Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0662

    Surgicare

    Zaak C‑662/13

    Surgicare – Unidades de Saúde SA

    tegen

    Fazenda Pública

    (verzoek van het Supremo Tribunal Administrativo om een prejudiciële beslissing)

    „Prejudiciële verwijzing — Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Aftrek van de voorbelasting — Handelingen die misbruik vormen — Nationaal belastingrecht — Bijzondere nationale procedure in geval van vermoedens dat sprake is van fiscaal misbruik — Doeltreffendheidsbeginsel en gelijkwaardigheidsbeginsel”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Negende kamer) van 12 februari 2015

    1. Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Verzoek dat de uitlegging behoevende bepalingen van het Unierecht niet nauwkeurig aangeeft – Mogelijkheid voor het Hof om die bepalingen vast te stellen

      (Art. 267 VWEU)

    2. Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Noodzaak om het Hof voldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context te verstrekken – Vermelding van de redenen die de noodzaak van een antwoord op de prejudiciële vragen rechtvaardigen

      (Art. 267 VWEU)

    3. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van de nationale rechter – Vaststelling van de wetgeving die ratione temporis van toepassing is

      (Art. 267 VWEU)

    4. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Aftrek van de voorbelasting – Nationale regeling die verbiedt om belasting over de toegevoegde waarde af te trekken in geval van fraude of misbruik – Maatregelen ter voorkoming van verstoring van de mededinging en fiscale fraude – Ontbreken van een Unieregeling ter zake – Toepassing van het nationale recht – Bijzondere nationale procedure in geval van vermoedens van fiscaal misbruik – Eerbiediging van het gelijkwaardigheidsbeginsel en van het doeltreffendheidsbeginsel – Beoordeling door de nationale rechterlijke instantie

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 273 en 342)

    1.  Wanneer in een verzoek om een prejudiciële beslissing niet nauwkeurig is aangegeven welke bepalingen van Unierecht moeten worden uitgelegd, dient het Hof uit alle door de verwijzende rechterlijke instantie verschafte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de bepalingen van Unierecht af te leiden die, gelet op het voorwerp van het geschil, uitlegging behoeven.

      (cf. punt 17)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 21, 22)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 22)

    4.  Richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan de verplichte voorafgaande toepassing van een nationale administratieve procedure indien de belastingadministratie vermoedt dat misbruik is gepleegd, voor zover de betrokken procedureregels niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke nationale situaties gelden, en zij de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken. Dit is het geval met een voorafgaande procedure die gunstig is voor de persoon die ervan wordt verdacht rechtsmisbruik te hebben gepleegd, voor zover zij beoogt te garanderen dat bepaalde fundamentele rechten, waaronder het recht om te worden gehoord, in acht worden genomen, en die voorts op zich niet indruist tegen het in de rechtspraak van het Hof van Justitie erkende doel, fraude, belastingontwijking en eventuele misbruiken te bestrijden.

      (cf. punten 26, 29, 32, 34 en dictum)

    Top

    Zaak C‑662/13

    Surgicare – Unidades de Saúde SA

    tegen

    Fazenda Pública

    (verzoek van het Supremo Tribunal Administrativo om een prejudiciële beslissing)

    „Prejudiciële verwijzing — Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Aftrek van de voorbelasting — Handelingen die misbruik vormen — Nationaal belastingrecht — Bijzondere nationale procedure in geval van vermoedens dat sprake is van fiscaal misbruik — Doeltreffendheidsbeginsel en gelijkwaardigheidsbeginsel”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Negende kamer) van 12 februari 2015

    1. Prejudiciële vragen — Ontvankelijkheid — Verzoek dat de uitlegging behoevende bepalingen van het Unierecht niet nauwkeurig aangeeft — Mogelijkheid voor het Hof om die bepalingen vast te stellen

      (Art. 267 VWEU)

    2. Prejudiciële vragen — Ontvankelijkheid — Noodzaak om het Hof voldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context te verstrekken — Vermelding van de redenen die de noodzaak van een antwoord op de prejudiciële vragen rechtvaardigen

      (Art. 267 VWEU)

    3. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van de nationale rechter — Vaststelling van de wetgeving die ratione temporis van toepassing is

      (Art. 267 VWEU)

    4. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Aftrek van de voorbelasting — Nationale regeling die verbiedt om belasting over de toegevoegde waarde af te trekken in geval van fraude of misbruik — Maatregelen ter voorkoming van verstoring van de mededinging en fiscale fraude — Ontbreken van een Unieregeling ter zake — Toepassing van het nationale recht — Bijzondere nationale procedure in geval van vermoedens van fiscaal misbruik — Eerbiediging van het gelijkwaardigheidsbeginsel en van het doeltreffendheidsbeginsel — Beoordeling door de nationale rechterlijke instantie

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 273 en 342)

    1.  Wanneer in een verzoek om een prejudiciële beslissing niet nauwkeurig is aangegeven welke bepalingen van Unierecht moeten worden uitgelegd, dient het Hof uit alle door de verwijzende rechterlijke instantie verschafte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de bepalingen van Unierecht af te leiden die, gelet op het voorwerp van het geschil, uitlegging behoeven.

      (cf. punt 17)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 21, 22)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 22)

    4.  Richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan de verplichte voorafgaande toepassing van een nationale administratieve procedure indien de belastingadministratie vermoedt dat misbruik is gepleegd, voor zover de betrokken procedureregels niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke nationale situaties gelden, en zij de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken. Dit is het geval met een voorafgaande procedure die gunstig is voor de persoon die ervan wordt verdacht rechtsmisbruik te hebben gepleegd, voor zover zij beoogt te garanderen dat bepaalde fundamentele rechten, waaronder het recht om te worden gehoord, in acht worden genomen, en die voorts op zich niet indruist tegen het in de rechtspraak van het Hof van Justitie erkende doel, fraude, belastingontwijking en eventuele misbruiken te bestrijden.

      (cf. punten 26, 29, 32, 34 en dictum)

    Top