This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62013CJ0056
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
Zaak C‑56/13
Érsekcsanádi Mezőgazdasági Zrt
tegen
Bács-Kiskun Megyei Kormányhivatal
(verzoek van de Szegedi Ítélőtábla om een prejudiciële beslissing)
„Richtlijnen 92/40/EEG en 2005/94/EG — Beschikkingen 2006/105/EG en 2006/115/EG — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikelen 16, 17 en 47 — Maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza — Vergoeding van de schade”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 mei 2014
Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten
(Art. 267 VWEU)
Landbouw – Harmonisatie van de wetgevingen op het gebied van sanitair toezicht – Veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in levende dieren en dierlijke producten – Beschikkingen van de Commissie in verband met hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels – Nationale maatregelen houdende instelling van een beschermingszone in een bepaald gebied, verbod van de doorvoer van pluimvee in die zone, en weigering aan een onderneming om kalkoenen onder te brengen in een kwekerij die in die zone is gelegen – Toelaatbaarheid
(Beschikkingen 2006/105 en 2006/115 van de Commissie)
Landbouw – Harmonisatie van de wetgevingen op het gebied van sanitair toezicht – Veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in levende dieren en dierlijke producten – Beschikkingen van de Commissie in verband met hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels – Invoering van een regeling van vergoeding van de schade die door de in die beschikkingen neergelegde maatregelen is veroorzaakt – Geen – Rechtmatigheid van een nationale wettelijke regeling die niet voorziet in volledige vergoeding van de schade – Toetsing aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, het recht op eigendom en de vrijheid van ondernemerschap – Nationale regeling die geen maatregel ter uitvoering van het Unierecht vormt en geen andere aanknopingspunten met dit recht vertoont – Onbevoegdheid van het Hof
(Art. 267 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 16, 17, 47 en 51, lid 1; beschikkingen 2006/105 en 2006/115 van de Commissie)
Recht van de Europese Unie – Rechtstreekse werking – Individuele rechten – Bescherming door de nationale rechterlijke instanties – Beroep in rechte – Beginsel van procedurele autonomie – Eerbiediging van het gelijkwaardigheidsbeginsel – Toetsing door de nationale rechterlijke instantie
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 36)
De beschikkingen 2006/105 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met vermoede gevallen van hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels in Hongarije en 2006/115 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza bij wilde vogels in de Gemeenschap moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan nationale maatregelen waarbij de instelling van een beschermingszone voor het administratieve grondgebied van Csátalja en Nagybaracska (Hongarije) werd gelast en de doorvoer van pluimvee in die zone werd verboden, en evenmin aan een administratief advies waarbij een onderneming de toelating werd geweigerd om kalkoenen onder te brengen in haar kwekerij in die zone.
(cf. punt 44, dictum 1)
Enerzijds moeten beschikking 2006/105 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met vermoede gevallen van hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels in Hongarije en beschikking 2006/115 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza bij wilde vogels in de Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat zij noch voorzien in noch verwijzen naar bepalingen waarmee wordt beoogd een regeling in te voeren voor de vergoeding van de schade veroorzaakt door de daarin neergelegde maatregelen, en anderzijds is het Hof niet bevoegd om te beoordelen of een nationale wettelijke regeling die niet voorziet in volledige vergoeding van de schade – de gederfde winst daaronder begrepen – die is geleden ten gevolge van de vaststelling, overeenkomstig het Unierecht, van nationale beschermingsmaatregelen tegen aviaire influenza, rechtmatig is gelet op het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, het recht op eigendom en de vrijheid van ondernemerschap.
Enerzijds bevatten de beschikkingen 2006/105 en 2006/115 immers geen enkele bepaling waarmee wordt beoogd een regeling in te voeren die voorziet in de vergoeding van de schade die aan particulieren wordt berokkend door de uitvoering van de in die beschikkingen bedoelde maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza. Voorts blijkt noch uit de formulering noch uit het doel van de aan de beschikkingen 2006/105 en 2006/115 ten grondslag liggende richtlijnen 89/662 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt en 90/425 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt dat de Commissie bevoegd is om een schadevergoedingsregeling vast te stellen. Tot slot kan de Uniewetgever het in het kader van zijn ruime beoordelingsbevoegdheid op het gebied van het landbouwbeleid weliswaar aangewezen achten om de eigenaren van bedrijven waarop dieren worden vernietigd of geslacht, gedeeltelijk of volledig schadeloos te stellen, doch uit deze vaststelling kan niet worden afgeleid dat het Unierecht een algemeen beginsel kent volgens hetwelk schadeloosstelling in alle omstandigheden verplicht is.
Anderzijds valt, aangezien uit het Unierecht geen vergoedingsverplichting kan worden afgeleid, een nationale maatregel op grond waarvan de betrokken staat verplicht is de schade en de effectieve uitgaven te vergoeden, maar niet de gederfde winst, niet onder het Unierecht, maar berust zij uitsluitend op de keuze van de nationale wetgever. In het kader van de prejudiciële procedure staat het echter niet aan het Hof zich uit te spreken over de uitlegging van de nationale rechtsbepalingen of over de juistheid van de uitlegging die de nationale rechterlijke instantie daaraan geeft. Voorts zijn de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, volgens artikel 51, lid 1, ervan, dat het toepassingsgebied ervan vaststelt, alleen tot de lidstaten gericht wanneer zij het Unierecht ten uitvoer brengen. Deze bepaling bevestigt de vaste rechtspraak van het Hof dat de in de Unierechtsorde gewaarborgde grondrechten gelden voor alle situaties die door het Unierecht worden beheerst, maar niet daarbuiten. Wanneer een juridische situatie niet binnen het toepassingsgebied van het Unierecht valt, is het Hof niet bevoegd om daarover uitspraak te doen en kunnen de in voorkomend geval aangevoerde bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op zich niet de grondslag vormen voor die bevoegdheid.
(cf. punten 46‑48, 52‑54, 57, dictum 2)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 61)
Zaak C‑56/13
Érsekcsanádi Mezőgazdasági Zrt
tegen
Bács-Kiskun Megyei Kormányhivatal
(verzoek van de Szegedi Ítélőtábla om een prejudiciële beslissing)
„Richtlijnen 92/40/EEG en 2005/94/EG — Beschikkingen 2006/105/EG en 2006/115/EG — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikelen 16, 17 en 47 — Maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza — Vergoeding van de schade”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 mei 2014
Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Grenzen — Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten
(Art. 267 VWEU)
Landbouw — Harmonisatie van de wetgevingen op het gebied van sanitair toezicht — Veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in levende dieren en dierlijke producten — Beschikkingen van de Commissie in verband met hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels — Nationale maatregelen houdende instelling van een beschermingszone in een bepaald gebied, verbod van de doorvoer van pluimvee in die zone, en weigering aan een onderneming om kalkoenen onder te brengen in een kwekerij die in die zone is gelegen — Toelaatbaarheid
(Beschikkingen 2006/105 en 2006/115 van de Commissie)
Landbouw — Harmonisatie van de wetgevingen op het gebied van sanitair toezicht — Veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in levende dieren en dierlijke producten — Beschikkingen van de Commissie in verband met hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels — Invoering van een regeling van vergoeding van de schade die door de in die beschikkingen neergelegde maatregelen is veroorzaakt — Geen — Rechtmatigheid van een nationale wettelijke regeling die niet voorziet in volledige vergoeding van de schade — Toetsing aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, het recht op eigendom en de vrijheid van ondernemerschap — Nationale regeling die geen maatregel ter uitvoering van het Unierecht vormt en geen andere aanknopingspunten met dit recht vertoont — Onbevoegdheid van het Hof
(Art. 267 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 16, 17, 47 en 51, lid 1; beschikkingen 2006/105 en 2006/115 van de Commissie)
Recht van de Europese Unie — Rechtstreekse werking — Individuele rechten — Bescherming door de nationale rechterlijke instanties — Beroep in rechte — Beginsel van procedurele autonomie — Eerbiediging van het gelijkwaardigheidsbeginsel — Toetsing door de nationale rechterlijke instantie
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 36)
De beschikkingen 2006/105 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met vermoede gevallen van hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels in Hongarije en 2006/115 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza bij wilde vogels in de Gemeenschap moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan nationale maatregelen waarbij de instelling van een beschermingszone voor het administratieve grondgebied van Csátalja en Nagybaracska (Hongarije) werd gelast en de doorvoer van pluimvee in die zone werd verboden, en evenmin aan een administratief advies waarbij een onderneming de toelating werd geweigerd om kalkoenen onder te brengen in haar kwekerij in die zone.
(cf. punt 44, dictum 1)
Enerzijds moeten beschikking 2006/105 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met vermoede gevallen van hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels in Hongarije en beschikking 2006/115 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza bij wilde vogels in de Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat zij noch voorzien in noch verwijzen naar bepalingen waarmee wordt beoogd een regeling in te voeren voor de vergoeding van de schade veroorzaakt door de daarin neergelegde maatregelen, en anderzijds is het Hof niet bevoegd om te beoordelen of een nationale wettelijke regeling die niet voorziet in volledige vergoeding van de schade – de gederfde winst daaronder begrepen – die is geleden ten gevolge van de vaststelling, overeenkomstig het Unierecht, van nationale beschermingsmaatregelen tegen aviaire influenza, rechtmatig is gelet op het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, het recht op eigendom en de vrijheid van ondernemerschap.
Enerzijds bevatten de beschikkingen 2006/105 en 2006/115 immers geen enkele bepaling waarmee wordt beoogd een regeling in te voeren die voorziet in de vergoeding van de schade die aan particulieren wordt berokkend door de uitvoering van de in die beschikkingen bedoelde maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza. Voorts blijkt noch uit de formulering noch uit het doel van de aan de beschikkingen 2006/105 en 2006/115 ten grondslag liggende richtlijnen 89/662 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt en 90/425 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt dat de Commissie bevoegd is om een schadevergoedingsregeling vast te stellen. Tot slot kan de Uniewetgever het in het kader van zijn ruime beoordelingsbevoegdheid op het gebied van het landbouwbeleid weliswaar aangewezen achten om de eigenaren van bedrijven waarop dieren worden vernietigd of geslacht, gedeeltelijk of volledig schadeloos te stellen, doch uit deze vaststelling kan niet worden afgeleid dat het Unierecht een algemeen beginsel kent volgens hetwelk schadeloosstelling in alle omstandigheden verplicht is.
Anderzijds valt, aangezien uit het Unierecht geen vergoedingsverplichting kan worden afgeleid, een nationale maatregel op grond waarvan de betrokken staat verplicht is de schade en de effectieve uitgaven te vergoeden, maar niet de gederfde winst, niet onder het Unierecht, maar berust zij uitsluitend op de keuze van de nationale wetgever. In het kader van de prejudiciële procedure staat het echter niet aan het Hof zich uit te spreken over de uitlegging van de nationale rechtsbepalingen of over de juistheid van de uitlegging die de nationale rechterlijke instantie daaraan geeft. Voorts zijn de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, volgens artikel 51, lid 1, ervan, dat het toepassingsgebied ervan vaststelt, alleen tot de lidstaten gericht wanneer zij het Unierecht ten uitvoer brengen. Deze bepaling bevestigt de vaste rechtspraak van het Hof dat de in de Unierechtsorde gewaarborgde grondrechten gelden voor alle situaties die door het Unierecht worden beheerst, maar niet daarbuiten. Wanneer een juridische situatie niet binnen het toepassingsgebied van het Unierecht valt, is het Hof niet bevoegd om daarover uitspraak te doen en kunnen de in voorkomend geval aangevoerde bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op zich niet de grondslag vormen voor die bevoegdheid.
(cf. punten 46‑48, 52‑54, 57, dictum 2)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 61)