichte afzetbevorderingscampagnes in de media of op detailhandelsverkooppunten en de kosten van alle afzetbevorderingsmateriaal dat rechtstreeks aan de consument wordt verstrekt.

    Verwijzing naar een specifieke onderneming, merknaam of oorsprong

    (469)

    In het kader van de in punt (468), c), bedoelde afzetbevorderingsactiviteiten en de in punt (468), d), bedoelde afzetbevorderingscampagnes, met name de activiteiten en campagnes die algemeen van aard zijn en alle producenten van het in punt (468), b) bedoelde betrokken soort product ten goede komen, mag niet worden verwezen naar een specifieke onderneming, merknaam of oorsprong. De in punt (468), d), bedoelde afzetbevorderingscampagnes mogen niet uitsluitend gericht zijn op producten van een of meer specifieke bedrijven. De Commissie zal staatssteun voor afzetbevordering die de verkoop van producten uit andere lidstaten in gevaar dreigt te brengen of deze producten in een ongunstig daglicht stelt, als niet verenigbaar aanmerken.

    (470)

    De in punt (469), eerste zin, bedoelde beperking op de verwijzing naar de oorsprong geldt evenwel niet voor:

    a)

    de respectievelijk in punt (468), c) en d), bedoelde afzetbevorderingsactiviteiten en afzetbevorderingscampagnes die specifiek betrekking hebben op producten die onder een in punt (274) bedoelde kwaliteitsregeling vallen voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    i)

    wanneer de afzetbevorderingsactiviteit of afzetbevorderingscampagne specifiek betrekking heeft op door de Unie erkende namen als bedoeld in titel II van Verordening (EU) nr. 1151/2012, mag naar de oorsprong van het product worden verwezen mits de verwijzing exact overeenkomt met de door de Unie geregistreerde naam;

    ii)

    wanneer de afzetbevorderingsactiviteit of afzetbevorderingscampagne betrekking heeft op producten die onder een andere kwaliteitsregeling vallen dan een regeling voor door de Unie erkende namen als bedoeld in titel II van Verordening (EU) nr. 1151/2012, mag de oorsprong van de producten worden vermeld op voorwaarde dat die in de boodschap van ondergeschikt belang is. Om te bepalen of de verwijzing naar de oorsprong van ondergeschikt belang is, zal de Commissie rekening houden met de totale hoeveelheid tekst, de grootte van symbolen, inclusief afbeeldingen, en de algemene presentatie die naar de oorsprong verwijst, in vergelijking met de tekst of symbolen die verwijzen naar de primaire verkoopboodschap, d.i. het niet specifiek op de oorsprong van het product betrekking hebbende deel van de afzetbevordering. De verwijzing naar de oorsprong mag niet discriminerend zijn, mag niet gericht zijn op het bevorderen van de consumptie van het landbouwproduct uitsluitend wegens de oorsprong ervan, moet in overeenstemming zijn met de algemene beginselen van het recht van de Unie en mag niet leiden tot beperkingen van het vrije verkeer van landbouwproducten in strijd met artikel 34 van het Verdrag;

    b)

    afzetbevorderingsactiviteiten en afzetbevorderingscampagnes op lokale markten of die betrekking hebben op producten op lokale markten, met als doel het behoud van landbouwgemeenschappen, voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    i)

    de aanduiding van de oorsprong van het product is van ondergeschikt belang in de hoofdboodschap;

    ii)

    de afzetbevorderingsactiviteit of afzetbevorderingscampagne staat in verhouding tot het doel; in dit verband houdt de Commissie rekening met de vraag of de maatregel bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 39 van het Verdrag vastgelegde doelstellingen van het GLB en met criteria in verband met de productiemethode en seizoensgebondenheid van het product, om ervoor te zorgen dat de voordelen van korte toeleveringsketens van producten niet worden tenietgedaan door de negatieve effecten van de gebruikte productiemethoden (69).

    Steunintensiteit

    (471)

    De steunintensiteit voor de in punt (468), a), b) en c), bedoelde in aanmerking komende kosten mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (472)

    De steunintensiteit voor de in punt (468), d) in samenhang met punt (460), a), bedoelde afzetbevorderingscampagnes die specifiek betrekking hebben op onder een kwaliteitsregeling vallende producten, mag ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten van de campagne bedragen, of 80 % als het gaat om afzetbevordering in derde landen. Als de sector ten minste 50 % van de kosten bijdraagt, ongeacht de vorm van de bijdrage, zoals bijzondere heffingen, mag de steunintensiteit oplopen tot 100 %.

    (473)

    De steunintensiteit voor de in punt (468), d), in samenhang met punt (460), b), bedoelde algemene afzetbevorderingscampagnes mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    1.3.5.   Steun voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee

    (474)

    De Commissie zal steun voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (475)

    Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)9.

    (476)

    Wat de ultraperifere gebieden betreft, zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag op grond van artikel 23, lid 4, van Verordening (EU) nr. 228/2013 niet van toepassing op de volgende door de lidstaten overeenkomstig die verordening toegekende steun:

    a)

    maatregelen ten behoeve van de lokale landbouwproductie op grond van hoofdstuk IV van die verordening;

    b)

    steun die Frankrijk aan de suikersector verleent op grond van artikel 23, lid 3, van die verordening;

    c)

    steun voor fytosanitaire programma’s op grond van artikel 24 van die verordening;

    d)

    steun die Spanje verleent voor de tabaksproductie op de Canarische Eilanden op grond van artikel 28 van die verordening.

    (477)

    Behalve in die gevallen zijn de staatssteunregels van toepassing op maatregelen met betrekking tot de ultraperifere gebieden, onverminderd artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) nr. 228/2013.

    (478)

    Wat de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee betreft, zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag op grond van artikel 17, lid 3, van Verordening (EU) nr. 229/2013 niet van toepassing op betalingen die Griekenland overeenkomstig die verordening in het kader van de hoofdstukken III en IV van die verordening verricht.

    (479)

    Behalve in die gevallen zijn de staatssteunregels van toepassing op maatregelen met betrekking tot de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee, onverminderd artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) nr. 229/2013.

    In aanmerking komende kosten

    (480)

    De extra kosten van het vervoer van landbouwproducten die in de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee zijn geproduceerd, komen voor een vergoeding in aanmerking onder de volgende voorwaarden:

    a)

    de begunstigden hebben hun productieactiviteit in de ultraperifere gebieden of op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee;

    b)

    de steun is vooraf objectief kwantificeerbaar op basis van een vast bedrag of een percentage per tonkilometer of andere relevante eenheid;

    c)

    de extra vervoerskosten worden berekend op basis van het traject dat de producten binnen de nationale grens van de betrokken lidstaat afleggen met de vervoermiddelen die voor de begunstigde de laagste kostprijs opleveren, rekening houdend met de externe kosten voor het milieu;

    d)

    voor de ultraperifere gebieden kunnen de in aanmerking komende extra vervoerskosten ook de kosten omvatten van het vervoer van landbouwproducten vanuit de plaats van productie naar locaties in ultraperifere gebieden waar zij verder worden verwerkt.

    (481)

    De Commissie zal plannen om voor andere kosten dan extra vervoerskosten staatssteun toe te kennen met als doel in de behoeften van de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee te voorzien, per geval onderzoeken overeenkomstig de voorwaarden van deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en de voor die gebieden geldende specifieke wettelijke bepalingen, rekening houdend, indien van toepassing, met de verenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de strategische GLB-plannen voor de betrokken gebieden en met de gevolgen van die maatregelen voor de mededinging in de betrokken gebieden en in andere delen van de Unie.

    1.3.6.   Steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond

    (482)

    De Commissie zal steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    In aanmerking komende kosten

    (483)

    De in aanmerking komende kosten moeten beperkt blijven tot de juridische en administratieve kosten en de opmetingskosten van de ruilverkaveling.

    Steunintensiteit

    (484)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de werkelijk gemaakte kosten bedragen.

    1.3.7.   Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector

    (485)

    De Commissie zal steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (486)

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector die niet voldoet aan de voorwaarden van deze afdeling, zal worden beoordeeld overeenkomstig de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.

    (487)

    Deze afdeling is van toepassing op de hele landbouwsector zoals gedefinieerd in punt (33)9.

    (488)

    Het gesteunde project moet van belang zijn voor alle ondernemingen die actief zijn in de betrokken specifieke landbouwsector of -subsector.

    (489)

    Vóór de begindatum van het gesteunde project moet op het internet de volgende informatie worden bekendgemaakt:

    a)

    de begindatum van het gesteunde project;

    b)

    de doelstellingen van het gesteunde project;

    c)

    de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesteunde project worden verwacht;

    d)

    de plaats waar de van het gesteunde project verwachte resultaten op het internet zullen worden bekendgemaakt;

    e)

    een vermelding dat de resultaten gratis beschikbaar zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken landbouwsector of -subsector actief zijn.

    (490)

    De resultaten van het gesteunde project moeten op het internet beschikbaar worden gesteld vanaf de einddatum van het gesteunde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van een specifieke organisatie, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten moeten gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesteunde project op het internet beschikbaar blijven.

    (491)

    De steun moet rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding worden toegekend. Bij de maatregel mag het niet gaan om steun op basis van de prijs van landbouwproducten die wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector.

    In aanmerking komende kosten

    (492)

    In aanmerking komen de volgende kosten:

    a)

    personeelskosten voor onderzoekers en technisch en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het project bezighouden;

    b)

    kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet gedurende hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

    c)

    kosten van gebouwen en gronden, voor zover en zolang deze voor het project worden gebruikt; wat gebouwen betreft, worden alleen de met de looptijd van het project overeenstemmende afschrijvingskosten, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd; wat gronden betreft, komen de kosten van de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

    d)

    kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden zijn ingekocht bij of in licentie zijn verkregen van externe bronnen, en kosten van consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    e)

    bijkomende overheadkosten en andere operationele uitgaven, waaronder die van materiaal, leveranties en soortgelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

    Steunintensiteit

    (493)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    HOOFDSTUK 2.

    Steun voor de bosbouwsector

    (494)

    De bosbouwsector valt niet binnen het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag en bijlage I daarbij. De artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag zijn van toepassing op steun die de lidstaten aan de bosbouwsector toekennen. Hoewel de productie van ruw of eenvoudig bewerkt natuurkurk, gebroken of gemalen kurk en kurkafval (GN-post 4501) en de productie van kastanjes (Castanea spp., GN-code 0802 41 00) onder bijlage I bij het Verdrag vallen, kan steun voor met deze bomen verband houdende bosbouwactiviteiten onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen.

    (495)

    Uit artikel 5, punt b), en artikel 6, lid 1, punten d) tot en met f) en h), van Verordening (EU) 2021/2115 volgt dat steun voor een duurzaam en klimaatvriendelijk grondgebruik ook de ontwikkeling van bosareaal en duurzaam bosbeheer kan omvatten. In dit hoofdstuk wordt beoogd samenhang te creëren tussen Verordening (EU) 2021/2115 en de bijbehorende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen enerzijds en de algemene beginselen inzake staatssteun voor de bosbouwsector anderzijds. Die beginselen zijn van invloed op de in aanmerking komende kosten en de steunintensiteiten uit hoofde van dit hoofdstuk.

    (496)

    De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de mogelijkheid om staatssteun aan de bosbouwsector te verlenen op grond van wetgeving van de Unie die gemeenschappelijk is voor alle sectoren of voor de handel en de industrie, als bedoeld in punt (32). Steun voor investeringen in energie-efficiëntie en hernieuwbare energie valt niet binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk, aangezien die steun moet voldoen aan de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022, tenzij de steun van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld. Deze richtsnoeren zijn niet van toepassing op bedrijven uit de houtsector.

    (497)

    Dit hoofdstuk heeft betrekking op steun voor de bosbouwsector als bedoeld in punt (21)(b).

    (498)

    Overeenkomstig dit hoofdstuk zal de Commissie staatssteun voor de bosbouwsector die uitsluitend wordt gefinancierd uit nationale middelen, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de specifieke vereisten van de afdelingen 2.1 tot en met 2.9.

    (499)

    Wanneer de steun voor de bosbouwsector evenwel wordt gecofinancierd uit het Elfpo, zal de Commissie deze staatssteun als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag aanmerken, mits hij aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a)

    de steun is opgenomen in de strategische GLB-plannen die zijn opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115, hetzij als uit het Elfpo gecofinancierde steun, hetzij als aanvullende nationale financiering bij dergelijke steun;

    b)

    de steun wordt niet toegekend ten behoeve van werkkapitaal, behalve wanneer de steun in de vorm van financieringsinstrumenten wordt verstrekt;

    c)

    de steun wordt niet verleend als exploitatiesteun, tenzij in de desbetreffende wetgeving van de Unie uitdrukkelijk in uitzonderingen is voorzien;

    d)

    de steun wordt niet verleend aan ondernemingen in moeilijkheden zoals gedefinieerd in punt (33)63;

    e)

    de steun wordt niet verleend aan een onderneming ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;

    f)

    de steun voldoet aan de voorwaarden van punt (496).

    2.1.   Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en de verbetering van de levensvatbaarheid van bossen

    (500)

    De Commissie zal steun voor investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en de verbetering van de levensvatbaarheid van bossen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (501)

    Deze afdeling heeft betrekking op steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden, de invoering, regeneratie of renovatie van boslandbouwsystemen, de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, rampzalige gebeurtenissen en met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen, uitbraken van plagen en ziekten, investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde alsook van het mitigatiepotentieel van bosecosystemen en investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten.

    (502)

    De volgende kosten komen niet in aanmerking:

    a)

    werkkapitaal;

    b)

    de aankoop van betalingsrechten;

    c)

    de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende uitgaven voor de betrokken verrichting, met uitzondering van de aankoop van grond voor milieubehoud en de instandhouding van koolstofrijke grond, waarvoor een hoger percentage dan 10 % in aanmerking kan komen;

    d)

    rente op schulden, behalve met betrekking tot subsidies verleend in de vorm van een rentesubsidie of een subsidie voor garantievergoedingen.

    2.1.1.   Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden

    (503)

    De Commissie zal steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (504)

    In de context van bebossing en de aanleg van beboste gronden zijn de volgende minimale milieuvereisten van toepassing:

    a)

    bij de selectie van de aan te planten soorten, van de arealen en van de te gebruiken methoden moet het volgende worden vermeden: een niet-passende bebossing van kwetsbare habitats, zoals veengebieden en wetlands, en negatieve effecten op gebieden met een hoge ecologische waarde, waaronder gebieden met een op een hoge natuurwaarde gerichte landbouw; in krachtens Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG aangewezen Natura 2000-gebieden mag alleen bebossing worden toegestaan die strookt met de beheersdoelstellingen voor die gebieden en waarover overeenstemming is bereikt met de autoriteit van de lidstaat die met de uitvoering van Natura 2000 is belast;

    b)

    bij de selectie van de soorten, rassen, ecotypen en herkomst van de bomen moet rekening worden gehouden met de vereiste weerbaarheid ten aanzien van klimaatverandering en natuurrampen en met de pedologische en hydrologische gesteldheid van het betrokken areaal, alsook met het potentiële invasieve karakter van de soorten onder door de lidstaten omschreven lokale omstandigheden; de begunstigde moet ertoe worden verplicht om het bos ten minste gedurende de periode waarvoor de premie voor gederfde landbouwinkomsten en onderhoud wordt betaald, te beschermen en ervoor te zorgen; deze activiteiten moeten naargelang het geval bestaan uit het verzorgen, uitdunnen of beweiden met het oog op de toekomstige ontwikkeling van het bos, het reguleren van de concurrentie met kruidachtige vegetatie en het voorkomen van een ophoping van brandgevoelig ondergroeimateriaal; de lidstaten moeten voor snelgroeiende soorten een minimum- en een maximumperiode vaststellen voordat deze mogen worden geveld; de minimumperiode moet ten minste acht jaar bedragen en de maximumperiode mag ten hoogste twintig jaar bedragen;

    c)

    wanneer als gevolg van moeilijke bodem-, klimatologische of milieuomstandigheden, met inbegrip van de aantasting van het milieu, niet kan worden verwacht dat de aanplant van meerjarige houtachtige planten tot de overeenkomstig de geldende nationale wetgeving omschreven bosbedekking zal leiden, mag de betrokken lidstaat de begunstigde toestaan een andere houtige vegetatiebedekking aan te leggen, zoals struiken of heesters die geschikt zijn voor de plaatselijke omstandigheden; de begunstigde moet dan zorg en bescherming bieden op het niveau dat voor bossen geldt;

    d)

    in het geval van bebossingsactiviteiten die leiden tot de aanleg van bossen die groter zijn dan een door de lidstaten te bepalen drempel, moet de verrichting bestaan uit:

    i)

    de aanplant van ecologisch aangepaste soorten en/of soorten die in het betrokken biogeografische gebied tegen klimaatverandering bestand zijn en waarvan niet in een effectbeoordeling is vastgesteld dat zij de biodiversiteit en ecosysteemdiensten in gevaar brengen of de gezondheid van de mens nadelig beïnvloeden, of

    ii)

    de aanplant van een mix van boomsoorten met hetzij minstens 10 % loofbomen per areaal, hetzij een minimum van drie boomsoorten of variëteiten, waarbij de minst goed vertegenwoordigde minstens 10 % van het areaal beslaat.

    (505)

    In de aanmelding aan de Commissie moet een deugdelijke beschrijving worden gegeven waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van punt (504) wordt voldaan, en moet elke afwijking daarvan worden gerechtvaardigd.

    In aanmerking komende kosten

    (506)

    De steun dient voor de financiering van de kosten van de aanleg van bossen en beboste gronden op landbouw- en niet-landbouwgrond. Voorts mag gedurende een door de lidstaat bepaalde maximumperiode steun worden verleend in de vorm van een jaarlijkse premie per hectare voor de kosten van het gederfde landbouwinkomen en van onderhoudsactiviteiten, waaronder zuivering en dunning. Voor de kosten van de uitrusting voor bebossing en de aanleg van bosgebieden kan alleen steun worden verleend in het kader van afdeling 2.1.5. De kosten van de aanleg kunnen de vervanging van tijdens het eerste jaar afgestorven bomen omvatten. De kosten van onderhoud kunnen de vervanging van bomen bij kleinschalige sterfte tijdens de eerste jaren na de aanplanting omvatten. Voor de kosten van de vervanging van bomen bij grootschalige sterfte kan alleen steun worden verleend in het kader van afdeling 2.1.3.

    (507)

    Er mag geen steun worden verleend voor de aanplant van bomen voor hakhout met korte omlooptijd, kerstbomen of snelgroeiende bomen voor de energieproductie en voor investeringen in bebossing die niet stroken met de klimaat- en milieudoelstellingen en met de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals vastgelegd in de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing (70). De aangeplante soorten moeten aangepast zijn aan de milieu- en klimaatomstandigheden van het areaal en voldoen aan de in punt (504) bedoelde minimale milieuvereisten.

    Steunintensiteit

    (508)

    De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.1.2.   Steun voor de invoering, regeneratie of renovatie van boslandbouwsystemen

    (509)

    De Commissie zal steun voor de invoering, regeneratie of renovatie van boslandbouwsystemen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (510)

    De steun mag worden verleend voor de invoering van boslandbouwsystemen zoals gedefinieerd in punt (33)(10).

    In aanmerking komende kosten

    (511)

    De steun dient voor de financiering van de invoering, regeneratie of renovatie van een boslandbouwsysteem, en gedurende een door de lidstaat bepaalde maximumperiode kan voor de kosten van het onderhoud een jaarlijkse premie per hectare worden toegekend.

    (512)

    De lidstaten moeten de structuur en de samenstelling van het boslandbouwsysteem bepalen, met inachtneming van de plaatselijke bodem- en klimaatgesteldheid en milieuomstandigheden, de bosbouwgewassoorten en de noodzaak te garanderen dat de grond op duurzame wijze voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt.

    Steunintensiteit

    (513)

    De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.1.3.   Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen

    (514)

    De Commissie zal steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, plagen van invasieve uitheemse soorten, rampzalige gebeurtenissen, met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen en investeringen om de gezondheid van de bossen in stand te houden, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 2, punt b), of, in voorkomend geval, artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    In aanmerking komende kosten

    (515)

    Er wordt steun verleend voor de investeringskosten voor preventie- en herstelmaatregelen, zoals:

    a)

    de aanleg van beschermende infrastructuur; in het geval van brandstroken mag de steun ook dienen om bij te dragen aan de financiering van de kosten van het onderhoud ervan; er mag geen steun worden verleend voor landbouwgerelateerde activiteiten op areaal waarvoor in deel II, afdeling 1.1.4, bedoelde agromilieuklimaatverbintenissen gelden;

    b)

    plaatselijke, kleinschalige preventieactiviteiten tegen brand of andere natuurgevaren, waaronder kosten van de inzet van graasdieren, zoals kosten van stallen, watertoevoer, omheiningen en vervoer van dieren;

    c)

    de aanleg en verbetering van voorzieningen voor het monitoren van bosbranden, plagen, invasieve uitheemse soorten en ziekten, en de installatie en verbetering van de betrokken communicatieapparatuur;

    d)

    het herstel van het bosbouwpotentieel dat is beschadigd als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, invasieve uitheemse soorten, rampzalige gebeurtenissen of met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen; bij schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, plantenplagen of invasieve uitheemse soorten moeten de begunstigden – als de schade kan worden gelinkt aan de klimaatverandering – trachten bij het herstel ook maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering te nemen, zodat de schade en verliezen als gevolg van vergelijkbare gebeurtenissen in de toekomst tot een minimum worden beperkt;

    e)

    de kosten van investeringen met betrekking tot het behoud van de gezondheidstoestand van bossen.

    (516)

    Bij herstel van het bosbouwpotentieel als bedoeld in punt (515)(d) mag slechts steun worden verleend als de bevoegde autoriteit van de lidstaat formeel erkent dat zich ten minste één van de in dat punt genoemde gebeurtenissen heeft voorgedaan, en als de begunstigden, waar van toepassing, bewijzen overleggen dat zij over passende risicobeheersinstrumenten beschikken om waar nodig een mogelijk optreden van de schadeveroorzakende gebeurtenis in de toekomst tegen te gaan. Dergelijke passende risicobeheersinstrumenten kunnen dekking door verzekeringen of onderlinge fondsen omvatten of preventieve maatregelen die geschikt zijn om een soort schadeveroorzakende gebeurtenis te voorkomen.

    (517)

    In het geval van steun om schade aan bossen door plantenplagen of invasieve uitheemse soorten te voorkomen, moet het risico op een plantenplaag of invasieve uitheemse soort worden aangetoond aan de hand van wetenschappelijke gegevens en worden erkend door een wetenschappelijke overheidsinstantie. Waar van toepassing moet de lijst van de schadelijke organismen die een plantenplaag kunnen worden, in de aanmelding worden opgenomen.

    (518)

    De in aanmerking komende verrichtingen moeten, als ze betrekking hebben op schade door bosbranden of biotische factoren, stroken met het door de lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan.

    (519)

    Alleen bosgebieden die zijn opgenomen in het door de betrokken lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan, komen in aanmerking voor steun voor brandpreventie.

    (520)

    Er mag geen steun worden verleend voor inkomensverlies als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, invasieve uitheemse soorten, rampzalige gebeurtenissen of met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen.

    Steunintensiteit

    (521)

    Er mag steun worden verleend tot 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    (522)

    De steun voor de in punt (515)(d) bedoelde in aanmerking komende kosten en eventuele andere door de begunstigde ontvangen betalingen, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis voor dezelfde in aanmerking komende kosten, mogen niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    2.1.4.   Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen

    (523)

    De Commissie zal steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    In aanmerking komende kosten

    (524)

    De steun mag worden verleend voor investeringen die betrekking hebben op het nakomen van milieuverbintenissen met het oog op de verlening van ecosysteemdiensten, de verhoging van de maatschappelijke belevingswaarde van bossen en beboste gronden in het betrokken gebied of de verbetering van het potentieel van ecosystemen tot matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, zonder dat economische baten op lange termijn worden uitgesloten.

    Steunintensiteit

    (525)

    De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.1.5.   Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten

    (526)

    De Commissie zal steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    In aanmerking komende kosten

    (527)

    De steun mag worden verleend voor investeringen in bosbouwtechnologieën of die betrekking hebben op verwerkings-, mobiliserings- en afzetactiviteiten die waarde aan bosbouwproducten toevoegen.

    (528)

    Investeringen om de economische waarde van bossen te vergroten, moeten worden gemotiveerd op basis van de te verwachten verbeteringen in bossen op een of meer bedrijven en kunnen betrekking hebben op bodemvriendelijke, zuinige oogstmachines en -praktijken.

    (529)

    Investeringen met betrekking tot het gebruik van hout als grondstof of energiebron moeten beperkt blijven tot handelingen die aan de industriële verwerking voorafgaan.

    Steunintensiteit

    (530)

    De steun mag ten hoogste 65 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. Hij kan tot maximaal 80 % worden verhoogd voor investeringen in de ultraperifere gebieden of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en voor investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als bedoeld in artikel 73, lid 4, punt a), i), van Verordening (EU) 2021/2115.

    2.1.6.   Steun voor investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouw

    (531)

    De Commissie zal steun voor investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouw aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    In aanmerking komende kosten

    (532)

    De steun dient voor de financiering van investeringen in materiële en immateriële activa die betrekking hebben op infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouw, met inbegrip van de ontsluiting van bosgrond, ruilverkaveling en bodemverbetering, digitalisering van de bosbouw, de bouw van tijdelijke opslagfaciliteiten en de levering van duurzame energie, energie-efficiëntie, watervoorziening en -besparing en het gebruik van dieren in plaats van machines.

    Steunintensiteit

    (533)

    Voor niet-productieve investeringen, investeringen die uitsluitend gericht zijn op de verbetering van de milieuwaarde van bossen, en investeringen in boswegen die gratis voor het publiek toegankelijk zijn en ten dienste staan van de multifunctionaliteit van het bos, mag de steunintensiteit ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (534)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 80 % bedragen voor investeringen in de ultraperifere gebieden of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en voor investeringen die verband houden met een of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als bedoeld in artikel 73, lid 4, punt a), i), van Verordening (EU) 2021/2115.

    (535)

    In alle andere gevallen mag de steunintensiteit ten hoogste 65 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.1.7.   Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed in bossen

    (536)

    De Commissie zal steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed in bossen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt d), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (537)

    De steun moet worden verleend voor cultureel en natuurlijk erfgoed in de vorm van natuurlijke landschappen en gebouwen, waarbij dat erfgoed door de bevoegde autoriteit van de lidstaat formeel als cultureel of natuurlijk erfgoed is erkend.

    In aanmerking komende kosten

    (538)

    De volgende kosten voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed komen in aanmerking:

    (a)

    kosten van investeringen in materiële activa;

    (b)

    gekapitaliseerde werkzaamheden.

    Steunintensiteit

    (539)

    De steun mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. De steun voor gekapitaliseerde werkzaamheden mag ten hoogste 10 000 EUR per jaar bedragen.

    2.1.8.   Steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen in de bosbouw

    (540)

    De Commissie zal steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (541)

    Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de bosbouw.

    (542)

    Het betrokken onderling fonds moet:

    a)

    door de bevoegde autoriteit van de lidstaat zijn geaccrediteerd overeenkomstig de nationale wetgeving;

    b)

    een transparant beleid voeren ten aanzien van de betalingen aan en afboekingen van het betrokken fonds;

    c)

    beschikken over duidelijke voorschriften inzake de toewijzing van verantwoordelijkheid voor schulden.

    (543)

    De lidstaten moeten voorschriften vaststellen voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen en met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van die voorschriften. De lidstaten moeten erop toezien dat de regelingen van de fondsen voorzien in sancties in geval van nalatigheid van de begunstigde.

    In aanmerking komende kosten

    (544)

    De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee bosbezitters en bosbeheerders worden vergoed voor schade als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, plagen van invasieve uitheemse soorten, rampzalige gebeurtenissen en met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen als bedoeld in punt (514) en door beschermde dieren veroorzaakte schade als bedoeld in afdeling 2.8.5. De financiële bijdragen mogen slechts betrekking hebben op de bedragen die de onderlinge fondsen als financiële vergoeding betalen aan ondernemingen die actief zijn in de bosbouw.

    (545)

    Met betrekking tot de steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee schade als gevolg van milieuongevallen wordt vergoed, moet een milieuongeval formeel als zodanig worden erkend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

    (546)

    Zo nodig kunnen de lidstaten vooraf criteria vaststellen op basis waarvan de in punt (545) bedoelde formele erkenning wordt geacht te zijn verleend.

    Steunintensiteit

    (547)

    De steun mag ten hoogste 70 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.2.   Gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten in bosgebieden

    (548)

    De Commissie zal steun in verband met betalingen voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van vereisten die voortvloeien uit de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG of 2000/60/EG, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115, als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag aanmerken indien deze steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (549)

    De onder deze afdeling vallende steun moet jaarlijks en per hectare bos worden verleend om de begunstigden te vergoeden voor alle of een deel van de extra kosten die zij maken en de inkomsten die zij derven als gevolg van de gebiedsspecifieke nadelen in de betrokken gebieden, met inbegrip van eventuele transactiekosten.

    Begunstigden van de steun

    (550)

    Er kan steun worden verleend aan bosbezitters, bosbeheerders en hun verenigingen.

    In aanmerking komende kosten

    (551)

    De volgende gebieden kunnen voor steun in aanmerking komen:

    a)

    krachtens de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG aangewezen Natura 2000-bosgebieden;

    b)

    andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden met milieubeperkingen voor bossen waarmee wordt bijgedragen aan de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG, op voorwaarde dat die gebieden niet groter zijn dan 5 % van de aangewezen Natura 2000-gebieden die onder de territoriale reikwijdte van elk strategisch GLB-plan vallen.

    Steunintensiteit

    (552)

    De in punt (549) bedoelde extra kosten en gederfde inkomsten moeten worden berekend op basis van de beperkingen die voortvloeien uit de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2000/60/EG.

    (553)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.3.   Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding

    (554)

    De Commissie zal steun voor bosmilieuklimaatdiensten en andere beheersverbintenissen aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (555)

    De steun dient voor vrijwillige beheersverbintenissen die worden geacht bevorderlijk te zijn voor de verwezenlijking van een of meer van de milieu- en klimaatgerelateerde specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 en die verder gaan dan de toepasselijke verplichte vereisten in de nationale bosbouwwetgeving of andere relevante nationale of Uniewetgeving. De toepasselijke verplichte vereisten moeten in de aanmelding van de staatssteun aan de Commissie worden omschreven en toegelicht.

    (556)

    De verbintenissen moeten worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Indien dat nodig is en naar behoren wordt gemotiveerd, kunnen de lidstaten voor specifieke soorten verbintenissen evenwel een langere periode vaststellen. In naar behoren gemotiveerde gevallen, bijvoorbeeld in het geval van genetische hulpbronnen in de bosbouw, kunnen de lidstaten in de aanmelding van de staatssteun een kortere periode van ten minste één jaar vaststellen. Beheersinterventies die slechts eenmaal of enkele keren tijdens de boscyclus hoeven te worden uitgevoerd, komen eveneens in aanmerking.

    In aanmerking komende kosten en wijze van steunverlening

    (557)

    De in aanmerking komende kosten kunnen op een van de twee volgende manieren worden berekend:

    a)

    als een volledige of gedeeltelijke vergoeding aan begunstigden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die uit de aangegane verbintenissen voortvloeien. Indien nodig kunnen met deze steun ook transactiekosten tot een waarde van 20 % van de voor de bosmilieuverbintenissen betaalde steunpremie worden gefinancierd. De steun kan betrekking hebben op collectieve regelingen en resultaatgerichte betalingsregelingen, zoals regelingen voor koolstoflandbouw, die de begunstigden ertoe aansporen om op grotere schaal of op meetbare wijze te zorgen voor een aanzienlijke kwalitatieve verbetering van het milieu. Naast de vergoeding mag een financiële stimulans van ten hoogste 20 % van de vergoeding worden gegeven;

    b)

    op basis van de waarde van de bosmilieuklimaatdiensten die door de markt niet worden gecompenseerd, waaronder collectieve regelingen en resultaatgerichte betalingsregelingen, zoals regelingen voor koolstoflandbouw.

    (558)

    In naar behoren gemotiveerde gevallen, zoals voor op milieubehoud gerichte verrichtingen, kan de steun voor verbintenissen om van het commerciële gebruik van bomen en bossen af te zien, worden verleend in de vorm van een forfaitaire of eenmalige betaling per eenheid, berekend op basis van de extra kosten en het gederfde inkomen.

    (559)

    Er kan steun voor de instandhouding en de bevordering van genetische hulpbronnen in de bosbouw worden verleend voor niet onder de punten (554) tot en met (558) vallende verrichtingen.

    (560)

    Verrichtingen voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw moeten het volgende omvatten:

    a)

    gerichte acties: acties ter bevordering van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw in situ en ex situ, met inbegrip van de opstelling van webgebaseerde inventarissen van de genetische hulpbronnen die momenteel in situ worden bewaard, inclusief de instandhouding op het bosbouwbedrijf, en van verzamelingen ex situ en databases;

    b)

    gecoördineerde acties: acties ter bevordering van de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde organisaties van de lidstaten ten behoeve van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw in de Unie;

    c)

    begeleidende acties: voorlichtings-, verspreidings- en adviseringsacties waarbij niet-gouvernementele organisaties en andere relevante belanghebbenden worden betrokken, opleidingen en de opstelling van technische verslagen.

    Steunintensiteit

    (561)

    De maximale steunintensiteit is als volgt vastgelegd:

    a)

    tot 120 % van de in aanmerking komende kosten voor diensten op het gebied van biodiversiteit, klimaat, water of bodem, collectieve regelingen en resultaatgerichte betalingsregelingen, zoals regelingen voor koolstoflandbouw;

    b)

    in het geval van regelingen waarvoor geldt dat de in aanmerking komende kosten op basis van punt (557)(b) worden berekend, tot de waarde van de bosmilieuklimaatdiensten die door de markt niet worden gecompenseerd;

    c)

    tot 100 % van de in aanmerking komende kosten voor de instandhouding en bevordering van genetische hulpbronnen in de bosbouw en in alle overige gevallen.

    2.4.   Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties in de bosbouwsector

    (562)

    De Commissie zal steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties in de bosbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (563)

    De lidstaten moeten erop toezien dat de in het kader van deze afdeling gesteunde acties consistent zijn met de in het strategisch GLB-plan opgenomen beschrijving van het AKIS.

    (564)

    De steun in het kader van deze afdeling kan de kosten dekken van toepasselijke innovatiebevorderende acties, opleiding, de opstelling en bijwerking van plannen, studies en de uitwisseling en verspreiding van kennis en informatie waarmee wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115.

    (565)

    De steun mag worden verleend voor korte uitwisselingen op het gebied van bosbeheer en bosbezoeken. Die regelingen en bezoeken moeten met name gericht zijn op duurzame bosbouwmethoden of -technologieën, het creëren van nieuwe zakelijke kansen, de ontwikkeling van nieuwe technologieën en de verbetering van de veerkracht van bossen. Voor demonstratieactiviteiten mag steun worden verleend ter dekking van de betrokken investeringskosten.

    Steunintensiteit

    (566)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.5.   Steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector

    (567)

    De Commissie zal steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (568)

    De lidstaten moeten erop toezien dat de in het kader van deze afdeling gesteunde acties consistent zijn met de in het strategisch GLB-plan opgenomen beschrijving van het AKIS.

    (569)

    De adviesdiensten moeten de economische, ecologische en sociale dimensies bestrijken en actuele technologische en wetenschappelijke informatie verstrekken die is ontwikkeld in het kader van onderzoek en innovatie.

    (570)

    Het advies aan bosbezitters moet verband houden met ten minste één specifieke doelstelling van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 en betrekking hebben op ten minste de desbetreffende vereisten uit hoofde van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2000/60/EG. Het advies mag ook betrekking hebben op thema’s die verband houden met de economische en ecologische prestatie van het bosbouwbedrijf.

    (571)

    De lidstaten moeten erop toezien dat het verstrekte advies onpartijdig is en dat de adviseurs geen belangenconflicten hebben.

    (572)

    De steun moet worden verleend in de vorm van gesubsidieerde diensten.

    In aanmerking komende kosten

    (573)

    De steun moet worden toegekend om bosbezitters te helpen profiteren van adviesdiensten om de economische en ecologische prestaties alsook de klimaatvriendelijkheid en -bestendigheid van hun bedrijf, onderneming of investering te verbeteren. Er kan ook steun worden verleend voor de opstelling van bosbeheerplannen.

    Steunintensiteit

    (574)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen en mag over een periode van drie jaar niet meer bedragen dan 200 000 EUR per onderneming.

    2.6.   Steun voor samenwerking in de bosbouwsector

    (575)

    De Commissie zal steun voor samenwerking in de bosbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (576)

    De steun mag alleen worden toegekend ter bevordering van samenwerking die bijdraagt aan de verwezenlijking van een of meer van de doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115.

    (577)

    De steun moet worden verleend om samenwerking te bevorderen waarbij ten minste twee actoren betrokken zijn, die niet noodzakelijk actief hoeven te zijn in de bosbouwsector of de bosbouw- en landbouwsector, maar enkel voor zover de samenwerking alleen de bosbouwsector of de bosbouw- en landbouwsector ten goede komt. De samenwerking kan met name een van de volgende vormen aannemen:

    a)

    samenwerking tussen verschillende ondernemingen in de bosbouwsector en andere in de landbouw- en bosbouwsector actieve actoren die bijdragen tot de verwezenlijking van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115, met inbegrip van producentengroeperingen en coöperaties;

    b)

    de oprichting van clusters en netwerken.

    (578)

    Voor samenwerking waarbij uitsluitend onderzoeksinstellingen betrokken zijn, mag geen steun worden verleend.

    (579)

    De steun mag met name worden verleend voor samenwerking bij de volgende activiteiten:

    a)

    proefprojecten;

    b)

    de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de bosbouwsector;

    c)

    samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers in de bosbouwsector met als doel gemeenschappelijke werkprocedés op te zetten en voorzieningen en middelen te delen;

    d)

    horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op de oprichting en ontwikkeling van korte toeleveringsketens en lokale markten;

    e)

    afzetbevorderingsactiviteiten in een lokale context met het oog op de ontwikkeling van korte toeleveringsketens en lokale markten;

    f)

    collectieve actie met het oog op klimaatmitigatie en -adaptatie;

    g)

    de uitvoering, met name door andere dan de in artikel 31, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde groepen publieke en private partners, van andere dan de in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde strategieën voor lokale ontwikkeling.

    (580)

    Steun voor de oprichting van clusters en netwerken mag slechts worden toegekend voor pas opgerichte clusters en netwerken en voor clusters en netwerken die een activiteit beginnen die nieuw is voor hen.

    (581)

    Steun voor de oprichting en de ontwikkeling van korte toeleveringsketens, als bedoeld in punt (579)(d) en (e), mag slechts betrekking hebben op voorzieningsketens waarbij er tussen de bosbezitter of bosbeheerder en de consument hoogstens één intermediair is.

    In aanmerking komende kosten en steunintensiteit

    (582)

    De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten, voor zover zij betrekking hebben op bosbouwactiviteiten:

    a)

    kosten van studies van het betrokken gebied, kosten van haalbaarheidsstudies en kosten van het opstellen van een bedrijfsplan of een andere dan de in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling;

    b)

    met de samenwerking gepaard gaande werkingskosten, zoals het salaris van een “coördinator”;

    c)

    kosten van uit te voeren verrichtingen;

    d)

    kosten van afzetbevorderingsactiviteiten;

    e)

    kosten van het opstellen van bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten.

    (583)

    De steun mag gedurende ten hoogste zeven jaar worden verleend, behalve voor de in punt (579), g), bedoelde activiteiten en voor collectieve milieu- en klimaatacties in naar behoren gemotiveerde gevallen om de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 te bereiken.

    (584)

    De in punt (582), c), bedoelde kosten van verrichtingen die bestaan uit investeringen, met name rechtstreekse kosten van specifieke projecten die verband houden met de uitvoering van een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument, moeten beperkt blijven tot de in aanmerking komende kosten en de maximale steunintensiteiten voor investeringssteun in de bosbouwsector, als nader omschreven in afdeling 2.1 van dit deel inzake investeringssteun.

    (585)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.7.   Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector

    (586)

    De Commissie zal aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (587)

    Alleen producentengroeperingen of -organisaties die door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat officieel zijn erkend op grond van het door hen ingediende bedrijfsplan, komen voor steun in aanmerking. De steun mag slechts worden verleend onder de voorwaarde dat de lidstaat controleert dat de doelstellingen van het bedrijfsplan binnen vijf jaar na de datum van erkenning van de producentengroepering of -organisatie zijn bereikt.

    (588)

    De in het kader van de producentengroepering of -organisatie vastgestelde overeenkomsten, besluiten en andere gedragingen moeten voldoen aan de mededingingsvoorschriften zoals die van toepassing zijn krachtens de artikelen 206 tot en met 210 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

    (589)

    De steun mag niet worden toegekend aan:

    a)

    productieorganisaties, -entiteiten of -organen, zoals vennootschappen of coöperaties, die het beheer van een of meer bosbouwbedrijven tot doel hebben en die bijgevolg als een enkele producent moeten worden beschouwd;

    b)

    andere bosbouwverenigingen die op de bedrijven van de leden taken vervullen zoals wederzijdse bijstand en ondersteuning van het bedrijfsbeheer, zonder betrokken te zijn bij de gezamenlijke aanpassing van het aanbod aan de markt.

    Begunstigden van de steun

    (590)

    Er mag steun worden verleend aan producentengroeperingen of -organisaties of, in de eerste vijf jaar na de oprichting van de groepering en tot hetzelfde totale bedrag, rechtstreeks aan de producenten ter compensatie van hun bijdragen aan de exploitatiekosten van de groepering of organisatie.

    In aanmerking komende kosten

    (591)

    De in aanmerking komende kosten kunnen omvatten: de kosten van het huren van geschikte panden, de kosten van de aankoop van kantooruitrusting, de kosten van administratief personeel, overheadkosten, vergoedingen voor juridische en ambtelijke handelingen en de kosten van de aankoop van computerapparatuur en van aankoop of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen. Als de betrokken panden worden aangekocht, moeten de in aanmerking komende kosten van die panden beperkt blijven tot de huurkosten tegen markttarieven. Er mag geen steun worden betaald voor kosten die worden gemaakt na het vijfde jaar nadat de bevoegde autoriteit van de lidstaat de producentengroepering of -organisatie op basis van haar bedrijfsplan heeft erkend.

    (592)

    Als de steun in jaarlijkse tranches wordt betaald, mogen de lidstaten de laatste tranche pas betalen nadat zij hebben gecontroleerd dat het bedrijfsplan correct is uitgevoerd.

    Steunintensiteit

    (593)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    (594)

    De totale steun mag ten hoogste 500 000 EUR bedragen.

    2.8.   Andere steun voor de bosbouwsector waarmee milieu-, beschermings- en recreatiedoeleinden worden nagestreefd

    (595)

    De Commissie zal staatssteunmaatregelen die vooral tot doel hebben de milieu-, beschermings- en recreatiefunctie van het bos, de biodiversiteit en de gezondheid van het bos als ecosysteem in stand te houden, te verbeteren of te herstellen, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag, indien aan de in deze afdeling vermelde voorwaarden is voldaan.

    (596)

    De lidstaten moeten aantonen dat de maatregelen waarvoor de steun wordt verleend, rechtstreeks bijdragen tot de instandhouding of het herstel van de milieu-, beschermings- en recreatiefunctie van het bos, de biodiversiteit en de gezondheid van het bos als ecosysteem.

    (597)

    In het kader van deze afdeling mag geen steun worden verleend voor bedrijven uit de houtsector, commercieel levensvatbare houtwinning, het vervoer van hout of de verwerking van hout of andere bosrijkdommen tot producten of tot energiebronnen. Er mag geen steun worden verleend voor het kappen van bomen waarvan het hoofddoel de commercieel levensvatbare houtwinning is, noch voor eenvoudige herbebossing.

    Steunintensiteit

    (598)

    De steun voor alle in deze afdeling bedoelde maatregelen mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.8.1.   Steun voor specifieke bosbouwacties en -interventies die vooral tot doel hebben bij te dragen tot het behoud of het herstel van het bosecosysteem en de biodiversiteit of het traditionele landschap

    (599)

    De Commissie zal steun voor het planten, snoeien, uitdunnen en kappen van bomen en andere vegetatie in bestaande bossen, het verwijderen van omgevallen bomen en de kosten van de planning van dergelijke maatregelen, alsmede steun voor de kosten van de behandeling en de preventie van de verspreiding van plagen, boomziekten en invasieve uitheemse soorten en voor het herstel van schade als gevolg van plagen, boomziekten en invasieve uitheemse soorten aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als de steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren en met de gemeenschappelijke regels in de punten (595), (596) en (597), en als die maatregelen voornamelijk tot doel hebben om bij te dragen tot het behoud of het herstel van het bosecosysteem en de biodiversiteit of het traditionele landschap.

    (600)

    De steun voor de kosten van de behandeling en de preventie van de verspreiding van plagen, boomziekten en invasieve uitheemse soorten en voor het herstel van schade als gevolg van plagen, boomziekten en invasieve uitheemse soorten mag worden toegekend voor de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van preventie- en behandelingsmaatregelen, inclusief het voor herbeplanting gereedmaken van de bodem en de voor die maatregelen benodigde producten, werktuigen en materialen; de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming die zijn vastgesteld in artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG en bijlage III bij die richtlijn moeten worden nageleefd, met name wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zoals voorgeschreven in artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

    b)

    het verlies van opstanden en herbebossingskosten tot de marktwaarde van de opstanden die op bevel van de autoriteiten zijn vernietigd om de betrokken ziekte of plaag te bestrijden; bij de berekening van de aanwasverliezen mag de potentiële aanwas van de vernietigde opstanden tot de normale kapleeftijd in aanmerking worden genomen.

    2.8.2.   Steun in de bosbouwsector voor de instandhouding en de verbetering van de bodemkwaliteit en voor een evenwichtige en gezonde boomgroei

    (601)

    De Commissie zal steun in de bosbouwsector voor de instandhouding en de verbetering van de bodemkwaliteit en voor een evenwichtige en gezonde boomgroei aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de gemeenschappelijke regels in de punten (595), (596) en (597), en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (602)

    Er mag steun worden verleend om de kwaliteit van de bodem in bossen in stand te houden en te verbeteren en om voor een evenwichtige en gezonde boomgroei te zorgen.

    (603)

    Hierbij kan het gaan om bodemverbeterend bemesten, andere behandelingen voor het behoud van het natuurlijke evenwicht, uitdunning van te dichte vegetatie en werkzaamheden om te zorgen voor het voldoende vasthouden van water en goede drainering. De lidstaten moeten aantonen dat de maatregelen de biodiversiteit niet doen afnemen, er niet toe leiden dat voedingsstoffen wegsijpelen en geen negatieve invloed hebben op natuurlijke waterecosystemen of waterbeschermingsgebieden.

    (604)

    De steun mag dienen voor de financiering van de kosten van de planning van dergelijke maatregelen.

    2.8.3.   Steun in de bosbouwsector voor het herstel en het onderhoud van natuurlijke paden, landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat van dieren

    (605)

    De Commissie zal steun in de bosbouwsector voor het herstel en het onderhoud van natuurlijke paden, landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat van dieren aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de gemeenschappelijke regels in de punten (595), (596) en (597) en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (606)

    Er mag steun worden verleend voor het herstel en het onderhoud van natuurlijke paden, landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat van dieren, met inbegrip van planningskosten.

    (607)

    Maatregelen die gericht zijn op de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG zijn van dit soort steun uitgesloten omdat zij moeten worden genomen overeenkomstig de voorwaarden van afdeling 2.2 van dit deel.

    2.8.4.   Steun voor het onderhoud van wegen om bosbranden te voorkomen

    (608)

    De Commissie zal steun voor het onderhoud van wegen om bosbranden te voorkomen, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de gemeenschappelijke regels in de punten (595), (596) en (597) en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (609)

    De steun voor het onderhoud van wegen moet tot doel hebben bosbranden te voorkomen. In de aanmelding van de staatssteun aan de Commissie moet het verband tussen de doelstelling van de steun en het wegenonderhoud worden aangetoond.

    2.8.5.   Steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade in bossen

    (610)

    De Commissie zal steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade in bossen, aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de gemeenschappelijke regels in de punten (595), (596) en (597) en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (611)

    Om het risico van verstoringen van de mededinging te beperken en stimulansen te bieden voor een zo groot mogelijke beperking van de risico’s, moet van de begunstigden een minimumbijdrage worden verlangd. Daarbij moet het gaan om preventieve maatregelen, zoals het plaatsen, waar mogelijk, van veiligheidsomheiningen, welke maatregelen in verhouding moeten staan tot het risico op schade die de beschermde dieren in het betrokken bosgebied kunnen verooreaken. Als preventieve maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn, moet de lidstaat, opdat de steun verenigbaar kan worden geacht, in de aanmelding van de staatssteun aan de Commissie aantonen dat het onmogelijk is dergelijke preventieve maatregelen te nemen.

    (612)

    Er moet een rechtstreeks oorzakelijk verband zijn vastgesteld tussen de geleden schade en het gedrag van de dieren.

    (613)

    Steunregelingen met betrekking tot een specifieke schadeveroorzakende gebeurtenis moeten worden ingesteld binnen drie jaar nadat die schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan. De steun moet binnen vier jaar na die datum worden betaald.

    (614)

    De schade moet worden berekend op het niveau van de individuele begunstigde.

    In aanmerking komende kosten

    (615)

    De in aanmerking komende kosten zijn het bedrag van de schade die een rechtstreeks gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis is, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming.

    (616)

    Bij de schade kan het gaan om:

    a)

    schade aan levende bomen; de steun mag als compensatie voor het verlies van opstanden en voor herbebossingskosten worden verleend tot de marktwaarde van de opstanden die door de beschermde dieren zijn vernietigd; bij de berekening van de marktwaarde van de aanwasverliezen mag de potentiële aanwas van de vernietigde opstanden tot de normale kapleeftijd in aanmerking worden genomen;

    b)

    andere kosten die de begunstigde wegens de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft gemaakt, zoals die van behandelingsmaatregelen, inclusief het voor herbeplanting gereedmaken van de bodem en de voor dergelijke activiteiten benodigde producten, werktuigen en materialen;

    c)

    materiële schade aan de volgende activa: uitrusting, machines en gebouwen voor de bosbouw; de materiële schade moet worden berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van de betrokken activa vóór de schadeveroorzakende gebeurtenis; dat schadebedrag mag niet groter zijn dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de gebeurtenis, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van de activa onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de schadeveroorzakende gebeurtenis.

    (617)

    Op het bedrag moeten de kosten in mindering worden gebracht die als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt.

    (618)

    Preventieve maatregelen tegen schade door beschermde dieren in bossen kunnen in het kader van afdeling 2.1.4 worden ondersteund als bescherming van habitats en biodiversiteitsgerelateerde maatregelen.

    (619)

    Steun voor het herstel van door beschermde dieren veroorzaakte schade in bossen kan worden toegekend indien aan de in punt 2.1.3 vastgestelde voorwaarden is voldaan.

    (620)

    De steun en eventuele andere betalingen ter vergoeding van de schade, waaronder betalingen op grond van nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis, mogen ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.9.   Steun voor de bosbouwsector die in lijn is met steunmaatregelen voor de landbouwsector

    (621)

    In het verleden heeft de Commissie te kennen gegeven dat het haar beleid is dat voor specifieke, minder verstorende steunmaatregelen gemeenschappelijke regels gelden voor de landbouw- en de bosbouwsector.

    (622)

    Bijgevolg zal de Commissie steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector en steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond aanmerken als verenigbaar met de interne markt als aan de in de afdelingen 2.9.1. en 2.9.2. vastgestelde voorwaarden is voldaan.

    (623)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.9.1.   Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector

    (624)

    De Commissie zal steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de voorwaarde van punt (623) en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    (625)

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector die niet voldoet aan de voorwaarden van deze afdeling, zal worden beoordeeld overeenkomstig de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.

    (626)

    Het gesteunde project moet van belang zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke bosbouwsector of subsector actief zijn.

    (627)

    Vóór de begindatum van het gesteunde project moet op het internet de volgende informatie worden bekendgemaakt:

    a)

    de begindatum van het gesteunde project;

    b)

    de doelstellingen van het gesteunde project;

    c)

    de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesteunde project worden verwacht;

    d)

    de plaats waar de van het gesteunde project verwachte resultaten op het internet zullen worden bekendgemaakt;

    e)

    een verklaring dat de resultaten van het gesteunde project gratis beschikbaar zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken bosbouwsector of -subsector actief zijn.

    (628)

    De resultaten van het gesteunde project moeten op het internet beschikbaar worden gesteld vanaf de einddatum van het gesteunde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van een specifieke organisatie, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten moeten gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesteunde project op het internet beschikbaar blijven.

    (629)

    De steun moet rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding worden verleend en mag niet de vorm aannemen van op de prijs van bosbouwproducten gebaseerde steun die wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector.

    In aanmerking komende kosten

    (630)

    De steun moet beperkt blijven tot de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    personeelskosten voor onderzoekers, technisch en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het project bezighouden;

    b)

    kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet gedurende hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

    c)

    kosten van gebouwen en gronden, voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de met de looptijd van het project overeenstemmende afschrijvingskosten, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten van de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

    d)

    kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden zijn ingekocht bij of in licentie zijn verkregen van externe bronnen, alsmede kosten van consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    e)

    bijkomende overheadkosten en andere operationele uitgaven, waaronder die van materiaal, leveranties en soortgelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

    Steunintensiteit

    (631)

    De steunintensiteit mag ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

    2.9.2.   Steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond

    (632)

    De Commissie zal steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun in overeenstemming is met deel I, hoofdstuk 3, van deze richtsnoeren, met de voorwaarde van punt (623) en met de in deze afdeling vermelde voorwaarden.

    In aanmerking komende kosten

    (633)

    De in aanmerking komende kosten moeten beperkt blijven tot de werkelijk gemaakte juridische en administratieve kosten en opmetingskosten van de ruilverkaveling.

    HOOFDSTUK 3.

    Steun in plattelandsgebieden die uit het Elfpo wordt gecofinancierd of die wordt verleend in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde interventies

    (634)

    Dit hoofdstuk is van toepassing op:

    a)

    steun voor basisdiensten in plattelandsgebieden (71);

    b)

    aanloopsteun voor niet-agrarische activiteiten in plattelandsgebieden;

    c)

    steun voor agromilieuklimaatverbintenissen in plattelandsgebieden aan andere begunstigden dan landbouwers;

    d)

    steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten aan andere begunstigden dan landbouwers;

    e)

    steun ter bevordering en ondersteuning van kwaliteitsregelingen voor katoen of levensmiddelen en het gebruik daarvan door landbouwers;

    f)

    steun voor samenwerking in plattelandsgebieden, met inbegrip van steun voor deelname aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (“CLLD”) of projecten van operationele groepen van het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (“EIP”);

    g)

    steun voor de oprichting van onderlinge fondsen.

    (635)

    De Commissie zal de in punt (634) bedoelde steun aanmerken als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag als die steun aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a)

    de steun is opgenomen in een strategisch GLB-plan uit hoofde van en in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/2115, hetzij als uit het Elfpo gecofinancierde steun, hetzij als aanvullende nationale financiering bij dergelijke steun;

    b)

    de steun wordt niet toegekend ten behoeve van werkkapitaal, behalve wanneer de steun in de vorm van financieringsinstrumenten wordt verstrekt;

    c)

    de steun wordt niet verleend als exploitatiesteun, tenzij in de desbetreffende wetgeving van de Unie uitdrukkelijk in uitzonderingen is voorzien;

    d)

    de steun wordt niet verleend aan ondernemingen in moeilijkheden zoals gedefinieerd in punt (33)63;

    e)

    de steun wordt niet verleend aan een onderneming ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

    (636)

    De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de mogelijkheid om staatssteun aan plattelandsgebieden te verlenen op grond van wetgeving van de Unie die gemeenschappelijk is voor alle sectoren of voor de handel en de industrie.

    (637)

    Dit hoofdstuk is niet van toepassing op investeringen in energiebesparing en hernieuwbare energie. Die steun moet voldoen aan de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022, tenzij de steun van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld.

    DEEL III.

    PROCEDURELE AANGELEGENHEDEN

    1.    Looptijd van de steunregelingen en evaluatie

    (638)

    In overeenstemming met haar vaste praktijk in het kader van de vorige richtsnoeren verleent de Commissie, om tot de transparantie en de regelmatige doorlichting van alle bestaande steunregelingen bij te dragen, slechts toestemming voor steunregelingen van beperkte duur. Regelingen betreffende staatssteun voor interventies die overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 worden gecofinancierd uit het Elfpo, moeten beperkt blijven tot de duur van de programmeringsperiode 2023-2027. Indien het recht van de Unie zulks toelaat, en in overeenstemming met de daarin vastgestelde voorwaarden, kunnen de lidstaten nieuwe verbintenissen voor plattelandsontwikkeling blijven aangaan op grond van Verordening (EU) 2021/2115 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarbij. Daarom zal de Commissie de onderhavige richtsnoeren ook op dergelijke nieuwe verbintenissen toepassen. De looptijd van andere steunregelingen mag maximaal zeven jaar bedragen.

    (639)

    Om te garanderen dat de verstoring van de mededinging en het handelsverkeer beperkt blijft, kan de Commissie eisen dat de in punt (640) bedoelde steunregelingen worden onderworpen aan een evaluatie achteraf. Er zullen evaluaties worden verricht voor regelingen waarvan de potentiële verstoring van de mededinging en het handelsverkeer zeer groot is, d.w.z. regelingen die de mededinging aanzienlijk dreigen te beperken of te verstoren als de uitvoering niet tijdig wordt geëvalueerd.

    (640)

    Een evaluatie achteraf kan vereist zijn voor steunregelingen waarvoor omvangrijke steunmiddelen zijn uitgetrokken of die nieuwe kenmerken bevatten, of wanneer aanzienlijke veranderingen van de markt, de technologie of de regelgeving worden verwacht. In ieder geval zal met ingang van 1 januari 2023 een evaluatie vereist zijn voor regelingen waarvan het staatssteunbudget of de geboekte uitgaven meer bedragen dan 150 miljoen EUR in een bepaald jaar of meer dan 750 miljoen EUR over de totale looptijd ervan, d.w.z. de gecombineerde looptijd van de regeling en alle voorgaande regelingen die een soortgelijk doel en geografisch gebied bestrijken. Gezien de doelstellingen van de evaluatie, en om de lidstaten niet onevenredig te belasten, is de evaluatie achteraf enkel vereist voor steunregelingen die een totale looptijd van meer dan drie jaar hebben en op of na 1 januari 2023 zijn ingegaan.

    (641)

    Van de vereiste evaluatie achteraf kan worden afgezien voor steunregelingen die een onmiddellijke opvolger zijn van een regeling die een soortgelijk doel en geografisch gebied bestreek en waarvoor een evaluatie is verricht, een eindevaluatieverslag is opgesteld volgens het door de Commissie goedgekeurde evaluatieplan en geen negatieve bevindingen zijn vastgesteld. Als het eindevaluatieverslag van een regeling niet strookt met het goedgekeurde evaluatieplan, moet de betrokken regeling onmiddellijk worden opgeschort.

    (642)

    In de evaluatie moet worden nagegaan of is voldaan aan de aannames en de voorwaarden die aan de verenigbaarheid van de regeling ten grondslag liggen, en met name en of de steunmaatregel noodzakelijk en doeltreffend is in het licht van de algemene en de specifieke doelstellingen ervan. Voorts moet worden beoordeeld wat de impact van de regeling is op de mededinging en de handel.

    (643)

    Voor steunregelingen die overeenkomstig punt (640) moeten worden geëvalueerd, moeten de lidstaten binnen de volgende termijnen een ontwerpevaluatieplan aanmelden, dat integrerend deel uitmaakt van de beoordeling door de Commissie van de regeling:

    a)

    tegelijk met de steunregeling indien het staatssteunbudget voor de regeling in een bepaald jaar meer dan 150 miljoen EUR bedraagt of over de totale looptijd van de regeling hoger is dan 750 miljoen EUR;

    b)

    uiterlijk dertig werkdagen na een aanzienlijke wijziging die het budget voor de regeling verhoogt tot meer dan 150 miljoen EUR in een bepaald jaar of tot meer dan 750 miljoen EUR over de totale looptijd van de regeling;

    c)

    uiterlijk dertig werkdagen nadat in de officiële boekhouding uitgaven uit hoofde van de regeling zijn geregistreerd die in een bepaald jaar groter zijn dan 150 miljoen EUR.

    (644)

    Het ontwerpevaluatieplan moet in overeenstemming zijn met de door de Commissie verstrekte gemeenschappelijke methodologische beginselen (72). De lidstaten moeten het door de Commissie goedgekeurde evaluatieplan publiceren.

    (645)

    De evaluatie achteraf moet op basis van het evaluatieplan worden uitgevoerd door een deskundige die onafhankelijk is van de steunverlenende autoriteit. Elke evaluatie moet ten minste één tussentijds evaluatieverslag en één eindevaluatieverslag omvatten. De lidstaten moeten beide verslagen publiceren.

    (646)

    Het eindevaluatieverslag moet tijdig bij de Commissie worden ingediend zodat zij de eventuele verlenging van de steunregeling kan beoordelen, en ten laatste negen maanden voordat de regeling afloopt. Deze periode kan worden verkort voor regelingen waarvoor de evaluatievereiste in werking treedt in de loop van de laatste twee jaren van de uitvoering. De precieze reikwijdte van elke evaluatie en de nadere regelingen daaromtrent zullen worden vastgesteld in het besluit tot goedkeuring van de steunregeling. Bij de aanmelding van een eventuele latere steunmaatregel met een soortgelijke doelstelling moet worden beschreven hoe met de resultaten van de evaluatie rekening is gehouden.

    2.    Herzieningsclausule

    (647)

    Voor verrichtingen die op grond van deel II, afdelingen 1.1.4, 1.1.5, 1.1.8 en 2.3, worden uitgevoerd, moeten de lidstaten een herzieningsclausule vaststellen die garandeert dat die verrichtingen, in het kader waarvan verbintenissen worden aangegaan die verder moeten gaan dan de in die afdelingen bedoelde verplichte normen, vereisten of verplichtingen, worden aangepast wanneer die in die afdelingen bedoelde verplichte normen, vereisten of verplichtingen worden gewijzigd.

    (648)

    In op grond van deel II, afdelingen 1.1.4, 1.1.5, 1.1.8 en 2.3, uitgevoerde verrichtingen waarvan de looptijd langer is dan de programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling 2023-2027, moet een herzieningsclausule worden opgenomen die moet zorgen voor de aanpassing ervan aan het rechtskader van de volgende programmeringsperiode.

    (649)

    Als de begunstigde de in de punten (647) en (648) bedoelde aanpassingen niet aanvaardt of niet uitvoert, loopt de verbintenis af en moet het steunbedrag worden verlaagd tot het steunbedrag dat overeenstemt met de periode tot het einde van de looptijd van de verbintenis.

    3.    Verslaglegging en monitoring

    (650)

    Overeenkomstig Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad (73) en Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (74) moeten de lidstaten jaarlijks verslagen indienen bij de Commissie.

    (651)

    Het jaarlijks verslag moet ook informatie bevatten over het volgende:

    a)

    de betrokken dierziekten of plantenplagen als bedoeld in deel II, afdeling 1.2.1.3;

    b)

    meteorologische gegevens over type, tijdstip, relatieve omvang en locatie van de in deel II, afdeling 1.2.1.1 respectievelijk 1.2.1.2, bedoelde natuurrampen of ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

    (652)

    De Commissie behoudt zich het recht voor van geval tot geval om aanvullende inlichtingen over bestaande steunregelingen te verzoeken zo dit nodig is om haar in staat te stellen aan haar verantwoordelijkheden ingevolge artikel 108, lid 1, van het Verdrag te voldoen.

    (653)

    De lidstaten moeten ervoor zorgen dat voor alle maatregelen die steunverlening behelzen, gedetailleerde dossiers worden bijgehouden. Die dossiers moeten alle informatie bevatten die nodig is om na te gaan of is voldaan aan alle voorwaarden van deze richtsnoeren met betrekking tot, in voorkomend geval, de in aanmerking komende kosten en de maximaal toegestane steunintensiteit. Deze dossiers moeten worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf de datum van de toekenning van de steun en moeten op verzoek aan de Commissie worden voorgelegd.

    4.    Toepassing van de richtsnoeren

    (654)

    De Commissie zal deze richtsnoeren toepassen met ingang van 1 januari 2023.

    (655)

    De Commissie zal deze richtsnoeren toepassen op alle aangemelde steunmaatregelen waarover zij na 1 januari 2023 een besluit moet nemen, zelfs wanneer de steun vóór die datum was aangemeld. Individuele steun die in het kader van goedgekeurde steunregelingen wordt verleend en die bij de Commissie wordt aangemeld uit hoofde van een verplichting om dit soort steun individueel aan te melden, zal evenwel worden beoordeeld op grond van de richtsnoeren die van toepassing zijn op de goedgekeurde steunregeling waarop de individuele steunverlening is gebaseerd.

    (656)

    Onrechtmatige steun zal worden beoordeeld volgens de regels die van kracht zijn op de datum van de toekenning van de steun. Individuele steun die in het kader van een onrechtmatige steunregeling wordt verleend, wordt beoordeeld op grond van de richtsnoeren die op het tijdstip van de individuele steunverlening van toepassing zijn op de onrechtmatige steunregeling.

    (657)

    Volgens punt 737 van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden van 2014 (75) zijn die richtsnoeren van toepassing tot en met 31 december 2022. De huidige richtsnoeren komen in de plaats van de richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden van 2014 wanneer deze verstrijken. Echter, voor uit het Elfpo gecofinancierde plattelandsontwikkelingsinterventies mogen de lidstaten, wanneer het recht van de Unie zulks toestaat, in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften voor plattelandsontwikkeling nieuwe verbintenissen op grond van de richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden van 2014 blijven aangaan in overeenstemming met punt (719) daarvan.

    (658)

    De Commissie kan te allen tijde besluiten deze richtsnoeren te herzien of te wijzigen wanneer dit noodzakelijk is om met het mededingingsbeleid verband houdende redenen, om rekening te houden met andere takken van het Uniebeleid, zoals beleidsoverwegingen op het gebied van landbouw, plattelandsontwikkeling, de gezondheid van mens of dier, gewasbescherming, milieu en klimaat, en met internationale verplichtingen, of om iedere andere gerechtvaardigde reden.

    5.    Voorstellen voor dienstige maatregelen

    (659)

    Overeenkomstig artikel 108, lid 1, van het Verdrag stelt de Commissie de lidstaten voor hun bestaande steunregelingen te wijzigen opdat deze uiterlijk op 30 juni 2023 aan deze richtsnoeren voldoen.

    (660)

    De lidstaten wordt verzocht binnen twee maanden na de datum van bekendmaking van deze richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie hun uitdrukkelijke onvoorwaardelijke instemming met dit voorstel van dienstige maatregelen mee te delen. Wanneer een antwoord uitblijft, zal de Commissie aannemen dat de betrokken lidstaat niet met de voorgestelde maatregelen instemt.

    (1)  Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 56).

    (2)  Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).

    (3)  Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).

    (4)  Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).

    (5)  Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187).

    (6)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

    (7)  Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1).

    (8)  WT/MIN(15)/45 — WT/L/980.

    (9)  Zie arrest van 13 september 1995, TWD/Commissie , gevoegde zaken T-244/93 en T-486/93, EU:T:1995:160, punt 56.

    (10)  Zie arrest van 13 januari 2005, Streekgewest, C-174/02, EU:C:2005:10, punt 26; arrest van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord e.a., C-206/06, EU:C:2008:413, punt 90; arrest van 16 oktober 2013, TF1/Commissie, T-275/11, EU:T:2013:535, punten 41-44; en arrest van 11 juli 2014, DTS Distribuidora de Televisión Digital/Commissie, T-533/10, EU:T:2014:629, punten 50-52.

    (11)  PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1.

    (12)  PB C 198 van 27.6.2014, blz. 1.

    (13)  PB C 80 van 18.2.2022, blz. 1.

    (14)  PB C 25 van 26.1.2013, blz. 1.

    (15)  PB C 508 van 16.12.2021, blz. 1.

    (16)  PB C 188 van 11.8.2009, blz. 1.

    (17)  PB C 188 van 11.8.2009, blz. 6.

    (18)  Zie het Besluit van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PB L 7 van 11.1.2012, blz. 3) en de mededeling van de Commissie — EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PB C 8 van 11.1.2012, blz. 15).

    (19)  PB C 153 van 29.4.2021, blz. 1.

    (20)  Wanneer de lidstaten bepaalde termen (zoals “actieve landbouwer”) in hun respectieve strategische GLB-plannen moeten definiëren, moet Noord-Ierland, voor de toepassing van deze richtsnoeren, deze termen in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van deze richtsnoeren definiëren in de aanmelding bij de Commissie uit hoofde van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

    (21)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

    (22)  Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (“Fokkerijverordening”) (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 66).

    (23)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

    (24)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

    (25)  Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).

    (26)  Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 327 van 21.12.2022, blz. 1).

    (27)  Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

    (28)  Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

    (29)  De netto contante waarde van een project is het verschil tussen de positieve en negatieve kasstromen gedurende de levensduur van de investering, contant gemaakt (doorgaans op basis van de kapitaalkosten).

    (30)  De interne opbrengstvoet is niet gebaseerd op het boekhoudkundige rendement in een bepaald jaar, maar houdt rekening met de toekomstige kasstromen die de investeerder verwacht te ontvangen over de hele levensduur van de investering. Deze opbrengstvoet wordt omschreven als de disconteringsvoet waarbij de netto contante waarde van de kasstromen nul is.

    (31)  Zie bijvoorbeeld arrest van 19 september 2000, Duitsland/Commissie, C-156/98, EU:C:2000:467, punt 78; arrest van 12 december 2002, Frankrijk/Commissie, EU:C:2002:753, C-456/00, punt 30; arrest van 22 december 2008, Regie Networks, C-333/07, EU:C:2008:764, punten 94-116; arrest van 14 oktober 2010, Nuova Agricast/Commissie, C-67/09 P, EU:C:2010:607, punt 51; en arrest van 22 september 2020, Oostenrijk/Commissie, C-594/18 P, EU:C:2020:742, punt 44.

    (32)  Zie de punten (6) tot en met (10) van deze richtsnoeren.

    (33)  Arrest van 26 juni 1979, Pigs and Bacon Commission/McCarren, zaak 177/78, EU:C:1979:164, punt 11; arrest van 12 december 2002, Frankrijk/Commissie, EU:C:2002:753, C-456/00, punt 30; arrest van 14 november 2017, Président de l’Autorité de la concurrence/Association des producteurs vendeurs d’endives (APVE) e.a., C-671/15, EU:C:2017:860, punt 37.

    (34)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

    (35)  Bij het vergelijken van nulscenario’s moet de steun met dezelfde factor worden verdisconteerd als de bijbehorende investerings- en nulscenario’s.

    (36)  “State Aid Transparency - publieke zoekpagina”, beschikbaar via https://webgate.ec.europa.eu/competition/transparency/public?lang=nl

    (37)  Gelet op het rechtmatige belang van transparantie bij het verstrekken van informatie aan het publiek en na afweging van de transparantievereisten tegen de rechten uit hoofde van de gegevensbeschermingsregels concludeert de Commissie dat het gerechtvaardigd is de naam van de begunstigde van de steun bekend te maken wanneer de begunstigde van de steun een natuurlijke persoon is of een rechtspersoon met de naam van een natuurlijke persoon (zie C-92/09, Volker und Markus Schecke and Eifert, punt 53), rekening houdend met artikel 49, lid 1, punt g), van Verordening (EG) nr. 2016/679. Transparantieregels zijn gericht op een betere naleving, meer verantwoordingsplicht, collegiale toetsing en uiteindelijk doeltreffendere overheidsuitgaven. Dit doel heeft voorrang op de gegevensbeschermingsrechten van natuurlijke personen die overheidssteun ontvangen.

    (38)  Deze informatie moet worden bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van de toekenning van de steun (of, voor steun in de vorm van een belastingvoordeel, binnen één jaar vanaf de datum van de belastingaangifte). In het geval van onrechtmatige steun zullen de lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze informatie achteraf wordt bekendgemaakt, uiterlijk zes maanden vanaf de datum van het besluit van de Commissie. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld in een formaat waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht, geëxtraheerd en gemakkelijk op internet kunnen worden bekendgemaakt, bv. in CSV- of XML-formaat.

    (39)  Een aantal markten zou door de steun kunnen worden getroffen, omdat de gevolgen van de steun mogelijkerwijs niet beperkt zullen zijn tot de markt die overeenstemt met de gesteunde activiteit, maar zich ook kunnen uitstrekken tot andere markten die met die markt zijn verbonden, omdat zij upstream, downstream of complementair zijn, of omdat de begunstigde er reeds op aanwezig is of dat in de nabije toekomst zou kunnen zijn.

    (40)  Voor investeringsprojecten die de productie van meerdere, uiteenlopende producten betreffen, moet elk van deze producten worden beoordeeld.

    (41)  Bij deze toegangsbelemmeringen gaat het onder meer om juridische belemmeringen (in het bijzonder intellectuele-eigendomsrechten), schaal- en toepassingsvoordelen en drempels voor de toegang tot netwerken en infrastructuur. Wanneer de steun betrekking heeft op een markt waar de begunstigde een gevestigde onderneming is, kunnen mogelijke toegangsbelemmeringen de door de begunstigde van de steun uitgeoefende potentiële aanzienlijke marktmacht versterken – en zo ook de mogelijke negatieve effecten van die marktmacht.

    (42)  Wanneer sterke afnemers op de markt aanwezig zijn, is het minder waarschijnlijk dat een begunstigde van steun de prijzen kan verhogen tegenover deze sterke afnemers.

    (43)  Met name [voor zover de volgende lijst indicatief en niet uitputtend is] Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1); Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7); Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1); waar van toepassing, Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30); Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19); Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71); Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7); Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1); Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1); en Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

    (44)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – De Europese Green Deal (COM(2019) 640 final).

    (45)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (COM(2020) 381 final).

    (46)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering (COM(2013) 216 final).

    (47)  Mededeling van de Commissie van 15 december 2021 over het herstel van duurzame koolstofcycli (COM(2021) 800 final).

    (48)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Nieuwe EU-bosstrategie voor 2030 (COM(2021) 572 final).

    (49)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen (COM(2020) 380 final).

    (50)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

    (51)  Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32).

    (52)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

    (53)  Zie de definitie van landbouwsector in punt (34) 9.

    (54)  Zo zou in het geval van submaatregelen voor het herstel en de instandhouding van waterrijke gebieden steun kunnen worden verleend gedurende meer dan zeven jaar wegens de complexiteit van deze doelstellingen.

    (55)  Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1).

    (56)  PB C 341 van 16.12.2010, blz. 5.

    (57)  Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).

    (58)  Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).

    (59)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

    (60)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

    (61)  Mededeling van de Commissie, Een Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (AMR) (COM(2017) 339 final).

    (62)  Dit betreft samenwerking op het gebied van de productie, op het landbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen of van biobrandstoffen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van deel II, afdeling 1.1.1.1.

    (63)  Zie arrest van 11 november 2004, Spanje/Commissie, C-73/03, EU:C:2004:711, punt 37, en arrest van 23 februari 2006, Atzeni e.a., gevoegde zaken C-346/03 en C-529/03, EU:C:2006:130, punt 79.

    (64)  De Commissie heeft geoordeeld dat brand in een enkele verwerkende eenheid die door een normale, op de markt verkrijgbare verzekering gedekt was, niet als een buitengewone gebeurtenis kon worden aangemerkt. In de regel aanvaardt de Commissie niet dat een uitbraak van een dierziekte of een plantenplaag als een natuurramp of buitengewone gebeurtenis kan worden beschouwd. In één geval heeft de Commissie echter de zeer wijdverbreide uitbraak van een volkomen nieuwe dierziekte als een buitengewone gebeurtenis erkend.

    (65)  Besluiten van de Commissie inzake staatssteun in de zaken N 274b/2010, N 274a/2010, SA.33605, SA.33628 en SA.36787.

    (66)  Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, en (EU) nr. 652/2014 (PB L 153 van 3.5.2021, blz. 1).

    (67)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

    (68)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

    (69)  Zoals emissies als gevolg van kasverwarming.

    (70)  Aangenomen door de Ministeriële Conferentie over de bescherming van de bossen in Europa op 12-13 november 2008 (https://foresteurope.org/wp-content/uploads/2016/08/Pan-EuropeanAfforestationReforestationGuidelines.pdf).

    (71)  De artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag zijn van toepassing op steun voor basisdiensten in plattelandsgebieden voor zover die staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, ook rekening houdend met de interpretatie die aan “staatssteun” wordt gegeven in de mededeling van de Commissie over het begrip “staatssteun” (PB C 262 van 19.7.2016, blz. 1).

    (72)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, Gemeenschappelijke methodiek voor de evaluatie van staatssteun, Brussel, SWD(2014) 179 final van 28 mei 2014.

    (73)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9).

    (74)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

    (75)  PB C 204 van 1.7.2014, blz. 1.


    Top