EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CJ0388

Samenvatting van het arrest

Court reports – general

Zaak C‑388/11

Le Crédit Lyonnais

tegen

Ministre du Budget, des Comptes publics et de la Réforme de l’État

[verzoek van de Conseil d’État (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Belasting over de toegevoegde waarde — Zesde richtlijn (77/388/EEG) — Artikelen 17 en 19 — Aftrek van voorbelasting — Gebruik van goederen en diensten zowel voor belaste handelingen als voor vrijgestelde handelingen — Aftrek pro rata — Berekening van pro rata — Bijkantoren gevestigd in andere lidstaten en in derde landen — Niet-inaanmerkingneming van omzet daarvan”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 september 2013

  1. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Aftrek van voorbelasting – Aftrek pro rata – Belastingplichtige die vaste inrichting heeft in andere lidstaat – Vaststelling van pro rata voor aftrek met inaanmerkingneming van omzet van die vaste inrichting – Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 5, lid 7, sub a, 6, lid 3, 17, lid 5, derde alinea, en 19, lid 1)

  2. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Aftrek van voorbelasting – Aftrek pro rata – Belastingplichtige die vaste inrichting heeft in andere lidstaat – Vaststelling van pro rata voor aftrek met inaanmerkingneming van omzet van die vaste inrichting – Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 17, lid 3, sub a en c, en 19, lid 1)

  3. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Aftrek van voorbelasting – Nationale regeling volgens welke voor berekening van pro rata voor aftrek per sector van bedrijfsuitoefening van belastingplichtige vennootschap omzet van in andere lidstaat of in derde land gevestigde vaste inrichting in aanmerking wordt genomen – Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 17, lid 5, derde alinea)

  1.  De artikelen 17, leden 2 en 5, en 19, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moeten aldus worden uitgelegd dat een vennootschap waarvan het hoofdkantoor in een lidstaat is gevestigd, bij de vaststelling van haar pro rata voor aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde niet de omzet van haar in andere lidstaten gevestigde bijkantoren in aanmerking mag nemen.

    Het feit dat een belastingplichtige bij de berekening van het pro rata voor aftrek van zijn in een bepaalde lidstaat gevestigd hoofdkantoor de omzet van zijn in andere lidstaten gevestigde vaste inrichtingen in aanmerking mag nemen, kan namelijk niet in alle gevallen een betere inachtneming van het beginsel van neutraliteit van de belasting over de toegevoegde waarde garanderen dan een regeling waarbij een belastingplichtige in elke lidstaat waar hij een vaste inrichting in de zin van de Zesde richtlijn heeft, een afzonderlijk pro rata voor aftrek moet vaststellen.

    Verder heeft een dergelijke wijze van vaststelling van het pro rata voor aftrek van het hoofdkantoor van een belastingplichtige tot gevolg dat het gedeelte van de belasting over de toegevoegde waarde dat door dat hoofdkantoor in mindering kan worden gebracht, stijgt voor alle aankopen die die belastingplichtige heeft gedaan in de lidstaat waar zijn hoofdkantoor is gevestigd, hoewel een deel daarvan geen enkel verband houdt met de activiteiten van de buiten die staat gevestigde vaste inrichtingen. Daardoor wordt de betekenis van het toepasselijke pro rata voor aftrek vertekend.

    Om die reden kan een dergelijke wijze van vaststelling van het pro rata voor aftrek afbreuk doen aan de nuttige werking van de artikelen 5, lid 7, sub a, en 6, lid 3, van de Zesde richtlijn, die de lidstaten een zekere beoordelingsbevoegdheid verlenen en tegelijk de gevolgen van hun keuzes op het gebied van fiscaal beleid afzwakken.

    (cf. punten 37‑40, dictum 1)

  2.  De artikelen 17, lid 3, sub a en c, en 19, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moeten aldus worden uitgelegd dat een vennootschap waarvan het hoofdkantoor in een lidstaat is gevestigd, bij de vaststelling van haar pro rata voor aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde niet de omzet van haar in derde landen gevestigde bijkantoren in aanmerking mag nemen.

    De aftrekregeling is namelijk gebaseerd op het beginsel van territorialiteit van de toepasselijke nationale bepalingen en wanneer een belastingplichtige een vaste inrichting heeft in een andere staat dan die waarin zijn hoofdkantoor is gevestigd, worden de economische activiteiten die hij in die staat verricht, voor de toepassing van de Zesde richtlijn geacht vanuit die vaste inrichting te worden verricht.

    Noch de considerans van de Zesde richtlijn, noch de bepalingen van die richtlijn bevatten aanwijzingen voor de conclusie dat het feit dat een belastingplichtige een vaste inrichting heeft buiten de Unie, van invloed kan zijn op de aftrekregeling die op die belastingplichtige van toepassing is in de lidstaat waar zijn hoofdkantoor zich bevindt.

    (cf. punten 42, 43, 49, dictum 2)

  3.  Artikel 17, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moet aldus worden uitgelegd dat het een lidstaat niet toestaat te voorzien in een regel voor de berekening van het pro rata voor aftrek per sector van bedrijfsuitoefening van een belastingplichtige vennootschap op grond waarvan die vennootschap de omzet van een in een andere lidstaat of in een derde land gevestigd bijkantoor in aanmerking mag nemen.

    De uitdrukking „sectoren van bedrijfsuitoefening” in artikel 17, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn kan namelijk niet aldus worden uitgelegd dat zij betrekking heeft op geografische gebieden. Blijkens artikel 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn ziet het begrip „activiteiten” binnen het kader van die richtlijn immers op de verschillende soorten economische activiteiten, zoals de werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter.

    (cf. punten 53, 54, 56, dictum 3)

Top

Zaak C‑388/11

Le Crédit Lyonnais

tegen

Ministre du Budget, des Comptes publics et de la Réforme de l’État

[verzoek van de Conseil d’État (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Belasting over de toegevoegde waarde — Zesde richtlijn (77/388/EEG) — Artikelen 17 en 19 — Aftrek van voorbelasting — Gebruik van goederen en diensten zowel voor belaste handelingen als voor vrijgestelde handelingen — Aftrek pro rata — Berekening van pro rata — Bijkantoren gevestigd in andere lidstaten en in derde landen — Niet-inaanmerkingneming van omzet daarvan”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 september 2013

  1. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Aftrek van voorbelasting — Aftrek pro rata — Belastingplichtige die vaste inrichting heeft in andere lidstaat — Vaststelling van pro rata voor aftrek met inaanmerkingneming van omzet van die vaste inrichting — Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 5, lid 7, sub a, 6, lid 3, 17, lid 5, derde alinea, en 19, lid 1)

  2. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Aftrek van voorbelasting — Aftrek pro rata — Belastingplichtige die vaste inrichting heeft in andere lidstaat — Vaststelling van pro rata voor aftrek met inaanmerkingneming van omzet van die vaste inrichting — Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 17, lid 3, sub a en c, en 19, lid 1)

  3. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Aftrek van voorbelasting — Nationale regeling volgens welke voor berekening van pro rata voor aftrek per sector van bedrijfsuitoefening van belastingplichtige vennootschap omzet van in andere lidstaat of in derde land gevestigde vaste inrichting in aanmerking wordt genomen — Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 17, lid 5, derde alinea)

  1.  De artikelen 17, leden 2 en 5, en 19, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moeten aldus worden uitgelegd dat een vennootschap waarvan het hoofdkantoor in een lidstaat is gevestigd, bij de vaststelling van haar pro rata voor aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde niet de omzet van haar in andere lidstaten gevestigde bijkantoren in aanmerking mag nemen.

    Het feit dat een belastingplichtige bij de berekening van het pro rata voor aftrek van zijn in een bepaalde lidstaat gevestigd hoofdkantoor de omzet van zijn in andere lidstaten gevestigde vaste inrichtingen in aanmerking mag nemen, kan namelijk niet in alle gevallen een betere inachtneming van het beginsel van neutraliteit van de belasting over de toegevoegde waarde garanderen dan een regeling waarbij een belastingplichtige in elke lidstaat waar hij een vaste inrichting in de zin van de Zesde richtlijn heeft, een afzonderlijk pro rata voor aftrek moet vaststellen.

    Verder heeft een dergelijke wijze van vaststelling van het pro rata voor aftrek van het hoofdkantoor van een belastingplichtige tot gevolg dat het gedeelte van de belasting over de toegevoegde waarde dat door dat hoofdkantoor in mindering kan worden gebracht, stijgt voor alle aankopen die die belastingplichtige heeft gedaan in de lidstaat waar zijn hoofdkantoor is gevestigd, hoewel een deel daarvan geen enkel verband houdt met de activiteiten van de buiten die staat gevestigde vaste inrichtingen. Daardoor wordt de betekenis van het toepasselijke pro rata voor aftrek vertekend.

    Om die reden kan een dergelijke wijze van vaststelling van het pro rata voor aftrek afbreuk doen aan de nuttige werking van de artikelen 5, lid 7, sub a, en 6, lid 3, van de Zesde richtlijn, die de lidstaten een zekere beoordelingsbevoegdheid verlenen en tegelijk de gevolgen van hun keuzes op het gebied van fiscaal beleid afzwakken.

    (cf. punten 37‑40, dictum 1)

  2.  De artikelen 17, lid 3, sub a en c, en 19, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moeten aldus worden uitgelegd dat een vennootschap waarvan het hoofdkantoor in een lidstaat is gevestigd, bij de vaststelling van haar pro rata voor aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde niet de omzet van haar in derde landen gevestigde bijkantoren in aanmerking mag nemen.

    De aftrekregeling is namelijk gebaseerd op het beginsel van territorialiteit van de toepasselijke nationale bepalingen en wanneer een belastingplichtige een vaste inrichting heeft in een andere staat dan die waarin zijn hoofdkantoor is gevestigd, worden de economische activiteiten die hij in die staat verricht, voor de toepassing van de Zesde richtlijn geacht vanuit die vaste inrichting te worden verricht.

    Noch de considerans van de Zesde richtlijn, noch de bepalingen van die richtlijn bevatten aanwijzingen voor de conclusie dat het feit dat een belastingplichtige een vaste inrichting heeft buiten de Unie, van invloed kan zijn op de aftrekregeling die op die belastingplichtige van toepassing is in de lidstaat waar zijn hoofdkantoor zich bevindt.

    (cf. punten 42, 43, 49, dictum 2)

  3.  Artikel 17, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moet aldus worden uitgelegd dat het een lidstaat niet toestaat te voorzien in een regel voor de berekening van het pro rata voor aftrek per sector van bedrijfsuitoefening van een belastingplichtige vennootschap op grond waarvan die vennootschap de omzet van een in een andere lidstaat of in een derde land gevestigd bijkantoor in aanmerking mag nemen.

    De uitdrukking „sectoren van bedrijfsuitoefening” in artikel 17, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn kan namelijk niet aldus worden uitgelegd dat zij betrekking heeft op geografische gebieden. Blijkens artikel 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn ziet het begrip „activiteiten” binnen het kader van die richtlijn immers op de verschillende soorten economische activiteiten, zoals de werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter.

    (cf. punten 53, 54, 56, dictum 3)

Top