EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005CJ0101

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Vrij verkeer van kapitaal – Verdragsbepalingen

(Art. 56, lid 1, EG, 57, lid 1, EG en 58 EG)

2. Vrij verkeer van kapitaal – Beperkingen

(Art. 56, lid 1, EG)

3. Vrij verkeer van kapitaal – Beperkingen van kapitaalverkeer naar of uit derde landen

(Art. 57, lid 1, EG)

4. Vrij verkeer van kapitaal – Beperkingen – Belastingwetgeving – Inkomstenbelasting

(Art. 56 EG en 58 EG)

Samenvatting

1. Wat het kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen betreft, kan artikel 56, lid 1, EG, junctis de artikelen 57 EG en 58 EG, voor de nationale rechter worden ingeroepen en tot gevolg hebben dat de daarmee strijdige nationale bepalingen buiten toepassing worden gelaten, ongeacht om welke categorie van kapitaalverkeer het gaat. Artikel 56, lid 1, EG heeft namelijk rechtstreekse werking zonder dat een onderscheid behoeft te worden gemaakt tussen de categorieën van kapitaalverkeer die wel en die welke niet onder artikel 57, lid 1, EG vallen, aangezien de uitzondering van dat artikel er niet aan in de weg staat dat artikel 56, lid 1, EG particulieren rechten toekent waarop deze zich in rechte kunnen beroepen.

(cf. punten 26‑27)

2. Het begrip beperkingen van het kapitaalverkeer in de betrekkingen tussen lidstaten en derde landen moet op dezelfde manier worden uitgelegd als in de betrekkingen tussen lidstaten onderling. Hoewel de liberalisatie van het kapitaalverkeer met derde landen stellig andere doelen kan nastreven dan de verwezenlijking van de interne markt, zoals met name het waarborgen van de geloofwaardigheid van de gemeenschappelijke eenheidsmunt op de wereldwijde financiële markten en het handhaven in de lidstaten van financiële centra van mondiale betekenis, dient te worden geconstateerd dat de lidstaten bij de uitbreiding van het beginsel van het vrije verkeer van kapitaal door artikel 56, lid 1, EG tot het kapitaalverkeer tussen derde landen en lidstaten, ervoor hebben gekozen dit beginsel in hetzelfde artikel en in identieke bewoordingen te verankeren voor het kapitaalverkeer binnen de Gemeenschap en voor het kapitaalverkeer dat betrekkingen met derde landen betreft. Bovendien volgt uit het geheel van de in het Verdrag, in het hoofdstuk over kapitaal en betalingsverkeer, opgenomen bepalingen dat de lidstaten, teneinde rekening te houden met het feit dat het doel en de juridische context van de liberalisatie van het kapitaalverkeer verschillen al naargelang het gaat om de betrekkingen tussen lidstaten en derde landen of om het vrij verkeer van kapitaal tussen lidstaten onderling, het nodig hebben gevonden vrijwaringsclausules en uitzonderingen op te nemen die specifiek van toepassing zijn op het kapitaalverkeer naar of uit derde landen.

(cf. punten 31‑32, 38)

3. Het begrip op 31 december 1993 bestaande beperking als bedoeld in artikel 57, lid 1, EG veronderstelt, dat het juridische raamwerk waarin de betrokken beperking is opgenomen, sinds die datum ononderbroken deel heeft uitgemaakt van de rechtsorde van de betrokken lidstaat. In dat verband is een nationale maatregel die na die datum is vastgesteld, niet om die reden alleen automatisch van de in voornoemd lid bedoelde uitzonderingsregeling uitgesloten, daar deze mogelijkheid aldus moet worden begrepen dat zij mede de bepalingen omvat die op de voornaamste punten identiek zijn aan een vroegere wettelijke regeling of die slechts een belemmering voor de uitoefening van de communautaire rechten en vrijheden in de vroegere wettelijke regeling verminderen of opheffen. Van die uitzonderingsregeling zijn daarentegen uitgesloten de bepalingen die op een andere hoofdgedachte berusten dan het vroegere recht en nieuwe procedures invoeren. Daarmee wordt niet gedoeld op de bepalingen die, hoewel zij op de voornaamste punten identiek zijn aan een op 31 december 1993 bestaande wettelijke regeling, opnieuw een belemmering van het vrije verkeer van kapitaal hebben ingevoerd die na intrekking van de vroegere wettelijke regeling niet meer bestond.

(cf. punten 48‑49)

4. De artikelen 56 EG en 58 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen de wettelijke regeling van een lidstaat krachtens welke de vrijstelling van inkomstenbelasting over dividenden die worden uitgekeerd in de vorm van aandelen in een dochtervennootschap, alleen kan worden verleend indien de uitkerende vennootschap is gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER) of in een staat waarmee de lidstaat van belastingheffing een belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in de uitwisseling van informatie, wanneer voor deze vrijstelling voorwaarden gelden waarvan de naleving door de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat alleen kan worden gecontroleerd middels het verkrijgen van inlichtingen van de staat van vestiging van de uitkerende vennootschap.

Hoewel een dergelijke wettelijke regeling een beperking van het kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen bevat, voor zover zij ertoe leidt dat in de betrokken lidstaat wonende belastingplichtigen worden ontmoedigd hun kapitaal te beleggen in vennootschappen die buiten de EER zijn gevestigd, kan zij niettemin worden gerechtvaardigd door de noodzaak om de doeltreffendheid van de fiscale controles te waarborgen, mits zij in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, dat wil zeggen zij moet geschikt zijn om het ermee nagestreefde doel te bereiken en mag niet verder gaan dan ter bereiking van dit doel nodig is. Een lidstaat kan zich ter rechtvaardiging van de weigering van een fiscaal voordeel niet beroepen op het feit dat niet om samenwerking met een andere lidstaat kan worden verzocht voor het instellen van een onderzoek of het inwinnen van inlichtingen. Dit beginsel, dat betrekking heeft op beperkingen van de uitoefening van de vrijheden van verkeer binnen de Gemeenschap, kan echter niet integraal worden getransponeerd naar het kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen, aangezien dat kapitaalverkeer in een andere juridische context valt dan het kapitaalverkeer tussen lidstaten. Wanneer de regeling van een lidstaat de toekenning van een fiscaal voordeel afhankelijk stelt van de vervulling van voorwaarden waarvan de naleving alleen kan worden gecontroleerd middels het verkrijgen van inlichtingen van de bevoegde autoriteiten van een derde land, mag bijgevolg deze lidstaat in beginsel dit voordeel weigeren, wanneer, met name vanwege het ontbreken van een verdragsverplichting voor dit derde land om informatie te verstrekken, het onmogelijk blijkt om deze inlichtingen van voornoemd land te verkrijgen.

(cf. punten 42‑43, 55-56, 58, 60, 63, 67 en dictum)

Top