EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0292

Samenvatting van het arrest

Zaak C-292/10

G

tegen

Cornelius de Visser

(verzoek van het Landgericht Regensburg om een prejudiciële beslissing)

„Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Openbare betekening van gerechtelijke stukken — Ontbreken van bekende woon- of verblijfplaats van verweerder op grondgebied van lidstaat — Bevoegdheid ‚ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad’ — Schending van persoonlijkheidsrechten mogelijkerwijs door bekendmaking van foto’s op internet gepleegd — Plaats waar schadebrengend feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen”

Samenvatting van het arrest

  1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheden — Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 4, lid 1, en 5, punt 3)

  2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen — Aanhouding van uitspraak over erkenning of tenuitvoerlegging — Gedinginleidend stuk niet tijdig aan verweerder betekend — Draagwijdte

    (Haags Verdrag van 15 november 1965, art. 15; verordening nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad, art. 19; verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 26, leden 2-4)

  3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Verstekvonnis — Gedinginleidend stuk aan verweerder openbaar betekend naar national recht — Toelaatbaarheid — Voorwaarde

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad)

  4. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Invoering van Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen — Verordening nr. 805/2004 — Executoriale titels die kunnen worden gewaarmerkt

    (Verordening nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 14, lid 2; verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 34, punt 2)

  5. Harmonisatie van wetgevingen — Elektronische handel — Richtlijn 2000/31 — Bepalingen betreffende interne markt

    (Richtlijn 2000/31 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, leden 1 en 2)

  1.  Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan toepassing van artikel 5, punt 3, van dezelfde verordening op een schadevordering wegens het beheer van een website tegen een verweerder die vermoedelijk burger van de Unie is, maar die op een onbekende plaats verblijft, indien het aangezochte gerecht niet over afdoende aanwijzingen beschikt die de conclusie wettigen dat die verweerder daadwerkelijk buiten het grondgebied van de Europese Unie woont.

    (cf. punt 42, dictum 1)

  2.  In het geval van een verstekvonnis tegen een verweerder van wie het adres onbekend is, wordt de regel die is neergelegd in artikel 26, lid 2, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, volgens welke een gerecht verplicht is zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan, niet terzijde gezet door de in artikel 26, leden 3 en 4, van genoemde verordening bedoelde regels, te weten artikel 19 van verordening nr. 1393/2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken en tot intrekking van verordening nr. 1348/2000, of artikel 15 van het Haagse verdrag van 1965.

    Ofschoon de regelmatigheid van de betekening van het gedinginleidend stuk aan een verweerder tegen wie verstek is verleend, moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van voormeld verdrag en a fortiori aan de hand van de bepalingen van voormelde verordening, geldt deze regel echter slechts voor zover die bepalingen toepasselijk zijn. Zowel artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1393/2007 als artikel 1, tweede alinea, van het Haagse verdrag van 1965 bepalen dat deze instrumenten niet van toepassing zijn indien het adres van degene voor wie het stuk is bestemd, onbekend is.

    (cf. punten 51-54)

  3.  Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een verstekvonnis wordt gewezen tegen een verweerder aan wie — omdat zijn verblijfplaats niet kan worden bepaald — het gedinginleidend stuk openbaar is betekend naar nationaal recht, mits het aangezochte gerecht zich tevoren ervan heeft vergewist dat alle stappen die nodig zijn om de verweerder te vinden, met spoed en te goeder trouw zijn ondernomen.

    De mogelijkheid om de procedure zonder medeweten van de verweerder voort te zetten door openbare betekening beperkt stellig de rechten van de verdediging van die verweerder. Die beperking is echter gelet op het recht van een eiser op doeltreffende bescherming gerechtvaardigd, aangezien zonder een dergelijke betekening dit recht een dode letter zou blijven.

    (cf. punten 56, 59, dictum 2)

  4.  Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een verstekvonnis dat is uitgesproken tegen een verweerder van wie het adres onbekend is, wordt gewaarmerkt als Europese executoriale titel in de zin van verordening nr. 805/2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen.

    Een analyse van de doelstellingen en de opbouw van die verordening toont immers aan dat deze een van het gewone stelsel van erkenning van rechterlijke beslissingen afwijkend mechanisme invoert, waarvan de voorwaarden per definitie strikt moeten worden uitgelegd.

    Doordat de verweerder zich overeenkomstig artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken kan verzetten tegen de erkenning van de tegen hem uitgesproken rechterlijke beslissing, kan hij zijn rechten van de verdediging afdwingen. Deze waarborg zou echter ontbreken indien een verstekvonnis tegen een verweerder die geen kennis heeft genomen van de procedure, als Europese executoriale titel werd gewaarmerkt.

    (cf. punten 64, 66, 68, dictum 3)

  5.  Artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/31 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt, vindt geen toepassing in een situatie waarin de plaats van vestiging van de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij onbekend is, daar voor toepassing van die bepaling vereist is dat de lidstaat op het grondgebied waarvan de aanbieder van de dienst van de informatiemaatschappij daadwerkelijk gevestigd is, bekend is.

    (cf. punt 72, dictum 4)

Top

Zaak C-292/10

G

tegen

Cornelius de Visser

(verzoek van het Landgericht Regensburg om een prejudiciële beslissing)

„Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Openbare betekening van gerechtelijke stukken — Ontbreken van bekende woon- of verblijfplaats van verweerder op grondgebied van lidstaat — Bevoegdheid ‚ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad’ — Schending van persoonlijkheidsrechten mogelijkerwijs door bekendmaking van foto’s op internet gepleegd — Plaats waar schadebrengend feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen”

Samenvatting van het arrest

  1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheden – Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 4, lid 1, en 5, punt 3)

  2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Aanhouding van uitspraak over erkenning of tenuitvoerlegging – Gedinginleidend stuk niet tijdig aan verweerder betekend – Draagwijdte

    (Haags Verdrag van 15 november 1965, art. 15; verordening nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad, art. 19; verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 26, leden 2-4)

  3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Verstekvonnis – Gedinginleidend stuk aan verweerder openbaar betekend naar national recht – Toelaatbaarheid – Voorwaarde

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad)

  4. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Invoering van Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Verordening nr. 805/2004 – Executoriale titels die kunnen worden gewaarmerkt

    (Verordening nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 14, lid 2; verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 34, punt 2)

  5. Harmonisatie van wetgevingen – Elektronische handel – Richtlijn 2000/31 – Bepalingen betreffende interne markt

    (Richtlijn 2000/31 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, leden 1 en 2)

  1.  Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan toepassing van artikel 5, punt 3, van dezelfde verordening op een schadevordering wegens het beheer van een website tegen een verweerder die vermoedelijk burger van de Unie is, maar die op een onbekende plaats verblijft, indien het aangezochte gerecht niet over afdoende aanwijzingen beschikt die de conclusie wettigen dat die verweerder daadwerkelijk buiten het grondgebied van de Europese Unie woont.

    (cf. punt 42, dictum 1)

  2.  In het geval van een verstekvonnis tegen een verweerder van wie het adres onbekend is, wordt de regel die is neergelegd in artikel 26, lid 2, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, volgens welke een gerecht verplicht is zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan, niet terzijde gezet door de in artikel 26, leden 3 en 4, van genoemde verordening bedoelde regels, te weten artikel 19 van verordening nr. 1393/2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken en tot intrekking van verordening nr. 1348/2000, of artikel 15 van het Haagse verdrag van 1965.

    Ofschoon de regelmatigheid van de betekening van het gedinginleidend stuk aan een verweerder tegen wie verstek is verleend, moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van voormeld verdrag en a fortiori aan de hand van de bepalingen van voormelde verordening, geldt deze regel echter slechts voor zover die bepalingen toepasselijk zijn. Zowel artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1393/2007 als artikel 1, tweede alinea, van het Haagse verdrag van 1965 bepalen dat deze instrumenten niet van toepassing zijn indien het adres van degene voor wie het stuk is bestemd, onbekend is.

    (cf. punten 51-54)

  3.  Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een verstekvonnis wordt gewezen tegen een verweerder aan wie — omdat zijn verblijfplaats niet kan worden bepaald — het gedinginleidend stuk openbaar is betekend naar nationaal recht, mits het aangezochte gerecht zich tevoren ervan heeft vergewist dat alle stappen die nodig zijn om de verweerder te vinden, met spoed en te goeder trouw zijn ondernomen.

    De mogelijkheid om de procedure zonder medeweten van de verweerder voort te zetten door openbare betekening beperkt stellig de rechten van de verdediging van die verweerder. Die beperking is echter gelet op het recht van een eiser op doeltreffende bescherming gerechtvaardigd, aangezien zonder een dergelijke betekening dit recht een dode letter zou blijven.

    (cf. punten 56, 59, dictum 2)

  4.  Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een verstekvonnis dat is uitgesproken tegen een verweerder van wie het adres onbekend is, wordt gewaarmerkt als Europese executoriale titel in de zin van verordening nr. 805/2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen.

    Een analyse van de doelstellingen en de opbouw van die verordening toont immers aan dat deze een van het gewone stelsel van erkenning van rechterlijke beslissingen afwijkend mechanisme invoert, waarvan de voorwaarden per definitie strikt moeten worden uitgelegd.

    Doordat de verweerder zich overeenkomstig artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken kan verzetten tegen de erkenning van de tegen hem uitgesproken rechterlijke beslissing, kan hij zijn rechten van de verdediging afdwingen. Deze waarborg zou echter ontbreken indien een verstekvonnis tegen een verweerder die geen kennis heeft genomen van de procedure, als Europese executoriale titel werd gewaarmerkt.

    (cf. punten 64, 66, 68, dictum 3)

  5.  Artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/31 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt, vindt geen toepassing in een situatie waarin de plaats van vestiging van de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij onbekend is, daar voor toepassing van die bepaling vereist is dat de lidstaat op het grondgebied waarvan de aanbieder van de dienst van de informatiemaatschappij daadwerkelijk gevestigd is, bekend is.

    (cf. punt 72, dictum 4)

Top