Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0357

Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 20 juli 2017.
„Gelvora” UAB tegen Valstybinė vartotojų teisių apsaugos tarnyba.
Prejudiciële verwijzing – Oneerlijke handelspraktijken – Richtlijn 2005/29/EG – Werkingssfeer – Incassovennootschap – Consumentenkrediet – Cessie van schuldvordering – Aard van de juridische verhouding tussen de vennootschap en de debiteur – Artikel 2, onder c) – Begrip ‚product’ – Invorderingsmaatregelen die parallel met het optreden van een gerechtsdeurwaarder worden toegepast.
Zaak C-357/16.

Court reports – general

Zaak C‑357/16

„Gelvora” UAB

tegen

Valstybinė vartotojų teisių apsaugos tarnyba

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas)

„Prejudiciële verwijzing – Oneerlijke handelspraktijken – Richtlijn 2005/29/EG – Werkingssfeer – Incassovennootschap – Consumentenkrediet – Cessie van schuldvordering – Aard van de juridische verhouding tussen de vennootschap en de debiteur – Artikel 2, onder c) – Begrip ‚product’ – Invorderingsmaatregelen die parallel met het optreden van een gerechtsdeurwaarder worden toegepast”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 20 juli 2017

Bescherming van de consument – Oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten – Richtlijn 2005/29 – Werkingssfeer – Cessie aan een incassovennootschap van een schuldvordering op een schuldenaar die in gebreke is gebleven bij de uitvoering van een consumentenkredietovereenkomst – Juridische verhouding tussen die vennootschap en de in gebreke gebleven schuldenaar – Daaronder begrepen – Begrip „product” – Maatregelen tot invordering van schuldvorderingen die door die vennootschap parallel met het optreden van een gerechtsdeurwaarder worden genomen – Daaronder begrepen

[Richtlijn 2005/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, c)]

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) moet aldus worden uitgelegd dat de juridische verhouding tussen een incassovennootschap en een schuldenaar die in gebreke is gebleven bij de uitvoering van een consumentenkredietovereenkomst, waarbij de schuldvordering aan de incassovennootschap is gecedeerd, binnen de werkingssfeer ratione materiae van deze richtlijn valt. De praktijken die een dergelijke vennootschap toepast om haar schuldvordering in te vorderen, vallen onder het begrip „product” in de zin van artikel 2, onder c), van deze richtlijn. In dit verband doet de omstandigheid dat de schuld is bevestigd door een rechterlijke beslissing, en dat die beslissing aan een gerechtsdeurwaarder is verstrekt voor tenuitvoerlegging, niet ter zake.

Afgezien van het feit dat het verrichten van dergelijke handelingen parallel met een officiële tenuitvoerleggingsprocedure door een gerechtsdeurwaarder de debiteur kan misleiden ten aanzien van de aard van de tegen hem gevoerde procedure, moet de handelaar die heeft besloten om autonoom tot de invordering van de schulden over te gaan, omwille van het nuttig effect van de bescherming die de consument door de richtlijn oneerlijke handelspraktijken wordt gewaarborgd, immers aan de bepalingen van deze richtlijn worden onderworpen wat de handelingen betreft die hij zelf parallel met een gedwongen tenuitvoerleggingsprocedure verricht.

(zie punten 30, 31 en dictum)

Top