Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0604

    N.

    Zaak C‑604/12

    H. N.

    tegen

    Minister for Justice, Equality and Law Reform e.a.

    [verzoek van de Supreme Court (Ierland) om een prejudiciële beslissing]

    „Richtlijn 2004/83/EG — Minimumnormen voor de erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt — Richtlijn 2005/85/EG — Minimumnormen voor de procedures voor toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus in de lidstaten — Nationale procedureregel die de behandeling van een verzoek om subsidiaire bescherming afhankelijk stelt van de voorafgaande afwijzing van een verzoek tot toekenning van de vluchtelingenstatus — Toelaatbaarheid — Procedurele autonomie van de lidstaten — Doeltreffendheidsbeginsel — Recht op behoorlijk bestuur — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 41 — Onpartijdigheid en snelheid van de procedure”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 mei 2014

    1. Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus – Richtlijn 2004/83 – Nationale procedureregel die de behandeling van een verzoek om subsidiaire bescherming afhankelijk stelt van de voorafgaande afwijzing van een verzoek tot toekenning van de vluchtelingenstatus – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Eerbiediging van het doeltreffendheidsbeginsel – Gelijktijdige indiening van een asielaanvraag en van een verzoek om subsidiaire bescherming – Behandeling van het verzoek om subsidiaire bescherming binnen een redelijke termijn

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41; richtlijn 2004/83 van de Raad)

    2. Grenscontroles, asiel en immigratie – Asielbeleid – Vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus – Richtlijn 2004/83 – Procedure voor de behandeling van een verzoek om subsidiaire bescherming – Nationale autoriteit die de aanvrager in kennis stelt van haar voornemen om een uitzettingsbesluit vast te stellen alvorens zijn aanvraag te behandelen – Schending van het beginsel van behoorlijk bestuur – Schending van het vereiste van onpartijdigheid – Geen

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41; richtlijn 2004/83 van de Raad)

    1.  Richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, het doeltreffendheidsbeginsel en het recht op behoorlijk bestuur staan niet in de weg aan een nationale procedureregel die de behandeling van een verzoek om subsidiaire bescherming afhankelijk stelt van de voorafgaande afwijzing van een verzoek om erkenning als vluchteling, mits het verzoek om erkenning als vluchteling en het verzoek om subsidiaire bescherming tegelijkertijd kunnen worden ingediend en de nationale procedureregel niet ertoe leidt dat het verzoek om subsidiaire bescherming na het verstrijken van een redelijke termijn wordt behandeld, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechterlijke instantie staat.

      De subsidiaire bescherming vormt immers een aanvulling op de in het Verdrag van Genève neergelegde bescherming van vluchtelingen.

      Aangezien de verzoeker om internationale bescherming niet noodzakelijkerwijs kan inschatten op welk type bescherming zijn aanvraag betrekking heeft en de vluchtelingenstatus bovendien ruimere bescherming biedt dan de subsidiaire bescherming, mag een verzoek om subsidiaire bescherming voorts in beginsel niet worden behandeld vooraleer de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de verzoeker om internationale bescherming niet voldeed aan de voorwaarden voor erkenning als vluchteling.

      Een dergelijk voorschrift moet de aanvragers van subsidiaire bescherming overigens effectieve toegang tot de hun door de richtlijn verleende rechten waarborgen.

      (cf. punten 32, 34‑36, 42, 57 en dictum)

    2.  Wanneer een lidstaat het Unierecht uitvoert, vinden de vereisten die voortvloeien uit het recht op behoorlijk bestuur, dat is neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en een algemeen rechtsbeginsel is, met name het recht van eenieder dat zijn zaken onpartijdig en binnen een redelijke termijn worden behandeld, toepassing in een procedure tot toekenning van de subsidiaire bescherming, die wordt gevoerd door de bevoegde nationale autoriteit.

      Aangaande een nationale regeling volgens welke voor het verzoek om subsidiaire bescherming een verschillende procedure moet worden gevolgd die noodzakelijkerwijs na de afwijzing van een asielaanvraag plaatsvindt, kan het feit dat de nationale autoriteit de aanvrager van subsidiaire bescherming vóór de behandeling van zijn verzoek in kennis stelt van haar voornemen om een uitzettingsbesluit te nemen, op zich geen ontbreken van objectieve onpartijdigheid van die autoriteit opleveren.

      Vaststaat namelijk dat dit voornemen van de bevoegde autoriteit is gebaseerd op de vaststelling dat een derdelander niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vluchtelingenstatus. Deze vaststelling houdt dus niet in dat de bevoegde autoriteit reeds een standpunt heeft ingenomen over de vraag of deze derdelander voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van subsidiaire bescherming, zodat de betrokken procedureregel niet indruist tegen het uit het recht op behoorlijk bestuur voortvloeiende vereiste van onpartijdigheid.

      (cf. punten 49‑51, 53‑55)

    Top

    Zaak C‑604/12

    H. N.

    tegen

    Minister for Justice, Equality and Law Reform e.a.

    [verzoek van de Supreme Court (Ierland) om een prejudiciële beslissing]

    „Richtlijn 2004/83/EG — Minimumnormen voor de erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt — Richtlijn 2005/85/EG — Minimumnormen voor de procedures voor toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus in de lidstaten — Nationale procedureregel die de behandeling van een verzoek om subsidiaire bescherming afhankelijk stelt van de voorafgaande afwijzing van een verzoek tot toekenning van de vluchtelingenstatus — Toelaatbaarheid — Procedurele autonomie van de lidstaten — Doeltreffendheidsbeginsel — Recht op behoorlijk bestuur — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 41 — Onpartijdigheid en snelheid van de procedure”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 mei 2014

    1. Grenscontroles, asiel en immigratie — Asielbeleid — Vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus — Richtlijn 2004/83 — Nationale procedureregel die de behandeling van een verzoek om subsidiaire bescherming afhankelijk stelt van de voorafgaande afwijzing van een verzoek tot toekenning van de vluchtelingenstatus — Toelaatbaarheid — Voorwaarden — Eerbiediging van het doeltreffendheidsbeginsel — Gelijktijdige indiening van een asielaanvraag en van een verzoek om subsidiaire bescherming — Behandeling van het verzoek om subsidiaire bescherming binnen een redelijke termijn

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41; richtlijn 2004/83 van de Raad)

    2. Grenscontroles, asiel en immigratie — Asielbeleid — Vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus — Richtlijn 2004/83 — Procedure voor de behandeling van een verzoek om subsidiaire bescherming — Nationale autoriteit die de aanvrager in kennis stelt van haar voornemen om een uitzettingsbesluit vast te stellen alvorens zijn aanvraag te behandelen — Schending van het beginsel van behoorlijk bestuur — Schending van het vereiste van onpartijdigheid — Geen

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41; richtlijn 2004/83 van de Raad)

    1.  Richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, het doeltreffendheidsbeginsel en het recht op behoorlijk bestuur staan niet in de weg aan een nationale procedureregel die de behandeling van een verzoek om subsidiaire bescherming afhankelijk stelt van de voorafgaande afwijzing van een verzoek om erkenning als vluchteling, mits het verzoek om erkenning als vluchteling en het verzoek om subsidiaire bescherming tegelijkertijd kunnen worden ingediend en de nationale procedureregel niet ertoe leidt dat het verzoek om subsidiaire bescherming na het verstrijken van een redelijke termijn wordt behandeld, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechterlijke instantie staat.

      De subsidiaire bescherming vormt immers een aanvulling op de in het Verdrag van Genève neergelegde bescherming van vluchtelingen.

      Aangezien de verzoeker om internationale bescherming niet noodzakelijkerwijs kan inschatten op welk type bescherming zijn aanvraag betrekking heeft en de vluchtelingenstatus bovendien ruimere bescherming biedt dan de subsidiaire bescherming, mag een verzoek om subsidiaire bescherming voorts in beginsel niet worden behandeld vooraleer de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de verzoeker om internationale bescherming niet voldeed aan de voorwaarden voor erkenning als vluchteling.

      Een dergelijk voorschrift moet de aanvragers van subsidiaire bescherming overigens effectieve toegang tot de hun door de richtlijn verleende rechten waarborgen.

      (cf. punten 32, 34‑36, 42, 57 en dictum)

    2.  Wanneer een lidstaat het Unierecht uitvoert, vinden de vereisten die voortvloeien uit het recht op behoorlijk bestuur, dat is neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en een algemeen rechtsbeginsel is, met name het recht van eenieder dat zijn zaken onpartijdig en binnen een redelijke termijn worden behandeld, toepassing in een procedure tot toekenning van de subsidiaire bescherming, die wordt gevoerd door de bevoegde nationale autoriteit.

      Aangaande een nationale regeling volgens welke voor het verzoek om subsidiaire bescherming een verschillende procedure moet worden gevolgd die noodzakelijkerwijs na de afwijzing van een asielaanvraag plaatsvindt, kan het feit dat de nationale autoriteit de aanvrager van subsidiaire bescherming vóór de behandeling van zijn verzoek in kennis stelt van haar voornemen om een uitzettingsbesluit te nemen, op zich geen ontbreken van objectieve onpartijdigheid van die autoriteit opleveren.

      Vaststaat namelijk dat dit voornemen van de bevoegde autoriteit is gebaseerd op de vaststelling dat een derdelander niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vluchtelingenstatus. Deze vaststelling houdt dus niet in dat de bevoegde autoriteit reeds een standpunt heeft ingenomen over de vraag of deze derdelander voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van subsidiaire bescherming, zodat de betrokken procedureregel niet indruist tegen het uit het recht op behoorlijk bestuur voortvloeiende vereiste van onpartijdigheid.

      (cf. punten 49‑51, 53‑55)

    Top