This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CJ0690
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 mei 2017.
Wenceslas de Lobkowicz tegen Ministère des Finances et des Comptes publics.
Prejudiciële verwijzing – Ambtenaar van de Europese Unie – Statuut – Verplichte aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel van de instellingen van de Europese Unie – Inkomsten uit onroerend goed ontvangen in een lidstaat – Verplichting tot betaling van de algemene sociale bijdrage, de sociale heffing en de aanvullende bijdragen krachtens het recht van een lidstaat – Bijdrage aan de financiering van de sociale zekerheid van die lidstaat.
Zaak C-690/15.
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 mei 2017.
Wenceslas de Lobkowicz tegen Ministère des Finances et des Comptes publics.
Prejudiciële verwijzing – Ambtenaar van de Europese Unie – Statuut – Verplichte aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel van de instellingen van de Europese Unie – Inkomsten uit onroerend goed ontvangen in een lidstaat – Verplichting tot betaling van de algemene sociale bijdrage, de sociale heffing en de aanvullende bijdragen krachtens het recht van een lidstaat – Bijdrage aan de financiering van de sociale zekerheid van die lidstaat.
Zaak C-690/15.
Court reports – general
Zaak C‑690/15
Wenceslas de Lobkowicz
tegen
Ministère des Finances en des Comptes publics
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de cour administrative d’appel de Douai)
„Prejudiciële verwijzing – Ambtenaar van de Europese Unie – Statuut – Verplichte aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel van de instellingen van de Europese Unie – Inkomsten uit onroerend goed ontvangen in een lidstaat – Verplichting tot betaling van de algemene sociale bijdrage, de sociale heffing en de aanvullende bijdragen krachtens het recht van een lidstaat – Bijdrage aan de financiering van de sociale zekerheid van die lidstaat”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 mei 2017
Prejudiciële vragen–Ontvankelijkheid–Noodzaak om het Hof voldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context te verstrekken–Vermelding van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is
(Art. 267 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 94)
Sociale zekerheid–Migrerende werknemers–Bevoegdheid van de lidstaten tot inrichting van hun stelsels van sociale zekerheid–Grenzen–Eerbiediging van het Unierecht–Regels inzake de arbeidsverhouding van ambtenaren van de Unie
(Art. 45 VWEU, 48 VWEU en 288 VWEU; Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, art. 14; Ambtenarenstatuut, art. 72, lid 1, 73, lid 1, en 83, lid 2)
Sociale zekerheid–Migrerende werknemers–Unieregeling–Personele werkingssfeer–Ambtenaren van de Unie–Daarvan uitgesloten–Onderwerping aan het statutaire stelsel van sociale zekerheid
(Art. 45 VWEU en 48 VWEU; Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, art. 14; verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, lid 1; verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 2, lid 1)
Voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie–Ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie–Vaststelling door de Uniewetgever van het gemeenschappelijk stelsel van sociale zekerheid–Nationale regeling op grond waarvan de inkomsten van een ambtenaar krachtens de nationale regeling worden onderworpen aan sociale bijdragen en heffingen–Ontoelaatbaarheid
(Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, art. 14)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punten 27‑30)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punten 34, 39‑44)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punten 35‑38)
Artikel 14 van protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, gehecht aan het VEU, het VWEU en het EGA-Verdrag, en de bepalingen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie betreffende het gemeenschappelijk stelsel van sociale zekerheid van de instellingen van de Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de inkomsten uit onroerend goed die in een lidstaat zijn ontvangen door een ambtenaar van de Europese Unie die in die lidstaat zijn fiscale woonplaats heeft, worden onderworpen aan sociale bijdragen en heffingen die bestemd zijn voor de financiering van het socialezekerheidsstelsel van die lidstaat.
Een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de inkomsten van een ambtenaar van de Unie belast met sociale bijdragen en heffingen die specifiek bedoeld zijn voor de financiering van het socialezekerheidsstelsel van de betrokken lidstaat, gaat voorbij aan de uitsluitende bevoegdheid die de Unie ontleent aan zowel artikel 14 van het protocol als aan de relevante bepalingen van het Statuut, met name die welke de verplichte bijdragen van de ambtenaren van de Unie aan de financiering van een socialezekerheidsregeling vaststellen.
Bovendien houdt een dergelijke regeling het gevaar in dat ambtenaren van de Unie op ongelijke wijze worden behandeld waardoor de uitoefening van een beroepsactiviteit binnen een instelling van de Unie wordt ontmoedigd, aangezien bepaalde ambtenaren gedwongen zullen worden om niet alleen bij te dragen aan het gemeenschappelijk stelsel van sociale zekerheid van de instellingen van de Unie, maar eveneens aan een nationale socialezekerheidsregeling.
(zie punten 46, 47, 49 en dictum)