This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32011B0549
2011/549/EU: Decision of the European Parliament of 10 May 2011 on discharge in respect of the implementation of the European Union general budget for the financial year 2009, Section II — Council
2011/549/EU: Besluit van het Europees Parlement van 10 mei 2011 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, afdeling II — Raad
2011/549/EU: Besluit van het Europees Parlement van 10 mei 2011 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, afdeling II — Raad
PB L 250 van 27.9.2011, p. 23–24
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2009
27.9.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 250/23 |
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT
van 10 mei 2011
over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, afdeling II — Raad
(2011/549/EU)
HET EUROPEES PARLEMENT,
gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009 (1),
gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009 (SEC(2010) 963 — C7-0213/2010) (2),
gezien het jaarverslag van de Raad aan de kwijtingsautoriteit over de in 2009 uitgevoerde interne controles,
gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2009, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),
gezien de verklaring van de Rekenkamer waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (4),
gezien artikel 272, lid 10, en de artikelen 274, 275 en 276 van het EG-Verdrag en artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), inzonderheid de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,
gezien Besluit nr. 190/2003 van de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid betreffende de vergoeding van de reiskosten van de afgevaardigden van de leden van de Raad (6),
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (7),
gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0088/2011),
1. |
stelt zijn besluit over het verlenen van kwijting aan de secretaris-generaal van de Raad voor de uitvoering van de begroting van de Raad voor het begrotingsjaar 2009 uit; |
2. |
formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie; |
3. |
verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L). |
De voorzitter
Jerzy BUZEK
De secretaris-generaal
Klaus WELLE
(2) PB C 308 van 12.11.2010, blz. 1.
(3) PB C 303 van 9.11.2010, blz. 1.
(4) PB C 308 van 12.11.2010, blz. 129.
(5) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(6) Besluit dat voortvloeit uit het reglement van orde van de Raad van 22 juli 2002 (PB L 230 van 28.8.2002, blz. 7).
(7) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
27.9.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 250/25 |
RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
van 10 mei 2011
met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009, afdeling II — Raad
HET EUROPEES PARLEMENT,
gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009 (1),
gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009 (SEC(2010) 963 — C7-0213/2010) (2),
gezien het jaarverslag van de Raad aan de kwijtingsautoriteit over de in 2009 uitgevoerde interne controles,
gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2009, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),
gezien de verklaring van de Rekenkamer waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (4),
gezien artikel 272, lid 10, en de artikelen 274, 275 en 276 van het EG-Verdrag en artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), inzonderheid de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,
gezien Besluit nr. 190/2003 van de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid betreffende de vergoeding van de reiskosten van de afgevaardigden van de leden van de Raad (6),
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (7) (IIA),
gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0088/2011),
A. |
overwegende dat „de burgers het recht hebben te weten hoe hun belastingen worden besteed en hoe de politieke instanties omgaan met de hun toevertrouwde macht” (8), |
B. |
overwegende dat in de conclusies van de Europese Raad van Keulen van 3 en 4 juni 1999 wordt overwogen de Raad operationele capaciteiten te geven op het gebied van een versterkt gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid, |
C. |
overwegende dat met Besluit 2004/197/GBVB (9) van de Raad een mechanisme is ingesteld voor het beheer van de financiering van de gemeenschappelijke kosten van EU-operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied, genaamd ATHENA, en dat dit besluit, samen met Besluit 2004/582/EG van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 28 april 2004 betreffende de voorrechten en immuniteiten die aan ATHENA worden verleend (10), voorrechten en immuniteiten aan ATHENA verleent en operationele bevoegdheid aan de Raad geeft, |
D. |
overwegende dat in Besluit 2000/178/GBVB van de Raad van 28 februari 2000 tot vaststelling van de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen op militair gebied die bij het secretariaat-generaal van de Raad worden gedetacheerd gedurende de interimperiode (11) en in Besluit 2001/80/GBVB van de Raad van 22 januari 2001 houdende instelling van de Militaire Staf van de Europese Unie (12) wordt bepaald dat de uitgaven in verband met de detachering van militaire deskundigen worden aangerekend op de begroting van de Raad, |
1. |
merkt op dat de Raad in 2009 beschikte over vastleggingskredieten met een totale waarde van 642 000 000 EUR (2008: 743 000 000 EUR), waarvan 92,33 % is besteed, een percentage dat bijna gelijk is aan dat van 2007 (93,31 %), maar dat nog altijd lager is dan het gemiddelde van de andere instellingen (97,69 %); |
2. |
is van oordeel dat, aangezien in artikel 335 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt erkend dat de instellingen van de Unie een zekere administratieve autonomie hebben in verband met hun respectieve werking, deze autonomie een overeenkomstige mate van verantwoordelijkheid en verantwoordingsplicht impliceert; overwegende dat het Parlement de enige gekozen instelling is en dat het één van zijn taken is om, op aanbeveling van de Raad, kwijting te verlenen voor de uitvoering van de algemene begroting van de Unie, en dat het Parlement besloten heeft in de kwijtingsprocedure met deze autonomie rekening te houden en de afdelingen van de algemene begroting die door elk van de andere instellingen van de Unie autonoom worden beheerd apart te behandelen, en kwijting te verlenen aan elk van die instellingen; |
3. |
betreurt de problemen die zich in het kader van de kwijtingsprocedures voor 2007 en 2008 hebben voorgedaan en herbevestigt zijn resolutie van 16 juni 2010 (13) betreffende het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Raad voor het begrotingsjaar 2008, in het bijzonder zijn oproep aan de Raad om samen met het Parlement een jaarlijkse procedure in te voeren met betrekking tot de kwijtingsprocedure voor het ter beschikking stellen van alle nodige informatie met betrekking tot de uitvoering van de begroting van de Raad; |
4. |
herhaalt zijn standpunt dat de uitgaven van de Raad op dezelfde wijze moeten worden onderzocht als die van de andere instellingen van de Unie en is van oordeel dat dit het best kan gebeuren op de wijze die wordt aangegeven in de hierboven aangehaalde resolutie van het Parlement van 16 juni 2010, waarin in het bijzonder staat „dit onderzoek vindt plaats aan de hand van de volgende schriftelijke documenten die door alle instellingen worden ingediend:
alsmede een mondelinge toelichting in de vergadering van de voor de kwijtingsprocedure bevoegde commissie”; |
5. |
betreurt het ten zeerste dat enerzijds het voorzitterschap van de Raad niet in is gegaan op de uitnodiging om aanwezig te zijn bij de vergadering van de commissie die met de kwijtingsprocedure is belast waar gesproken zou worden over het standpunt van het voorzitterschap van de Raad over de voorgestelde procedure, alsmede over de invulling van de eventuele samenwerking op het gebied van de kwijting, en dat anderzijds ook de secretaris-generaal van de Raad geweigerd heeft aanwezig te zijn bij de vergadering van de commissie die met de kwijtingsprocedure is belast en van gedachten te wisselen over de procedure voor het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Raad; |
6. |
neemt nota van het voorgestelde convenant tussen het Parlement en de Raad met betrekking tot hun samenwerking tijdens hun jaarlijkse kwijtingsprocedure die is gevoegd bij de brief van de secretaris-generaal van de Raad van 4 maart 2011 en neemt kennis van de bereidheid van de Raad om de kwijtingsprocedure los van de begrotingsprocedure te behandelen, maar herhaalt dat een onderscheid tussen de verschillende rollen van het Parlement en de Raad in de kwijtingsprocedure moet worden gehandhaafd en dat de Raad te allen tijde en onder alle omstandigheden volledige verantwoordelijkheid verschuldigd is aan het publiek voor de middelen die aan hem zijn toevertrouwd; betreurt ten zeerste dat het voorzitterschap van de Raad en het secretariaat-generaal van de Raad niet in zijn gegaan op de uitnodiging om aanwezig te zijn bij de vergadering van de commissie die met de kwijtingsprocedure is belast, en informatie te verschaffen en antwoord te geven op vragen met betrekking tot de kwijting voor de Raad voor het begrotingsjaar 2009, en dat zij ook hebben geweigerd schriftelijk antwoord te geven op de vragenlijst van de rapporteur; |
7. |
neemt met tevredenheid kennis van de welwillendheid van het Hongaarse voorzitterschap en de bereikte vooruitgang; stelt voor, ter bevordering van de uitwisseling van informatie in de kwijtingsprocedure, dezelfde procedure te volgen als de overige instellingen, waarvan de belangrijkste elementen de volgende zouden moeten zijn:
is derhalve van oordeel dat het niet nodig is met de Raad een interinstitutioneel akkoord te sluiten over de kwijting van de Raad; |
8. |
verzoekt de Rekenkamer de systemen voor toezicht en controle van de Raad op zo kort mogelijke termijn aan een diepgaande analyse te onderwerpen, net zoals hij in het kader van de voorbereiding van zijn jaarverslag met betrekking tot het begrotingsjaar 2009 heeft gedaan in het geval van het Hof van Justitie, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming; |
Redenen voor uitstel van het kwijtingsbesluit
9. |
geeft de volgende redenen voor het uitstel:
|
Verdere actie van de kant van de Raad
10. |
verzoekt de secretaris-generaal van de Raad om de commissie van het Parlement die met de kwijting is belast uiterlijk op 15 juni 2011 schriftelijk volledige antwoorden te geven op de volgende vragen:
|
Aan het Parlement over te leggen documenten
11. |
verzoekt de secretaris-generaal van de Raad om de commissie van het Parlement die met de kwijting is belast uiterlijk op 15 juni 2011 het volgende te doen toekomen:
|
(2) PB C 308 van 12.11.2010, blz. 1.
(3) PB C 303 van 9.11.2010, blz. 1.
(4) PB C 308 van 12.11.2010, blz. 129.
(5) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(6) Besluit dat voortvloeit uit het reglement van orde van de Raad van 22 juli 2002 (PB L 230 van 28.8.2002, blz. 7).
(7) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(8) Europees Transparantie-Initiatief.
(9) PB L 63 van 28.2.2004, blz. 68.
(10) PB L 261 van 6.8.2004, blz. 125.
(11) PB L 57 van 2.3.2000, blz. 1.
(12) PB L 27 van 30.1.2001, blz. 7.