EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0437

Unitrading

Zaak C‑437/13

Unitrading Ltd

tegen

Staatssecretaris van Financiën

(verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Communautair douanewetboek — Invordering van invoerrechten — Oorsprong van de goederen — Bewijsmiddelen — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 47 — Rechten van de verdediging — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Procedurele autonomie van de lidstaten”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 23 oktober 2014

Recht van de Europese Unie – Beginselen – Recht op een effectieve rechterlijke bescherming – Invordering van invoerrechten – Bewijs van de oorsprong van de ingevoerde goederen berustend op de resultaten van onderzoek door een derde die daarover geen opening van zaken wil geven – Geen verificatie van de conclusies door de douaneautoriteiten – Toelaatbaarheid – Beoordeling door de nationale rechter – Voorwaarden

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47)

Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat het door de douaneautoriteiten op basis van de nationale procesregels geleverde bewijs van de oorsprong van ingevoerde goederen berust op de resultaten van onderzoek door een derde waarover die derde geen opening van zaken wil geven, noch aan de douaneautoriteiten noch aan de aangever, waardoor de verificatie of de weerlegging van de juistheid van de gebruikte conclusie wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt, mits het doeltreffendheidsbeginsel en het gelijkwaardigheidsbeginsel worden geëerbiedigd.

Voor zover de relevantie van een bewijsmiddel dat niet door alle partijen bij de procedure en door de aangezochte rechterlijke instantie volledig kan worden geverifieerd, door de betrokken partij geldig in twijfel kan worden getrokken – met name door aan te voeren dat dit bewijsmiddel slechts een indirect bewijs van de gestelde feiten vormt, en door andere elementen aan te dragen die haar andersluidende stellingen kunnen onderbouwen – is het recht van deze persoon op een effectieve rechterlijke bescherming als bedoeld in artikel 47 van het Handvest immers in beginsel niet geschonden. Aangezien artikel 245 van het douanewetboek in dit verband voorschrijft dat de bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van de in artikel 243 van dit wetboek bedoelde beroepsprocedure worden vastgesteld door de lidstaten, is het een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de procesregels voor deze beroepen vast te stellen, mits die regels niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke beroepen krachtens nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel). Wanneer de nationale rechter vaststelt dat het feit dat de bewijslast inzake de oorsprong van de aangegeven goederen rust op degene die de douaneschuld moet voldoen, omdat deze de relevantie van een door de douaneautoriteiten gebruikt indirect bewijsmiddel moet weerleggen, het onmogelijk of uiterst moeilijk kan maken dit bewijs te leveren, met name omdat dit betrekking heeft op gegevens waarover de schuldenaar niet kan beschikken, moet hij, om de eerbiediging van het doeltreffendheidsbeginsel te verzekeren, gebruikmaken van alle procedurele middelen die het nationale recht hem ter beschikking stelt, waaronder het gelasten van de noodzakelijke maatregelen van instructie. Komt de nationale rechter, na alle procedurele middelen te hebben aangewend die het nationale recht hem ter beschikking stelt, echter tot de slotsom dat de vermelde oorsprong van de betrokken goederen niet de echte oorsprong is, en dat het dus gerechtvaardigd is de aangever aanvullende douanerechten of zelfs een geldboete op te leggen, dan verzet artikel 47 van het Handvest zich echter niet ertegen dat die rechter een dergelijke beslissing neemt.

In de veronderstelling dat de douaneautoriteiten geen opening van zaken kunnen geven over de betrokken onderzoeken, moeten de vraag of de douaneautoriteiten moeten ingaan op een verzoek van de belanghebbende om op zijn kosten onderzoeken te laten verrichten in het als land van oorsprong vermelde land, en de vraag of het van belang is dat nog gedurende een beperkte tijd gedeelten van de monsters van de goederen zijn bewaard, waarover de belanghebbende had kunnen beschikken met het oog op onderzoek door een ander laboratorium, en zo ja, of de douaneautoriteiten de belanghebbende dienen te wijzen op het feit dat submonsters van de goederen beschikbaar zijn en dat hij deze kan opvragen voor een dergelijk onderzoek, worden beantwoord op basis van de nationale procesregels.

(cf. punten 26‑30, 35, dictum 1, 2)

Top

Zaak C‑437/13

Unitrading Ltd

tegen

Staatssecretaris van Financiën

(verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Communautair douanewetboek — Invordering van invoerrechten — Oorsprong van de goederen — Bewijsmiddelen — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 47 — Rechten van de verdediging — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Procedurele autonomie van de lidstaten”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 23 oktober 2014

Recht van de Europese Unie — Beginselen — Recht op een effectieve rechterlijke bescherming — Invordering van invoerrechten — Bewijs van de oorsprong van de ingevoerde goederen berustend op de resultaten van onderzoek door een derde die daarover geen opening van zaken wil geven — Geen verificatie van de conclusies door de douaneautoriteiten — Toelaatbaarheid — Beoordeling door de nationale rechter — Voorwaarden

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47)

Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat het door de douaneautoriteiten op basis van de nationale procesregels geleverde bewijs van de oorsprong van ingevoerde goederen berust op de resultaten van onderzoek door een derde waarover die derde geen opening van zaken wil geven, noch aan de douaneautoriteiten noch aan de aangever, waardoor de verificatie of de weerlegging van de juistheid van de gebruikte conclusie wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt, mits het doeltreffendheidsbeginsel en het gelijkwaardigheidsbeginsel worden geëerbiedigd.

Voor zover de relevantie van een bewijsmiddel dat niet door alle partijen bij de procedure en door de aangezochte rechterlijke instantie volledig kan worden geverifieerd, door de betrokken partij geldig in twijfel kan worden getrokken – met name door aan te voeren dat dit bewijsmiddel slechts een indirect bewijs van de gestelde feiten vormt, en door andere elementen aan te dragen die haar andersluidende stellingen kunnen onderbouwen – is het recht van deze persoon op een effectieve rechterlijke bescherming als bedoeld in artikel 47 van het Handvest immers in beginsel niet geschonden. Aangezien artikel 245 van het douanewetboek in dit verband voorschrijft dat de bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van de in artikel 243 van dit wetboek bedoelde beroepsprocedure worden vastgesteld door de lidstaten, is het een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de procesregels voor deze beroepen vast te stellen, mits die regels niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke beroepen krachtens nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel). Wanneer de nationale rechter vaststelt dat het feit dat de bewijslast inzake de oorsprong van de aangegeven goederen rust op degene die de douaneschuld moet voldoen, omdat deze de relevantie van een door de douaneautoriteiten gebruikt indirect bewijsmiddel moet weerleggen, het onmogelijk of uiterst moeilijk kan maken dit bewijs te leveren, met name omdat dit betrekking heeft op gegevens waarover de schuldenaar niet kan beschikken, moet hij, om de eerbiediging van het doeltreffendheidsbeginsel te verzekeren, gebruikmaken van alle procedurele middelen die het nationale recht hem ter beschikking stelt, waaronder het gelasten van de noodzakelijke maatregelen van instructie. Komt de nationale rechter, na alle procedurele middelen te hebben aangewend die het nationale recht hem ter beschikking stelt, echter tot de slotsom dat de vermelde oorsprong van de betrokken goederen niet de echte oorsprong is, en dat het dus gerechtvaardigd is de aangever aanvullende douanerechten of zelfs een geldboete op te leggen, dan verzet artikel 47 van het Handvest zich echter niet ertegen dat die rechter een dergelijke beslissing neemt.

In de veronderstelling dat de douaneautoriteiten geen opening van zaken kunnen geven over de betrokken onderzoeken, moeten de vraag of de douaneautoriteiten moeten ingaan op een verzoek van de belanghebbende om op zijn kosten onderzoeken te laten verrichten in het als land van oorsprong vermelde land, en de vraag of het van belang is dat nog gedurende een beperkte tijd gedeelten van de monsters van de goederen zijn bewaard, waarover de belanghebbende had kunnen beschikken met het oog op onderzoek door een ander laboratorium, en zo ja, of de douaneautoriteiten de belanghebbende dienen te wijzen op het feit dat submonsters van de goederen beschikbaar zijn en dat hij deze kan opvragen voor een dergelijk onderzoek, worden beantwoord op basis van de nationale procesregels.

(cf. punten 26‑30, 35, dictum 1, 2)

Top