EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004CJ0217

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Harmonisatie van wetgevingen – Artikel 95 EG – Draagwijdte

(Art. 95 EG)

2. Harmonisatie van wetgevingen – Telecommunicatiesector

(Art. 95 EG; verordening nr. 460/2004 van het Europees Parlement en de Raad)

Samenvatting

1. Met de uitdrukking „maatregelen inzake de onderlinge aanpassing” in artikel 95 EG hebben de opstellers van het Verdrag aan de gemeenschapswetgever, naar gelang van de algemene context en de specifieke omstandigheden van de te harmoniseren materie, een beoordelingsmarge willen toekennen met betrekking tot de meest geschikte harmonisatietechniek om het gewenste resultaat te bereiken, met name op gebieden die worden gekenmerkt door ingewikkelde technische bijzonderheden.

Uit de bewoordingen van artikel 95 EG kan niet worden afgeleid dat de door de gemeenschapswetgever op basis van deze bepaling vastgestelde maatregelen zich, wat de adressaten ervan betreft, tot de lidstaten moeten beperken. Naar het oordeel van deze wetgever kan de oprichting van een communautair orgaan namelijk nodig zijn om bij te dragen aan de verwezenlijking van een harmonisatieproces in situaties waarin, ter vergemakkelijking van de eenvormige uitvoering en toepassing van op deze bepaling gebaseerde handelingen, de vaststelling van niet-bindende begeleidende en ondersteunende maatregelen gepast lijkt.

De aan een dergelijk orgaan toevertrouwde taken moeten evenwel nauw aanknopen bij de materies die voorwerp zijn van handelingen van onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Dit is met name het geval wanneer het aldus opgerichte communautaire orgaan diensten verstrekt aan nationale autoriteiten en/of marktdeelnemers die invloed hebben op de homogene uitvoering van de harmonisatie-instrumenten en de toepassing ervan kunnen vergemakkelijken.

(cf. punten 43‑45)

2. Verordening nr. 460/2004 tot oprichting van het Europees Agentschap voor netwerk en informatiebeveiliging is terecht op artikel 95 EG gebaseerd.

In de eerste plaats beoogt artikel 1, lid 1, van richtlijn 2002/21 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en diensten, met betrekking tot de in artikel 2 van die verordening voor het Agentschap gestelde doelen, namelijk een geharmoniseerd kader voor de regulering van elektronische-communicatiediensten, elektronische-communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten vast te stellen. Tevens geven tal van bepalingen van de bijzondere richtlijnen uitdrukking aan de bijzondere aandacht van de gemeenschapswetgever voor netwerk‑ en informatiebeveiliging. Dit is het geval voor de richtlijnen 2002/20 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten, 2002/22 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten, 2002/58 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie, 95/46 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en 1999/93 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen. Voorts knopen de krachtens artikel 3 van deze zelfde verordening aan het Agentschap toevertrouwde taken nauw aan bij de doelstellingen van richtlijn 2002/21 en van de bijzondere richtlijnen op het gebied van netwerk‑ en informatiebeveiliging.

In de tweede plaats is die verordening met betrekking tot de uitvoering van de betrokken communautaire wetgeving niet een op zichzelf staande maatregel, maar past zij in een door richtlijn 2002/21 en de bijzondere richtlijnen met betrekking tot elektronische netwerken en communicatie afgebakende normatieve context waarmee de verwezenlijking van de interne markt voor elektronische communicatie wordt nagestreefd. Bovendien heeft de gemeenschapswetgever, daar hij stond voor een materie waarbij technologie te pas komt die niet alleen ingewikkeld is, maar ook snel verandert, gemeend dat de oprichting van een communautair orgaan zoals het Agentschap een passend middel was ter voorkoming van verschillen die de goede werking van de interne markt op dit gebied zouden kunnen belemmeren.

Uit de artikelen 25, leden 1 en 2, en 27 van de verordening – volgens welke artikelen het Agentschap moest worden opgericht voor een beperkte periode en het functioneren ervan moest worden geëvalueerd om uit te maken of die periode moest worden verlengd –, in hun onderlinge samenhang gelezen, volgt ten slotte dat de communautaire wetgever het passend heeft geacht, de doeltreffendheid van de acties van het Agentschap en de daadwerkelijke bijdrage die dit levert aan de uitvoering van richtlijn 2002/21 en de bijzondere richtlijnen, te evalueren alvorens een besluit over het lot van het Agentschap te nemen.

(cf. punten 47‑48, 50‑55, 58, 60‑62, 65‑67)

Top