Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0174

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 september 2017.
    H. tegen Land Berlin.
    Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2010/18/EU – Herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof – Clausule 5, punten 1 en 2 – Terugkeer uit ouderschapsverlof – Recht om terug te keren in dezelfde functie of in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie – Ongewijzigd behoud van verworven rechten of rechten in wording – Ambtenaar van een deelstaat die is bevorderd tot ambtenaar op proef in een leidinggevende functie – Regeling van die deelstaat op grond waarvan de proeftijd van rechtswege en zonder mogelijkheid van verlenging eindigt na twee jaar, ook in het geval van afwezigheid wegens ouderschapsverlof – Onverenigbaarheid – Gevolgen.
    Zaak C-174/16.

    Court reports – general

    Zaak C‑174/16

    H.

    tegen

    Land Berlin

    (verzoek een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin)

    „Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2010/18/EU – Herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof – Clausule 5, punten 1 en 2 – Terugkeer uit ouderschapsverlof – Recht om terug te keren in dezelfde functie of in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie – Ongewijzigd behoud van verworven rechten of rechten in wording – Ambtenaar van een deelstaat die is bevorderd tot ambtenaar op proef in een leidinggevende functie – Regeling van die deelstaat op grond waarvan de proeftijd van rechtswege en zonder mogelijkheid van verlenging eindigt na twee jaar, ook in het geval van afwezigheid wegens ouderschapsverlof – Onverenigbaarheid – Gevolgen”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 september 2017

    1. Sociale politiek–Mannelijke en vrouwelijke werknemers–Herziene raamovereenkomst van BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV inzake ouderschapsverlof–Richtlijn 2010/18–Recht om uit ouderschapsverlof terug te keren in dezelfde functie of in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie–Ongewijzigd behoud van verworven rechten of rechten in wording–Nationale regeling op grond waarvan de proeftijd van een ambtenaar voor een leidinggevende functie van rechtswege en zonder mogelijkheid van verlenging eindigt na twee jaar, ook in het geval van afwezigheid wegens ouderschapsverlof–Ontoelaatbaarheid–Gevolg–Niet-toepassing van die nationale regeling–Verificatie te verrichten door de nationale rechterlijke instantie

      (Richtlijn 2010/18 van de Raad, bijlage, clausule 5, punten 1 en 2)

    2. Sociale politiek–Mannelijke en vrouwelijke werknemers–Herziene raamovereenkomst van BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV inzake ouderschapsverlof–Richtlijn 2010/18–Recht van de werknemer om uit ouderschapsverlof terug te keren in dezelfde functie of, indien dat niet mogelijk is, in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie, en om na afloop van het ouderschapsverlof de op de datum van ingang van het ouderschapsverlof verworven rechten en rechten in wording te behouden–Rechtstreekse werking

      (Richtlijn 2010/18 van de Raad, bijlage, clausule 5, punten 1 en 2)

    1.  Clausule 5, punten 1 en 2, van de herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van richtlijn 96/34/EG, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, die voor een definitieve bevordering in een leidinggevende functie bij de overheid vereist dat de geselecteerde kandidaat eerst met succes een proeftijd van twee jaar in die functie vervult, en op grond waarvan die proeftijd in het geval dat een dergelijke kandidaat tijdens het grootste deel daarvan met ouderschapsverlof was en dit nog steeds is, van rechtswege en zonder mogelijkheid van verlenging eindigt na deze periode van twee jaar, waardoor de betrokkene bij zijn terugkeer uit ouderschapsverlof opnieuw de zowel in statutaire rang als op het vlak van beloning lagere functie krijgt die hij vervulde voordat hij tot die proeftijd werd toegelaten. Deze aantasting van die clausule kan niet worden gerechtvaardigd door de doelstelling van die proeftijd, namelijk de geschiktheid voor de vacante leidinggevende functie beoordelen.

      Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie om, desgevallend door de nationale regeling aan de orde in het hoofdgeding buiten toepassing te laten, na te gaan of, zoals vereist door clausule 5, punt 1, van de herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 2010/18, de betrokken deelstaat in haar hoedanigheid van werkgever, in omstandigheden zoals die in het hoofdgeding, objectief niet in staat was om de betrokkene na afloop van haar ouderschapsverlof te laten terugkeren in dezelfde functie en, indien dat het geval is, om erop toe te zien dat zij een gelijkwaardige of vergelijkbare functie krijgt in overeenstemming met haar arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking, zonder dat voor die functietoewijzing voorafgaand een nieuwe selectieprocedure wordt georganiseerd. Het staat eveneens aan die rechterlijke instantie, erop toe te zien dat de betrokkene na afloop van dit ouderschapsverlof in haar oude of nieuw toegewezen functie een proeftijd kan vervullen in omstandigheden die beantwoorden aan de in clausule 5, punt 2, van deze herziene raamovereenkomst neergelegde vereisten.

      Voorts volstaat het voor de toepassing van clausule 5, punten 1 en 2, van de herziene raamovereenkomst dat H. op het ogenblik dat zij met ouderschapsverlof ging, reeds als ambtenaar op proef in de betrokken functie was aangesteld ten gevolge van een selectieprocedure en haar bevordering, waardoor zij ook werd betaald overeenkomstig de hogere loongroep waartoe die functie behoort. De omstandigheid dat de betrokkene op het ogenblik van die aanstelling met ziekteverlof was als gevolg van haar zwangerschap heeft daarentegen geen enkele invloed op het feit dat die nieuwe functie vanaf dat ogenblik de hare was, zodat moet worden aangenomen dat de betrokkene, toen zij later met ouderschapsverlof ging, die functie reeds bekleedde en de daarmee mogelijk verbonden verworven rechten en rechten in wording genoot.

      Wat ten eerste de rechten betreft die door clausule 5, punt 1, van de herziene raamovereenkomst aan werknemers in ouderschapsverlof worden toegekend, te weten een terugkeer naar hun oude functie na afloop van dat verlof of, indien dat niet mogelijk is, in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie die in overeenstemming is met hun arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat § 97 LBG [Landesbeamtengesetz (wet houdende het ambtenarenstatuut)] automatisch tot gevolg heeft dat een ambtenaar in het geval van verzoekster in het hoofdgeding na afloop van zijn ouderschapsverlof niet kan terugkeren in de functie die hij als ambtenaar op proef bekleedde vóór dat verlof. Vast staat immers dat de betrokkene, die met ouderschapsverlof was tijdens de toegelaten duur van de proeftijd, waardoor zij de met die functie verbonden taken niet heeft uitgeoefend en dus niet heeft kunnen aantonen dat zij geschikt was om definitief in die functie te worden benoemd, bij haar terugkeer uit verlof niet kon terugkeren in die functie.

      Daarnaast leidt die nationale regeling er ook automatisch toe, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, dat de betrokkene na afloop van haar ouderschapsverlof geen functie als ambtenaar op proef kon krijgen die gelijkwaardig was aan of vergelijkbaar met de functie die zij vóór haar verlof bekleedde, aangezien de periode van twee jaar waarin zij toegelaten was tot een proeftijd om aan te tonen dat zij geschikt was om een leidinggevende functie uit te oefenen, op dat ogenblik voorbij was en niet kon worden verlengd.

      Wat ten tweede clausule 5, punt 2, eerste volzin, van de herziene raamovereenkomst betreft, waarin is voorzien in het ongewijzigde behoud van „verworven rechten en rechten in wording”, zij erop gewezen dat die uitdrukking alle rechten en voordelen in geld of in natura omvat die rechtstreeks of indirect uit de arbeidsverhouding voortvloeien en waarop de werknemer jegens de werkgever aanspraak kan maken op de datum van ingang van het ouderschapsverlof (zie in die zin arrest van 22 oktober 2009, Meerts, C‑116/08, EU:C:2009:645, punt 43).

      Dergelijke rechten en voordelen omvatten ook die welke voortvloeien uit bepalingen waarbij de voorwaarden voor toegang tot een hoger niveau van de beroepshiërarchie worden vastgesteld, aangezien die uit de arbeidsverhouding zijn afgeleid (zie in die zin arrest van 18 november 2004, Sass, C‑284/02, EU:C:2004:722, punt 31). Dit is in casu het geval met het in § 97 LBG neergelegde recht voor een ambtenaar om eventueel definitief in een leidinggevende functie te worden bevorderd door een proeftijd van een zekere duur te vervullen in de loop van de uitoefening van de arbeidsverhouding in dienst van de deelstaat Berlijn en na een selectieprocedure.

      (zie punten 45, 48, 49, 51, 52, 63, 82, dictum 1, 2)

    2.  Clausule 5, punten 1 en 2, eerste volzin, van de herziene raamovereenkomst bevestigt op algemene wijze en in ondubbelzinnige bewoordingen de rechten van een werknemer om terug te keren in dezelfde functie of, indien dat niet mogelijk is, in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie, en om na afloop van het ouderschapsverlof de op de datum van ingang van het ouderschapsverlof verworven rechten en rechten in wording te behouden. De inhoud van deze bepalingen is dus onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig opdat deze door een justitiabele kunnen worden ingeroepen en door de rechter kunnen worden toegepast (zie naar analogie arrest van 16 juli 2009, Gómez-Limón Sánchez-Camacho, C‑537/07, EU:C:2009:462, punt 36).

      (zie punt 69)

    Top