Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0480

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C-480/10

    Europese Commissie

    tegen

    Koninkrijk Zweden

    „Niet-nakoming — Fiscale bepalingen — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 11 — Nationale wettelijke regeling die mogelijkheid tot vorming van groep van personen die als één btw-plichtige kunnen worden aangemerkt, beperkt tot ondernemingen in financiële sector en verzekeringssector”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 april 2013

    1. Beroep wegens niet-nakoming – Voorwerp van geschil – Vaststelling tijdens precontentieuze procedure – Nieuwe, in inleidend verzoekschrift aangevoerde grieven – Ontoelaatbaarheid

      (Art. 258 VWEU)

    2. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Beginsel van gelijke behandeling – Beginsel van fiscale neutraliteit – Niet-samenvallend

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 11)

    3. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Belastingplichtigen – Begrip – Autonome en uniforme uitlegging

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 11)

    4. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Belastingplichtigen – Begrip – Mogelijkheid voor lidstaten om nauw verbonden personen als één belastingplichtige aan te merken – Nationale regeling die mogelijkheid tot vorming van groep van personen die als één belastingplichtige kunnen worden aangemerkt, beperkt tot ondernemingen in financiële sector en verzekeringssector – Niet-nakoming – Geen

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 11)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 15, 16, 18, 19)

    2.  Het beginsel van fiscale neutraliteit geeft ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde uitdrukking aan het algemene beginsel van gelijke behandeling, dat vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld tenzij dit objectief gerechtvaardigd is. Van schending van het beginsel van fiscale neutraliteit kan evenwel slechts sprake zijn tussen concurrerende handelaars, terwijl schending van het algemene beginsel van gelijke behandeling in belastingzaken de vorm kan aannemen van andere soorten van discriminatie jegens handelaars die niet noodzakelijk concurrenten zijn, maar zich in andere opzichten in een vergelijkbare situatie bevinden. Het beginsel gelijke behandeling in belastingzaken valt echter niet samen met het beginsel van fiscale neutraliteit.

      (cf. punten 17, 18)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 34)

    4.  Door de mogelijkheid om een groep personen ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde als één belastingplichtige aan te merken in de praktijk te beperken tot verrichters van financiële diensten en verzekeringsdiensten, komt een lidstaat de verplichtingen na die op hem rusten krachtens artikel 11 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

      Aangaande de door artikel 11 van richtlijn 2006/112 nagestreefde doelstellingen blijkt immers dat de Uniewetgever de lidstaten de mogelijkheid heeft willen bieden de hoedanigheid van belastingplichtige niet systematisch te verbinden aan het begrip strikt juridische zelfstandigheid, zulks hetzij omwille van een administratieve vereenvoudiging, hetzij ter vermijding van bepaalde misbruiken, bijvoorbeeld de splitsing van een onderneming in verscheidene belastingplichtigen teneinde een bijzondere regeling te kunnen genieten.

      Voorts kunnen de lidstaten op grond van artikel 11, tweede alinea, van richtlijn 2006/112 alle maatregelen vaststellen die nodig zijn om belastingfraude en -ontwijking met gebruikmaking van de eerste alinea van dat artikel te voorkomen. Het staat de lidstaten dus vrij om met eerbiediging van het Unierecht de toepassing van de regeling van dat artikel 11 te beperken om belastingfraude en -ontwijking tegen te gaan.

      De Commissie heeft echter niet op overtuigende wijze aangetoond dat deze maatregel niet gegrond was gelet op de doelstelling om belastingfraude en -ontwijking te bestrijden.

      (cf. punten 37-40)

    Top

    Zaak C-480/10

    Europese Commissie

    tegen

    Koninkrijk Zweden

    „Niet-nakoming — Fiscale bepalingen — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 11 — Nationale wettelijke regeling die mogelijkheid tot vorming van groep van personen die als één btw-plichtige kunnen worden aangemerkt, beperkt tot ondernemingen in financiële sector en verzekeringssector”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 april 2013

    1. Beroep wegens niet-nakoming — Voorwerp van geschil — Vaststelling tijdens precontentieuze procedure — Nieuwe, in inleidend verzoekschrift aangevoerde grieven — Ontoelaatbaarheid

      (Art. 258 VWEU)

    2. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Beginsel van gelijke behandeling — Beginsel van fiscale neutraliteit — Niet-samenvallend

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 11)

    3. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Belastingplichtigen — Begrip — Autonome en uniforme uitlegging

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 11)

    4. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Belastingplichtigen — Begrip — Mogelijkheid voor lidstaten om nauw verbonden personen als één belastingplichtige aan te merken — Nationale regeling die mogelijkheid tot vorming van groep van personen die als één belastingplichtige kunnen worden aangemerkt, beperkt tot ondernemingen in financiële sector en verzekeringssector — Niet-nakoming — Geen

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 11)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 15, 16, 18, 19)

    2.  Het beginsel van fiscale neutraliteit geeft ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde uitdrukking aan het algemene beginsel van gelijke behandeling, dat vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld tenzij dit objectief gerechtvaardigd is. Van schending van het beginsel van fiscale neutraliteit kan evenwel slechts sprake zijn tussen concurrerende handelaars, terwijl schending van het algemene beginsel van gelijke behandeling in belastingzaken de vorm kan aannemen van andere soorten van discriminatie jegens handelaars die niet noodzakelijk concurrenten zijn, maar zich in andere opzichten in een vergelijkbare situatie bevinden. Het beginsel gelijke behandeling in belastingzaken valt echter niet samen met het beginsel van fiscale neutraliteit.

      (cf. punten 17, 18)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 34)

    4.  Door de mogelijkheid om een groep personen ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde als één belastingplichtige aan te merken in de praktijk te beperken tot verrichters van financiële diensten en verzekeringsdiensten, komt een lidstaat de verplichtingen na die op hem rusten krachtens artikel 11 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

      Aangaande de door artikel 11 van richtlijn 2006/112 nagestreefde doelstellingen blijkt immers dat de Uniewetgever de lidstaten de mogelijkheid heeft willen bieden de hoedanigheid van belastingplichtige niet systematisch te verbinden aan het begrip strikt juridische zelfstandigheid, zulks hetzij omwille van een administratieve vereenvoudiging, hetzij ter vermijding van bepaalde misbruiken, bijvoorbeeld de splitsing van een onderneming in verscheidene belastingplichtigen teneinde een bijzondere regeling te kunnen genieten.

      Voorts kunnen de lidstaten op grond van artikel 11, tweede alinea, van richtlijn 2006/112 alle maatregelen vaststellen die nodig zijn om belastingfraude en -ontwijking met gebruikmaking van de eerste alinea van dat artikel te voorkomen. Het staat de lidstaten dus vrij om met eerbiediging van het Unierecht de toepassing van de regeling van dat artikel 11 te beperken om belastingfraude en -ontwijking tegen te gaan.

      De Commissie heeft echter niet op overtuigende wijze aangetoond dat deze maatregel niet gegrond was gelet op de doelstelling om belastingfraude en -ontwijking te bestrijden.

      (cf. punten 37-40)

    Top