EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0144

Cabinet Medical Veterinar Dr. Tomoiagă Andrei

Zaak C‑144/14

Cabinet Medical Veterinar Dr. Tomoiagă Andrei

tegen

Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Cluj Napoca prin Administrația Județeană a Finanțelor Publice Maramureș

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Tribunal Maramureș)

„Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 273 en 287 — Verplichting tot ambtshalve identificatie van een btw-plichtige — Belastbaarheid van diergeneeskundige diensten — Rechtszekerheidsbeginsel — Beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 9 juli 2015

  1. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Dienstverrichtingen – Diergeneeskundige verzorging – Bijzondere vrijstellingsregeling – Overschrijding van de belastingvrijstellingsdrempel en onderwerping aan de belasting – Verplichting tot ambtshalve identificatie van een aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpene – Geen

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 213, lid 1, 214, lid 1, 250, lid 1, 273 en 287)

  2. Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechtszekerheid – Draagwijdte

  3. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Dienstverrichtingen – Herkwalificatie van vrijgestelde diergeneeskundige diensten als activiteit onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde – Toelaatbaarheid gelet op het rechtszekerheidsbeginsel – Geen stelselmatige toepassing van deze belasting door de nationale autoriteiten – Toelaatbaarheid gelet op het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen – Toetsing door de nationale rechter

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 273 en 287)

  4. Recht van de Europese Unie – Beginselen – Bescherming van het gewettigd vertrouwen – Voorwaarden – Nauwkeurige toezeggingen van de administratie

  1.  Artikel 273, eerste alinea, van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/162, verplicht de lidstaten niet een belastingplichtige ambtshalve voor de belasting over de toegevoegde waarde te identificeren op de enkele grondslag van andere belastingaangiften dan die voor deze belasting, zelfs indien op grond daarvan vastgesteld had kunnen worden dat deze belastingplichtige de vrijstellingsdrempel voor deze belasting heeft overschreden.

    Hoewel de lidstaten gehouden zijn de aangiften van belastingplichtigen, hun boekhouding en andere relevante documenten te controleren alsmede de verschuldigde belasting te berekenen en te innen, is het, uit hoofde van artikel 213, lid 1, van deze richtlijn in de eerste plaats aan de belanghebbende opgave te doen van het begin, de wijziging en de beëindiging van zijn activiteit als belastingplichtige. Daarnaast beschikken de lidstaten over een zekere beoordelingsmarge wanneer zij maatregelen ter identificatie van belastingplichtigen voor de belasting over de toegevoegde waarde nemen. In de tweede plaats dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat belastingplichtigen de op hen rustende verplichtingen nakomen, en beschikken zij daarbij over een zekere speelruimte met name aangaande de wijze waarop de middelen waarover zij beschikken, worden aangewend.

    Daaruit volgt dat richtlijn 2006/112 de lidstaten er niet toe verplicht wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te verzekeren dat bij het verwerken van andere belastingaangiften dan aangiften voor de belasting over de toegevoegde waarde tevens wordt nagegaan of de belastingplichtige heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van die belasting; deze aangiften bevatten immers niet noodzakelijkerwijs alle gegevens die overeenkomstig artikel 250, lid 1, van richtlijn 2006/112 kunnen worden verstrekt in het kader van een aangifte voor de belasting over de toegevoegde waarde en die nodig zijn voor de vaststelling van die belasting.

    (cf. punten 26, 28‑31, dictum 1)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 34, 35)

  3.  Het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel staan er niet aan in de weg dat een belastingdienst beslist dat diergeneeskundige diensten, na schrapping van een handeling van de lijst van handelingen die zijn vrijgesteld van de belasting over de toegevoegde waarde, aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen worden, mits deze beslissing is gegrond op duidelijke regels en de praktijk van deze dienst bij een voorzichtige en bezonnen marktdeelnemer geen redelijk vertrouwen heeft gewekt dat deze diensten niet belastbaar waren, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechterlijke instantie staat.

    Door de enkele omstandigheid dat de belastingdienst een handeling vóór het verstrijken van de verjaringstermijn herkwalificeert als een economische activiteit die is onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde, wordt het rechtszekerheidsbeginsel namelijk op zich nog niet aangetast.

    Met betrekking tot het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen volstaat het feit dat de nationale belastingautoriteiten diergeneeskundige diensten, na schrapping van de diergeneeskundige verzorging van de lijst van vrijgestelde handelingen, niet stelselmatig aan de belasting over de toegevoegde waarde hebben onderworpen, a priori niet – behoudens zeer bijzondere omstandigheden – om bij een voorzichtige en bezonnen marktdeelnemer een redelijk vertrouwen te wekken dat de belasting over de toegevoegde waarde niet van toepassing was op deze diensten, nu deze belasting van algemene toepassing is en diergeneeskundige diensten waren geschrapt van de lijst van vrijgestelde handelingen.

    (cf. punten 41, 46, 48, dictum 2)

  4.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 43, 44)

Top