EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004TJ0355

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Begrip – Handelingen die bindende rechtsgevolgen sorteren – Voorbereidende handelingen – Daarvan uitgesloten

(Art. 230 EG; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 8; besluit 2001/937 van de Commissie, bijlage, art. 3 en 4)

2. Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Beroep tegen stilzwijgende afwijzing door Commissie van verzoek om toegang tot documenten

(Art. 230 EG; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6-8; besluit 2001/937 van de Commissie, bijlage, art. 2-4)

3. Europese Gemeenschappen – Instellingen – Recht van toegang van publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001

(Art. 253 EG; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 8, leden 1 en 2; besluit 2001/937 van de Commissie)

4. Europese Gemeenschappen – Instellingen – Recht van toegang van publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001

(Art. 10 EG; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, leden 1-3, 7 en 8; besluit 2001/937 van de Commissie)

5. Europese Gemeenschappen – Instellingen – Recht van toegang van publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, leden 1-3 en 5)

6. Europese Gemeenschappen – Instellingen – Recht van toegang van publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op recht van toegang tot documenten – Motiveringsplicht – Omvang

(Art. 253 EG; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad)

7. Europese Gemeenschappen – Instellingen – Recht van toegang van publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, leden 2, 3 en 6)

8. Europese Gemeenschappen – Instellingen – Recht van toegang van publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, leden 2 en 7)

Samenvatting

1. Als voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG vatbare handelingen of besluiten zijn enkel te beschouwen maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen, welke de belangen van de verzoeker kunnen raken doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen. Inzonderheid zijn handelingen of besluiten die tot stand komen in een uit verscheidene fasen bestaande procedure, in beginsel slechts handelingen waartegen beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld, wanneer het maatregelen betreft die aan het einde van de procedure het standpunt van de betrokken instelling definitief vastleggen. Hieruit volgt dat tegen voorlopige maatregelen of zuiver voorbereidende maatregelen geen beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld.

In het kader van de procedure van toegang van het publiek tot documenten van de Commissie blijkt uit de artikelen 3 en 4 van de bijlage bij besluit 2001/937 tot wijziging van het Reglement van orde van de Commissie, juncto artikel 8 van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie duidelijk dat het antwoord op het initiële verzoek slechts een eerste standpuntbepaling is, waarna de verzoeker de mogelijkheid heeft om de secretaris-generaal van de Commissie om herziening daarvan te verzoeken. Bijgevolg kan slechts de maatregel van de secretaris-generaal van de Commissie, die de aard van een besluit heeft en het voorgaande standpunt volledig vervangt, rechtsgevolgen in het leven roepen die de belangen van de verzoeker aantasten en derhalve vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG.

(cf. punten 32‑33, 35‑36)

2. Het procesbelang moet, op straffe van afdoening zonder beslissing, blijven bestaan tot aan de rechterlijke beslissing, hetgeen veronderstelt dat de uitkomst van het beroep in het voordeel kan zijn van de partij die het heeft ingesteld. Verdwijnt het procesbelang van de verzoeker echter in de loop van de procedure, dan kan een beslissing ten gronde van de gemeenschapsrechter hem geen voordeel verschaffen.

Wanneer in het kader van de procedure van toegang van het publiek tot documenten van de Commissie, die is geregeld in de artikelen 6 tot en met 8 van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en de artikelen 2 tot en met 4 van de bijlage bij besluit 2001/937 tot wijziging van het Reglement van orde van de Commissie, beroep is ingesteld tegen een stilzwijgend besluit dat gevolgd is door een uitdrukkelijk besluit, heeft de verzoeker wegens de vaststelling van het uitdrukkelijk besluit, waarvan hij de nietigverklaring vordert, geen belang meer om op te komen tegen het stilzwijgend besluit. Met de vaststelling van het uitdrukkelijk besluit heeft de Commissie immers feitelijk het eerdere stilzwijgend besluit ingetrokken. In een dergelijk geval kan het onderzoek van het beroep tegen het stilzwijgend besluit niet worden gerechtvaardigd door de doelstelling dat moet worden vermeden dat de verweten onrechtmatigheid zich wéér voordoet, noch door de doelstelling een eventueel beroep tot schadevergoeding te vergemakkelijken, aangezien deze doelstellingen kunnen worden bereikt door het beroep tegen het uitdrukkelijk besluit.

(cf. punten 34, 43‑46)

3. De in artikel 8, leden 1 en 2, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie neergelegde, verlengbare termijn van 15 werkdagen waarbinnen de instelling dient te antwoorden op het confirmatief verzoek, is dwingend. Niettemin heeft het verstrijken van deze termijn niet tot gevolg dat de instelling de bevoegdheid wordt ontnomen om een besluit vast te stellen. Er is immers geen rechtsbeginsel op grond waarvan de overheid haar bevoegdheid verliest om een verzoek te beantwoorden, zelfs buiten de daartoe gestelde termijnen. Het mechanisme van de stilzwijgende afwijzing is ingevoerd teneinde het risico te ondervangen dat de overheid verkiest een verzoek om toegang tot documenten niet te beantwoorden en aan elk rechterlijk toezicht ontsnapt, en niet om elk laattijdig besluit onrechtmatig te maken. Integendeel, op de overheid rust in principe de verplichting om, zelfs laattijdig, op ieder verzoek van een burger een met redenen omkleed antwoord te geven. Een dergelijke oplossing strookt met de functie van het mechanisme van de stilzwijgende afwijzing, dat burgers in staat stelt op te komen tegen het niet-handelen van de overheid, teneinde hiervan een met redenen omkleed antwoord te verkrijgen. Een dergelijke uitlegging doet geen afbreuk aan de doelstelling van bescherming van de rechten van de burgers die met artikel 253 EG wordt nagestreefd, en staat de Commissie niet toe de bij verordening nr. 1049/2001 en besluit 2001/937 tot wijziging van het Reglement van orde van de Commissie vastgestelde dwingende termijnen te negeren.

(cf. punten 56, 59‑60)

4. De instelling waarbij een verzoek om toegang tot een van een lidstaat afkomstig document is ingediend en deze lidstaat, zodra de instelling die lidstaat van dat verzoek in kennis heeft gesteld, dienen onverwijld over te gaan tot loyale samenspraak over de eventuele toepassing van de in artikel 4, leden 1 tot en met 3, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie neergelegde uitzonderingen, waarbij zij er met name attent op moeten zijn dat de instelling een standpunt moet kunnen innemen binnen de termijnen van de artikelen 7 en 8 van deze verordening, die haar verplichten op dit verzoek om toegang te beslissen. Overschrijding van de in dit artikel 8 voorgeschreven termijnen leidt evenwel niet automatisch tot nietigverklaring van het niet tijdig vastgestelde besluit. De nietigverklaring van een besluit louter wegens de overschrijding van de bij verordening nr. 1049/2001 en besluit 2001/937 tot wijziging van het Reglement van orde van de Commissie voorgeschreven termijnen, zou immers enkel de heropening van de administratieve procedure inzake toegang tot documenten tot gevolg hebben. Hoe dan ook kan om vergoeding van een eventueel door het laattijdige antwoord van de Commissie veroorzaakte schade worden verzocht middels een beroep tot schadevergoeding.

(cf. punten 70‑71)

5. De gemeenschapswetgever heeft met de vaststelling van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie de tot dan geldende auteursregel afgeschaft. In die context is het niet verenigbaar met de doelstellingen van die verordening, dat artikel 4, lid 5, ervan, waarin is bepaald dat een lidstaat de instelling kan verzoeken een van deze lidstaat afkomstig document niet zonder zijn voorafgaande toestemming openbaar te maken, aldus wordt uitgelegd dat dit artikel de lidstaat een algemeen en onvoorwaardelijk vetorecht verleent waarmee hij zich louter discretionair en zonder zijn besluit te hoeven motiveren tegen de openbaarmaking van elk bij een gemeenschapsinstelling berustend document kan verzetten, op de enkele grond dat dit document van die staat afkomstig is.

De instelling kan immers geen gevolg geven aan het verzet van een lidstaat tegen openbaarmaking van een van hem afkomstig document, indien dit verzet geenszins is gemotiveerd of indien de aangevoerde motivering niet is geformuleerd onder verwijzing naar de in artikel 4, leden 1 tot en met 3, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen. Indien de betrokken lidstaat, in weerwil van het uitdrukkelijke verzoek daartoe van de instelling, in gebreke blijft om haar een dergelijke motivering te verstrekken, moet die instelling, indien zij harerzijds van mening is dat geen van die uitzonderingen van toepassing is, toegang verschaffen tot het gevraagde document. Daarentegen kan de Commissie, wanneer het verzet van een of meer lidstaten tegen openbaarmaking van een document niet voldoet aan dit motiveringsvereiste, zelfstandig bepalen dat een of meer van de in artikel 4, leden 1 tot en met 3, genoemde uitzonderingen van toepassing is op de documenten waartoe de toegang wordt gevraagd.

(cf. punten 80‑82)

6. De door artikel 253 EG vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling, en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens feitelijk en rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de beoordeling of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, maar ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.

Met betrekking tot een verzoek om toegang tot documenten moet de betrokken instelling die een dergelijk verzoek afwijst in elk concreet geval aan de hand van de informatie waarover zij beschikt, aantonen dat de documenten waarvoor toegang wordt gevraagd, werkelijk vallen onder de in verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie genoemde uitzonderingen. Het is evenwel mogelijk dat de redenen die geheimhouding van elk document rechtvaardigen, niet kunnen worden vermeld, omdat anders de inhoud ervan zou worden onthuld en de uitzondering aldus elk nut zou verliezen.

(cf. punten 99‑101)

7. De uitzonderingen op de toegang tot documenten moeten strikt worden uitgelegd en toegepast, teneinde de toepassing van het algemene beginsel dat het publiek zo ruim mogelijk toegang zal krijgen tot documenten die bij de instellingen berusten, niet op losse schroeven te zetten.

Bovendien vereist de behandeling van een verzoek om toegang tot documenten een concreet onderzoek. De omstandigheid dat een document een door een uitzondering beschermd belang betreft, is immers op zich niet voldoende om deze uitzonderingsgrond toe te passen. Toepassing van deze uitzonderingsgrond is in beginsel slechts gerechtvaardigd indien de instelling vooraf heeft beoordeeld of (i) toegang tot het document concreet en daadwerkelijk afbreuk kon doen aan het beschermde belang en (ii), in de gevallen bedoeld in artikel 4, leden 2 en 3, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, er geen hoger openbaar belang bestaat dat openbaarmaking gebiedt. Een concreet en individueel onderzoek van elk document is eveneens noodzakelijk aangezien, zelfs wanneer duidelijk is dat een verzoek om toegang betrekking heeft op documenten die onder een uitzondering vallen, de instelling alleen op grond van een dergelijk onderzoek kan beoordelen of de verzoeker ten dele toegang kan worden verleend overeenkomstig artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001. Een onderzoek van de documenten naar categorie en niet aan de hand van de concrete gegevens die deze documenten bevatten, is ontoereikend, aangezien het van een instelling vereiste onderzoek hem in staat moet stellen, in concreto te beoordelen of een bepaalde uitzondering werkelijk van toepassing is op alle in deze documenten vervatte informatie.

Om na te gaan of openbaarmaking van de documenten concreet en daadwerkelijk afbreuk kan doen aan het beschermde belang, mag de Commissie zich evenwel in principe baseren op algemene aannames die gelden voor bepaalde categorieën documenten, daar vergelijkbare overwegingen van algemene aard kunnen gelden voor verzoeken om openbaarmaking met betrekking tot documenten van gelijke aard. Zij moet echter wel van geval tot geval nagaan of de overwegingen van algemene aard die normaal gesproken op een bepaald type documenten van toepassing zijn, inderdaad toepasselijk zijn op een bepaald document waarvan om openbaarmaking is verzocht.

(cf. punten 122‑124, 130)

8. Overeenkomstig artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie weigeren de instellingen de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking van het bedoelde document gebiedt.

Documenten betreffende de gemeenschappelijke marktordening van bananen, zoals de lijsten met de vermeldingen van de hoeveelheid bananen die is ingevoerd in een bepaalde periode en van de aan elke marktdeelnemer toegewezen voorlopige referentiehoeveelheid, bevatten vertrouwelijke informatie over de ondernemingen die bananen invoeren alsmede over hun commerciële activiteiten, en moeten derhalve worden geacht binnen de werkingssfeer van de uitzondering van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 te vallen.

Openbaarmaking van de voorlopige referentiehoeveelheden en van het feitelijk gebruik ervan kan immers zelfs binnen een gemeenschappelijke marktordening de commerciële belangen van de betrokken ondernemingen ondermijnen, daar aan de hand van deze gegevens zowel de theoretische maximale omvang als de daadwerkelijke omvang van de activiteit van de marktdeelnemers en hun concurrentiepositie, alsmede het succes van hun commerciële strategieën kunnen worden beoordeeld.

Bovendien blijkt uit artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1049/2001 dat de documenten waarvan openbaarmaking commerciële belangen zou ondermijnen, speciale bescherming genieten, aangezien toegang hiertoe kan worden verboden voor een periode van meer dan dertig jaar. Niettemin dient een dergelijke bescherming in ieder geval te zijn gerechtvaardigd op grond van de inhoud van deze documenten. De inhoud van documenten die betrekking hebben op het voorwerp zelf van de commerciële invoeractiviteit, rechtvaardigt deze speciale beschermingstermijn, aangezien die documenten de marktaandelen, de commerciële strategie en het verkoopbeleid van de betrokken ondernemingen aangeven.

(cf. punten 126‑128, 132, 136‑137)

Top