EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0085

KPN

Zaak C‑85/14

KPN BV

tegen

Autoriteit Consument en Markt (ACM)

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven)

„Prejudiciële verwijzing — Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten — Universele dienst en gebruikersrechten — Richtlijn 2002/22/EG — Artikel 28 — Toegang tot nummers en diensten — Niet-geografische nummers — Richtlijn 2002/19/EG — Artikelen 5, 8 en 13 — Bevoegdheden van de nationale regelgevende instanties — Prijscontrole — Transitdiensten voor oproepen — Nationale regeling die aanbieders van transitdiensten voor telefoongesprekken verplicht voor oproepen naar niet-geografische nummers tarieven te hanteren die niet hoger zijn dan voor oproepen naar geografische nummers — Onderneming zonder aanmerkelijke marktmacht — Bevoegde nationale autoriteit”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 september 2015

  1. Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Methoden – Letterlijke, systematische en teleologische uitlegging

  2. Harmonisatie van de wetgevingen – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Universele dienst en gebruikersrechten – Richtlijn 2002/22 – Toegang tot elektronischecommunicatienummers en –diensten – Niet-geografische nummers – Bevoegdheid van de nationale regelgevende instantie om een tariefverplichting op te leggen aan een marktpartij zonder aanmerkelijke marktmacht om een belemmering weg te nemen – Eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel – Toetsing door de nationale rechter

    (Richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 2002/21, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, art. 6, 7, 7 bis en 8, en 2002/22, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136, art. 28)

  3. Harmonisatie van de wetgevingen – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Universele dienst en gebruikersrechten – Richtlijn 2002/22 – Toegang tot elektronischecommunicatienummers en ‑diensten – Niet-geografische nummers – Nationale regeling die bepaalt dat een andere nationale entiteit dan de nationale regelgevende instantie een tariefverplichting aan marktpartijen kan opleggen – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

    (Richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 2002/21, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, art. 3, lid 2, 4 en 6, en 2002/22, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136, art. 28)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 33)

  2.  Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat een bevoegde nationale autoriteit uit hoofde van artikel 28 van richtlijn 2002/22 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136, een tariefverplichting kan opleggen om een belemmering voor oproepen naar niet-geografische nummers in de Europese Unie weg te nemen die niet van technische aard is, maar voortvloeit uit de gehanteerde tarieven, zonder dat een marktanalyse heeft uitgewezen dat de betrokken onderneming over een aanmerkelijke marktmacht beschikt, mits een dergelijke verplichting een noodzakelijke en evenredige maatregel is om ervoor te zorgen dat de eindgebruikers toegang hebben tot de diensten met gebruikmaking van de niet-geografische nummers binnen de Unie.

    Het is aan de nationale rechter na te gaan of aan deze voorwaarde is voldaan en of de tariefverplichting objectief, transparant, evenredig, niet-discriminerend, gebaseerd op de aard van het geconstateerde probleem en gerechtvaardigd is tegen de achtergrond van de doelstellingen genoemd in artikel 8 van richtlijn 2002/21 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, en of de procedures voorgeschreven in de artikelen 6, 7 en 7 bis van richtlijn 2002/21, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, in acht zijn genomen.

    (cf. punten 43, 49, dictum 1)

  3.  Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat kan bepalen dat een tariefverplichting krachtens artikel 28 van richtlijn 2002/22 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136, wordt opgelegd door een andere nationale instantie dan de nationale regelgevende instantie die in de regel met de toepassing van het nieuwe regelgevingskader van de Unie voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten wordt belast, mits deze instantie voldoet aan de voorwaarden inzake bevoegdheid, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en transparantie die zijn gesteld in richtlijn 2002/21 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, en tegen de besluiten die zij neemt, effectief beroep kan worden ingesteld bij een beroepsorgaan dat onafhankelijk is van de betrokken partijen, hetgeen aan de nationale rechter ter beoordeling staat.

    Zo moeten de lidstaten volgens artikel 3, leden 2, 4 en 6, van richtlijn 2002/21 niet alleen waarborgen dat de nationale regelgevende instanties onafhankelijk zijn door ervoor te zorgen dat zij juridisch gezien onderscheiden en functioneel onafhankelijk zijn van alle organisaties die elektronischecommunicatienetwerken, -apparatuur of ‑diensten aanbieden, maar ook op een gemakkelijk toegankelijke wijze de door die instanties overeenkomstig het nieuwe regelgevingskader voor elektronischecommunicatiediensten uit te voeren taken bekendmaken, inzonderheid wanneer de taken aan meerdere organen worden toegewezen, en de Commissie in kennis stellen van de naam van de instanties waaraan die taken zijn opgedragen en van hun respectieve verantwoordelijkheden. Bijgevolg dient elke lidstaat, wanneer deze bevoegdheden, al is het maar ten dele, bij een andere nationale instantie berusten dan de nationale regelgevende instantie die met de toepassing van het nieuwe regelgevingskader is belast, ervoor te zorgen dat deze instanties niet rechtstreeks of indirect bij de operationele functies in de zin van de kaderrichtlijn betrokken zijn.

    (cf. punten 55‑58, dictum 2)

Top