Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0392

    Rabal Cañas

    Zaak C‑392/13

    Andrés Rabal Cañas

    tegen

    Nexea Gestión Documental SA

    en

    Fondo de Garantía Salarial

    (verzoek van de Juzgado de lo Social no 33 de Barcelona om een prejudiciële beslissing)

    „Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Collectief ontslag — Richtlijn 98/59/EG — Begrip ‚plaatselijke eenheid’ — Methode voor de berekening van het aantal ontslagen werknemers”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 mei 2015

    1. Gerechtelijke procedure — Conclusie van de advocaat-generaal — Mogelijkheid voor de partijen of voor de verwijzende rechterlijke instantie om opmerkingen in te dienen in antwoord op deze conclusie — Geen — Mogelijkheid om de verwijzende rechterlijke instantie om verduidelijkingen te verzoeken — Uitsluitende bevoegdheid van het Hof

      (Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie, art. 101)

    2. Prejudiciële vragen — Bevoegdheden van het Hof — Grenzen — Kennelijk irrelevante vragen, hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten en vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding — Geen — Ontvankelijkheid

      (Art. 267 VWEU)

    3. Sociale politiek — Harmonisatie van de wetgevingen — Collectief ontslag — Richtlijn 98/59 — Werkingssfeer — Begrip vestiging

      [Richtlijn 98/59 van de Raad, art. 1, lid 1, eerste alinea, a)]

    4. Sociale politiek — Harmonisatie van de wetgevingen — Collectief ontslag — Richtlijn 98/59 — Werkingssfeer — Begrip collectief ontslag — Methode voor de berekening van het aantal ontslagen werknemers — Nationale regeling die alleen de onderneming en niet de plaatselijke eenheid als referentie-eenheid gebruikt en die leidt tot niet-toepassing van de procedure van informatie en raadpleging van de werknemers op ontslagen die als collectief moeten worden aangemerkt — Ontoelaatbaarheid

      [Richtlijn 98/59 van de Raad, art. 1, lid 1, eerste alinea, a), en 2‑4]

    5. Sociale politiek — Harmonisatie van de wetgevingen — Collectief ontslag — Richtlijn 98/59 — Werkingssfeer — Begrip collectief ontslag — Individuele beëindigingen van arbeidsovereenkomsten, gesloten voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk, op het ogenblik dat de overeenkomst verstrijkt of dat het werk is uitgevoerd — Daarvan uitgesloten

      (Richtlijn 98/59 van de Raad, art. 1, lid 1, en 2‑4)

    6. Sociale politiek — Harmonisatie van de wetgevingen — Collectief ontslag — Richtlijn 98/59 — Werkingssfeer — Begrip collectief ontslag — Collectief ontslag in het kader van arbeidsovereenkomsten, gesloten voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk — Vereiste dat de grond van dit ontslag in verband staat met hetzelfde collectieve kader van arbeidsovereenkomsten voor dezelfde duur of hetzelfde werk — Geen

      [Richtlijn 98/59 van de Raad, art. 1, lid 1, eerste alinea, a), en tweede alinea, a)]

    1.  Het Statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering voorzien niet in de mogelijkheid voor de partijen of voor de verwijzende rechterlijke instantie om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal. Bovendien kan volgens artikel 101 van het Reglement voor de procesvoering alleen het Hof de verwijzende rechterlijke instantie om verduidelijkingen verzoeken.

      (cf. punt 32)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 36‑38)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 42‑51)

    4.  Artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die alleen de onderneming en niet de plaatselijke eenheid als referentie-eenheid gebruikt, wanneer de toepassing van dit criterium een belemmering vormt voor de toepassing van de in de artikelen 2 tot en met 4 van deze richtlijn vastgestelde informatie- en raadplegingsprocedure, ook al zouden de betrokken ontslagen moeten worden aangemerkt als een „collectief ontslag” zoals omschreven in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van deze richtlijn indien de plaatselijke eenheid als referentie-eenheid werd gebruikt.

      De vervanging van het begrip „plaatselijke eenheid” door het begrip „onderneming” kan immers slechts gunstig worden geacht voor de werknemers indien dit element aanvullend is en niet impliceert dat de bescherming wordt opgegeven of verminderd die aan de werknemers wordt verleend indien, uitgaande van het begrip plaatselijke eenheid, het door artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 vereiste aantal ontslagen om te kunnen spreken van een „collectief ontslag” wordt bereikt. Meer bepaald kan een nationale regeling dus slechts worden geacht in overeenstemming te zijn met artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), i), van richtlijn 98/59 indien zij minstens in het geval dat 10 werknemers worden ontslagen in plaatselijke eenheden die gewoonlijk meer dan 20 en minder dan 100 werknemers tewerkstellen, voorziet in de toepassing van de uit de artikelen 2 tot en met 4 van deze richtlijn voortvloeiende informatie- en raadplegingsverplichting. Deze verplichting staat los van aanvullende vereisten die door het nationale recht worden opgelegd aan ondernemingen die gewoonlijk minder dan 100 werknemers in dienst hebben.

      (cf. punten 52‑54, 57, dictum 1)

    5.  Artikel 1, lid 1, van richtlijn 98/59 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag moet aldus worden uitgelegd dat bij de vaststelling of sprake is van een „collectief ontslag” in de zin van deze bepaling de individuele beëindigingen van arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk, niet mogen worden meegeteld indien deze arbeidsovereenkomsten worden beëindigd op het ogenblik dat zij verstrijken of dat het betrokken werk is uitgevoerd.

      Dat individuele beëindigingen van overeenkomsten die voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk zijn gesloten, van de werkingssfeer van richtlijn 98/59 zijn uitgesloten, blijkt immers duidelijk uit de bewoordingen en de opzet van deze richtlijn. Dergelijke overeenkomsten eindigen niet op initiatief van de werkgever, maar op grond van de bepalingen die zij bevatten of van de toepasselijke wet, op het ogenblik waarop zij verstrijken of waarop het werk waarvoor zij zijn gesloten, is verricht. Het zou dus zinloos zijn om de procedures van de artikelen 2 tot en met 4 van richtlijn 98/59 te volgen. Meer bepaald zou het doel, ontslagen te voorkomen of het aantal ontslagen te verminderen en te zoeken naar mogelijkheden om de gevolgen ervan te verzachten geenszins kunnen worden bereikt voor de ontslagen die uit deze beëindigingen van overeenkomsten voortvloeien.

      (cf. punten 62, 63, 67, dictum 2)

    6.  Artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 98/59 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag moet aldus worden uitgelegd dat de grond van het collectief ontslag niet in verband hoeft te staan met hetzelfde collectieve kader van arbeidsovereenkomsten voor dezelfde duur of hetzelfde werk om te kunnen vaststellen dat sprake is van een collectief ontslag in het kader van arbeidsovereenkomsten gesloten voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk.

      Het begrip „collectief ontslag” wordt immers, zoals blijkt uit de inleidende woorden van artikel 1 van richtlijn 98/59, omschreven voor de toepassing van deze richtlijn in haar geheel, daaronder begrepen voor de toepassing van artikel 1, lid 2, onder a), ervan. De gevraagde uitlegging van deze laatste bepaling zou dus ook de werkingssfeer van richtlijn 98/59 kunnen beperken. In artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 heeft de wetgever slechts één kwalitatief criterium gebruikt, namelijk dat de reden van het ontslag „geen betrekking [mag] hebben op de persoon van de werknemer”. Er worden geen andere vereisten gesteld in verband met de totstandkoming of de beëindiging van de arbeidsbetrekking. Dergelijke vereisten beperken de werkingssfeer van deze richtlijn en kunnen aldus afbreuk doen aan het doel van deze richtlijn, die blijkens de tweede overweging ervan ertoe strekt de werknemers te beschermen in geval van collectief ontslag.

      (cf. punten 69, 70, 72, dictum 3)

    Top

    Zaak C‑392/13

    Andrés Rabal Cañas

    tegen

    Nexea Gestión Documental SA

    en

    Fondo de Garantía Salarial

    (verzoek van de Juzgado de lo Social no 33 de Barcelona om een prejudiciële beslissing)

    „Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Collectief ontslag — Richtlijn 98/59/EG — Begrip ‚plaatselijke eenheid’ — Methode voor de berekening van het aantal ontslagen werknemers”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 mei 2015

    1. Gerechtelijke procedure – Conclusie van de advocaat-generaal – Mogelijkheid voor de partijen of voor de verwijzende rechterlijke instantie om opmerkingen in te dienen in antwoord op deze conclusie – Geen – Mogelijkheid om de verwijzende rechterlijke instantie om verduidelijkingen te verzoeken – Uitsluitende bevoegdheid van het Hof

      (Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie, art. 101)

    2. Prejudiciële vragen – Bevoegdheden van het Hof – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen, hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten en vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding – Geen – Ontvankelijkheid

      (Art. 267 VWEU)

    3. Sociale politiek – Harmonisatie van de wetgevingen – Collectief ontslag – Richtlijn 98/59 – Werkingssfeer – Begrip vestiging

      [Richtlijn 98/59 van de Raad, art. 1, lid 1, eerste alinea, a)]

    4. Sociale politiek – Harmonisatie van de wetgevingen – Collectief ontslag – Richtlijn 98/59 – Werkingssfeer – Begrip collectief ontslag – Methode voor de berekening van het aantal ontslagen werknemers – Nationale regeling die alleen de onderneming en niet de plaatselijke eenheid als referentie-eenheid gebruikt en die leidt tot niet-toepassing van de procedure van informatie en raadpleging van de werknemers op ontslagen die als collectief moeten worden aangemerkt – Ontoelaatbaarheid

      [Richtlijn 98/59 van de Raad, art. 1, lid 1, eerste alinea, a), en 2‑4]

    5. Sociale politiek – Harmonisatie van de wetgevingen – Collectief ontslag – Richtlijn 98/59 – Werkingssfeer – Begrip collectief ontslag – Individuele beëindigingen van arbeidsovereenkomsten, gesloten voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk, op het ogenblik dat de overeenkomst verstrijkt of dat het werk is uitgevoerd – Daarvan uitgesloten

      (Richtlijn 98/59 van de Raad, art. 1, lid 1, en 2‑4)

    6. Sociale politiek – Harmonisatie van de wetgevingen – Collectief ontslag – Richtlijn 98/59 – Werkingssfeer – Begrip collectief ontslag – Collectief ontslag in het kader van arbeidsovereenkomsten, gesloten voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk – Vereiste dat de grond van dit ontslag in verband staat met hetzelfde collectieve kader van arbeidsovereenkomsten voor dezelfde duur of hetzelfde werk – Geen

      [Richtlijn 98/59 van de Raad, art. 1, lid 1, eerste alinea, a), en tweede alinea, a)]

    1.  Het Statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering voorzien niet in de mogelijkheid voor de partijen of voor de verwijzende rechterlijke instantie om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal. Bovendien kan volgens artikel 101 van het Reglement voor de procesvoering alleen het Hof de verwijzende rechterlijke instantie om verduidelijkingen verzoeken.

      (cf. punt 32)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 36‑38)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 42‑51)

    4.  Artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die alleen de onderneming en niet de plaatselijke eenheid als referentie-eenheid gebruikt, wanneer de toepassing van dit criterium een belemmering vormt voor de toepassing van de in de artikelen 2 tot en met 4 van deze richtlijn vastgestelde informatie- en raadplegingsprocedure, ook al zouden de betrokken ontslagen moeten worden aangemerkt als een „collectief ontslag” zoals omschreven in artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van deze richtlijn indien de plaatselijke eenheid als referentie-eenheid werd gebruikt.

      De vervanging van het begrip „plaatselijke eenheid” door het begrip „onderneming” kan immers slechts gunstig worden geacht voor de werknemers indien dit element aanvullend is en niet impliceert dat de bescherming wordt opgegeven of verminderd die aan de werknemers wordt verleend indien, uitgaande van het begrip plaatselijke eenheid, het door artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 vereiste aantal ontslagen om te kunnen spreken van een „collectief ontslag” wordt bereikt. Meer bepaald kan een nationale regeling dus slechts worden geacht in overeenstemming te zijn met artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), i), van richtlijn 98/59 indien zij minstens in het geval dat 10 werknemers worden ontslagen in plaatselijke eenheden die gewoonlijk meer dan 20 en minder dan 100 werknemers tewerkstellen, voorziet in de toepassing van de uit de artikelen 2 tot en met 4 van deze richtlijn voortvloeiende informatie- en raadplegingsverplichting. Deze verplichting staat los van aanvullende vereisten die door het nationale recht worden opgelegd aan ondernemingen die gewoonlijk minder dan 100 werknemers in dienst hebben.

      (cf. punten 52‑54, 57, dictum 1)

    5.  Artikel 1, lid 1, van richtlijn 98/59 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag moet aldus worden uitgelegd dat bij de vaststelling of sprake is van een „collectief ontslag” in de zin van deze bepaling de individuele beëindigingen van arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk, niet mogen worden meegeteld indien deze arbeidsovereenkomsten worden beëindigd op het ogenblik dat zij verstrijken of dat het betrokken werk is uitgevoerd.

      Dat individuele beëindigingen van overeenkomsten die voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk zijn gesloten, van de werkingssfeer van richtlijn 98/59 zijn uitgesloten, blijkt immers duidelijk uit de bewoordingen en de opzet van deze richtlijn. Dergelijke overeenkomsten eindigen niet op initiatief van de werkgever, maar op grond van de bepalingen die zij bevatten of van de toepasselijke wet, op het ogenblik waarop zij verstrijken of waarop het werk waarvoor zij zijn gesloten, is verricht. Het zou dus zinloos zijn om de procedures van de artikelen 2 tot en met 4 van richtlijn 98/59 te volgen. Meer bepaald zou het doel, ontslagen te voorkomen of het aantal ontslagen te verminderen en te zoeken naar mogelijkheden om de gevolgen ervan te verzachten geenszins kunnen worden bereikt voor de ontslagen die uit deze beëindigingen van overeenkomsten voortvloeien.

      (cf. punten 62, 63, 67, dictum 2)

    6.  Artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 98/59 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag moet aldus worden uitgelegd dat de grond van het collectief ontslag niet in verband hoeft te staan met hetzelfde collectieve kader van arbeidsovereenkomsten voor dezelfde duur of hetzelfde werk om te kunnen vaststellen dat sprake is van een collectief ontslag in het kader van arbeidsovereenkomsten gesloten voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk.

      Het begrip „collectief ontslag” wordt immers, zoals blijkt uit de inleidende woorden van artikel 1 van richtlijn 98/59, omschreven voor de toepassing van deze richtlijn in haar geheel, daaronder begrepen voor de toepassing van artikel 1, lid 2, onder a), ervan. De gevraagde uitlegging van deze laatste bepaling zou dus ook de werkingssfeer van richtlijn 98/59 kunnen beperken. In artikel 1, lid 1, eerste alinea, onder a), van richtlijn 98/59 heeft de wetgever slechts één kwalitatief criterium gebruikt, namelijk dat de reden van het ontslag „geen betrekking [mag] hebben op de persoon van de werknemer”. Er worden geen andere vereisten gesteld in verband met de totstandkoming of de beëindiging van de arbeidsbetrekking. Dergelijke vereisten beperken de werkingssfeer van deze richtlijn en kunnen aldus afbreuk doen aan het doel van deze richtlijn, die blijkens de tweede overweging ervan ertoe strekt de werknemers te beschermen in geval van collectief ontslag.

      (cf. punten 69, 70, 72, dictum 3)

    Top