EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CJ0078

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen – Onderzoek van verenigbaarheid van steunmaatregel met gemeenschappelijke markt – Daarvan uitgesloten

(Art. 234 EG)

2. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Belastingvoordelen voor productie‑ en arbeidscoöperaties – Daaronder begrepen – Voorwaarden

(Art. 87, lid 1, EG)

Samenvatting

1. Het Hof is in het kader van een procedure krachtens artikel 234 EG niet bevoegd om zich uit te spreken over de verenigbaarheid van nationale bepalingen met het recht van de Unie of om nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen uit te leggen. Wél is het bevoegd om de verwijzende rechter alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het recht van de Unie te verschaffen die hem in staat kunnen stellen deze verenigbaarheid te beoordelen bij de beslechting van het bij hem aanhangige geding.

Preciezer gezegd staat de bevoegdheid van de Commissie om de verenigbaarheid van steun met de gemeenschappelijke markt te beoordelen, er niet aan in de weg dat een nationale rechter het Hof een prejudiciële vraag stelt over de uitlegging van het begrip steun. Het Hof kan de verwijzende rechter aldus met name de uitleggingsgegevens met betrekking tot het recht van de Unie verstrekken die hem in staat stellen te bepalen of een nationale maatregel als staatssteun in de zin van dat recht kan worden aangemerkt.

(cf. punten 34, 35)

2. Belastingvrijstellingen die aan productie‑ en arbeidscoöperaties worden toegekend krachtens een nationale regeling die in bepaalde belastingvoordelen voorziet, leveren slechts een steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG op voor zover aan alle voorwaarden voor toepassing van die bepaling is voldaan, te weten in de eerste plaats de financiering van die maatregel door de staat of met staatsmiddelen, in de tweede plaats de selectiviteit van die maatregel en in derde plaats de invloed ervan op het handelsverkeer tussen de lidstaten en de daaruit voortvloeiende vervalsing van de mededinging. In de onderhavige zaak staat het aan de nationale rechter om in het bijzonder na te gaan of de betrokken belastingvrijstellingen voor de productie‑ en arbeidscoöperaties selectief zijn, en of zij worden gerechtvaardigd door de aard of de algemene opzet van het nationale belastingstelsel waarvan zij onderdeel uitmaken, door met name te bepalen of de coöperatieve vennootschappen in de hoofdgedingen zich feitelijk in een vergelijkbare situatie bevinden als andere marktdeelnemers die zijn opgericht in de vorm van juridische entiteiten met een winstoogmerk en, indien dit inderdaad het geval is, of de gunstigere fiscale behandeling die aan genoemde coöperatieve vennootschappen is voorbehouden, enerzijds inherent is aan de wezenlijke beginselen van het stelsel van belastingheffing dat in de betrokken lidstaat van toepassing is, en anderzijds in overeenstemming is met de beginselen van coherentie en evenredigheid.

(cf. punten 43, 82 en dictum)

Top