Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62002CJ0116

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Verdrag betreffende rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen — Protocol betreffende uitlegging van verdrag door Hof van Justitie — Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van Hof — Vraag gebaseerd op stellingen van partij in hoofdgeding — Ontvankelijkheid — Voorwaarden — (Executieverdrag van 27 september 1968; protocol van 3 juni 1971)

    2. Verdrag betreffende rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen — Aanhangigheid — Vorderingen aangebracht bij gerechten van verschillende verdragsluitende staten — Bevoegdheid van laatst aangezochte rechter geldend gemaakt op grond van forumkeuzebeding — Geen invloed op verplichting om uitspraak aan te houden — (Executieverdrag van 27 september 1968, art. 21)

    3. Verdrag betreffende rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen — Aanhangigheid — Vorderingen aangebracht bij gerechten van verschillende verdragsluitende staten — Buitengewoon lange duur van procedures in rechte in staat van eerst aangezochte gerecht — Geen invloed op toepassing van artikel 21 van verdrag — (Executieverdrag van 27 september 1968, art. 21)

    Samenvatting

    1. Een nationale rechter kan, zelfs indien hij zich baseert op stellingen van een partij in het hoofdgeding waarvan hij de juistheid nog niet heeft onderzocht, krachtens het protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek, het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en het Verdrag van 29 november 1996 inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, aan het Hof een verzoek om uitlegging van dat verdrag voorleggen, wanneer hij, gelet op de bijzonderheden van de zaak, van mening is dat een prejudiciële beslissing nodig is om vonnis te kunnen wijzen en dat de door hem aan het Hof gestelde prejudiciële vragen relevant zijn. De nationale rechter dient het Hof evenwel in kennis te stellen van de feitelijke en juridische gegevens op basis waarvan het Hof een nuttige uitlegging van dit verdrag kan geven, en aan te geven waarom hij van mening is dat een antwoord op zijn vragen nodig is voor de beslechting van het geschil.

    cf. punt 27, dictum 1

    2. Artikel 21 van het Verdrag van 27 september 1968 moet aldus worden uitgelegd dat de laatst aangezochte rechter wiens bevoegdheid krachtens een forumkeuzebeding geldend is gemaakt, niettemin de uitspraak moet aanhouden totdat de eerst aangezochte rechter zich onbevoegd heeft verklaard.

    Deze omstandigheid doet namelijk niet af aan de toepassing van de procedureregel van artikel 21, die duidelijk en uitsluitend gebaseerd is op de chronologische volgorde waarin de betrokken gerechten zijn aangezocht.

    cf. punten 47, 54, dictum 2

    3. Artikel 21 van het Verdrag van 27 september 1968 moet aldus worden uitgelegd dat daarvan niet kan worden afgeweken wanneer de procedures in rechte de verdragsluitende staat waar het eerst aangezochte gerecht is gevestigd, in het algemeen buitengewoon lang duren.

    Een uitlegging van bedoeld artikel volgens welke het in een dergelijk geval buiten toepassing moet worden gelaten, is immers kennelijk in strijd met zowel de letter als de opzet en het doel van dit verdrag.

    cf. punten 70, 73, dictum 3

    Top