This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62002CJ0036
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
1. Vrij verrichten van diensten – Beperkingen – Rechtvaardiging uit hoofde van redenen van openbare orde – Noodzaak en evenredigheid van maatregelen – Bestaan van verschillende beschermingsstelsels in andere lidstaten – Geen invloed
(Art. 46 EG en 49 EG)
2. Vrij verrichten van diensten – Beperkingen – Nationale regeling die commerciële exploitatie van spel waarbij doden van mensen wordt gesimuleerd, verbiedt – Rechtvaardiging – Bescherming van openbare orde – Eerbiediging van menselijke waardigheid als algemeen rechtsbeginsel
(Art. 46 EG en 49 EG)
1. Hoewel maatregelen die het vrij verrichten van diensten beperken, slechts hun rechtvaardiging kunnen vinden in de openbare orde indien zij noodzakelijk zijn ter bescherming van de belangen die zij moeten waarborgen, en slechts voorzover die doelstellingen niet met minder beperkende maatregelen kunnen worden bereikt, is dienaangaande niet vereist dat alle lidstaten over de door de autoriteiten van een lidstaat vastgestelde beperkende maatregel eenzelfde overtuiging delen met betrekking tot de wijze van bescherming van het betrokken grondrecht of rechtmatig belang. De omstandigheid alleen dat een lidstaat een ander stelsel van bescherming heeft gekozen dan een andere lidstaat, sluit dan ook niet uit dat de genomen maatregelen noodzakelijk en evenredig zijn.
(cf. punten 36‑38)
2. Het gemeenschapsrecht verzet zich niet tegen een nationale maatregel ter bescherming van de openbare orde waarbij een economische activiteit bestaande uit de commerciële exploitatie van een spel waarbij het doden van mensen wordt gesimuleerd, wordt verboden op grond dat deze activiteit inbreuk maakt op de menselijke waardigheid.
Deze maatregel kan immers niet worden beschouwd als een maatregel die een ongerechtvaardigde inbreuk op het vrij verrichten van diensten oplevert, aangezien, ten eerste, de communautaire rechtsorde onbetwistbaar de eerbied voor de menselijke waardigheid als algemeen rechtsbeginsel beoogt te verzekeren, zodat de bescherming van de grondrechten een rechtmatig belang is, dat in beginsel zelfs een beperking van door het gemeenschapsrecht uit hoofde van een door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid zoals de vrijheid van dienstverrichting opgelegde verplichtingen kan rechtvaardigen, en ten tweede, de betrokken maatregel beantwoordt aan het niveau van bescherming van de menselijke waardigheid dat de nationale grondwet op het grondgebied van de betrokken lidstaat heeft willen verzekeren, en niet verder gaat dan noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken
(cf. punten 34‑35, 39‑41 en dictum)