EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0426

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 mei 2018.
Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen, VZW e.a. tegen Vlaams Gewest.
Prejudiciële verwijzing – Bescherming van het dierenwelzijn bij het doden slachten – Speciale slachtmethoden die vereist zijn voor religieuze riten – Islamitisch Offerfeest – Verordening (EG) nr. 1099/2009 – Artikel 2, onder k) – Artikel 4, lid 4 – Verplichting om ritueel slachten te verrichten in een slachthuis dat aan de eisen van verordening (EG) nr. 853/2004 voldoet – Geldigheid – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 10 – Vrijheid van godsdienst – Artikel 13 VWEU – Eerbiediging van nationale gebruiken inzake religieuze riten.
Zaak C-426/16.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

Zaak C‑426/16

Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen VZW e.a.

tegen

Vlaams Gewest

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel)

„Prejudiciële verwijzing – Bescherming van het dierenwelzijn bij het doden slachten – Speciale slachtmethoden die vereist zijn voor religieuze riten – Islamitisch Offerfeest – Verordening (EG) nr. 1099/2009 – Artikel 2, onder k) – Artikel 4, lid 4 – Verplichting om ritueel slachten te verrichten in een slachthuis dat aan de eisen van verordening (EG) nr. 853/2004 voldoet – Geldigheid – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 10 – Vrijheid van godsdienst – Artikel 13 VWEU – Eerbiediging van nationale gebruiken inzake religieuze riten”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 mei 2018

  1. Prejudiciële vragen–Ontvankelijkheid–Noodzaak van een prejudiciële beslissing en relevantie van de gestelde vragen–Beoordeling door de nationale rechter–Vermoeden van relevantie van de gestelde vragen

  2. Grondrechten–Europees Verdrag voor de rechten van de mens–Instrument dat niet formeel is opgenomen in de rechtsorde van de Unie

    (Art. 6, lid 3, VEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 52, lid 3)

  3. Grondrechten–Handvest van de grondrechten van de Europese Unie–Recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst–Begrip „godsdienst”–Draagwijdte

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 10, lid 1)

  4. Landbouw–Harmonisatie van de wetgevingen–Bescherming van dieren bij het slachten–Verplichting om het slachten te verrichten in slachthuizen die voldoen aan de technische eisen op het gebied van bouw, indeling en uitrusting die zijn gesteld in verordening nr. 853/2004–Schending van de vrijheid van godsdienst–Geen

    [Art. 13 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 10; verordening van het Europees Parlement en de Raad nr. 853/2004; verordening nr. 1099/2009 van de Raad, art. 2, k), en art. 4, lid 4]

  5. Recht van de Europese Unie–Beginselen–Evenredigheid–Draagwijdte–Beoordelingsbevoegdheid van de Uniewetgever–Rechterlijke toetsing–Grenzen–Beoordeling tegen de achtergrond van de gegevens die beschikbaar waren ten tijde van de vaststelling van de handeling–Inaanmerkingneming van de situatie in alle lidstaten

    [Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 10; verordening nr. 1099/2009 van de Raad, art. 2, k) en art. 4, lid 4]

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 30‑35)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 40)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 43, 44)

  4.  Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 4, lid 4, gelezen in samenhang met artikel 2, onder k), van verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden kunnen aantasten tegen de achtergrond van artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 13 VWEU.

    In dit verband dient te worden geoordeeld dat artikel 4, lid 4, gelezen in samenhang met artikel 2, onder k), van verordening nr. 1099/2009, door te voorzien in de verplichting om rituele slachtingen te verrichten in een erkend slachthuis dat aan de vereisten van verordening nr. 853/2004 voldoet, uitsluitend beoogt het vrij verrichten van slachtingen zonder voorafgaande verdoving voor religieuze doeleinden te organiseren en hiervoor een technisch kader te scheppen. Een dergelijk technisch kader houdt echter op zichzelf geen beperking in van de vrijheid van godsdienst van praktiserende moslims. In de eerste plaats dient immers te worden opgemerkt dat krachtens artikel 4, lid 4, gelezen in samenhang met artikel 2, onder k), van verordening nr. 1099/2009 voor rituele slachtingen dezelfde technische voorwaarden gelden als die welke in beginsel voor elke slachting van dieren binnen de Unie bestaan, ongeacht de gevolgde methode. In de tweede plaats dient erop te worden gewezen dat de Uniewetgever, door dergelijke technische voorwaarden vast te stellen, de naleving van de voor religieuze riten vereiste speciale slachtmethoden in overeenstemming heeft gebracht met de naleving van de essentiële regels van verordening nr. 1099/2009 en verordening nr. 853/2004 wat de bescherming van het dierenwelzijn bij het doden en de gezondheid van alle consumenten van dierlijk vlees betreft.

    (zie punten 58‑60, 62, 84 en dictum)

  5.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 71, 72, 74)

Top