Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0389

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Verplichting om concrete weerslag op markt in aanmerking te nemen – Meetbaarheid – Omvang

    (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 1 A, eerste alinea)

    2. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Totale omzet van betrokken onderneming – Omzet die is behaald met goederen waarop inbreuk betrekking heeft – Respectieve inaanmerkingneming – Grenzen

    (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    3. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte en duur van inbreuk – Verhoging van bedrag wegens duur van inbreuk – Geen noodzaak om rechtstreeks verband te leggen tussen deze duur en grotere inbreuk op mededingingsregels

    (Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 1 B)

    4. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Verzachtende omstandigheden – Gedrag dat afwijkt van in kader van mededingingsregeling overeengekomen gedrag – Beoordeling

    (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 3, tweede streepje)

    5. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Financiële situatie van betrokken onderneming – Inaanmerkingneming – Geen verplichting

    (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15)

    6. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Ingewikkelde economische beoordeling – Beoordelingsmarge van Commissie – Rechterlijke toetsing – Wettigheidscontrole – Omvang

    (Art. 263 VWEU; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)

    7. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte en duur van inbreuk

    (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    8. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Toepassing van richtsnoeren voor berekening van geldboeten – Motivering van beslissing – Omvang

    (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)

    9. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beoordelingsvrijheid van Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van rechter van Unie – Omvang

    (Art. 261 VWEU; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 17, en nr. 1/2003, art. 31)

    10. Recht van Unie – Beginselen – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Rechterlijk toezicht op beslissingen van Commissie in mededingingszaken – Wettigheidscontrole en volledige rechtsmacht, zowel in rechte als in feite – Schending – Geen

    (Art. 263 VWEU; Handvest van grondrechten van Europese Unie, art. 47; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31)

    Samenvatting

    1. Volgens punt 1 A van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, dient bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk slechts rekening te worden gehouden met de concrete weerslag ervan op de markt wanneer die meetbaar is. Om de concrete weerslag van een mededingingsregeling op de markt te bepalen, dient namelijk de situatie waarin de markt als gevolg van de mededingingsregeling verkeert, te worden vergeleken met de situatie die bij vrije mededinging zou hebben bestaan. Aangezien een groot aantal variabelen een weerslag op de markt kunnen hebben, moet bij die vergelijking noodzakelijkerwijs van veronderstellingen worden uitgegaan.

    (cf. punten 38‑39)

    2. Bij de vaststelling van de geldboete die wegens inbreuk op de mededingingsregels wordt opgelegd, mag weliswaar rekening worden gehouden met zowel de totale omzet van de onderneming, die een aanwijzing vormt voor de omvang en de economische macht van de onderneming, als het gedeelte van deze omzet dat betrekking heeft op de goederen in verband waarmee de inbreuk is gepleegd, en dat dus een aanwijzing vormt voor de omvang van de inbreuk, maar de totale omzet van een onderneming vormt slechts een benaderende en onvolkomen aanwijzing voor de omvang van deze onderneming. Voorts mag aan geen van deze cijfers een belang worden toegekend dat onevenredig is aan dat van de andere factoren bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk.

    (cf. punten 59‑60)

    3. Wanneer het wegens de zwaarte van de inbreuk vastgestelde bedrag overeenkomstig punt 1 B van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, wordt verhoogd om rekening te houden met de duur van de inbreuk, hoeft niet feitelijk te worden aangetoond dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen deze duur en een grotere aantasting van de door de mededingingsregels nagestreefde communautaire doelstellingen. Voor de toepassing van artikel 81, lid 1, EG is het namelijk overbodig om met de concrete gevolgen van een overeenkomst rekening te houden wanneer blijkt dat deze overeenkomst tot doel heeft de mededinging te verhinderen, te beperken of te vervalsen. Dit is met name het geval wanneer overeenkomsten duidelijke beperkingen van de mededinging bevatten, zoals de vaststelling van prijzen en de verdeling van de markt.

    (cf. punten 74‑75)

    4. De overtreders kunnen pas in aanmerking komen voor de verzachtende omstandigheid van punt 3, tweede streepje, van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, indien zij aantonen dat zij concurrentie zijn aangegaan of, althans, dat zij zo duidelijk en in aanzienlijke mate zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen tot toepassing van de mededingingsregeling dat zij de werking van deze laatste hebben verstoord, en dat zij niet ogenschijnlijk met de overeenkomst hebben ingestemd en daardoor andere ondernemingen ertoe hebben aangezet de betrokken mededingingsregeling uit te voeren.

    Een onderneming die in weerwil van de onderlinge afstemming met haar concurrenten een hiervan min of meer afwijkend beleid op de markt voert, kan namelijk gewoonweg proberen zich het kartel ten nutte te maken. Indien verzachtende omstandigheden werden aanvaard, zou het al te gemakkelijk zijn voor ondernemingen om het risico van een zware geldboete tot een minimum te beperken, aangezien zij van een ongeoorloofd kartel zouden kunnen profiteren en vervolgens een vermindering van de geldboete zouden kunnen verkrijgen omdat zij slechts een beperkte rol bij de uitvoering van de inbreuk hadden gespeeld, terwijl hun houding andere ondernemingen ertoe heeft aangezet zich te gedragen op een wijze die schadelijker is voor de mededinging.

    Een onderneming die haar deelneming aan een mededingingsregeling beëindigt, bevindt zich dus niet in dezelfde situatie als een onderneming die lid is van de mededingingsregeling, maar deze niet of niet langer uitvoert. In het laatste geval blijft de onderneming immers de mededinging schade berokkenen door haar deelneming aan eventuele discussies en door het feit dat haar deelneming aan de mededingingsregeling andere ondernemingen kan aanzetten tot een gedrag dat schadelijk is voor de mededinging.

    Kartels ontstaan over het algemeen wanneer een economische sector moeilijkheden ondervindt en deze moeilijkheden kunnen in beginsel geen verzachtende omstandigheid vormen.

    (cf. punten 93‑95, 97)

    5. Wanneer de Commissie de hoogte van de geldboete vaststelt, is zij niet verplicht om rekening te houden met de verlies gevende situatie van de betrokken onderneming, aangezien de erkenning van een dergelijke verplichting zou neerkomen op het verschaffen van een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel aan de ondernemingen die het minst zijn aangepast aan de eisen van de markt. De Commissie hoeft nog minder rekening te houden met een vermeend onvermogen om te betalen veroorzaakt door een financiële sanctie die is opgelegd voor een andere inbreuk op het mededingingsrecht. De onderneming is immers de eerste verantwoordelijke voor een dergelijke situatie, die is ontstaan door haar onrechtmatig gedrag.

    Voorts kan de moeilijkheid om het niveau te vergelijken van geldboeten die zijn opgelegd aan ondernemingen die op verschillende markten, op soms totaal verschillende tijdstippen, aan verschillende overeenkomsten hebben deelgenomen, voortvloeien uit de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om een efficiënt mededingingsbeleid te voeren. De omstandigheid dat de Commissie in vroegere zaken de financiële moeilijkheden van een onderneming in aanmerking heeft genomen, betekent niet dat zij in een latere zaak diezelfde beoordeling moet maken.

    (cf. punten 103‑105)

    6. De Commissie heeft in economisch ingewikkelde kwesties, zoals de vaststelling van de hoogte van geldboeten die wegens inbreuk op de mededingingsregels worden opgelegd, weliswaar een beoordelingsmarge, maar dit neemt niet weg dat de Unierechter de interpretatie van economische gegevens door de Commissie mag toetsen. In het kader van het wettigheidstoezicht dient de Unierechter immers met name niet enkel de materiële juistheid van de aangevoerde bewijselementen, en de betrouwbaarheid en samenhang ervan, te onderzoeken, maar moet hij ook nagaan of die elementen het relevante feitenkader vormen voor de beoordeling van een complexe toestand en of zij de daaruit getrokken conclusies kunnen onderbouwen.

    Het staat aan de Unierechter het hem toevertrouwde wettigheidstoezicht uit te oefenen op basis van de gegevens die de verzoeker ter onderbouwing van de aangevoerde middelen voorlegt. Bij dat toezicht kan de rechter zich niet verlaten op de beoordelingsmarge waarover de Commissie beschikt, noch met betrekking tot de keuze van de factoren die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van de criteria betreffende de vaststelling van de geldboete die zijn vermeld in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, noch met betrekking tot de beoordeling van deze factoren, om af te zien van een grondig toezicht in rechte en in feite.

    (cf. punten 121, 129)

    7. Voor de vaststelling van de hoogte van de geldboeten die wegens inbreuk op de mededingingsregels worden opgelegd, moet rekening worden gehouden met de duur van de inbreuken en met alle factoren die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de zwaarte ervan, zoals het gedrag van elk van de ondernemingen, de rol die elk van hen heeft gespeeld om te komen tot de onderling afgestemde feitelijke gedragingen, de winst die zij uit deze gedragingen hebben kunnen behalen, hun omvang, de waarde van de betrokken goederen en het gevaar dat dergelijke inbreuken opleveren voor de Europese Gemeenschap. Er moet rekening worden gehouden met objectieve factoren zoals de inhoud en de duur van de gedragingen die de mededinging verstoren, het aantal en de intensiteit daarvan, de grootte van de betrokken markt en de schade die de economische openbare orde heeft geleden. Bij het onderzoek moet ook rekening worden gehouden met de relatieve grootte en het marktaandeel van de verantwoordelijke ondernemingen, en met een eventuele recidive.

    (cf. punten 123‑124)

    8. Met het oog op transparantie heeft de Commissie richtsnoeren vastgesteld voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd. Daarin geeft zij te kennen op welke basis zij een bepaalde omstandigheid van de inbreuk in aanmerking zal nemen en welke gevolgen daaraan zullen kunnen worden verbonden voor de hoogte van de geldboete. Deze richtsnoeren, die een gedragsregel vormen voor de te volgen praktijk waarvan de administratie in een concreet geval niet mag afwijken zonder redenen te geven die verenigbaar zijn met het beginsel van gelijke behandeling, beschrijven enkel de wijze waarop de Commissie de inbreuk onderzoekt en de criteria die de Commissie zichzelf verplicht te hanteren bij de vaststelling van de geldboete. Het staat dus aan de Commissie om bij de motivering van haar beslissing met name uiteen te zetten hoe zij de in aanmerking genomen factoren heeft gewogen en beoordeeld.

    (cf. punten 126‑128)

    9. Met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van de geldboeten die wegens inbreuk op de mededingingsregels worden opgelegd, is de volledige rechtsmacht die de Unierechter bij artikel 17 van verordening nr. 17 werd verleend, thans neergelegd in artikel 31 van verordening nr. 1/2003, overeenkomstig artikel 261 VWEU. Naast het eenvoudige wettigheidstoezicht op de sanctie is de rechter op basis van zijn volledige rechtsmacht bevoegd om zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de Commissie en dus de opgelegde geldboete of dwangsom in te trekken, te verminderen of te vermeerderen.

    De uitoefening van de volledige rechtsmacht komt echter niet neer op een ambtshalve toezicht en de procedure voor de Unierechters wordt op tegenspraak gevoerd. Met uitzondering van de middelen van openbare orde die de rechter ambtshalve moet opwerpen, zoals de omstandigheid dat de bestreden beschikking niet is gemotiveerd, staat het aan de verzoeker middelen tegen deze beschikking aan te voeren en bewijs te leveren ter onderbouwing van deze middelen. Dat procedurevoorschrift is niet in strijd met de regel dat het bij inbreuken op de mededingingsregels aan de Commissie staat de door haar vastgestelde inbreuken te bewijzen en de elementen aan te dragen die rechtens afdoende het bestaan bewijzen van de feiten die een inbreuk vormen. Aan een verzoeker wordt in het kader van een beroep in rechte namelijk gevraagd de bestreden elementen van de bestreden beschikking te identificeren, grieven daarover te formuleren en bewijs te leveren, dat uit ernstige aanwijzingen kan bestaan, om aan te tonen dat zijn grieven gegrond zijn.

    (cf. punten 130‑132)

    10. Het in de Verdragen bepaalde toezicht op beslissingen van de Commissie in mededingingszaken, houdt in dat de Unierechter een toezicht in feite en in rechte uitoefent en dat hij het bewijs kan beoordelen, de bestreden beschikking nietig kan verklaren en de hoogte van de geldboeten kan wijzigen. Het in artikel 263 VWEU neergelegde wettigheidstoezicht, aangevuld met de in artikel 31 van verordening nr. 1/2003 neergelegde volledige rechtsmacht ter zake van de hoogte van de geldboete, is bijgevolg niet in strijd met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming dat in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is verankerd.

    (cf. punt 133)

    Top