Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CJ0414

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Economische en sociale samenhang – Europees Fonds voor regionale ontwikkeling – Beschikking houdende vermindering van financiële bijstand

    (Verordening nr. 4253/88 van de Raad, art. 24‑26)

    2. Economische en sociale samenhang – Europees Fonds voor regionale ontwikkeling – Beschikking houdende vermindering van financiële bijstand

    (Verordening nr. 4253/88 van de Raad, art. 24‑26)

    3. Hogere voorziening – Middelen – Bewijsmiddel voor het eerst aangedragen in kader van hogere voorziening – Niet-ontvankelijkheid

    (Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 42, lid 2, en 118; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 66, lid 1, eerste alinea)

    4. Economische en sociale samenhang – Europees Fonds voor regionale ontwikkeling – Beschikking houdende vermindering van financiële bijstand

    (Verordening nr. 4253/88 van de Raad, art. 24)

    Samenvatting

    1. Artikel 24, lid 1, van verordening nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, bepaalt dat wanneer de Commissie van oordeel is dat het bedrag van de toegekende financiële bijstand door de stand van uitvoering van een communautaire maatregel gedeeltelijk, noch geheel wordt gerechtvaardigd, zij overgaat tot een passend onderzoek van het geval, waarbij zij aan de lidstaat of aan de autoriteiten die door de lidstaat voor de tenuitvoerlegging van de actie zijn aangewezen, vraagt om haar hun opmerkingen mee te delen. De artikelen 25 en 26 van deze verordening bevatten de regels inzake het toezicht op en de evaluatie van het gebruik van die bijstand. Dit toezicht en deze evaluatie moeten worden verricht in het kader van een partnerschap tussen de lidstaten en de Commissie. Deze artikelen, en inzonderheid artikel 24, bepalen niet dat de ondernemingen die de financiële bijstand hebben ontvangen, of de bemiddelende instanties die met het beheer van de globale subsidie zijn belast, moeten worden gehoord wanneer de Commissie de stand van uitvoering van de bijstandsmaatregel onderzoekt met het oog op een eventuele vermindering van het bedrag van de bijstand.

    Al moeten in elke tegen een persoon ingeleide procedure die tot een voor deze laatste bezwarend besluit kan leiden, zelfs door de wetgever niet uitdrukkelijk geformuleerde procesregels worden toegepast wanneer deze absoluut noodzakelijk zijn om de eerbiediging van fundamentele beginselen zoals de bescherming van de rechten van de verdediging te waarborgen, een bemiddelende instanties die met het beheer van de globale subsidie is belast, kan zich niet op een dergelijk beginsel beroepen om uit de toepasselijke regeling, inzonderheid uit die artikelen 25 en 26, een recht af te leiden om te worden gehoord tijdens het door de Commissie verrichte onderzoek naar de regelmatigheid van de betrokken communautaire bijstandsverlening.

    In een procedure die kan leiden tot de vaststelling van een beschikking houdende vermindering van financiële bijstand uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ten behoeve van een globale subsidie voor de verwezenlijking van stimuleringsmaatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) die werkzaam zijn in bepaalde regio's van een lidstaat, en die onderworpen aan de in verordening nr. 4253/88 opgenomen regels inzake het toezicht op en de evaluatie van het gebruik van de financiële bijstand, vloeit uit het algemene beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging voor de Commissie dus niet de verplichting voort om de betrokken KMO's en a fortiori de met het beheer van de globale subsidie belaste bemiddelende instantie te horen.

    (cf. punten 85‑87, 89)

    2. Uit de regeling van verordening nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, vloeit niet voort dat de Commissie verplicht is om tijdens de procedure van toezicht bezwaar te maken alvorens de bijstand te verminderen, op te schorten of in te trekken

    Uitsluitend de ontvangers van de bijstand, en in het geval van een globale subsidie de bemiddelende instantie, zijn verantwoordelijk voor de betrokken maatregel. Dat de Commissie heeft nagelaten te wijzen op onregelmatigheden bij de tenuitvoerlegging van de betrokken actie, kan in voorkomend geval dus niet worden geacht die verantwoordelijkheid uit te sluiten of te beperken. Ook al mag de Commissie zich bij haar toezicht niet beperken tot ondersteuning ter verwezenlijking van de communautaire bijstandsverlening, maar moet zij, gelet op het aan de regeling van verordening nr. 4253/88 ten grondslag liggende stelsel van partnerschap, de bevoegde autoriteiten attent maken op de door de betrokken ondernemingen begane onregelmatigheden die zij heeft vastgesteld, dan nog heeft de omstandigheid dat zij dit in het concrete geval niet heeft gedaan, dus geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de omstreden beschikking.

    (cf. punten 101‑103)

    3. Van een onjuiste opvatting van de bewijselementen is sprake wanneer, zonder gebruik te moeten maken van nieuwe bewijselementen, de beoordeling van de bestaande bewijselementen kennelijk onjuist blijkt te zijn. In hogere voorziening is het Hof echter alleen bevoegd om de beslissing van het Gerecht te onderzoeken met betrekking tot de middelen die voor het Gerecht zijn bepleit. Wanneer een partij een bewijsmiddel dat zij voor het Gerecht niet heeft aangedragen, voor het eerst voor het Hof zou mogen aandragen, zou zij immers bij het Hof, met een beperkte bevoegdheid in hogere voorziening, een geschil aanhangig mogen maken met een ruimere strekking dan het geschil waarvan het Gerecht kennis heeft genomen.

    Daarbij komt dat volgens artikel 66, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, het Gerecht bepaalt welke maatregelen van instructie het nodig acht. Alleen de rechter ten gronde kan echter bepalen of de informatie waarover hij in de bij hem aanhangige zaak beschikt, moet worden aangevuld, en de bewijzen beoordelen, behoudens het geval van kennelijk onjuiste opvatting van die bewijzen. De omstandigheid dat het Gerecht niet om toevoeging van een document aan het dossier heeft gevraagd, vormt dus geen schending van de procesregels wanneer de belanghebbende partij niet om overlegging van dat document heeft verzocht.

    (cf. punten 114, 118‑119)

    4. Artikel 24 van verordening nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, verleent de Commissie de bevoegdheid om de financiële bijstand te verminderen wanneer de maatregel onregelmatig ten uitvoer is gelegd en de toekenning van de volledige bijstand niet gerechtvaardigd is. Bij de vaststelling van een beschikking op grond van dat artikel 24 is de Commissie niet verplicht, het volledige bedrag van de financiële bijstand terug te vorderen, maar kan zij bepalen welk gedeelte daarvan moet worden terugbetaald. Zij moet die bevoegdheid echter met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel uitoefenen zodat de subsidies die zij terugvordert, niet onevenredig zijn aan de begane onregelmatigheden.

    De omstandigheid dat de onregelmatige tenuitvoerlegging van de maatregel door niet-inachtneming van de datum van afloop van de periode van communautaire bijstand, een gevolg is van een onjuiste uitlegging van de toepasselijke regels en niet van fraude ten nadele van de Gemeenschap, vormt op zichzelf geen rechtvaardigingsgrond om de bijstand minder te verminderen dan de Commissie heeft gedaan. Fraude vormt immers weliswaar een grond om de aanvankelijk toegekende bijstand met een hoger bedrag te verminderen, maar het ontbreken van fraude is geen grond om subsidies te handhaven die niet overeenkomstig de toepasselijke regels zijn gebruikt.

    (cf. punten 128‑129, 132‑134)

    Top