Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0209

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C-209/07

    Competition Authority

    tegen

    Beef Industry Development Society Ltd

    en

    Barry Brothers (Carrigmore) Meats Ltd

    (verzoek van de Supreme Court om een prejudiciële beslissing)

    „Mededinging — Artikel 81, lid 1, EG — Begrip ‚overeenkomst tot beperking van mededinging’ — Overeenkomst tot reductie van productiecapaciteit — Rundvlees”

    Conclusie van advocaat-generaal V. Trstenjak van 4 september 2008   I ‐ 8641

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 20 november 2008   I ‐ 8674

    Samenvatting van het arrest

    1. Mededinging – Mededingingsregelingen – Aantasting van mededinging – Beoordelingscriteria – Mededinging verstorend doel – Vaststelling toereikend

      (Art. 81, lid 1, EG)

    2. Mededinging – Mededingingsregelingen – Aantasting van mededinging – Overeenkomst tot beperking van mededinging – Gelijktijdig nastreven van legitieme doelstellingen – Geen invloed

      (Art. 81, leden 1 en 3, EG)

    3. Mededinging – Mededingingsregelingen – Aantasting van mededinging – Soorten overeenkomsten bedoeld in artikel 81, lid 1, sub a tot en met e, EG – Lijst niet uitputtend

      (Art. 81, lid 1, sub a tot en met e, EG)

    4. Mededinging – Mededingingsregelingen – Overeenkomsten tussen ondernemingen – Overeenkomst die voorziet in vermindering van productiecapaciteit en terugtrekking uit markt van meerdere concurrerende ondernemingen – Mededinging verstorend doel

      (Art. 81, lid 1, EG)

    1.  Een overeenkomst kan slechts onder het verbod van artikel 81, lid 1, EG vallen wanneer zij „ertoe [strekt] of tot gevolg [heeft] dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst”. Uit het alternatieve karakter van deze voorwaarde, dat blijkt uit het voegwoord „of”, volgt in de eerste plaats dat moet worden gelet op de strekking van de overeenkomst tegen de achtergrond van de economische omstandigheden waarin zij moet worden toegepast. Om te beoordelen of een overeenkomst onder het verbod van artikel 81, lid 1, EG valt, behoeft dus niet te worden gelet op de concrete gevolgen ervan, zodra eenmaal is gebleken dat deze tot doel heeft, de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt te verhinderen, te beperken of te vervalsen. Wanneer een onderzoek van de clausules van deze overeenkomst echter niet aan het licht brengt, dat in voldoende mate van benadeling van de concurrentie sprake is, moeten de gevolgen ervan worden onderzocht, waarbij het voor de toepasselijkheid van het verbod noodzakelijk is, dat uit de gezamenlijke bestanddelen van de overeenkomst valt af te leiden dat de mededinging inderdaad in merkbare mate is verhinderd dan wel beperkt of vervalst. Het onderscheid tussen „inbreuken met mededinging beperkende strekking” en „inbreuken met mededinging beperkende gevolgen” houdt verband met de omstandigheid dat bepaalde vormen van collusie tussen ondernemingen naar de aard ervan kunnen worden geacht schadelijk te zijn voor de goede werking van de mededinging.

      (cf. punten 15-17)

    2.  Om vast te stellen of een overeenkomst onder het verbod van artikel 81, lid 1, EG valt, moet worden gelet op de inhoud en de oogmerken ervan. Zelfs zo zou worden aangetoond dat de partijen bij een overeenkomst hebben gehandeld zonder het subjectieve oogmerk, de mededinging te beperken, maar met het oogmerk, de gevolgen van een sectoriële crisis te boven te komen, zijn dergelijke overwegingen niet relevant voor de toepassing van die bepaling. Een overeenkomst kan immers ook dan als beperkend worden aangemerkt wanneer zij niet alleen tot doel heeft de mededinging te beperken, maar ook andere, legitieme doelstellingen nastreeft.

      Een betoog volgens hetwelk een overeenkomst tussen concurrerende ondernemingen er niet toe strekt de mededinging te verstoren of de situatie van de verbruikers minder gunstig te maken, maar tot doel heeft een sector te rationaliseren teneinde de mededingingssituatie ervan te verbeteren door de reductie, maar niet de volledige afbouw, van de te hoge productiecapaciteit, kan niet worden aanvaard. Slechts in het kader van artikel 81, lid 3, EG kunnen dergelijke overwegingen in voorkomend geval worden onderzocht met het oog op het verkrijgen van ontheffing van het verbod van lid 1 van dit artikel.

      (cf. punten 19-21)

    3.  Bij de soorten overeenkomsten bedoeld in artikel 81, lid 1, sub a tot en met e, EG is er geen sprake van een uitputtende lijst van verboden vormen van collusie.

      (cf. punt 23)

    4.  Overeenkomsten die in wezen tot doel hebben meerdere concurrerende ondernemingen in staat te stellen een gemeenschappelijke gedragslijn te volgen, die ertoe strekt de marktstructuur gevoelig te wijzigen door middel van een mechanisme om de terugtrekking uit de markt van een aantal onder hen aan te moedigen, en, dientengevolge, de overcapaciteit weg te werken die hun winstgevendheid aantast omdat zij daardoor geen schaalvoordelen kunnen realiseren, zijn duidelijk in strijd met de in de mededingingsbepalingen van het Verdrag besloten voorstelling, volgens welke iedere ondernemer zelfstandig moet bepalen welk beleid hij op de markt zal voeren. Artikel 81, lid 1, EG beoogt immers iedere vorm van coördinatie die welbewust een feitelijke samenwerking tussen ondernemers in de plaats stelt van de risico’s van de concurrentie, te verbieden. In het kader van de mededinging zouden de ondernemingen die dergelijke overeenkomsten hebben gesloten, zonder deze overeenkomsten hun winstgevendheid slechts hebben kunnen opdrijven door elkaar sterker te beconcurreren op de markt of door gebruik te maken van concentraties. Met deze overeenkomsten zouden zij dergelijke stappen niet hoeven te zetten en een belangrijk deel van de kosten voor het verhogen van de concentratiegraad van de markt onderling kunnen verdelen.

      Wat de uitvoering van dergelijke akkoorden betreft, vormt de invoering van een heffing die door de blijvers op de markt wordt betaald aan de vertrekkers een belemmering voor de natuurlijke ontwikkeling van de marktaandelen van bepaalde blijvers, die ertoe worden aangezet hun gebruikelijke productievolume niet te overschrijden of hun productie zelfs te bevriezen, alsook een restrictie met een mededinging beperkende strekking. Dat is eveneens het geval voor de aan de vertrekkers opgelegde restricties met betrekking tot de beschikking over en het gebruik van hun verwerkingsinstallaties, daar dergelijke restricties beogen te voorkomen dat deze installaties worden gebruikt door nieuwe ondernemingen die de markt betreden om de blijvers te beconcurreren. De omstandigheid dat die restricties en een aan de vertrekkers opgelegd non-concurrentiebeding in de tijd zijn beperkt, kan niet afdoen aan de vaststelling dat zij ertoe strekken de mededinging te beperken.

      Een overeenkomst met dergelijke kenmerken, die is gesloten tussen de tien grootste concurrerende ondernemingen in de rundvlees verwerkende industrie van een lidstaat, welke met name voorziet in een reductie van de verwerkingscapaciteit met ongeveer 25 %, strekt ertoe de mededinging te verhinderen, te beperken of te vervalsen in de zin van artikel 81, lid 1, EG.

      (cf. punten 31, 33-40 en dictum)

    Top