Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CJ0335

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Hogere voorziening — Middelen — Onjuiste beoordeling van feiten en bewijsmateriaal — Niet-ontvankelijkheid — Toetsing door Hof van beoordeling van feiten en bewijsmateriaal — Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

    (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    2. Hogere voorziening — Middelen — Loutere herhaling van voor Gerecht aangevoerde middelen en argumenten — Niet-ontvankelijkheid — Betwisting van door Gerecht verrichte uitlegging of toepassing van gemeenschapsrecht — Ontvankelijkheid

    (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    3. Beroep tot nietigverklaring — Termijnen — Aanvang — Beroep door toetredende staat ingesteld tegen verordening die krachtens Toetredingsakte van 2003 is vastgesteld — Termijn die ingaat op datum waarop Toetredingsverdrag en Toetredingsakte van 2003 in werking zijn getreden

    (Art. 230, tweede en vijfde alinea, EG; Toetredingsverdrag van 2003, art. 2, lid 3)

    4. Toetreding van nieuwe lidstaten tot Europese Unie — Toetredingsakte van 2003 — Landbouw — Gemeenschappelijke ordening van markten — Overgangsmaatregelen voor handel in landbouwproducten — Belasting over overtollige voorraden — Rechterlijke toetsing — Grenzen

    (Toetredingsakte van 2003; verordening nr. 1972/2003 van de Commissie, art. 4, lid 3)

    5. Hogere voorziening — Middelen — Middel voorgedragen tegen rechtsoverweging van arrest die niet noodzakelijk is voor onderbouwing van dictum — Falend middel

    (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    6. Landbouw — Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Beoordelingsbevoegdheid van instellingen van Unie — Rechterlijke toetsing — Grenzen

    7. Handelingen van de instellingen — Motivering — Verplichting — Omvang — Verordening vastgesteld krachtens toetredingsakte van 2003 en houdende invoering van overgangsmaatregelen voor handel in landbouwproducten

    (Art. 296 VWEU; verordening nr. 1972/2003 van de Commissie)

    8. Handelingen van de instellingen — Motivering — Verplichting — Omvang — Beschikking gegeven in aan adressaat bekende context — Toelaatbaarheid van beknopte motivering

    (Art. 296 VWEU)

    9. Recht van Europese Unie — Beginselen — Bescherming van gewettigd vertrouwen — Grenzen — Wijziging van regelgeving betreffende gemeenschappelijke ordening van markten — Beoordelingsvrijheid van instellingen — Aanpassing van regeling aan wijzigingen van economische situatie — Onmogelijkheid om bescherming van gewettigd vertrouwen in te roepen

    Samenvatting

    1. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 23-24)

    2. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 25-28, 98, 113, 172)

    3. De Unie is een unie die wordt beheerst door het recht, in die zin dat de instellingen niet ontkomen aan het toezicht op de verenigbaarheid van hun handelingen met, inzonderheid, het Verdrag en de algemene rechtsbeginselen.

    Deze beginselen vormen de grondslag zelf van deze unie en de eerbiediging ervan impliceert dat de nieuwe lidstaten, zoals artikel 4, lid 2, VEU thans uitdrukkelijk preciseert, op gelijke voet worden behandeld met de oude lidstaten.

    Derhalve moeten de nieuwe lidstaten als verzoekende partijen kunnen beschikken over een recht van beroep in de zin van artikel 230, tweede alinea, EG tegen alle handelingen die op grond van artikel 2, lid 3, van het Toetredingsverdrag van 2003 zijn vastgesteld en die hen raken in hun hoedanigheid van lidstaten.

    Aangezien de nieuwe lidstaten die hoedanigheid pas hebben verkregen op de datum waarop het Toetredingsverdrag en de Toetredingsakte van 2003 in werking zijn getreden, moet worden geoordeeld dat de bij artikel 230, vijfde alinea, EG vastgestelde beroepstermijn ten aanzien van deze staten, wat deze handelingen betreft, slechts liep vanaf die datum, te weten in casu 1 mei 2004.

    (cf. punten 48-51)

    4. De Commissie beschikt in het kader van de uitoefening van de haar door de Raad of zelfs door de opstellers van de Toetredingsakte van 2003 op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid toegekende bevoegdheden over een ruime beoordelingsvrijheid bij de uitvoering van de door de Raad vastgestelde regels, zodat aan de rechtmatigheid van op dit gebied vastgestelde maatregelen slechts afbreuk wordt gedaan wanneer de maatregel kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het doel dat de bevoegde instelling ermee nastreeft.

    Hieruit volgt dat het Gerecht met betrekking tot de analyse van het evenredigheidsbeginsel uitsluitend moet nagaan of de bepaling van het bedrag van de belasting op de overtollige voorraden waarvan sprake is in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1972/2003 betreffende de overgangsmaatregelen die voor het handelsverkeer van landbouwproducten moeten worden vastgesteld wegens de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, te weten het „erga omnes”-invoerrecht dat op 1 mei 2004 van kracht werd, niet kennelijk verder gaat dan noodzakelijk is ter bereiking van de door de Commissie nagestreefde doelstellingen.

    (cf. punten 71-72)

    5. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 115)

    6. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 128)

    7. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 147)

    8. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 152)

    9. Het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen kan worden ingeroepen door iedere ondernemer bij wie een instelling gegronde verwachtingen heeft gewekt. Al behoort het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen tot de algemene rechtsbeginselen van de Unie, toch mogen de marktdeelnemers niet vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die de gemeenschapsinstellingen in het kader van hun beoordelingsbevoegdheid kunnen wijzigen, inzonderheid op een gebied als dat van de gemeenschappelijke marktordeningen, waarvan het doel een voortdurende aanpassing aan de wijzigingen van de economische situatie meebrengt.

    Dat geldt ook voor een toetredende lidstaat.

    (cf. punten 180-181)

    Top

    Zaak C-335/09 P

    Republiek Polen

    tegen

    Europese Commissie

    „Hogere voorziening — Gemeenschappelijke ordening van markten — Overgangsmaatregelen vast te stellen wegens toetreding van nieuwe lidstaten — Verordening (EG) nr. 1972/2003 tot vaststelling van maatregelen voor handelsverkeer van landbouwproducten — Beroep tot nietigverklaring — Termijn — Aanvang — Overschrijding van termijn — Niet-ontvankelijkheid — Wijziging van bepaling van die verordening — Heropening van termijn — Gedeeltelijke ontvankelijkheid — Middelen — Schending van beginselen die rechtsgemeenschap vormen en van beginsel van effectieve rechterlijke bescherming — Schending van beginsel van vrij verkeer van goederen en van verbod van discriminatie op grond van nationaliteit — Schending van evenredigheidsbeginsel en van beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen — Schending van hiërarchie van rechtsregels — Schending van artikel 41 van Toetredingsakte van 2003 — Onjuiste uitlegging van artikel 3 van verordening (EG) nr. 1972/2003 — Niet-nakoming van motiveringsplicht”

    Samenvatting van het arrest

    1. Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten en bewijsmateriaal – Niet-ontvankelijkheid – Toetsing door Hof van beoordeling van feiten en bewijsmateriaal – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

      (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    2. Hogere voorziening – Middelen – Loutere herhaling van voor Gerecht aangevoerde middelen en argumenten – Niet-ontvankelijkheid – Betwisting van door Gerecht verrichte uitlegging of toepassing van gemeenschapsrecht – Ontvankelijkheid

      (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    3. Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Aanvang – Beroep door toetredende staat ingesteld tegen verordening die krachtens Toetredingsakte van 2003 is vastgesteld – Termijn die ingaat op datum waarop Toetredingsverdrag en Toetredingsakte van 2003 in werking zijn getreden

      (Art. 230, tweede en vijfde alinea, EG; Toetredingsverdrag van 2003, art. 2, lid 3)

    4. Toetreding van nieuwe lidstaten tot Europese Unie – Toetredingsakte van 2003 – Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten – Overgangsmaatregelen voor handel in landbouwproducten – Belasting over overtollige voorraden – Rechterlijke toetsing – Grenzen

      (Toetredingsakte van 2003; verordening nr. 1972/2003 van de Commissie, art. 4, lid 3)

    5. Hogere voorziening – Middelen – Middel voorgedragen tegen rechtsoverweging van arrest die niet noodzakelijk is voor onderbouwing van dictum – Falend middel

      (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    6. Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Beoordelingsbevoegdheid van instellingen van Unie – Rechterlijke toetsing – Grenzen

    7. Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Verordening vastgesteld krachtens toetredingsakte van 2003 en houdende invoering van overgangsmaatregelen voor handel in landbouwproducten

      (Art. 296 VWEU; verordening nr. 1972/2003 van de Commissie)

    8. Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking gegeven in aan adressaat bekende context – Toelaatbaarheid van beknopte motivering

      (Art. 296 VWEU)

    9. Recht van Europese Unie – Beginselen – Bescherming van gewettigd vertrouwen – Grenzen – Wijziging van regelgeving betreffende gemeenschappelijke ordening van markten – Beoordelingsvrijheid van instellingen – Aanpassing van regeling aan wijzigingen van economische situatie – Onmogelijkheid om bescherming van gewettigd vertrouwen in te roepen

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 23-24)

    2.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 25-28, 98, 113, 172)

    3.  De Unie is een unie die wordt beheerst door het recht, in die zin dat de instellingen niet ontkomen aan het toezicht op de verenigbaarheid van hun handelingen met, inzonderheid, het Verdrag en de algemene rechtsbeginselen.

      Deze beginselen vormen de grondslag zelf van deze unie en de eerbiediging ervan impliceert dat de nieuwe lidstaten, zoals artikel 4, lid 2, VEU thans uitdrukkelijk preciseert, op gelijke voet worden behandeld met de oude lidstaten.

      Derhalve moeten de nieuwe lidstaten als verzoekende partijen kunnen beschikken over een recht van beroep in de zin van artikel 230, tweede alinea, EG tegen alle handelingen die op grond van artikel 2, lid 3, van het Toetredingsverdrag van 2003 zijn vastgesteld en die hen raken in hun hoedanigheid van lidstaten.

      Aangezien de nieuwe lidstaten die hoedanigheid pas hebben verkregen op de datum waarop het Toetredingsverdrag en de Toetredingsakte van 2003 in werking zijn getreden, moet worden geoordeeld dat de bij artikel 230, vijfde alinea, EG vastgestelde beroepstermijn ten aanzien van deze staten, wat deze handelingen betreft, slechts liep vanaf die datum, te weten in casu 1 mei 2004.

      (cf. punten 48-51)

    4.  De Commissie beschikt in het kader van de uitoefening van de haar door de Raad of zelfs door de opstellers van de Toetredingsakte van 2003 op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid toegekende bevoegdheden over een ruime beoordelingsvrijheid bij de uitvoering van de door de Raad vastgestelde regels, zodat aan de rechtmatigheid van op dit gebied vastgestelde maatregelen slechts afbreuk wordt gedaan wanneer de maatregel kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het doel dat de bevoegde instelling ermee nastreeft.

      Hieruit volgt dat het Gerecht met betrekking tot de analyse van het evenredigheidsbeginsel uitsluitend moet nagaan of de bepaling van het bedrag van de belasting op de overtollige voorraden waarvan sprake is in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1972/2003 betreffende de overgangsmaatregelen die voor het handelsverkeer van landbouwproducten moeten worden vastgesteld wegens de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, te weten het „erga omnes”-invoerrecht dat op 1 mei 2004 van kracht werd, niet kennelijk verder gaat dan noodzakelijk is ter bereiking van de door de Commissie nagestreefde doelstellingen.

      (cf. punten 71-72)

    5.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 115)

    6.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 128)

    7.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 147)

    8.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 152)

    9.  Het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen kan worden ingeroepen door iedere ondernemer bij wie een instelling gegronde verwachtingen heeft gewekt. Al behoort het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen tot de algemene rechtsbeginselen van de Unie, toch mogen de marktdeelnemers niet vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die de gemeenschapsinstellingen in het kader van hun beoordelingsbevoegdheid kunnen wijzigen, inzonderheid op een gebied als dat van de gemeenschappelijke marktordeningen, waarvan het doel een voortdurende aanpassing aan de wijzigingen van de economische situatie meebrengt.

      Dat geldt ook voor een toetredende lidstaat.

      (cf. punten 180-181)

    Top