EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0532

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 april 2018.
Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos tegen SEB bankas AB.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Beperking van het recht op aftrek van de voorbelasting – Herziening van de aftrek van de voorbelasting – Levering van een perceel grond – Onjuiste kwalificatie als ,belaste activiteit’ – Opgave van de belasting op de oorspronkelijke factuur – Wijziging van deze opgave door de leverancier.
Zaak C-532/16.

Zaak C‑532/16

Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

tegen

SEB bankas AB

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas)

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Beperking van het recht op aftrek van de voorbelasting – Herziening van de aftrek van de voorbelasting – Levering van een perceel grond – Onjuiste kwalificatie als ‚belaste activiteit’ – Opgave van de belasting op de oorspronkelijke factuur – Wijziging van deze opgave door de leverancier”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 april 2018

  1. Harmonisatie van de belastingwetgeving–Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde–Aftrek van de voorbelasting–Herziening van de aanvankelijk toegepaste aftrek–Onrechtmatig toegepaste aanvankelijke aftrek–Herzieningsplicht–Herzieningsregeling die in richtlijn 2006/112 is voorzien voor onroerende investeringsgoederen–Werkingssfeer–Aftrek die aanvankelijk is toegepast hoewel geen recht op aftrek bestond–Daarvan uitgesloten

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 184, 187‑189)

  2. Harmonisatie van de belastingwetgeving–Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde–Aftrek van de voorbelasting–Herziening van de aanvankelijk toegepaste aftrek–Onrechtmatig toegepaste aanvankelijke aftrek–Bepaling van de datum waarop de herzieningsplicht ontstaat, en van de periode waarin deze herziening moet plaatsvinden, taak van de lidstaten–Verplichting tot eerbiediging van het Unierecht en van de algemene beginselen ervan, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 186)

  1.  Artikel 184 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de in dit artikel vervatte verplichting tot herziening van een ten onrechte toegepaste aftrek van belasting over de toegevoegde waarde (btw) ook geldt ingeval de aanvankelijk toegepaste aftrek niet rechtmatig kon plaatsvinden omdat de handeling die tot de aftrek heeft geleid, van btw was vrijgesteld. De artikelen 187 tot en met 189 van richtlijn 2006/112 dienen daarentegen aldus te worden uitgelegd dat de in deze artikelen vervatte regeling tot herziening van een ten onrechte toegepaste btw-aftrek niet van toepassing is in dergelijke gevallen, met name in een geval als in het hoofdgeding, waarin de aanvankelijk toegepaste btw-aftrek ongerechtvaardigd was omdat het ging om een van btw vrijgestelde levering van percelen grond.

    (zie punt 45, dictum 1)

  2.  Artikel 186 van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat het, ingeval de oorspronkelijk toegepaste aftrek van belasting over de toegevoegde waarde (btw) niet rechtmatig kon plaatsvinden, aan de lidstaten staat om met eerbiediging van de beginselen van het Unierecht, inzonderheid het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, te bepalen op welke datum de verplichting tot herziening van de ten onrechte toegepaste btw-aftrek ontstaat en over welke periode deze herziening moet plaatsvinden. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze beginselen in een geval als in het hoofdgeding zijn geëerbiedigd.

    (zie punt 53, dictum 2)

Top