Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CJ0706

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 mei 2024.
    Konzernbetriebsrat der O SE & Co. KG tegen Vorstand der O Holding SE.
    Prejudiciële verwijzing – Europese vennootschap – Verordening (EG) nr. 2157/2001 – Artikel 12, lid 2 – Rol van de werknemers – Inschrijving van de Europese vennootschap – Voorwaarden – Voorafgaande uitvoering van de onderhandelingsprocedure over de rol van de werknemers als bedoeld in richtlijn 2001/86/EG – Europese vennootschap die is opgericht en ingeschreven als vennootschap zonder werknemers maar die moedermaatschappij is geworden van dochterondernemingen die werknemers in dienst hebben – Verplichting om a posteriori de onderhandelingsprocedure te openen – Geen – Artikel 11 – Misbruik van een Europese vennootschap – Ontneming van de inspraakrechten van werknemers – Verbod.
    Zaak C-706/22.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2024:402

    Zaak C‑706/22

    Konzernbetriebsrat der O SE & Co. KG

    tegen

    Vorstand O Holding SE

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesarbeitsgericht)

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 mei 2024

    „Prejudiciële verwijzing – Europese vennootschap – Verordening (EG) nr. 2157/2001 – Artikel 12, lid 2 – Rol van de werknemers – Inschrijving van de Europese vennootschap – Voorwaarden – Voorafgaande uitvoering van de onderhandelingsprocedure over de rol van de werknemers als bedoeld in richtlijn 2001/86/EG – Europese vennootschap die is opgericht en ingeschreven als vennootschap zonder werknemers maar die moedermaatschappij is geworden van dochterondernemingen die werknemers in dienst hebben – Verplichting om a posteriori de onderhandelingsprocedure te openen – Geen – Artikel 11 – Misbruik van een Europese vennootschap – Ontneming van de inspraakrechten van werknemers – Verbod”

    Sociale politiek – Europese vennootschap – Rol van de werknemers – Europese vennootschap die is opgericht en ingeschreven als vennootschap zonder werknemers maar die na haar inschrijving moedermaatschappij is geworden van dochterondernemingen die werknemers in dienst hebben – Onderhandelingsprocedure over de rol van de werknemers – Geen dergelijke onderhandelingen vóór de inschrijving van de vennootschap – Verplichting om a posteriori de onderhandelingsprocedure te openen – Geen

    (Verordening nr. 2157/2001 van de Raad, art. 12, lid 2; richtlijn 2011/86 van de Raad, art. 3 tot en met 7 en 11)

    (zie punten 40, 46‑51, 54‑58 en dictum)

    Samenvatting

    Naar aanleiding van een prejudiciële vraag van het Bundesarbeitsgericht (hoogste federale rechter in arbeidszaken, Duitsland) in het kader van een geding betreffende de onderhandelingen over de rol van de werknemers in een Europese vennootschap (hierna: „SE”), stelt het Hof vast dat uit verordening nr. 2157/2001 ( 1 ) en richtlijn 2001/86 ( 2 ) voor een holding SE waarvan geen van de deelnemende vennootschappen of dochterondernemingen werknemers in dienst heeft en die is geregistreerd zonder dat eerst dergelijke onderhandelingen zijn gevoerd, geen verplichting voortvloeit om deze onderhandelingen later te voeren omdat zij naderhand de zeggenschap heeft verworven over dochterondernemingen die in een of meer lidstaten werknemers in dienst hebben.

    O Holding SE, opgericht ( 3 ) door twee in het Verenigd Koninkrijk en in Duitsland gevestigde vennootschappen, zonder werknemers en zonder dochtermaatschappijen ( 4 ) met werknemers in dienst, is op 28 maart 2013 ingeschreven in het vennootschapsregister voor Engeland en Wales, zonder dat vóór die inschrijving enige onderhandelingen over de rol van de werknemers ( 5 ) hadden plaatsgevonden.

    Op 29 maart 2013, is O Holding SE enig aandeelhouder geworden van de vennootschap O Holding GmbH, die was gevestigd in Hamburg (Duitsland) en beschikte over een raad van toezicht die voor een derde uit werknemersvertegenwoordigers bestond. In juni 2013 heeft O Holding SE besloten O Holding GmbH om te zetten in een commanditaire vennootschap, genaamd O KG. Die wijziging van de rechtsvorm is in september 2013 ingeschreven in het vennootschapsregister en vanaf die datum is de medezeggenschap in de raad van toezicht komen te vervallen. O Holding SE heeft bovendien vanaf oktober 2017 haar zetel naar Hamburg verplaatst.

    Terwijl O KG ongeveer 816 werknemers heeft en dochterondernemingen bezit in verschillende lidstaten, waarbij in totaal ongeveer 2200 werknemers werkzaam zijn, hebben haar vennoten (O Holding SE, commanditair vennoot, en O Management SE, beherend vennoot, met zetel in Hamburg, waarvan O Holding SE enig aandeelhouder is) geen enkele werknemer.

    Aangezien de groepsondernemingsraad van O KG van mening was dat de directie van O Holding SE achteraf een bijzondere onderhandelingsgroep moest oprichten, aangezien deze laatste vennootschap in verschillende lidstaten dochterondernemingen met werknemers heeft, is hij een arbeidsrechtelijke geschillenprocedure gestart. Nadat dit verzoek werd afgewezen, verzocht de verwijzende rechter het Hof om uitlegging van artikel 12, lid 2, van verordening nr. 2157/2001 ( 6 ), gelezen in samenhang met de artikelen 3 tot en met 7 van richtlijn 2001/86 ( 7 ). Hij vraagt zich af of er voor een SE waarvan geen van de deelnemende vennootschappen of dochterondernemingen werknemers in dienst heeft en die is geregistreerd zonder dat eerst onderhandelingen over de rol van de werknemers zijn gevoerd, uit verordening nr. 2157/2001 en richtlijn 2001/86 een verplichting voortvloeit om later een dergelijke onderhandelingsprocedure te voeren omdat die SE de zeggenschap heeft verworven over dochterondernemingen die in meerdere lidstaten werknemers in dienst hebben.

    Beoordeling door het Hof

    In de eerste plaats herinnert het Hof eraan dat uit de gezamenlijke lezing van artikel 12, lid 2, van verordening nr. 2157/2001 en artikel 3, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 2001/86 volgt dat de onderhandelingsprocedure tussen de partijen over regelingen inzake de rol van de werknemers in de SE, met het oog op het sluiten van een overeenkomst over deze regelingen, in de regel moet plaatsvinden wanneer de SE wordt opgericht en vóór zij wordt ingeschreven. In dit verband benadrukt het Hof dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een reeds opgerichte SE, ook al hadden de deelnemende vennootschappen die haar hebben opgericht destijds geen werknemers in dienst, zodat vóór de inschrijving van de SE derhalve niet kon worden onderhandeld over de rol van de werknemers in de SE. In dit verband voorziet richtlijn 2001/86 weliswaar in drie gevallen waarin de onderhandelingsprocedure over de rol van de werknemers in een later stadium kan worden geopend, maar de formulering van deze richtlijn vereist niet dat die procedure in een reeds opgerichte SE later wordt toegepast.

    In de tweede plaats merkt het Hof allereerst op dat uit richtlijn 2001/86 ( 8 ) volgt dat zowel het veiligstellen van de verworven rechten betreffende de rol van de werknemers als de onderhandelingen tussen de partijen over de concrete procedures voor die rol verband houden met de „oprichting” van een SE. Deze conclusie biedt volgens het Hof geen steun voor de stelling dat de onderhandelingsprocedure over de rol van de werknemers in een reeds opgerichte SE achteraf moet worden geopend. Het Hof stelt vervolgens vast dat verordening nr. 2157/2001 ( 9 ) geen enkele aanwijzing bevat op grond waarvan tot de conclusie kan worden gekomen dat de bepalingen van richtlijn 2001/86 betreffende de onderhandelingsprocedure over de rol van de werknemers mutatis mutandis moeten worden toegepast op een SE die reeds is opgericht wanneer de deelnemende vennootschappen die haar hebben opgericht, een economische activiteit zijn gaan uitoefenen waarbij werknemers na deze oprichting in dienst zijn genomen. Ten slotte merkt het Hof ook op dat richtlijn 2001/86 geen enkele bepaling bevat op grond waarvan een verplichting tot het openen van onderhandelingen over de rol van de werknemers ontstaat of die de waarborg van de bestaande medezeggenschapsrechten van werknemers uitbreidt in situaties waarin structurele veranderingen worden aangebracht in een holding SE die reeds is opgericht door deelnemende vennootschappen die geen werknemers in dienst hebben en geen dochterondernemingen bezitten die werknemers in dienst hebben.

    In de derde en laatste plaats preciseert het Hof met betrekking tot de vraag of een verplichting tot opening van een latere onderhandelingsprocedure binnen een reeds opgerichte SE krachtens artikel 11 van richtlijn 2001/86 ( 10 ) kan gelden in geval de oprichtingsprocedure van een SE wordt misbruikt om aan werknemers hun inspraakrechten te ontnemen, dat dit artikel de lidstaten een beoordelingsmarge laat bij de keuze van passende maatregelen die uit dien hoofde moeten worden genomen, mits het Unierecht in acht wordt genomen, en legt het in het geval van een SE die zich in een situatie als die in het hoofdgeding bevindt geen verplichting op om deze onderhandelingsprocedure later te openen.


    ( 1 ) Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (PB 2001, L 294, blz. 1).

    ( 2 ) Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PB 2001, L 294, blz. 22).

    ( 3 ) Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van verordening nr. 2157/2001.

    ( 4 ) In de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 2001/86.

    ( 5 ) Zoals bedoeld in de artikelen 3 tot en met 7, van richtlijn 2001/86.

    ( 6 ) Artikel 12, lid 2, van verordening nr. 2157/2001 bepaalt: „[e]en SE kan slechts worden ingeschreven indien een overeenkomst betreffende regelingen met betrekking tot de rol van de werknemers is gesloten op grond van artikel 4 van richtlijn 2001/86/EG of een besluit is genomen op grond van artikel 3, lid 6, van genoemde richtlijn of de termijn is verstreken voor onderhandelingen op grond van artikel 5 van genoemde richtlijn zonder dat er een overeenkomst is gesloten.”

    ( 7 ) De artikelen 3 tot en met 7 van richtlijn 2001/86 bevatten de regels inzake de onderhandelingsprocedure over de rol van de werknemers in een SE.

    ( 8 ) En met name de overwegingen 3 en 6 tot en met 8 van richtlijn 2001/86.

    ( 9 ) En met name de overwegingen 1 en 2 ervan.

    ( 10 ) Artikel 11 van richtlijn 2001/86 heeft als opschrift „Misbruik van procedures” en bepaalt dat de lidstaten met inachtneming van het Unierecht maatregelen moeten nemen „om te voorkomen dat de oprichtingsprocedure van een SE wordt misbruikt om aan werknemers rechten met betrekking tot de rol van de werknemers te ontnemen of te ontzeggen”.

    Top