EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0441

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Mededinging – Administratieve procedure – Beëindiging van inbreuken – Bevoegdheid van Commissie – Correctieve maatregelen en toezeggingen – Inachtneming van evenredigheidsbeginsel – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 7 en 9)

2. Mededinging – Administratieve procedure – Beëindiging van inbreuken – Bevoegdheid van Commissie – Toezeggingen – Beoordelingsmarge – Inachtneming van evenredigheidsbeginsel – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 9)

3. Mededinging – Administratieve procedure – Beëindiging van inbreuken – Bevoegdheid van Commissie – Correctieve maatregelen en toezeggingen – Begrip betrokken partij – Rechten van betrokken partijen en van belanghebbende derden

(Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 7, 9, en 27, lid 2)

Samenvatting

1. De artikelen 7 en 9 van verordening nr. 1/2003 streven twee verschillende doelstellingen na, te weten het beëindigen van de vastgestelde inbreuk en het tegemoetkomen aan de bezorgdheden van de Commissie zoals die uit haar voorlopige beoordeling naar voren komen. De specifieke kenmerken van de in deze bepalingen voorziene mechanismen en de door deze verordening krachtens elk van deze bepalingen geboden mogelijkheden om op te treden, zijn verschillend, zodat de op de Commissie rustende verplichting om ervoor te zorgen dat het evenredigheidsbeginsel wordt geëerbiedigd, een verschillende omvang en inhoud heeft naargelang deze verplichting in het kader van het ene dan wel van het andere artikel aan de orde is.

Artikel 7 van verordening nr. 1/2003 geeft uitdrukkelijk aan, in hoeverre het evenredigheidsbeginsel toepassing moet vinden in situaties die binnen de werkingssfeer van dit artikel vallen. Volgens artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1/2003 kan de Commissie de betrokken ondernemingen immers alle maatregelen ter correctie van gedragingen of structurele maatregelen opleggen die evenredig zijn aan de gepleegde inbreuk en noodzakelijk zijn om daadwerkelijk een einde te maken aan de inbreuk.

Artikel 9 van deze verordening bepaalt daarentegen alleen dat de Commissie in het kader van een uit hoofde van deze bepaling ingeleide procedure, zoals uit de dertiende overweging van de considerans van deze verordening blijkt, is vrijgesteld van de verplichting, de inbreuk te kwalificeren en te constateren, aangezien haar rol in dat geval beperkt is tot het onderzoeken en het eventueel aanvaarden – tegen de achtergrond van de in haar voorlopige beoordeling vastgestelde moeilijkheden en van de door haar nagestreefde doelstellingen – van de toezeggingen die de betrokken ondernemingen hebben voorgesteld.

De toepassing door de Commissie van het evenredigheidsbeginsel is in de context van artikel 9 van verordening nr. 1/2003 ertoe beperkt, te verifiëren of de betrokken toezeggingen tegemoetkomen aan de bezorgdheden die zij aan de betrokken ondernemingen te kennen heeft gegeven, alsook of deze laatste geen minder belastende toezeggingen hebben aangeboden die even passend aan haar bezorgdheden tegemoetkomen. Bij het verrichten van deze verificatie dient de Commissie wel rekening te houden met de belangen van derden.

Het rechterlijk toezicht strekt zich op zijn beurt alleen uit tot de vraag of de beoordeling van de Commissie kennelijk onjuist is.

Niets rechtvaardigt dan ook dat een maatregel die eventueel in het kader van artikel 7 van verordening nr. 1/2003 kan worden opgelegd, als referentie moet dienen voor de beoordeling van de draagwijdte van de volgens artikel 9 van deze verordening aanvaarde toezeggingen, en dat alles wat verder gaat dan deze maatregel, automatisch als onevenredig moet worden aangemerkt. Ook al zijn de uit hoofde van deze twee bepalingen vastgestelde beschikkingen dus wel degelijk aan het evenredigheidsbeginsel onderworpen, toch verschilt de toepassing van dit beginsel naargelang de ene dan wel de andere bepaling aan de orde is.

Ondernemingen die toezeggingen op grond van artikel 9 van verordening nr. 1/2003 doen, aanvaarden wetens en willens dat hun toegevingen mogelijkerwijs verder gaan dan hetgeen de Commissie zelf na een grondig onderzoek in een overeenkomstig artikel 7 van deze verordening vastgestelde beschikking zou kunnen bepalen. Door de beëindiging van de tegen hen ingeleide inbreukprocedure kunnen deze ondernemingen evenwel voorkomen dat schending van het mededingingsrecht wordt vastgesteld en dat hun in voorkomend geval een boete wordt opgelegd.

Bovendien leidt het feit dat de door een onderneming aangeboden individuele toezeggingen door de Commissie verbindend zijn verklaard, er niet toe dat andere ondernemingen niet langer de mogelijkheid hebben om de eventuele rechten te beschermen waarover zij in het kader van hun betrekkingen met deze ondernemingen beschikken.

(cf. punten 38, 42, 46‑49)

2. In het kader van de aanvaarding van toezeggingen uit hoofde van artikel 9 van verordening nr. 1/2003 is de Commissie niet gehouden, zelf naar minder ingrijpende of gematigder alternatieven voor de aan haar voorgestelde toezeggingen te zoeken. De enige met betrekking tot de evenredigheid van de toezeggingen op de Commissie rustende verplichting bestaat erin, te verifiëren of deze toezeggingen volstaan om tegemoet te komen aan de bezorgdheden die zij in de loop van de procedure heeft geuit.

Het Gerecht kan slechts oordelen dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, indien het constateert dat de conclusie van de Commissie, gelet op de door deze vastgestelde feitelijke elementen, kennelijk ongegrond is. Door daarentegen voor de evenredigheidstoets minder belastende oplossingen te onderzoeken, waaronder eventuele aanpassingen van de voorgestelde toezeggingen, door uiting te geven aan zijn eigen afwijkende oordeel over de vraag of de toezeggingen de door de Commissie vastgestelde mededingingsbezwaren kunnen wegnemen, en door te concluderen dat voor de betrokken ondernemingen minder belastende alternatieve oplossingen bestaan, geeft het Gerecht zijn eigen evaluatie van ingewikkelde economische omstandigheden en stelt het aldus zijn eigen beoordeling in de plaats van die van de Commissie, waarmee het inbreuk maakt op de beoordelingsmarge van deze laatste, in plaats van de rechtmatigheid van de beoordeling van de Commissie te toetsen.

(cf. punten 60, 61‑63, 65‑67)

3. Een onderneming die zich door een krachtens de artikelen 7 of 9 van verordening nr. 1/2003 vastgestelde beschikking benadeeld acht, kan haar rechten doen gelden door beroep in te stellen tegen deze beschikking. Daaruit volgt echter niet dat een dergelijke onderneming de hoedanigheid van betrokken „partij” in de zin van artikel 27, lid 2, van verordening nr. 1/2003 krijgt.

In een zaak waarin de Commissie twee procedures heeft ingeleid, de ene krachtens artikel 81 EG, betreffende de gedragingen van twee ondernemingen die een overeenkomst over een bepaalde markt hebben gesloten, de andere krachtens artikel 82 EG, betreffende de unilaterale praktijken van een van deze twee ondernemingen op deze markt, en waarin de uit hoofde van artikel 82 EG ingeleide procedure tot een beschikking leidt waarbij de toezeggingen van de onderneming met een machtspositie verbindend worden verklaard, kan de onderneming die alleen in de uit hoofde van artikel 81 EG ingeleide procedure de hoedanigheid van „betrokken onderneming” heeft, geen beroep doen op de procedurele rechten die zijn voorbehouden aan partijen in de procedure betreffende toezeggingen. Zij heeft slechts de beperktere rechten van belanghebbende derde.

Alleen wanneer kan worden aangetoond dat de Commissie zonder objectieve reden één feitencomplex aan twee gescheiden procedures heeft onderworpen, zouden aan de tweede onderneming de rechten moeten worden toegekend die aan een betrokken onderneming in het kader van een op grond van artikel 82 EG ingeleide procedure worden verleend.

Bovendien hangt de aanvaarding door de Commissie van de toezeggingen van de eerste onderneming niet af van het standpunt van de tweede onderneming of van enige andere onderneming over die toezeggingen. De Commissie beschikt blijkens artikel 9, lid 1, van verordening nr. 1/2003 immers over een ruime beoordelingsmarge om een voorstel van toezeggingen verbindend te verklaren dan wel af te wijzen. De Commissie hoeft haar afwijzing van de door de twee ondernemingen gezamenlijk voorgestelde toezeggingen dus niet te motiveren noch de tweede onderneming voor te stellen, nieuwe gezamenlijke toezeggingen voor te stellen.

(cf. punten 88, 94)

Top