Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0419

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015.
    WebMindLicenses Kft. tegen Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Adó- és Vám Főigazgatóság.
    Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde – Richtlijn 2006/112/EG – Artikelen 2, 24, 43, 250 en 273 – Plaats van een langs elektronische weg verrichte dienst – Kunstmatige bepaling van deze plaats door middel van een constructie die geen verband houdt met de economische realiteit – Rechtsmisbruik – Verordening (EU) nr. 904/2010 – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 7, 8, 41, 47, 48, 51, lid 1, 52, leden 1 en 3 – Rechten van de verdediging – Recht om te worden gehoord – Gebruik door de belastingdienst van bewijzen die in een parallelle nog niet afgesloten strafprocedure buiten medeweten van de belastingplichtige zijn verkregen – Afluisteren van telefoongesprekken en inbeslagname van e-mails.
    Zaak C-419/14.

    Court reports – general

    Zaak C‑419/14

    WebMindLicenses Kft.

    tegen

    Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Adó- és Vám Főigazgatóság

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi bíróság)

    „Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 2, 24, 43, 250 en 273 — Plaats van een langs elektronische weg verrichte dienst — Kunstmatige bepaling van deze plaats door middel van een constructie die geen verband houdt met de economische realiteit — Rechtsmisbruik — Verordening (EU) nr. 904/2010 — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikelen 7, 8, 41, 47, 48, 51, lid 1, 52, leden 1 en 3 — Rechten van de verdediging — Recht om te worden gehoord — Gebruik door de belastingdienst van bewijzen die in een parallelle nog niet afgesloten strafprocedure buiten medeweten van de belastingplichtige zijn verkregen — Afluisteren van telefoongesprekken en inbeslagname van e-mails”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015

    1. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Handelingen die misbruik opleveren — Begrip –Licentieovereenkomst waarbij de knowhow voor de exploitatie van een internetsite wordt overgedragen — Overeenkomst gesloten met een vennootschap die is gevestigd in een andere lidstaat dan die van de licentiegever — Factoren die in aanmerking moeten worden genomen — Overeenkomst die een zuiver kunstmatige constructie vormt — Toetsing door de nationale rechterlijke instantie

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad)

    2. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Dienstverrichtingen — Bepaling van het fiscale aanknopingspunt — Kunstmatige bepaling van deze plaats door middel van een constructie die geen verband houdt met de economische realiteit — Belasting voldaan in de lidstaat waar de diensten kunstmatig zijn verricht — Gevolgen — Navordering van de belasting in de lidstaat waar de diensten werkelijk zijn verricht — Toelaatbaarheid

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad)

    3. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Administratieve samenwerking en bestrijding van fraude — Lidstaat die onderzoekt of belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd is over reeds in andere lidstaten aan deze belasting onderworpen diensten — Verplichting om een verzoek om inlichtingen te richten tot de belastingdiensten van deze andere lidstaten — Voorwaarden

      (Verordening nr. 904/2010 van de Raad)

    4. Recht van de Europese Unie — Beginselen — Rechten van de verdediging — Eerbiediging in kader van administratieve procedures — Omvang

    5. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Handelingen die misbruik opleveren — Procedure van navordering van belastingen — Gebruik van bewijs dat in een parallelle, nog niet afgesloten strafprocedure is verkregen buiten medeweten van de belastingplichtige — Toelaatbaarheid — Voorwaarde — Eerbiediging van de door het Unierecht gewaarborgde rechten en inzonderheid van de grondrechten — Recht op eerbiediging van het gezinsleven — Recht om te worden gehoord — Recht op een doeltreffende voorziening in rechte

      (Art. 4, lid 3, VEU; art. 325 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7, 47 en 52, lid 1; richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 2, 250, lid 1, en 273)

    1.  Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat voor de beoordeling of een licentieovereenkomst waarbij de knowhow voor de exploitatie van een internetsite waarop interactieve audiovisuele diensten worden aangeboden, wordt overgedragen en die is gesloten met een vennootschap die in een andere lidstaat is gevestigd dan de lidstaat van vestiging van de vennootschap die de licentie geeft, rechtsmisbruik met het oog op verkrijging van een belastingvoordeel vormt doordat het op deze diensten toepasselijke tarief van de belasting over de toegevoegde waarde in die andere lidstaat minder hoog is, het feit dat de bestuurder en enige aandeelhouder van de licentiegever de ontwikkelaar van die knowhow was, het feit dat diezelfde persoon invloed of zeggenschap uitoefende op de ontwikkeling en exploitatie van die knowhow en de op deze knowhow gebaseerde diensten, en het feit dat onderaannemers waren belast met het beheer van de financiële verrichtingen, van het personeel en van de technische instrumenten die noodzakelijk zijn voor deze diensten, alsmede de overwegingen die de licentiegever ertoe hebben kunnen brengen om de exploitatie van de betrokken knowhow toe te vertrouwen aan een in die andere lidstaat gevestigde vennootschap in plaats van die knowhow zelf te exploiteren, op zich niet van doorslaggevend belang lijken te zijn.

      Het is de taak van de verwijzende rechterlijke instantie om alle omstandigheden van het hoofdgeding te analyseren teneinde te bepalen of deze overeenkomst een zuiver kunstmatige constructie vormt die verhult dat de betrokken diensten in werkelijkheid niet door de licentienemer doch in feite door de licentiegever werden verricht, en daarbij moet zij met name nagaan of de zetel van bedrijfsuitoefening of de vaste inrichting van de licentienemer daadwerkelijk bestaat en of deze vennootschap voor de uitoefening van de betrokken economische activiteit over een geschikte structuur in termen van lokalen, menselijke en technische middelen beschikt, of nog of deze vennootschap deze economische activiteit in eigen naam en voor eigen rekening, op eigen verantwoordelijkheid en op eigen risico uitoefent.

      (cf. punten 49, 50, dictum 1)

    2.  Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat, ingeval misbruik is vastgesteld waardoor de plaats van een dienst is bepaald in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de plaats van deze dienst zou zijn gelegen indien geen sprake was van dat misbruik, het feit dat belasting over de toegevoegde waarde in die andere lidstaat is voldaan overeenkomstig diens wettelijke regeling, zich niet ertegen verzet dat deze belasting wordt nagevorderd in de lidstaat van de plaats van werkelijke verrichting van deze dienst.

      (cf. punt 53, dictum 2)

    3.  Verordening nr. 904/2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de belastingdienst van een lidstaat die onderzoekt of belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd is over reeds in andere lidstaten aan deze belasting onderworpen diensten, verplicht is een verzoek om inlichtingen te richten tot de belastingdiensten van deze andere lidstaten wanneer een dergelijk verzoek nuttig of zelfs onontbeerlijk is om te bepalen of de belasting over de toegevoegde waarde in eerstbedoelde lidstaat verschuldigd is.

      (cf. punt 59, dictum 3)

    4.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 83)

    5.  Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat met het oog op de toepassing van artikel 4, lid 3, VEU, artikel 325 VWEU en de artikelen 2, 250, lid 1, en 273 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde de belastingdienst, teneinde het bestaan van misbruik inzake belasting over de toegevoegde waarde aan te tonen, kan gebruikmaken van bewijzen die in een parallelle nog niet afgesloten strafprocedure buiten het medeweten van de belastingplichtige zijn verkregen, bijvoorbeeld door middel van afluistering van telefoongesprekken en inbeslagname van e-mails, op voorwaarde dat bij de verkrijging van deze bewijzen in deze strafprocedure en bij het gebruik ervan in de administratieve procedure de door het Unierecht gewaarborgde rechten niet zijn geschonden.

      In dat verband is het krachtens de artikelen 7, 47 en 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie de taak van de nationale rechterlijke instantie die de wettigheid toetst van de beslissing tot navordering van belasting over de toegevoegde waarde die op dergelijke bewijzen steunt, om na te gaan of, ten eerste, het afluisteren van telefoongesprekken en de inbeslagname van e-mails bij de wet vastgestelde en in de strafprocedure noodzakelijke onderzoeksmiddelen waren, en ten tweede, het gebruik door deze dienst van de met deze middelen verkregen bewijzen eveneens bij wet was toegestaan en noodzakelijk was. Bovendien is het haar taak om na te gaan of de belastingplichtige in overeenstemming met het algemene beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging in de administratieve procedure de mogelijkheid heeft gehad om toegang tot deze bewijzen te hebben en over deze bewijzen te worden gehoord. Indien de nationale rechterlijke instantie vaststelt dat deze belastingplichtige deze mogelijkheid niet heeft gehad of dat deze bewijzen in de strafprocedure zijn verkregen of in de administratieve procedure zijn gebruikt met schending van artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet zij deze bewijzen buiten beschouwing laten en deze beslissing nietig verklaren indien deze als gevolg daarvan grondslag mist. Deze bewijzen moeten eveneens buiten beschouwing worden gelaten wanneer deze rechterlijke instantie niet gemachtigd is te controleren of zij in de strafprocedure zijn verkregen in overeenstemming met het Unierecht, of wanneer zij zich niet op zijn minst op basis van een toetsing die reeds door een strafgerecht is verricht in een procedure op tegenspraak, ervan kan vergewissen dat deze bewijzen zijn verkregen in overeenstemming met dat recht.

      (cf. punten 90, 91, dictum 4)

    Top