This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62016CJ0112
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juli 2017.
Persidera SpA tegen Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni en Ministero dello Sviluppo Economico delle Infrastrutture e dei Trasporti.
Prejudiciële verwijzing – Elektronische communicatie – Telecommunicatiediensten – Richtlijnen 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/77/EG – Gelijke behandeling – Vaststelling van het aantal digitale radiofrequenties dat moet worden toegewezen aan elke marktdeelnemer die al over analoge radiofrequenties beschikt – Inaanmerkingneming van illegaal gebruikte analoge radiofrequenties – Verhouding tussen het aantal gehouden analoge radiofrequenties en het aantal ontvangen digitale radiofrequenties.
Zaak C-112/16.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juli 2017.
Persidera SpA tegen Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni en Ministero dello Sviluppo Economico delle Infrastrutture e dei Trasporti.
Prejudiciële verwijzing – Elektronische communicatie – Telecommunicatiediensten – Richtlijnen 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/77/EG – Gelijke behandeling – Vaststelling van het aantal digitale radiofrequenties dat moet worden toegewezen aan elke marktdeelnemer die al over analoge radiofrequenties beschikt – Inaanmerkingneming van illegaal gebruikte analoge radiofrequenties – Verhouding tussen het aantal gehouden analoge radiofrequenties en het aantal ontvangen digitale radiofrequenties.
Zaak C-112/16.
Court reports – general
Zaak C‑112/16
Persidera SpA
tegen
Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni
en
Ministero dello Sviluppo Economico delle Infrastrutture e dei Trasporti
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Consiglio di Stato)
„Prejudiciële verwijzing – Elektronische communicatie – Telecommunicatiediensten – Richtlijnen 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/77/EG – Gelijke behandeling – Vaststelling van het aantal digitale radiofrequenties dat moet worden toegewezen aan elke marktdeelnemer die al over analoge radiofrequenties beschikt – Inaanmerkingneming van illegaal gebruikte analoge radiofrequenties – Verhouding tussen het aantal gehouden analoge radiofrequenties en het aantal ontvangen digitale radiofrequenties”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juli 2017
Prejudiciële vragen–Bevoegdheid van het Hof–Grenzen–Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten–Vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding
(Art. 267 VWEU)
Prejudiciële vragen–Ontvankelijkheid–Noodzaak om het Hof voldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context te verstrekken–Omvang van die verplichting op het gebied van de mededinging
(Art. 267 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 94)
Harmonisatie van de wetgevingen–Telecommunicatiesector–Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten–Machtiging en regelgevingskader–Richtlijnen 2002/20, 2002/21 en 2002/77–Exploitatie van radiofrequenties–Omzetting van de analoge kanalen in digitale netwerken–Vaststelling van het aantal digitale radiofrequenties dat moet worden toegewezen aan elke markdeelnemer die al over analoge radiofrequenties beschikt–Inaanmerkingneming van de illegaal gebruikte analoge radiofrequenties–Ontoelaatbaarheid
(Richtlijnen van het Parlement en de Raad 2002/20, art. 3, 5 en 7, en 2002/21, art. 9, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140; richtlijn 2002/77 van de Commissie, art. 2 en 4)
Harmonisatie van de wetgevingen–Telecommunicatiesector–Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten–Machtiging en regelgevingskader–Richtlijnen 2002/20, 2002/21 en 2002/77–Exploitatie van radiofrequenties–Omzetting van de analoge kanalen in digitale netwerken–Vaststelling van het aantal digitale radiofrequenties dat moet worden toegewezen aan elke markdeelnemer die al over analoge radiofrequenties beschikt–Verhouding tussen het aantal gehouden analoge radiofrequenties en het aantal ontvangen digitale radiofrequenties–Eerbiediging van het non-discriminatiebeginsel en van het evenredigheidsbeginsel
(Richtlijnen van het Parlement en de Raad 2002/20, art. 3, 5 en 7, en 2002/21, art. 9, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140; richtlijn 2002/77 van de Commissie, art. 2 en 4)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punten 23, 24)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punten 27‑29)
Artikel 9 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten („kaderrichtlijn”), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, de artikelen 3, 5 en 7 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten („machtigingsrichtlijn”), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, alsmede de artikelen 2 en 4 van richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling waarin met het oog op de omzetting van de bestaande analoge kanalen in digitale netwerken rekening wordt gehouden met illegaal geëxploiteerde analoge kanalen, aangezien deze bepaling ertoe leidt dat een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel wordt bestendigd of zelfs versterkt.
(zie punt 56, dictum 1)
Het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling die met toepassing van een en hetzelfde omzettingscriterium leidt tot een relatief grotere vermindering van het aantal toegewezen digitale netwerken ten opzichte van het aantal geëxploiteerde analoge kanalen, hetgeen voor de betrokken marktdeelnemer ten opzichte van zijn concurrenten een nadeel vormt, tenzij die bepaling objectief gerechtvaardigd is en evenredig is met het daarmee nagestreefde doel. De continuïteit van het televisieaanbod vormt een legitieme doelstelling die een dergelijk verschil in behandeling kan rechtvaardigen. Evenwel zou een bepaling die ertoe leidt dat aan marktdeelnemers die al op de markt aanwezig zijn, een groter aantal digitale radiofrequenties wordt toegewezen dan voldoende is om de continuïteit van hun televisieaanbod te waarborgen, verder gaan dan nodig is om die doelstelling te bereiken, en dus onevenredig zijn.
(zie punt 56, dictum 2)