Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0076

    Manea

    Zaak C‑76/14

    Mihai Manea

    tegen

    Instituția Prefectului județul Brașov – Serviciul Public Comunitar Regim de Permise de Conducere și Înmatriculare a Vehiculelor

    (verzoek van de Curtea de Apel Braşov om een prejudiciële beslissing)

    „Prejudiciële verwijzing — Binnenlandse belastingen — Artikel 110 VWEU — Milieuheffing die door een lidstaat op motorvoertuigen wordt toegepast bij de eerste registratie of de eerste inschrijving van het eigendomsrecht — Neutraliteit van de heffing tussen uit andere lidstaten ingevoerde tweedehandse motorvoertuigen en gelijksoortige voertuigen die zich reeds op de binnenlandse markt bevinden”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 april 2015

    1. Fiscale bepalingen – Binnenlandse belastingen – Verbod van discriminatie tussen ingevoerde producten en soortgelijke nationale producten – Soortgelijke producten – Begrip – Tweedehandse voertuigen die al op de markt van een lidstaat aanwezig zijn en ingevoerde tweedehandse voertuigen van hetzelfde type die dezelfde kenmerken en slijtage vertonen – Daaronder begrepen

      (Art. 110 VWEU)

    2. Fiscale bepalingen – Binnenlandse belastingen – Heffing die op ingevoerde tweedehandse motorvoertuigen bij de eerste registratie ervan in een lidstaat en op al in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op die voertuigen in die lidstaat wordt toegepast – Toelaatbaarheid – Vrijstelling van die heffing voor al geregistreerde voertuigen waarvoor een eerder in werking getreden heffing is betaald die onverenigbaar met het Unierecht is verklaard – Ontoelaatbaarheid

      (Art. 110 VWEU)

    3. Prejudiciële vragen – Uitlegging – Werking in de tijd van de uitleggingsarresten – Terugwerkende kracht – Beperking door het Hof – Voorwaarden – Belang van de financiële gevolgen van het arrest voor de betrokken lidstaat – Geen beslissend criterium

      (Art. 267 VWEU)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 30, 31)

    2.  Artikel 110 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat een heffing op motorvoertuigen invoert die op ingevoerde tweedehandse voertuigen bij de eerste registratie ervan in die lidstaat en op al in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving in die lidstaat van het eigendomsrecht op die voertuigen wordt toegepast.

      Een dergelijke heffingsregeling is immers neutraal ten aanzien van de mededinging tussen de uit andere lidstaten afkomstige tweedehandse voertuigen en de gelijksoortige nationale voertuigen die al in de betrokken lidstaat zijn geregistreerd zonder dat daarvoor een heffing is betaald.

      Artikel 110 VWEU moet echter aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat deze lidstaat vrijstelling van die heffing verleent voor al geregistreerde voertuigen waarvoor een eerder geldende heffing is betaald die onverenigbaar met het Unierecht is verklaard.

      Een dergelijke vrijstelling kan immers de terugbetaling van die heffing, vermeerderd met rente, niet vervangen.

      Voorts leidt een dergelijke vrijstelling ertoe dat geen betaling van de betrokken heffing verschuldigd is voor de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op nationale tweedehandse motorvoertuigen die in de betrokken lidstaat zijn geregistreerd in het tijdvak waarin de eerder van kracht zijnde heffing die onverenigbaar met het Unierecht is verklaard, werd toegepast, terwijl deze heffing nog steeds is toegepast bij de registratie in die lidstaat van gelijksoortige voertuigen die afkomstig waren uit andere lidstaten. Deze vrijstelling bevordert aldus de verkoop van nationale tweedehandse voertuigen en ontmoedigt de invoer van gelijksoortige voertuigen.

      Bovendien wordt vanaf de betaling van een registratiebelasting op een motorvoertuig het bedrag van die belasting opgenomen in de waarde van dat voertuig. Wanneer een in de betrokken lidstaat tegen betaling van een heffing geregistreerd voertuig vervolgens in deze lidstaat als tweedehands voertuig wordt verkocht, omvat zijn handelswaarde het restbedrag van de registratiebelasting. Wanneer het bedrag van de registratieheffing op een ingevoerd tweedehands voertuig van hetzelfde type dat dezelfde kenmerken en slijtage vertoont, hoger is dan dat restbedrag, wordt artikel 110 VWEU geschonden. Deze verschillende belastingdruk zou immers de verkoop van nationale tweedehandse voertuigen kunnen begunstigen, waardoor de invoer van gelijksoortige tweedehandse voertuigen wordt ontmoedigd.

      Aangezien het bedrag van de eerder van kracht zijnde en onverenigbaar met het Unierecht verklaarde heffing die bij de registratie van nationale tweedehandse motorvoertuigen werd toegepast, echter moet worden terugbetaald, vermeerderd met rente, waardoor wordt teruggekeerd naar de situatie zoals die bestond voordat dit bedrag werd geheven, moet worden aangenomen dat dit bedrag niet meer in de marktwaarde van die voertuigen is vervat. Bijgevolg is het restbedrag van deze heffing dat tot de waarde van de in het voornoemde tijdvak geregistreerde nationale tweedehandse voertuigen behoort, gelijk aan nul, en dus noodzakelijkerwijs lager dan het bedrag van de registratieheffing op een ingevoerd tweedehands voertuig van hetzelfde type dat dezelfde kenmerken en slijtage vertoont. Die situatie is onverenigbaar met artikel 110 VWEU.

      (cf. punten 43‑47, 51 en dictum)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 53‑57)

    Top

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Fiscale bepalingen – Binnenlandse belastingen – Verbod van discriminatie tussen ingevoerde producten en soortgelijke nationale producten – Soortgelijke producten – Begrip – Tweedehandse voertuigen die al op de markt van een lidstaat aanwezig zijn en ingevoerde tweedehandse voertuigen van hetzelfde type die dezelfde kenmerken en slijtage vertonen – Daaronder begrepen

    (Art. 110 VWEU)

    2. Fiscale bepalingen – Binnenlandse belastingen – Heffing die op ingevoerde tweedehandse motorvoertuigen bij de eerste registratie ervan in een lidstaat en op al in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op die voertuigen in die lidstaat wordt toegepast – Toelaatbaarheid – Vrijstelling van die heffing voor al geregistreerde voertuigen waarvoor een eerder in werking getreden heffing is betaald die onverenigbaar met het Unierecht is verklaard – Ontoelaatbaarheid

    (Art. 110 VWEU)

    3. Prejudiciële vragen – Uitlegging – Werking in de tijd van de uitleggingsarresten – Terugwerkende kracht – Beperking door het Hof – Voorwaarden – Belang van de financiële gevolgen van het arrest voor de betrokken lidstaat – Geen beslissend criterium

    (Art. 267 VWEU)

    Samenvatting

    1. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 30, 31)

    2. Artikel 110 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat een heffing op motorvoertuigen invoert die op ingevoerde tweedehandse voertuigen bij de eerste registratie ervan in die lidstaat en op al in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving in die lidstaat van het eigendomsrecht op die voertuigen wordt toegepast.

    Een dergelijke heffingsregeling is immers neutraal ten aanzien van de mededinging tussen de uit andere lidstaten afkomstige tweedehandse voertuigen en de gelijksoortige nationale voertuigen die al in de betrokken lidstaat zijn geregistreerd zonder dat daarvoor een heffing is betaald.

    Artikel 110 VWEU moet echter aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat deze lidstaat vrijstelling van die heffing verleent voor al geregistreerde voertuigen waarvoor een eerder geldende heffing is betaald die onverenigbaar met het Unierecht is verklaard.

    Een dergelijke vrijstelling kan immers de terugbetaling van die heffing, vermeerderd met rente, niet vervangen.

    Voorts leidt een dergelijke vrijstelling ertoe dat geen betaling van de betrokken heffing verschuldigd is voor de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op nationale tweedehandse motorvoertuigen die in de betrokken lidstaat zijn geregistreerd in het tijdvak waarin de eerder van kracht zijnde heffing die onverenigbaar met het Unierecht is verklaard, werd toegepast, terwijl deze heffing nog steeds is toegepast bij de registratie in die lidstaat van gelijksoortige voertuigen die afkomstig waren uit andere lidstaten. Deze vrijstelling bevordert aldus de verkoop van nationale tweedehandse voertuigen en ontmoedigt de invoer van gelijksoortige voertuigen.

    Bovendien wordt vanaf de betaling van een registratiebelasting op een motorvoertuig het bedrag van die belasting opgenomen in de waarde van dat voertuig. Wanneer een in de betrokken lidstaat tegen betaling van een heffing geregistreerd voertuig vervolgens in deze lidstaat als tweedehands voertuig wordt verkocht, omvat zijn handelswaarde het restbedrag van de registratiebelasting. Wanneer het bedrag van de registratieheffing op een ingevoerd tweedehands voertuig van hetzelfde type dat dezelfde kenmerken en slijtage vertoont, hoger is dan dat restbedrag, wordt artikel 110 VWEU geschonden. Deze verschillende belastingdruk zou immers de verkoop van nationale tweedehandse voertuigen kunnen begunstigen, waardoor de invoer van gelijksoortige tweedehandse voertuigen wordt ontmoedigd.

    Aangezien het bedrag van de eerder van kracht zijnde en onverenigbaar met het Unierecht verklaarde heffing die bij de registratie van nationale tweedehandse motorvoertuigen werd toegepast, echter moet worden terugbetaald, vermeerderd met rente, waardoor wordt teruggekeerd naar de situatie zoals die bestond voordat dit bedrag werd geheven, moet worden aangenomen dat dit bedrag niet meer in de marktwaarde van die voertuigen is vervat. Bijgevolg is het restbedrag van deze heffing dat tot de waarde van de in het voornoemde tijdvak geregistreerde nationale tweedehandse voertuigen behoort, gelijk aan nul, en dus noodzakelijkerwijs lager dan het bedrag van de registratieheffing op een ingevoerd tweedehands voertuig van hetzelfde type dat dezelfde kenmerken en slijtage vertoont. Die situatie is onverenigbaar met artikel 110 VWEU.

    (cf. punten 43‑47, 51 en dictum)

    3. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 53‑57)

    Top