Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000TJ0220

    Samenvatting van het arrest

    Zaak T-220/00

    Cheil Jedang Corp.

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    „Mededinging — Mededingingsregeling — Lysine — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten — Toepasselijkheid — Zwaarte en duur van inbreuk — Omzet — Verzachtende omstandigheden”

    Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 9 juli 2003   II-2481

    Samenvatting van het arrest

    1. Gemeenschapsrecht – Beginselen – Bescherming van gewettigd vertrouwen – Voorwaarden – Bescherming tegen uitoefening door Commissie van haar bevoegdheid om geldboeten wegens schending van mededingingsregels te verbogen – Geen

      (Verordening nr. 17 van de Raad)

    2. Gemeenschapsrecht – Algemene rechtsbeginselen – Niet-terugwerkende kracht van strafrechtelijke bepalingen – Werkingssfeer – Geldboeten opgelegd wegens schending van mededingingsregels – Daaronder begrepen – Schending wegens toepassing van richtsnoeren voor berekening van geldboeten op inbreuk die vóór vaststelling ervan is gepleegd – Geen

      (Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, art. 7; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    3. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Beoordelingsmarge van Commissie – Mogelijkheid om geldboeten te verhogen ter versterking van afschrikkende werking

      (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15)

    4. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Richtsnoeren van Commissie – Verplichting voor Commissie om zich hieraan te houden

      (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    5. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken – Inaanmerkingneming van totale omzet van betrokken onderneming en van omzet uit verkoop van goederen waarop inbreuk betrekking heeft – Grenzen

      (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    6. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken – Mate waarin werkelijk schade op betrokken markt kan worden veroorzaakt – Relevantie van marktaandeel van betrokken onderneming

      (Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    7. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken – Werkelijke invloed van inbreukmakend gedrag van elke onderneming op mededinging – Relevantie van omzet uit verkoop van producten waarop concurrentiebeperkende gedragingen betrekking hebben

      (Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    8. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken – Verzachtende omstandigheden – Passieve of meelopersrol van onderneming

      (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15)

    9. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte vati inbreuken – Verzachtende omstandigheden – Niet-daadwerkelijke toepassing van overeenkomst – Beoordeling aan hand van individueel gedrag van elke onderneming

      (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15)

    10. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Passend karakter – Rechterlijke toetsing – Gegevens die gemeenschapsrechter in aanmerking kan nemen – Gegevens die niet zijn vervat in beschikkmg waarbij geldboete wordt opgelegd en niet zijn vereist ter motivering daarvan – Daaronder begrepen

      (Art. 229 EG, 230 EG en 253 EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 17)

    11. Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking waarbij geldboeten worden opgelegd – Vermelding van factoren op basis waarvan Commissie zwaarte en duur van inbreuk heeft beoordeeld – Voldoende

      (Art. 253 EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    12. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Berekeningsmethode zoals vastgelegd in door Commissie vastgestelde richtsnoeren – Toepassing van percentages op basisbedrag van geldboete

      (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    1.  Het recht om zich op het vertrouwensbeginsel te beroepen, komt toe aan iedere particulier die zich in een situatie bevindt waaruit blijkt dat een gemeenschapsinstantie bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt. Evenwel kan geen schending van het vertrouwensbeginsel worden aangevoerd wanneer die instantie geen concrete toezeggingen heeft gedaan.

      De marktdeelnemers mogen niet vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die door de gemeenschapsinstellingen in het kader van hun discretionaire bevoegdheid kan worden gewijzigd. Voor een doeltreffende toepassing van de communautaire mededingingsregels moet de Commissie het niveau van de geldboeten op elk moment aan de eisen van het mededingingsbeleid kunnen aanpassen. Bijgevolg ontneemt het feit dat de Commissie in het verleden voor sommige soorten inbreuken geldboeten van een bepaald niveau heeft opgelegd, haar niet de mogelijkheid dit niveau binnen de in verordening nr. 17 gestelde grenzen te verhogen.

      (cf. punten 33-35)

    2.  Het beginsel dat strafbepalingen geen terugwerkende kracht hebben, is een beginsel dat de rechtsstelsels van alle lidstaten gemeen hebben en dat ook in artikel 7 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens is erkend; het is tevens een van de algemene rechtsbeginselen waarvan de gemeenschapsrechter de eerbiediging verzekert.

      Ook al hebben beschikkingen waarbij de Commissie geldboeten oplegt wegens schending van het mededingingsrecht, blijkens artikel 15, lid 4, van verordening nr. 17 geen strafrechtelijk karakter, toch moet de Commissie tijdens elke administratieve procedure die tot de oplegging van een sanctie op grond van de mededingingsregels van het Verdrag kan leiden, de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, in het bijzonder het verbod van terugwerkende kracht, in acht nemen. Dit veronderstelt dat de sancties die wegens een inbreuk op de mededingingsregels aan een onderneming worden opgelegd, overeenstemmen met die welke ten tijde van de inbreuk waren bepaald.

      Uit dit oogpunt vormt de wijziging die de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, ten opzichte van de vroegere administratieve praktijk van de Commissie zouden veroorzaken, geen wijziging van het rechtskader voor de bepaling van het bedrag van de geldboeten die kunnen worden opgelegd, welke in strijd is met het algemene verbod van terugwerkende kracht van strafbepalingen of met het rechtszekerheidsbeginsel.

      Enerzijds fungeert de vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie immers zelf niet als rechtskader voor de geldboeten in mededingingszaken, aangezien dit kader uitsluitend wordt bepaald door verordening nr. 17, waarvan de richtsnoeren niet afwijken. Anderzijds kan de invoering door de Commissie van een nieuwe methode voor de berekening van geldboeten, die in bepaalde gevallen tot een verhoging van het algemene niveau van de geldboeten kan leiden, zonder dat hierbij evenwel de in deze verordening vastgelegde bovengrens wordt overschreden, niet worden beschouwd als een verhoging met terugwerkende kracht van de bij artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 rechtens vastgelegde geldboeten, gelet op de beoordelingsvrijheid waarover de Commissie volgens verordening nr. 17 beschikt.

      (cf. punten 43-45, 55-59)

    3.  De Commissie beschikt in het kader van verordening nr. 17 bij de bepaling van de geldboeten over een beoordelingsvrijheid om het gedrag van de ondernemingen zodanig te sturen dat zij de mededingingsregels naleven. Verder ontneemt het feit dat de Commissie in het verleden voor sommige soorten inbreuken geldboeten van een bepaald niveau heeft opgelegd, haar niet de mogelijkheid dit niveau binnen de door verordening nr. 17 gestelde grenzen te verhogen indien dit noodzakelijk blijkt om de uitvoering van het communautaire mededingingsbeleid te verzekeren. Voor een doeltreffende toepassing van de communautaire mededingingsregels moet de Commissie integendeel het niveau van de geldboeten op elk moment aan de eisen van dit beleid kunnen aanpassen.

      (cf. punten 60, 76)

    4.  De Commissie mag niet afwijken van de regels die zij zichzelf heeft opgelegd. Wanneer de Commissie in het bijzonder richtsnoeren vaststelt die dienen om met inachtneming van het Verdrag de criteria te preciseren die zij van plan is toe te passen bij de uitoefening van haar bevoegdheid om de zwaarte van de inbreuk te beoordelen, volgt hieruit een zelfbeperking van deze bevoegdheid, aangezien zij zich dient te houden aan de indicatieve regels die zij zichzelf heeft opgelegd.

      (cf. punt 77)

    5.  Mogelijke factoren ter beoordeling van de zwaarte van een inbreuk op de communautaire mededingingsregels zijn naar gelang van het geval onder meer: de hoeveelheid en de waarde van de goederen waarop de inbreuk betrekking heeft, alsook de omvang en de economische macht van de onderneming en derhalve de invloed die deze op de markt heeft kunnen uitoefenen. Hieruit volgt enerzijds dat voor de vaststelling van de geldboete zowel rekening mag worden gehouden met de totale omzet van de onderneming, die — zij het ook benaderend en onvolkomen — een indruk geeft van haar omvang en economische macht, als met het gedeelte van de omzet dat is behaald met de verkoop van de goederen waarop de inbreuk betrekking heeft, en dat dus een indruk kan geven van de omvang van de inbreuk. Anderzijds volgt hieruit dat aan geen van deze omzetcijfers een belang mag worden toegekend dat niet in verhouding staat tot de overige beoordelingselementen, zodat de vaststelling van een passend bedrag van de geldboete niet de resultante kan zijn van een eenvoudige berekening op basis van de totale omzet.

      (cf. punten 61-62, 83)

    6.  In het kader van de bepaling van het bedrag van de geldboeten die wegens schending van de communautaire mededingingsregels worden opgelegd, houdt het onderzoek van de werkelijke mogelijkheid van de bestrafte ondernemingen om significante schade op een bepaalde markt te veroorzaken een beoordeling in van de werkelijke slagkracht van deze ondernemingen op de markt die ongunstig wordt beïnvloed, dat wil zeggen van hun invloed op deze markt. Relevant in dat verband is het marktaandeel van een onderneming op de betrokken markt, maar niet de totale omzet ervan.

      (cf. punt 88)

    7.  In het kader van de bepaling van het bedrag van de geldboeten die wegens schending van de communautaire mededingingsregels worden opgelegd, houdt de beoordeling van het specifieke gewicht, dat wil zeggen van de werkelijke invloed, van de inbreuk van elke onderneming — die de Commissie voortaan dient te verrichten volgens de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, wanneer zij van mening is dat de uitgangsbedragen van de geldboeten moeten worden gewogen omdat het gaat om een inbreuk (van het type kartel) waarbij verscheidene ondernemingen betrokken zijn die aanzienlijk van omvang verschillen —, in dat de omvang van de door elk van hen gepleegde inbreuk en niet de slagkracht van de betrokken onderneming in termen van omvang of economische macht wordt vastgesteld. Het gedeelte van de omzet dat voortvloeit uit de verkoop van de goederen waarop de inbreuk betrekking heeft, kan een juiste aanwijzing vormen van de omvang van een inbreuk op de betrokken markt. In het bijzonder geeft de omzet die is behaald met de producten waarop de concurrentiebeperkende gedragingen betrekking hadden, als objectieve maatstaf de schadelijkheid van deze gedragingen voor de normale mededinging correct weer.

      (cf. punten 89, 91)

    8.  De punten 2 en 3 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, voorzien in een aanpassing van het basisbedrag van de geldboete op basis van bepaalde verzwarende en verzachtende omstandigheden.

      In het bijzonder vormt het feit dat de onderneming een louter passieve rol vervulde of slechts meeloopster was bij de totstandbrenging van de inbreuk, indien bewezen, volgens punt 3, eerste streepje, van de richtsnoeren een verzachtende omstandigheid, met dien verstande dat deze passieve rol inhoudt dat de onderneming zich „op de achtergrond” houdt, dat wil zeggen niet actief deelneemt aan de uitwerking van de mededingingsverstorende overeenkomsten.

      Als indicatie voor de passieve rol van een onderneming in een kartel kunnen onder meer in aanmerking worden genomen het feit dat zij de vergaderingen veel onregelmatiger heeft bijgewoond dan de gewone leden van het kartel, het feit dat zij pas later op de markt is gekomen waarop de inbreuk betrekking had, ongeacht de duur van haar deelneming hieraan, of het feit dat vertegenwoordigers van andere ondernemingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen, een uitdrukkelijke verklaring in die zin hebben afgelegd.

      (cf. punten 166-168)

    9.  Punt 3, tweede streepje, van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, dat betrekking heeft op „het feit dat een overeenkomst niet daadwerkelijk is toegepast”, dient aldus te worden uitgelegd dat het niet doelt op het geval dat een kartel in zijn geheel niet is uitgevoerd, waarbij het eigen gedrag van elke onderneming buiten beschouwing wordt gelaten, maar wel op het individuele gedrag van elke onderneming.

      (cf. punten 187-189)

    10.  Met betrekking tot beroepen tegen beschikkingen waarbij de Commissie aan ondernemingen geldboeten oplegt wegens schending van de communautaire mededingingsregels, heeft het Gerecht een dubbele bevoegdheid. Enerzijds moet het krachtens artikel 230 EG de beschikkingen op hun wettigheid toetsen. Daarbij moet het met name nagaan of de motiveringsplicht van artikel 253 EG is nagekomen; bij niet-nakoming van deze plicht kan de beschikking nietig worden verklaard. Anderzijds is het Gerecht in het kader van de hem bij artikel 229 EG en artikel 17 van verordening nr. 17 verleende volledige rechtsmacht bevoegd om te beoordelen of passende geldboeten zijn opgelegd. Deze beoordeling kan een grond zijn om aanvullende gegevens te doen overleggen en in aanmerking te nemen, die als zodanig niet op grond van de motiveringsplicht in de beschikking behoeven te worden vermeld.

      (cf. punt 215)

    11.  Aangaande de omvang van de motiveringsplicht met betrekking tot de berekening van een geldboete die wegens schending van de communautaire mededingingsregels wordt opgelegd, wordt in artikel 15, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 17 bepaald dat „bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete [...] niet alleen rekening [wordt] gehouden met de zwaarte, maar ook met de duur van de inbreuk”. Dienaangaande bevatten de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, en de mededeling inzake medewerking in zaken betreffende mededingingsregelingen regels die aangeven welke factoren de Commissie in aanmerking neemt bij de beoordeling van de zwaarte en de duur van de inbreuk.

      Bijgevolg wordt aan de eisen van het wezenlijke vormvoorschrift van de motivering voldaan, wanneer de Commissie in haar beschikking de factoren aangeeft die zij overeenkomstig de richtsnoeren en, in voorkomend geval, de mededeling inzake medewerking in aanmerking heeft genomen en op basis waarvan zij bij de berekening van het bedrag van de geldboete de zwaarte en de duur van de inbreuk heeft beoordeeld.

      (cf. punten 217-218)

    12.  Gelet op de formulering van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, moeten de procentuele verhogingen of verminderingen wegens verzwarende of verzachtende omstandigheden worden toegepast op het basisbedrag van de geldboete dat is vastgesteld op basis van de zwaarte en de duur van de inbreuk, en niet op het bedrag van een verhoging die reeds op basis van de duur van de inbreuk is toegepast, of op de uitkomst van een eerste verhoging of vermindering wegens een verzwarende of verzachtende omstandigheid. Deze methode van berekening van de geldboeten kan een gelijke behandeling verzekeren van verschillende ondernemingen die aan hetzelfde kartel hebben deelgenomen.

      (cf. punt 229)

    Top