Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021TJ0312

Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 december 2022 (Uittreksels).
SY tegen Europese Commissie.
Openbare dienst – Aanwerving – Aankondiging van een vergelijkend onderzoek – Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/374/19 – Besluit om verzoekers naam niet op te nemen op de reservelijst van het vergelijkend onderzoek – Beroep tot nietigverklaring — Wijziging van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek nadat de toelatingstoetsen gedeeltelijk hebben plaatsgevonden – Ontbreken van een rechtsgrondslag – Gewettigd vertrouwen – Rechtszekerheid – Overmacht – Gelijke behandeling – Begunstiging wegens bijzondere aanpassingen – Organisatie van toetsen op afstand – Hoog slagingspercentage van interne kandidaten – Beroep wegens nalaten.
Zaak T-312/21.

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2022:814

Zaak T-312/21

SY

tegen

Commissie

Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 december 2022

„Openbare dienst – Aanwerving – Aankondiging van een vergelijkend onderzoek – Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/374/19 – Besluit om verzoekers naam niet op te nemen op de reservelijst van het vergelijkend onderzoek – Beroep tot nietigverklaring – Wijziging van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek nadat de toelatingstoetsen gedeeltelijk hebben plaatsgevonden – Ontbreken van een rechtsgrondslag – Gewettigd vertrouwen – Rechtszekerheid – Overmacht – Gelijke behandeling – Begunstiging wegens bijzondere aanpassingen – Organisatie van toetsen op afstand – Hoog slagingspercentage van interne kandidaten – Beroep wegens nalaten”

  1. Beroepen van ambtenaren – Bezwarende handeling – Besluit vastgesteld na heronderzoek van een eerder besluit – Besluit dat een jury van een vergelijkend onderzoek heeft genomen na heronderzoek van het dossier van een kandidaat die niet is opgenomen op de reservelijst – Geen antwoord van de administratie op de klacht tegen het eerste besluit – Verzuim dat geen nalaten oplevert

    (Art. 265 VWEU; Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

    (zie punten 33, 157, 159, 160, 163)

  2. Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) – Verloop van vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van ambtenaren – Rol van EPSO – Verlenen van bijstand aan de jury – Wijziging van de modaliteiten van de selectieprocedure per addendum bij een aankondiging van een vergelijkend onderzoek – Toelaatbaarheid

    (Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 7, leden 1 tot en met 3)

    (zie punten 51, 52)

  3. Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) – Bevoegdheden – Organisatie van selectietoetsen – Omvang – Vaststelling van een addendum bij een aankondiging van een vergelijkend onderzoek om de groepsopdracht te vervangen door een op afstand georganiseerd interview via videoconferentie – Toelaatbaarheid – Schending van het evenredigheidsbeginsel en van het beginsel van gelijke behandeling van de kandidaten – Geen

    (Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 7, leden 1 tot en met 3)

    (zie punten 53, 57‑67, 75‑80)

  4. Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Modaliteiten en inhoud van de toetsen – Beoordelingsvrijheid van de jury – Rechterlijke toetsing – Grenzen

    (Ambtenarenstatuut, bijlage III)

    (zie punten 54, 55)

  5. Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) – Bevoegdheden – Organisatie van selectietoetsen – Beoordelingsbevoegdheid van EPSO – Rechterlijke toetsing – Grenzen

    (Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 7, leden 1 tot en met 3)

    (zie punt 56)

  6. Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Modaliteiten en inhoud van de toetsen – Beoordelingsbevoegdheid van de jury – Grenzen – Eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling van kandidaten – Omvang

    [Ambtenarenstatuut, art. 1 quinquies, lid 6, en bijlage III, art. 1, lid 1, e)]

    (zie punten 69‑74)

  7. Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek op de grondslag van toetsen – Voorwaarden om te slagen – Vaststelling door de aankondiging van het vergelijkend onderzoek – Wijziging van de groepsopdracht nadat de toelatingstoetsen gedeeltelijk hebben plaatsgevonden – Vervanging door een interview op afstand via videoconferentie – Rechtvaardiging ontleend aan het uitbreken van de COVID-19-pandemie – Schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen – Geen

    (Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 1, lid 1)

    (zie punten 82‑92)

  8. Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Modaliteiten en inhoud van de toetsen –Aanpassingen voor kandidaten met een handicap – Verplichting van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) – Omvang – Niet-nakoming – Gevolgen – Nietigverklaring van het besluit om een kandidaat niet op te nemen op de reservelijst van het vergelijkend onderzoek – Voorwaarde

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 21, lid 1; Ambtenarenstatuut, art. 1 quinquies)

    (zie punten 103‑108)

  9. Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Modaliteiten en inhoud van de toetsen – Wijziging van de groepsopdracht nadat de toelatingstoetsen gedeeltelijk hebben plaatsgevonden – Vervanging door een interview op afstand via videoconferentie – Motiveringsplicht – Omvang

    [(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 1, lid 1, e)]

    (zie punten 119‑122)

  10. Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Modaliteiten en inhoud van de toetsen – Eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling – Wijziging van de modaliteiten wegens het uitbreken van de COVID-19-pandemie – Verschillende behandeling van de kandidaten omdat niet alle oorspronkelijk in het assessmentcenter geplande toetsen face-to-face hebben plaatsgevonden – Schending van het beginsel van gelijke behandeling – Geen

    [Ambtenarenstatuut, art. 1 quinquies, lid 6; bijlage III, art. 1, lid 1, e)]

    (zie punten 125‑130)

  11. Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Beoordeling van de geschiktheid van de kandidaten – Eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling – Hoger slagingspercentage voor interne kandidaten van de instellingen van de Unie in vergelijking met externe kandidaten – Omstandigheid die op zich geen schending van het beginsel van gelijke behandeling vormt

    (Ambtenarenstatuut, art. 1 quinquies en bijlage III, art. 5)

    (zie punten 137‑139)

Samenvatting

Op 26 juni 2019 heeft verzoeker, SY, zich aangemeld voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/374/19, dat tot doel had om meerdere reservelijsten op te stellen voor de aanwerving van administrateurs door de Europese Commissie.

Tijdens de selectieprocedure werd verzoeker uitgenodigd om deel te nemen aan de vaardigheidstoetsen in het assessmentcenter, waaronder een groepsopdracht.

Op 6 maart 2020 is de selectieprocedure geschorst wegens het uitbreken van de COVID-19-pandemie en de daaropvolgende gezondheidscrisis. Op die datum hadden nog niet alle kandidaten de in het assessmentcenter georganiseerde toetsen afgelegd.

Nadat in november 2020 in het Publicatieblad een addendum bij de aankondiging van het vergelijkend onderzoek was bekendgemaakt, is de selectieprocedure hervat. Het addendum bepaalde allereerst dat de kandidaten die de toetsen vóór 6 maart 2020 niet face-to-face in het assessmentcenter hadden afgelegd, al deze toetsen op afstand moesten afleggen. Vervolgens werd de groepsopdracht vervangen door een op afstand georganiseerd situationeel gedragsgericht interview (hierna: „SGG-interview”) via videoconferentie. Ten slotte moesten de kandidaten die net als verzoeker vóór 6 maart 2020 alle toetsen in het assessmentcenter hadden afgelegd, eveneens aan dat interview deelnemen, waarvan de score de na afloop van de groepsopdracht behaalde score zou vervangen.

Verzoeker is uitgenodigd voor het SGG-interview en heeft daaraan deelgenomen. In de uitnodiging werd gepreciseerd dat verzoeker door aanvaarding van de uitnodiging de voorwaarden van het vergelijkend onderzoek en van het addendum bij de aankondiging van het vergelijkend onderzoek aanvaardde.

Later is verzoeker in kennis gesteld van het besluit van de jury om zijn naam niet op te nemen op de reservelijst omdat hij niet behoorde tot de kandidaten die de hoogste totaalscore voor het assessment hadden behaald.

Nadat de jury van het vergelijkend onderzoek dit besluit na het door verzoeker gevraagde heronderzoek had bevestigd, heeft verzoeker bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring ingesteld.

Het Gerecht verwerpt het beroep en vervolledigt daarbij de bestaande rechtspraak over de ruime beoordelingsbevoegdheid van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) en van de jury van een vergelijkend onderzoek om de wijze van organisatie van dat vergelijkend onderzoek te bepalen. De ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de jury beschikt wanneer zij wordt geconfronteerd met onregelmatigheden of fouten tijdens het verloop van een vergelijkend onderzoek, wordt bij dit arrest immers uitgebreid tot gevallen van overmacht, zoals in casu het uitbreken van de COVID-19-pandemie. Meer in het algemeen preciseert het de omvang van de mogelijkheid voor EPSO om in een dergelijke situatie de modaliteiten van de toetsen van een vergelijkend onderzoek te wijzigen en herinnert daarbij aan de rechtsgrondslag van die wijziging en de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van gelijke behandeling, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen van de kandidaten.

Beoordeling door het Gerecht

Het Gerecht herinnert er om te beginnen aan dat EPSO krachtens het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) ( 1 ) de verschillende instellingen bijstand verleent door de selectieprocedures voor ambtenaren te definiëren en te organiseren met inachtneming van de door die instellingen vastgestelde algemene regels. Deze rechtsgrondslag stelde EPSO dus in staat om via een addendum de modaliteiten van de selectieprocedure te wijzigen.

Wat in de eerste plaats de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel betreft merkt het Gerecht op dat de instellingen van de Unie over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken om te bepalen op welke wijze een vergelijkend onderzoek dient te worden georganiseerd en dat de Unierechter de wijze van organisatie slechts kan afkeuren voor zover dat noodzakelijk is om de gelijke behandeling van de kandidaten en de objectieve keuze tussen hen te verzekeren. Bovendien wordt in de rechtspraak erkend dat de jury van een vergelijkend onderzoek binnen diezelfde grenzen over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt wanneer zij tijdens het verloop van een algemeen vergelijkend onderzoek met veel deelnemers wordt geconfronteerd met onregelmatigheden of vergissingen die, gelet op het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van goed bestuur niet kunnen worden verholpen door in het kader van dat vergelijkend onderzoek nieuwe toetsen te organiseren. De jury van een vergelijkend onderzoek moet ook een dergelijke ruime beoordelingsbevoegdheid worden toegekend wanneer zij te maken heeft met gevallen van overmacht.

De Unierechter is dus niet bevoegd om de precieze inhoud van een toets af te keuren, tenzij deze buiten het in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek aangegeven kader valt of geen verband houdt met de doelstellingen van de toets of van het vergelijkend onderzoek.

In casu is het SGG-interview door EPSO bedacht als een toets die soortgelijke competenties beoordeelt als die welke in het kader van de groepsoefening worden beoordeeld, met als voordeel dat het eenvoudiger te organiseren is en een meer betrouwbare evaluatietechniek is dan een op afstand georganiseerde groepsopdracht. Derhalve is de vaststelling door EPSO van het addendum bij de aankondiging van het vergelijkend onderzoek waarbij het SGG-interview wordt ingevoerd, het gevolg van de keuze van EPSO om, gelet op de uitzonderlijke omstandigheid van de COVID-19-pandemie, te opteren voor de voor alle kandidaten minst belastende toetsmethode. De betrokken wijziging is dus niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Wat in de tweede plaats de eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling betreft, merkt het Gerecht op dat het aan de jury van een vergelijkend onderzoek staat om zich ervan te vergewissen dat de toetsen voor alle kandidaten ongeveer dezelfde moeilijkheidsgraad hebben. Om de gelijkheid tussen de kandidaten, een consistente puntenwaardering en een objectieve beoordeling te waarborgen, moet de jury ervoor zorgen dat de beoordelingscriteria consistent worden toegepast op alle kandidaten. Dit vereiste dringt zich met name op bij de mondelinge toetsen, aangezien deze naar hun aard minder gestandaardiseerd zijn dan de schriftelijke toetsen.

In casu heeft EPSO kandidaten die zich in verschillende situaties bevonden, op gelijke wijze behandeld, namelijk kandidaten die reeds de oorspronkelijk in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek voorziene toetsen hadden afgelegd, en kandidaten die deze nog niet hadden afgelegd. Deze gelijke behandeling was echter ingegeven door de verplichting van EPSO om ervoor te zorgen dat alle kandidaten gelijk werden behandeld voor wat betreft de deelname aan het SGG-interview. Een dergelijke gelijke behandeling was dus in overeenstemming met het doel van de tussenkomst van EPSO in de selectieprocedure, namelijk het treffen van de nodige maatregelen om de toepassing van uniforme normen bij de selectieprocedures voor EU-ambtenaren te waarborgen.

Voorts was de verschillende behandeling van de kandidaten als gevolg van het feit dat de toetsen die aanvankelijk in het assessmentcenter waren gepland, niet alle face-to-face hebben plaatsgevonden, niet van dien aard dat sommige kandidaten bevoordeeld konden worden ten opzichte van andere en heeft deze ook niet geleid tot een hoger risico van ongelijke behandeling dan het risico dat inherent is aan elk vergelijkend onderzoek. Aangezien de invoering ervan bovendien het gevolg van een geval van overmacht was, heeft dit verschil in behandeling, dat objectief en redelijk werd gerechtvaardigd, niet tot schending van het beginsel van gelijke behandeling geleid.

Wat ten slotte de eerbiediging van het rechtszekerheidsbeginsel en van het vertrouwensbeginsel betreft, stelt het Gerecht vast dat EPSO in casu in de loop van de procedure werd geconfronteerd met een geval van overmacht als gevolg van het uitbreken van de COVID-19-pandemie, waardoor het in die omstandigheden onmogelijk was om de aanvankelijk in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vastgestelde modaliteiten van de selectieprocedure te handhaven. In de uitzonderlijke omstandigheden van de onderhavige zaak kan verzoeker zich dus niet beroepen op een vermeende schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen teneinde die modaliteiten op hem toe te passen.


( 1 ) Zie artikel 7, leden 1 tot en met 3, van bijlage III bij het Statuut.

Top