Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61993CJ0018

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    ++++

    1. Prejudiciële vragen ° Voorlegging aan Hof ° Noodzaak partijen vooraf te horen ° Beoordeling door nationale rechter

    (EEG-Verdrag, art. 177)

    2. Prejudiciële vragen ° Bevoegdheid van Hof ° Grenzen ° Irrelevante vraag die niet objectief noodzakelijk is voor hoofdgeding

    (EEG-Verdrag, art. 177)

    3. Vervoer ° Zeevervoer ° Vrij verrichten van diensten ° Non-discriminatiebeginsel ° Toepassing van gunstigere tarieven voor havenloodsdiensten voor tot binnenlandse cabotage gerechtigde schepen ° Ontoelaatbaarheid

    (Verordening nr. 4055/86 van de Raad, art. 1)

    4. Mededinging ° Openbare bedrijven en ondernemingen waaraan Lid-Staten bijzondere of uitsluitende rechten verlenen ° Monopolie voor verrichten van havenloodsdiensten ° Goedkeuring van tarieven door nationale instantie ° Tariefdiscriminatie tussen gebruikers, waarbij degenen die vervoerdiensten verrichten tussen twee nationale havens, worden bevoordeeld ten opzichte van degenen die verbinding verzekeren met haven in andere Lid-Staat ° Misbruik van machtspositie

    (EEG-Verdrag, art. 86 en 90, lid 1)

    Samenvatting

    1. Artikel 177 EEG-Verdrag verlangt niet, dat de procedure waarin de nationale rechter een prejudiciële vraag stelt, van contradictoire aard is, ook al kan het in het belang van een goede rechtsbedeling zijn dat de prejudiciële vraag eerst na een contradictoir debat wordt gesteld.

    2. In het kader van de procedure van artikel 177 EEG-Verdrag is het Hof niet bevoegd om de vragen van de verwijzende rechter te beantwoorden, wanneer zij geen verband houden met de feiten of met het voorwerp van het hoofdgeding en dus niet objectief noodzakelijk zijn voor de beslechting van het geding.

    3. Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 4055/86 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de Lid-Staten onderling en tussen de Lid-Staten en derde landen, verzet zich ertegen, dat in een Lid-Staat voor identieke loodsdiensten verschillende tarieven worden toegepast naargelang het schip dat door een in een Lid-Staat gevestigde onderneming wordt gebruikt voor zeevervoer tussen twee Lid-Staten, al dan niet is gerechtigd tot cabotage, die is voorbehouden aan schepen die de vlag van die staat voeren. Een dergelijke handelwijze vormt immers een, zij het slechts indirect, op nationaliteit gebaseerde discriminatie, daar schepen die onder de vlag van een bepaald land varen, in de regel door ondernemers uit dat land worden geëxploiteerd, terwijl vervoerondernemingen uit andere Lid-Staten over het algemeen geen schepen exploiteren die in eerstbedoelde staat zijn geregistreerd.

    4. Het louter creëren van een machtspositie door het verlenen van uitsluitende rechten in de zin van artikel 90, lid 1, is als zodanig niet onverenigbaar met artikel 86 EEG-Verdrag; wel houden die artikelen voor een nationale instantie die de tarieven goedkeurt van een onderneming die het uitsluitend recht heeft op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt verplichte loodsdiensten te verrichten, een verbod in om deze onderneming in staat te stellen verschillende tarieven toe te passen, naargelang het zeevervoerbedrijf vervoerdiensten verricht tussen Lid-Staten dan wel tussen havens op het nationale grondgebied, nu een dergelijke discriminatie de handel tussen Lid-Staten ongunstig kan beïnvloeden.

    Top