This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62007CJ0043
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
Zaak C-43/07
D. M. M. A. Arens-Sikken
tegen
Staatssecretaris van Financiën
(verzoek van Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing)
„Vrij verkeer van kapitaal — Artikelen 73 B en 73 D EG-Verdrag (thans, respectievelijk, artikelen 56 EG en 58 EG) — Nationale regeling inzake recht van successie en recht van overgang die bij berekening van die rechten aftrek van overbedelingsschulden ten gevolge van testamentaire ouderlijke boedelverdeling niet toestaat wanneer erflater op tijdstip van overlijden niet woonde in lidstaat waarin onroerende zaak is gelegen die voorwerp van erfenis vormt — Beperking — Rechtvaardiging — Geen — Ontbreken van bilateraal dubbelbelastingverdrag — Consequenties voor beperking van vrij verkeer van kapitaal van lagere tegemoetkoming ter voorkoming van dubbele belastingheffing in woonstaat van bedoelde erflater”
Conclusie van advocaat-generaal J. Mazák van 13 maart 2008 I - 6890
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 I - 6912
Samenvatting van het arrest
Vrij verkeer van kapitaal – Beperkingen – Successiebelasting
[EG-Verdrag, art. 73 B en 73 D (thans art. 56 EG en 58 EG)]
De artikelen 73 B en 73 D van het Verdrag (thans, respectievelijk, artikelen 56 EG en 58 EG) moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling betreffende de berekening van het recht van successie en het recht van overgang, verschuldigd over een in een lidstaat gelegen onroerende zaak, waarin, bij de berekening van deze rechten, niet wordt toegestaan dat de overbedelingsschulden ten gevolge van een testamentaire ouderlijke boedelverdeling in aftrek worden gebracht wanneer de erflater op het tijdstip van zijn overlijden niet woonde in deze staat maar in een andere lidstaat, terwijl deze aftrekbaarheid wel is voorzien wanneer deze persoon op dat tijdstip woonde in de lidstaat waarin de onroerende zaak die het voorwerp van de nalatenschap vormt, is gelegen, voor zover deze regeling een progressief heffingstarief toepast en aangezien de niet-inaanmerkingneming van deze schulden in combinatie met dat progressieve tarief tot een zwaardere belastingdruk zou kunnen leiden voor de erfgenamen die een dergelijke aftrekbaarheid niet kunnen doen gelden.
De beperking van het vrije kapitaalverkeer is immers het gevolg van het feit dat een dergelijke regeling, gecombineerd met de toepassing van een progressief belastingtarief, bij de verdeling van de belastingdruk uitmondt in een ongelijke behandeling van de verschillende erfgenamen van een persoon die op het tijdstip van zijn overlijden ingezetene was, en van de erfgenamen van een persoon die op dat tijdstip niet-ingezetene was van de betrokken lidstaat.
Dit verschil in behandeling kan niet worden gerechtvaardigd op grond dat het betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn. Wanneer een nationale regeling de erfgenamen van degene die op het tijdstip van overlijden de hoedanigheid van ingezetene had en de erfgenamen van degene die op dat tijdstip de hoedanigheid van niet-ingezetene had, voor de belastingheffing over een erfrechtelijk verkregen onroerende zaak die in de betrokken lidstaat is gelegen, gelijkstelt, kan deze regeling niet, zonder discriminatie in het leven te roepen, deze erfgenamen in het kader van diezelfde belastingheffing ongelijk behandelen met betrekking tot de aftrekbaarheid van de op die zaak drukkende lasten. Door de successie van deze twee categorieën personen met betrekking tot de successiebelasting, identiek te behandelen, behalve voor de aftrek van deze schulden, heeft de nationale wetgever immers erkend dat er tussen hen, wat de wijze van heffing en de voorwaarden van deze belasting aangaat, geen objectief verschil in situatie bestaat, dat een verschil in behandeling kan rechtvaardigen.
Aan deze beoordeling wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de regeling van de lidstaat waarin de erflater op het tijdstip van zijn overlijden woonde, unilateraal een mogelijkheid biedt om een belastingkrediet te verlenen uit hoofde van de successiebelasting die in een andere lidstaat verschuldigd is over in deze andere staat gelegen onroerende zaken. De lidstaat waarin de onroerende zaak is gelegen, kan zich ter rechtvaardiging van een uit zijn regeling voortvloeiende beperking van het vrije kapitaalverkeer niet beroepen op het bestaan van een mogelijkheid, buiten zijn toedoen, dat een belastingkrediet wordt verleend door een andere lidstaat, zoals de lidstaat waarin de erflater op het tijdstip van zijn overlijden woonde, waardoor het nadeel dat wordt geleden door de erfgenamen van die erflater omdat de lidstaat waarin die onroerende zaak is gelegen, bij de berekening van het recht van overgang geen rekening houdt met de overbedelingsschulden ten gevolge van een testamentaire ouderlijke boedelverdeling, geheel of gedeeltelijk zou kunnen worden gecompenseerd.
(cf. punten 46, 54, 57, 60, 65, 67, dictum 1-2)